H14: Biotechnologie Een mens bestaat uit biljard cellen maar begint als zygote; de eerste cel van ons bestaan. De celdeling of celverdubbeling. Daarvoor moeten alle moleculen aanwezig in de te kopiëren cel zich eerst verdubbelen en daar zijn enzymen voor nodig. Als een nieuwe cel is ontstaan komt zij in de G0 fase. Er zijn dan twee mogelijkheden: De cel blijft deelvaardig en zal zich gaan opnieuw delen of er vindt celdifferentatie plaats: de deelvaardigheid wordt ingeleverd voor het uitoefenen van een speciale functie, bijvoorbeeld hormonenproductie. De cel kan ook nog sterven. Als de cel de opdracht krijgt om te gaan delen gaat het de celcyclus in: Een opvolging van fases die altijd aanwezig zijn bij de celdeling. In de G1 fase groeit de cel en worden er eiwitten gemaakt die later een rol gaan spelen bij de nieuwe structuur en bij de DNA verdubbeling. Zodra er genoeg eiwitten zijn komt de cel in de S fase waarin het DNA verdubbeld wordt. In de G2 fase worden vervolgens weer eiwitten aangemaakt die een rol spelen bij de mitose. In de M fase wordt vervolgens de cel in tweeen gedeeld: het DNA splitst en er ontstaan twee nieuwe cellen. Dit splitsen is de cytokinese. DNA bestaat uit tienduizenden nucleotiden. De volgorde van de nucleotiden in een gen bepaald de eiwitten die gemaakt worden. Het DNA kan op sommige plaatsen worden doorgeknipt met een restrictie-enzym. Er ontstaan sticky ends, enkelstrengs DNA. DNA kan vermenigvuldigd worden met Polymerase Chain Reaction. De strengen worden van elkaar gescheiden, er wordt DNA-polymerase (een enzym) toegevoegd. Het enzym weet als het ware bij elk stuk wat er tegenover moet zitten (tegenover een A moet een T en tegenover een C moet een G) en maakt dat zelf aan. Zo ontstaan er kopieën. Bij gelelektroforese worden de stukken DNA die bij PCR zijn ontstaan, zichtbaar gemaakt. Het DNA wordt gedruppeld op een onder spanning staande gel. De stukken bewegen dan van – naar +. De lange stukken zijn langzamer dan de korte en zo worden ze van elkaar gescheiden. Het DNA wordt voor het oog zichtbaar gemaakt met radioactieve nucleotiden of chemicaliën. Het patroon van lange en korte stukjes DNA is voor iedereen verschillend. Het is een DNA fingerprint. DNA bevat de genetische codes voor eiwitten. In de celkern zit DNA, dat de opdracht kan geven om een bepaald stuk RNA samen te stellen. Het RNA bevat het recept voor een eiwit. Eiwitten lijden tot eigenschappen zoals oogkleur of een bepaald verteringsenzym. Niet al het DNA is bezig met coderen van RNA. Sommige stukken zijn junk-DNA. Sommige wetenschappers denken dat 95% van het DNA junk-DNA is. Introns zijn de delen junk-DNA en extrons zijn de delen nuttig DNA. Bij de transcriptie van DNA naar RNA ontstaat er eerst pre-RNA. Daaruit worden de introns geknipt, zodat er geschikt messengerRNA onstaat, wat kan worden afgelezen door de ribosomen. Een gen is een genetische code voor een eiwit. De verschillende vormen van een gen (verschil in volgorde van nucleotides) zijn allelen: de vershillende vormen van een type gen. Door middel van mutatie kan een gen veranderen. De simpelste vorm is de puntmutatie: daarbij wordt een nucleotide vervangen door een andere. In alle gevallen van mutatie is het mogelijk dat er een werkend allel ontstaat, maar meestal werkt het gen niet meer. Stoffen die mutageen zijn hebben invloed op het optreden van mutaties. Dat zijn sommige chemische stoffen, straling en virussen. Er zijn vier verschillende gevolgen van mutatie: - De cel wordt gerepareerd - De cel gaat dood - De celcyclus stopt, de cel wordt niet meer gedeeld en gaat op ten duur dood. - De mutatie blijft in de cel Carcinogeen is de mutagene oorzaak bij kanker. Een cel die meerder mutaties ondergaat kan een kankercel worden. Deze cel is ongevoelig voor het eigen lichaam en blijft deelvaardig, ook na vele celcyclussen. Om een kankercel te worden moet de cel wel in ander weefsel kunnen binnendringen en zich kunnen uitzaaien (metastase). Als mutaties plaatsvinden in eicellen of zaadcellen zijn ze erfelijk. Meestal leidt dit tot de dood van een embryo. UV licht beschadigt DNA. Dit kan gerepareerd worden door reparatie-eiwitten. Het eiwitcomplex “markeert” de schade en trekt de twee strengen uit elkaar. Daardoor kunnen andere eiwitten de foute streng er tussen uit knippen en polymerases maken het goede, nieuwe DNA aan. Er zijn ook processen die er voor zorgen dat de cel doodgaat. Het eiwit P53 zorgt er bijvoorbeeld voor dat bij fouten in de replicatie de cel dood gaat. Een andere reden van celdood is dat bij elke deling van een mutatie-cel de chromosomen een stukje korter worden aan de telomeren (de uiteindes). Als de telomeren teveel zijn versleten stopt de celcyclus en gaat de cel dood. Het gevolg van een mutatie kan zijn dat sommige eiwitten niet meer worden aangemaakt. Ook het P53 eiwit wordt dan niet meer aangemaakt. P53 zorgt ervoor dat bij fouten in de replicatie de cel dood gaat. Als P53 niet meer wordt aangemaakt, gebeurd dat minder. Er ontstaan meer foute cellen. In het laboratorium worden cellen gemaakt die eeuwig leven, zodat er lang mee geëxperimenteerd kan worden. Een tumor is een verzameling van kankercellen die samen weefsel vormen. Een gen kan geactiveerd (ingeschakeld) en geïnactiveerd (uitgeschakelt) worden. Dit gebeurt meestal door regeleiwitten. Mastergenen bevatten de erfelijke informatie voor deze regeleiwitten. Inductie is het oproepen van bepaalde specialisatie van genen. Een kloon is een groepje cellen die allemaal afkomstig zijn van een cel. Een genetisch gemodificeerde kloon bestaat uit cellen die genetisch veranderd zijn, bijvoorbeeld met virussen. Een cel die een celcyclus heeft ondergaan, raakt een stukje chromosoom kwijt. Het enzym telomerase zorgt ervoor dat de telomeer (uiteinde van een chromosoom) na elke celdeling steeds weer opgebouwd wordt. Het chromosoom wordt niet meer korter en kan langer delen. Bij vruchtbaarheidsbehandelingen zoals IMF ontstaan er meerdere embryo’s. De embryo’s die niet teruggeplaatst worden, worden door de wetenschap graag gebruikt. De embryo’s bevatten namelijk alleen maar stamcellen, cellen waarbij alle stukken DNA nog aangeschakeld kunnen worden; uit stamcellen kunnen dus allerlei soorten cellen worden gemaakt. Recombinatie is het ontstaan van een nieuwe DNA combinatie in een cel. Recombinatie kan plaatsvinden als er geëxperimenteerd wordt met DNA: - De cellen worden beschoten met gouddeeltjes met DNA - De celkern wordt met een DNA oplossing geïnjecteerd - Door gebruik van virussen. De genen van een muis komen voor 90% overeen met die van de mens. Daarom kan er goed geexperimenteerd mee worden. Een chimeer is een wezen met naast cellen van zichzelf ook cellen van een ander wezen in zich. Muizen die chimeer zijn kunnen worden ingezet bij het onderzoek naar kanker.