Oefen-CAT-Circulatie-en-volumeregulatie-zonder

advertisement
A
VUmc-compas
toetsing
Toets
CAT B1.2.2 / Cursusafhankelijke toets
Cursus
Cursus B 1.2.2 studiejaar 2010-2011
Naam cursus
Circulatie en volumeregulatie
Cursuscoördinator (vice-)
mw. dr. J. van der Velden / dr. F.J. van Ittersum
Gelegenheid
1e
Toetsdatum
26 maart 2012
Tijd
12.00 uur – 14.00 uur ( extra-tijd half uur langer)
Plaats
TenT
Aantal en type vragen
55 meerkeuzevragen: 46 vier-, 1 drie- en 8 twee-keuzevragen
Aantal versies
2
Druk
tweezijdig bedrukt
Toegestane hulpmiddelen
geen
Studentinstructie
Betreft 1 toets voor zowel de B05 als de B10 studenten
MC-toets: kies het beste (volledig juiste en meest complete) antwoord

mobiele telefoons uit en in de tas onder de stoel

alléén toetsbenodigdheden op tafel

vul je studentnummer duidelijk in op het formulier

vragen over de inhoud van de toets worden NIET beantwoord

commentaar na afloop naar de JVC van je cursus

toiletbezoek NIET toegestaan

fraude wordt bestraft.

kras NIET op het geel computerformulier

Vermijd gummen! Zo nodig foutieve hokjes corrigeren door zeer goed te gummen!
vs A CAT Circulatie & volumeregulatie 1.2.2 cursusjaar 11_12 / 26 maart 2012
Pagina 1 van 11
1
In welk deel van het mediastinum bevindt zich het pericardium?
In het mediastinum
a. medius
b. anterius
c.
posterius
d. superius.
2
Bekijk onderstaand dorsaal aanzicht van het hart.
Welk bloedvat is met nummer 2 aangeduid?
a. truncus brachiocephalicus
b. a. carotis communis
c.
a. subclavia
d. a. vertebralis.
3
Tijdens de ademhaling en bij het vanuit liggende positie opstaan kunnen de nieren enigszins van positie
in het lichaam veranderen.
Hoe groot is deze mobiliteit van de nieren?
a. 1 tot 3 cm
b. 5 tot 10 cm
c.
10 tot 15 cm
d. 15 tot 20 cm.
4
Hoe liggen de ureters ten opzichte van het peritoneum?
a. Intraperitoneaal
b. Preperitoneaal
c.
Subperitoneaal
d. Retroperitoneaal.
5
Bekijk onderstaande afbeelding van de coronairarterieën.
vs A CAT Circulatie & volumeregulatie 1.2.2 cursusjaar 11_12 / 26 maart 2012
Pagina 2 van 11
Met welk nummer wordt de ramus circumflexus (circumflex branch) aangeduid?
Met nummer:
a. 1
b. 2
c.
3
d. 4
6
Uit welke arterie komen de vaten die de blaas van bloed voorzien?
a. a. iliaca communis
b. aorta
c.
a. iliaca interna
d. a. iliaca externa.
7
Welke structuren passeren de hiatus aorticus (aortic hiatus) in het diafragma?
De aorta en de
a. vena cava inferior
b. truncus sympaticus
c.
oesophagus
d. ductus thoracicus.
8
Bekijk onderstaande Röntgenfoto.
vs A CAT Circulatie & volumeregulatie 1.2.2 cursusjaar 11_12 / 26 maart 2012
Pagina 3 van 11
Welke structuur wordt aangeduid met nummer 4?
a. Linker atrium
b. Rechter atrium
c.
Aorta
d. Vena cava superior.
9
Tussen welke compartimenten van het hart heeft zich het foramen ovale bevonden?
a. Linker atrium en ventrikel
b. Rechter atrium en ventrikel
c.
De ventrikels
d. De atria.
10
Tijdens het prepareren in het retroperitoneale gebied van een stoffelijk overschot van een vrouw komt u
een vene tegen die caudaal inmondt in de vena renalis sinistra.
Van welk orgaan voert deze vene het bloed af?
a. Ovarium
b. Blaas
c.
Uterus
d. Bijnier.
11
Welk proces speelt GEEN rol bij het optreden van oedeem als gevolg van hartfalen? Een
a. afname van de cardiale output
b. toename van renine
c.
afname van aldosteron
d. toename in plasma volume.
12
Petechiae zijn kleine bloedingen (1-2 mm groot) in de huid.
vs A CAT Circulatie & volumeregulatie 1.2.2 cursusjaar 11_12 / 26 maart 2012
Pagina 4 van 11
Waarmee zijn deze NIET geassocieerd?
a. Locaal toegenomen intravasculaire druk
b. Thrombocytopenie
c.
Afwijkende bloedplaatjes functie
d. Een verhoogd CRP (C-reactive protein).
13
In de bloedstolling speelt Tissue Factor een belangrijke rol.
Met welke (stollings)factor vormt TF een complex?
a. XII
b. VII
c.
V
d. II
14
Het verschijnsel silent gap
a. wordt veroorzaakt door vocht in een van de pleuraholten
b. treedt op na een extrasystole van het hart
c.
wordt vermeden door auscultatie van het hart te doen op tenminste 3 plaatsen op de borst
d. wordt vermeden door bij auscultatoire bloeddrukmeting de manchetdruk op te blazen tot ongeveer
220-230 mmHg.
15
Wat of welke factor veroorzaakt vasodilatatie van arteriolen in de hersenen?
a. Binding van norepinephrine aan alpha-receptoren
b. Kooldioxide (CO2)
c.
Vasopressine
d. Endotheline-1.
16
Voor welk hormoon is de wand van de in de niercortex gelegen distale tubuli met name gevoelig?
a. Aldosteron
b. Anti-diuretisch hormoon (ADH)
c.
Erythropoietine
d. Renine.
17
De systemische arteriële bloeddruk kan beschouwd worden als het product van het hartminuutvolume
(cardiac output) en de totale perifere weerstand.
Wat is het belangrijkste mechanisme voor de langere termijnregulatie van de gemiddelde systemische
arteriële bloeddruk?
a. De totale dwarsdoorsnede van de postcapillaire venulen
b. De bloed-viscositeit
c.
De hartfrequentie
d. Het slagvolume.
18
Familiaire hypercholesterolaemie wordt veroorzaakt door een:
a. onvoldoende resorptie van meervoudig onverzadigde vetzuren in de dunne darm
b. te hoge productie van cholesterol in de lever
c.
te hoge opname van cholesterol uit het voedsel
d. verlaagd aantal, en niet-functionele, LDL-receptoren.
vs A CAT Circulatie & volumeregulatie 1.2.2 cursusjaar 11_12 / 26 maart 2012
Pagina 5 van 11
19
In een capillair van de huid is de bloeddruk 20 mmHg. De colloïdosmotische druk van het bloed is 25
mmHg, en in de weefselvloeistof 2 mmHg. De hydrostatische druk in het weefsel is -3 mmHg.
Hoe groot is dan de nettofiltratiedruk in mmHg?
a. 6
b. 4
c.
2
d. 0
20
Bloedplaatjes:
a. produceren na activatie thromboxane A2 (TXA2)
b. spelen een belangrijke rol bij het transport van kooldioxide in het bloed
c.
synthetiseren tijdens hun leven het eiwit von Willebrandfactor (vWF)
d. zijn in aantal toegenomen bij een gestegen bloedbezinking.
21
Regulatie van de kalium-uitscheiding uit het lichaam:
a. gebeurt op het niveau van de corticale verzamelbuizen
b. gebeurt door het dalende been van de Lis van Henle
c.
staat onder centrale controle van het hormoon renine
d. wordt vooral sympatisch gestuurd.
22
Welke drie fenomenen treden op bij een nefrotisch syndroom?
a. Glomerulaire proteïnurie, hypalbuminaemie en oedeem
b. Tubulaire proteïnurie, hypalbuminaemie en oedeem
c.
Glomerulaire proteïnurie, hyperparathyreoïdie en oedeem
d. Tubulaire proteïnurie, hyperparathyreoïdie en hypalbuminaemie.
23
Welk onderdeel van het nefron beïnvloedt NIET de hoeveelheid eiwit in de urine zoals die wordt
uitgeplast? De
a. glomerulaire basale membraan
b. podocyten
c.
proximale tubulus
d. verzamelbuis (ductus colligens).
24
Waarom is de kreatinineklaring niet altijd een goede maat (“schatter”) van de glomerulaire
filtratiesnelheid (GFR)?
a. Het plasmakreatininegehalte is niet bij alle mensen hetzelfde
b. Tubuli kunnen kreatinine secerneren
c.
Tubuli kunnen kreatinine resorberen
d. De kreatinineklaring heeft geen recht evenredig verband met de glomerulaire filtratiesnelheid.
25
Een internist ziet op de Eerste Hulp de volgende uitslagen: pH 7.55, pCO2 25 mmHg, standaard
bicarbonaat 24 mmol/l, actueel bicarbonaat 21 mmol/l, pO2 120 mmHg. Hij concludeert dat er een acute
respiratoire alkalose is, mogelijk door hyperventilatie.
Welke uitslag bepaalt dat de alkalose “acuut” is ontstaan?
a. De verhoogde pH
vs A CAT Circulatie & volumeregulatie 1.2.2 cursusjaar 11_12 / 26 maart 2012
Pagina 6 van 11
b. De verlaagde pCO2
c.
Het normale standaard bicarbonaatgehalte
d. Het licht verhoogde pO2 gehalte.
26
U loopt uw tweedejaarsstage bij de huisarts en bent bij het consult met een 66-jarige patiënt die met de
klacht pijn op de borst is gekomen.
Welke hypothese toetsende vraag zou de huisarts het beste kunnen stellen om te verifiëren of de pijn
past bij angina pectoris?
a. Is de pijn nog steeds aanwezig?
b. Neemt de pijn toe wanneer u diep inademt?
c.
Treedt de pijn op wanneer u zich inspant?
d. Is de pijn stekend van aard?
27
Een 74-jarige man komt bij de huisarts omdat hij sinds 3 weken pijn op de borst heeft bij het traplopen.
Hij was tot zijn 65ste vrachtwagenchauffeur van beroep en woont in een portiekflat in Amsterdam West.
Hij komt zelden bij de huisarts en is altijd gezond geweest. Zijn vader heeft een hartinfarct gehad. Hij
rookt niet en hij drinkt niet. De huisarts meet zijn bloeddruk, deze is 150/95.
Welke gegevens uit bovenstaande casus passen bij de aanwezigheid van atherosclerose bij genoemde
patiënt?
a. Zijn leeftijd en de familieanamnese
b. Zijn beroep en zijn bloeddruk
c.
28
De familieanamnese en zijn woonsituatie.
Als criterium voor primaire preventie wordt vaak het ‘number-needed-to-treat’ gehanteerd.
Dit getal bereken je uit:
a. het absolute uitgangsrisico
b. de absolute risicoafname
c.
de relatieve risicoafname
d. de prevalentie van de risicofactor.
29
Voor succesvolle verwerking van heftige emoties is het nodig dat de patiënt
a. afwisselende periodes door maakt van gevoelens uiten en beheersen
b. eerst leert om zijn gevoelens te onderdrukken om ze vervolgens gedoseerd te kunnen uiten
c.
zijn gevoelens zoveel mogelijk probeert te beheersen of onderdrukken.
d. eerst al zijn gevoelens uit, waarna beheersing mogelijk is
30
Er zijn een aantal valkuilen waar je voor moet oppassen bij het stellen van grenzen.
Wat is een valkuil bij het stellen van grenzen?
a. De waarom-vraag
b. De ik-boodschap.
31
Welke uitspraak over de prestatie-emotiecurve (Van de Wiel et al., 1995) is correct?
a. Zeer hoge emotionele spanning zorgt voor een zeer hoog prestatieniveau
b. Zeer lage emotionele spanning zorgt voor een zeer hoog prestatieniveau
c.
Prestatie is gematigd in het rationele gebied
d. Prestatie is maximaal in het rationele gebied.
vs A CAT Circulatie & volumeregulatie 1.2.2 cursusjaar 11_12 / 26 maart 2012
Pagina 7 van 11
32
De arts heeft even tijd nodig om tijdens een consult te bepalen wat een goede vervolgstap zou kunnen
zijn. Welke gespreksstrategie kan hij/zij het beste toepassen?
a. Hardop denken
b. Metacommuniceren.
33
Bij echo-onderzoek van het hart vraagt u de patiënt om op de linkerzijde te gaan liggen zodat er direct
contact is tussen de thoraxwand en het hart.
Dit is noodzakelijk, omdat bij de overgang tussen:
a. spier en lucht (longen) 99,9 % reflectie optreedt
b. spier en lucht (longen) 99,9 % transmissie optreedt
c.
spier en bloed (atria en ventrikels) 99,9 % absorptie optreedt
d. subcutaan vet en spierweefsel 99,9 % reflectie optreedt.
34
U onderzoekt met echo-doppler een stenose in een bloedvat.
Wat is de pieksystolische snelheidsratio?
a. Het quotiënt van pieksystolische en piekdiastolische snelheid in de stenose
b. Het quotiënt van de pieksystolische snelheid in het bloedvat, en de snelheid in de naastliggende
vene
c.
Het quotiënt van de pieksystolische snelheid in de stenose, en de pieksystolische snelheid voor of
achter de stenose
d. Het verschil tussen de arteriële en veneuze pieksystolische snelheid.
35
Wat is een belangrijke nevenwerking van thiazidediuretica?
a. Oedeem
b. Speekselvloed
c.
Hypokaliëmie
d. Tremor.
36
Aspirine (acetylsalicylzuur) behoort tot de ‘Non-Steroidal Anti-Inflammatory Drugs’ (NSAIDS)
Deze stelling is:
a. juist
b. onjuist.
37
Een belangrijke contra-indicatie voor het gebruik van Aspirine (acetylsalicylzuur) is een actief peptisch
ulcus.
Deze stelling is:
a. juist
b. onjuist.
38
De belangrijkste hoofdwerking van ACE-remmers berust op het remmen van:
a. de omzetting van angiotensinogeen in angiotensine I
b. de calciuminstroom in vasculaire gladde spiercellen
c.
de renine-afgifte uit de nieren
d. de omzetting van angiotensine I in angiotensine II.
vs A CAT Circulatie & volumeregulatie 1.2.2 cursusjaar 11_12 / 26 maart 2012
Pagina 8 van 11
39
Zowel elastische als musculaire arteriën bevatten als prominente structuur de interne elastische lamina
(internal elastic lamina).
Deze bevinden zich tussen de:
a. media en de adventitia
b. intima en de media
c.
spiercellen van de media
d. endotheelcellen en de basal lamina.
40
Het endotheel van capillairen in organen met een intensief transport van stoffen uit het bloed naar het
weefsel bevatten vaak fenestrae. Direct onder dit ge-fenestreerde endotheel bevindt zich een structuur
met de naam:
a. tunica media
b. internal elastic lamina
c.
basal lamina
d. pericyte membrane.
41
De endotheelcellen in capillairen van de glomerulus worden omgeven door:
a. podocyten
b. pericyten
c.
myocyten
d. astrocyten.
42
Prostaglandines en thromboxanen zijn erg belangrijk in vaatfunctie en bloedstelping.
Uit welke bouwstof worden ze geproduceerd?
a. Alle onverzadigde vetzuren, via prostaglandine synthase reacties
b. Arachidonzuur , via cyclo-oxygenase reacties
c.
Malonyl-CoA, via vetzuursynthese
d. Palmitinezuur, via desaturatieprocessen.
43
Statines verlagen efficiënt het bloed cholesterolgehalte door remming van cholesterolsynthese. Ze heten officieel
HMG-CoA reductase remmers, en remmen de omzetting van HMG-CoA in mevalonaat.
Op welke wijze wordt het HMG-CoA geproduceerd?
44
45
a.
Alleen uit aminozuren die een aromatische ring bevatten
b.
Alleen uit koolhydraten via de productie van Acetyl-CoA
c.
Alleen uit verzadigd vet via cyclering van langketenige vetzuren
d.
Uit koolhydraten, vetten en aminozuren via de productie van Acetyl-CoA.
Welke van onderstaande congenitale afwijkingen van het hart hoort bij de tetralogie van Fallot?
a.
Persisterend foramen ovale
b.
Transpositie van de grote vaten
c.
Atriumseptum defect
d.
Truncus pulmonalis stenose.
Tijdens de isovolumetrische relaxatie fase van het hart:
a.
blijft de druk in de aorta steeds hetzelfde
b.
stijgt de druk in de linker ventrikel
vs A CAT Circulatie & volumeregulatie 1.2.2 cursusjaar 11_12 / 26 maart 2012
Pagina 9 van 11
46
c.
blijft het linker ventrikelvolume gelijk
d.
daalt de druk in het linker atrium.
Wat gebeurt er met de ventriculaire vullingsfase tijdens inspanning?
Deze:
a. neemt toe
b. neemt af.
47
Wat gebeurt er met de sympatische activatie van de β-receptoren tijdens inspanning?
Deze:
a. neemt toe
b. neemt af.
48
In de jaren dertig van de twintigste eeuw raakte het hartinfarct als zelfstandig ziektebeeld in de
geneeskunde ingeburgerd, nadat artsen hadden afgesproken dat de diagnose hartinfarct door middel
van een elektrocardiogram kon worden gesteld.
Geef aan welke gebeurtenis voor deze afspraak cruciaal is geweest.
a. Patholoog-anatomen konden in 1930 een goede beschrijving geven van de angina pectoris
b. De Engelse arts Flemming ging in de 1910 het ECG gebruiken als verlengstuk van zijn eigen
zintuiglijke waarneming
c.
In 1930 vond men duidelijke ECG-veranderingen bij het eeuwenoude klinische beeld van de angina
pectoris
d. De omgekeerde T-top en de elevatie van het ST-segment werd voortaan gezien als specifiek voor
de coronair-thrombose en infarct.
49
Tijdens de ejectiefase van het hart:
a. zijn de atrioventriculaire kleppen open en de pulmonaal- en aortakleppen gesloten
b. zijn de atrioventriculaire en de pulmonaal- en aortakleppen gesloten
c.
zijn de atrioventriculaire en de pulmonaal- en aortakleppen open
d. zijn de atrioventriculaire kleppen gesloten en de pulmonaal- en aortakleppen open.
50
De volgende onderdelen zijn componenten van het geleidingssysteem van het hart:
1. Purkinje vezels
2. AV bundel
3. AV knoop
4. SA knoop
5. Bundeltakken
De volgorde, waarin de actiepotentiaal zich voortbeweegt door dit systeem is:
a. 3, 5, 4, 2, 1
b. 3, 2, 4, 5, 1
c.
4, 3, 2, 5, 1
d. 4, 1, 3, 2, 5
51
Pacemakercellen vertonen een spontane (autonome) activiteit vanwege:
a. de influx van natrium
vs A CAT Circulatie & volumeregulatie 1.2.2 cursusjaar 11_12 / 26 maart 2012
Pagina 10 van 11
b. de efflux van natrium
c.
de efflux van calcium
d. het openen van de kalium kanalen.
54
In een gezond persoon is de uitslag van het QRS complex in het elektrocardiogram negatief in:
a. Eindhoven II
b. aVF
c.
V4
d. aVR
55
De cirkel-vormige openingen in het endotheel van capillairen noemt men de:
a. diafragma’s
b. tight junctions
c.
fenestrae
d. pericyten.
vs A CAT Circulatie & volumeregulatie 1.2.2 cursusjaar 11_12 / 26 maart 2012
Pagina 11 van 11
Download