NL BIJLAGE I Definities Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: 1. "ad-hocsteun": steun die niet op grond van een steunregeling wordt verleend; 2. "landbouwproduct": de in Bijlage I bij het Verdrag vermelde producten, met uitzondering van visserijproducten en aquacultuurproducten vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. [COM(2011) 416] houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten; 3. "steun" of "steunmaatregel": elke maatregel die aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag voldoet; 4. "steunintensiteit": het brutosteunbedrag, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen; 5. "steunregeling": elke regeling op grond waarvan aan ondernemingen die in de regeling op algemene en abstracte wijze zijn omschreven, individuele steun kan worden toegekend zonder dat hiervoor nog uitvoeringsmaatregelen vereist zijn, alsmede elke regeling op grond waarvan steun die niet aan een bepaald project is gebonden, voor onbepaalde tijd en/of voor een onbepaald bedrag aan één of meer ondernemingen kan worden toegekend; 6. "steenkool" of "kolen": hoogwaardige steenkool, middelwaardige steenkool en laagwaardige A- en B-kolen, in de zin van het internationale codificatiesysteem voor kolen van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (UNECE)1; 7. "DAC-lijst van de OESO": alle landen en territoria die in aanmerking komen voor het ontvangen van officiële ontwikkelingshulp en die zijn opgenomen in de door Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) opgestelde lijst; 8. "tijdstip van toekenning van de steun": het tijdstip waarop de wettelijke aanspraak om steun te ontvangen, krachtens de nationale wettelijke regeling aan de begunstigde wordt verleend; 9. "moeilijke audiovisuele werken": de werken die de lidstaten op basis van vooraf vastgestelde criteria als dusdanig hebben geïdentificeerd bij het opzetten van regelingen of de toekenning van steun, waarbij het kan gaan om films waarvan de originele versie alleen bestaat in een taal van een lidstaat met een beperkt grondgebied, laag bevolkingsaantal of klein taalgebied, of om kortfilms, debuutfilms 1 Artikel 1, onder a), van het Besluit 2010/787/EU van de Raad van 10 december 2010 betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen, PB L 336 van 21.12.2010, blz. 24. 1 of tweede films van jonge regisseurs, documentaires, lowbudgetfilms of commercieel anderszins moeilijke werken; 10. "kwetsbare werknemer": een persoon die: (a) in de voorafgaande zes maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gevonden, of (b) tussen 15 en 24 jaar oud is, of (c) geen diploma van hoger middelbaar onderwijs heeft behaald of geen beroepsopleiding heeft gevolgd (ISCED 3) of zijn opleiding in het voltijdonderwijs minder dan twee jaar voordien heeft voltooid, en die zijn eerste reguliere betaalde betrekking nog niet heeft gevonden, of (d) ouder is dan 50 jaar, of (e) als alleenstaande volwassene de zorg heeft voor één of meer ten laste komende personen, of (f) werkzaam is in een sector of beroep in een lidstaat waar de genderonbalans ten minste 25% groter is dan de gemiddelde genderonbalans in alle economische sectoren in die lidstaat indien die persoon tot de ondervertegenwoordigde gendergroep behoort, of (g) behoort tot een etnische minderheid in een lidstaat en van wie het profiel met betrekking tot talenkennis, beroepsopleiding of werkervaring moet worden bijgesteld om zijn vooruitzichten op het verkrijgen van vast werk te verbeteren; 11. "rechtstreeks door een investeringsproject geschapen werkgelegenheid": werkgelegenheid die verband houdt met de activiteit waarop de investering betrekking heeft, daaronder begrepen werkgelegenheid die dankzij een verhoging van de bezettingsgraad van de door de investering gecreëerde capaciteit is geschapen; 12. "fiscale vervolgregeling": een regeling in de vorm van belastingvoordelen die een gewijzigde versie is van een reeds bestaande regeling in de vorm van belastingvoordelen en die deze vervangt; 13. "voltijdonderwijs": verplicht onderwijs vóór de eerste baan op de arbeidsmarkt; 14. "bruto-subsidie-equivalent" of "BSE": de contante waarde van de steun, uitgedrukt als een percentage van de contante waarde van de in aanmerking komende kosten, zoals die op het tijdstip van de toekenning van de steun wordt berekend op basis van de toepasselijke disconteringsvoet2; 15. "individuele steun": 16. 2 (a) ad-hocsteun, en (b) aan te melden steunverleningen op grond van een steunregeling; "immateriële activa": via technologieoverdracht verworven activa, octrooirechten, licenties, knowhow of andere intellectuele-eigendomsrechten; zoals Mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld, PB C 14 van 19.1.2008, blz. 6. 2 17. "grote ondernemingen": ondernemingen die niet aan de in Bijlage II vastgestelde criteria voldoen; 18. "afzet van landbouwproducten": het in voorraad hebben of uitstallen met het oog op het verkopen, te koop aanbieden, leveren of op enige andere wijze verhandelen, met uitzondering van de eerste verkoop door een primaire producent aan wederverkopers of verwerkingsbedrijven en alle activiteiten waarmee een product voor een dergelijke eerste verkoop wordt voorbereid. De verkoop door een primaire producent aan eindgebruikers geldt als afzet indien deze plaatsvindt in speciaal daartoe voorziene afzonderlijke ruimten; 19. "nettotoename van het aantal werknemers": een nettotoename van het aantal werknemers in de betrokken vestiging ten opzichte van het gemiddelde over een bepaalde periode, d.w.z. dat het aantal arbeidsplaatsen dat in die periode verdwijnt, hierop in mindering moet worden gebracht en dat het aantal werknemers dat gedurende een jaar voltijds, deeltijds of als seizoenarbeider in dienst is, in fracties van hun jaararbeidseenheden (JAE's) wordt uitgedrukt; 20. "normale verblijfplaats": de plaats waar iemand gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen verblijft. In het geval van iemand die zijn beroepsmatige bindingen op een andere plaats dan zijn persoonlijke bindingen heeft en daardoor afwisselend op verschillende plaatsen in twee of meer lidstaten verblijft, wordt zijn normale verblijfplaats geacht zich op dezelfde plaats als zijn persoonlijke bindingen te bevinden. Wanneer iemand in een lidstaat verblijft voor een opdracht van een bepaalde duur, wordt zijn verblijfplaats geacht zich op dezelfde plaats te bevinden als zijn persoonlijke bindingen, ongeacht of hij daar tijdens die activiteit terugkeert. Het feit dat in een andere lidstaat college wordt gelopen of een school wordt bezocht, houdt niet in dat de gewone verblijfplaats wordt verplaatst; 21. "ultraperifere gebieden": gebieden in de zin van artikel 349 van het Verdrag. Overeenkomstig Besluit 2010/718/EU van de Europese Raad van 29 oktober 2010 tot wijziging van de status van het eiland Saint-Barthélemy ten aanzien van de Europese Unie (PB L 325 van 9.12.2010, blz. 4) is Saint-Barthélemy vanaf 1 januari 2012 niet langer een ultraperifeer gebied. Overeenkomstig Besluit 2012/419/EU van de Europese Raad van 11 juli 2012 tot wijziging van de status van Mayotte ten aanzien van de Europese Unie (PB L 204 van 31.7.2012, blz. 131) is Mayotte vanaf 1 januari 2014 een ultraperifeer gebied geworden; 22. "verwerking van landbouwproducten": een bewerking van een landbouwproduct die een product oplevert dat nog steeds een landbouwproduct is, met uitzondering van activiteiten op landbouwbedrijven die nodig zijn om een plantaardig of dierlijk product voor de eerste verkoop voor te bereiden; 23. "profsport": sportbeoefening in loondienst uitgeoefend of als bezoldigde dienst verricht, ongeacht of er een formele arbeidsovereenkomst tussen de profsporter en de betrokken sportorganisatie is opgesteld, waarbij de vergoeding hoger ligt dan de deelnemingskosten en een aanzienlijk deel van het inkomen van de sportbeoefenaar vormt. Reis- en verblijfsonkosten om aan een sportevenement deel te nemen, worden voor de toepassing van deze verordening niet als vergoeding beschouwd; 24. "afgelegen gebieden": ultraperifere gebieden, Malta, Cyprus, eilanden die tot het grondgebied van een lidstaat behoren, en dunbevolkte gebieden; 3 25. "terugbetaalbaar voorschot": een lening voor een project die in één of meer tranches wordt betaald en waarbij de voorwaarden voor terugbetaling afhangen van de uitkomst van het project; 26. "uiterst kwetsbare werknemer": een persoon die: (a) gedurende ten minste 24 maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gehad; of (b) gedurende ten minste 12 maanden geen reguliere betaalde betrekking heeft gehad en behoort tot één van de categorieën b) tot en met g) vermeld onder de definitie van "kwetsbare werknemer"; 27. "sociale werkvoorziening": werkgelegenheid in een onderneming waarvan het personeelsbestand voor ten minste 30% uit werknemers met een handicap bestaat; 28. "kleine en middelgrote ondernemingen" of "kmo's": ondernemingen die aan de in Bijlage II vastgestelde criteria voldoen; 29. "aanvang van de werkzaamheden": hetzij de aanvang van de bouwwerkzaamheden met betrekking tot de investering, hetzij de eerste, juridisch bindende toezegging om uitrusting te bestellen, hetzij een andere toezegging die de investering onomkeerbaar maakt, afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt, onder uitsluiting van voorbereidende werkzaamheden. De aankoop van gronden en voorbereidende werkzaamheden zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies worden niet als aanvang van de werkzaamheden beschouwd. Bij overnames is de aanvang van de werkzaamheden het tijdstip van de verwerving van de activa die rechtstreeks met de overgenomen vestiging verband houden; 30. "materiële activa": activa bestaande uit gronden, gebouwen en installaties, machines en uitrusting; 31. "territoriale bestedingsverplichtingen": de verplichtingen die de steuntoekennende overheid oplegt aan begunstigden om in een bepaald grondgebied een minimumbedrag te besteden en/of een minimumvolume productieactiviteiten uit te voeren; 32. "onderneming in moeilijkheden": een onderneming die aan elk van de volgende voorwaarden voldoet : [precieze, "harde criteria" zoals die thans zijn geformuleerd in punt 10 van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden of in de nieuwe richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun]; 33. "loonkosten" : het totale bedrag dat door de begunstigde van de steun ten aanzien van de desbetreffende werkgelegenheid daadwerkelijk moet worden betaald en dat het brutoloon vóór belastingen en de verplichte bijdragen (zoals sociale premies, kosten voor kinder- en ouderenzorg) over een bepaalde periode omvat; 34. "werknemer met een handicap": een persoon: (a) die volgens het nationale recht als werknemer met een handicap is erkend, of (b) die langdurige fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperkingen heeft die hem in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, 4 effectief en op voet van gelijkheid met anderen te participeren in de samenleving; DEFINITIES VOOR REGIONALE STEUN 35. "bijgesteld steunbedrag" : het maximaal toelaatbare steunbedrag voor een groot investeringsproject berekend volgens deze formule: maximale steunbedrag = R × (50 + 0,50 × B + 0 × C) waarbij R de voor het betrokken gebied toepasselijke maximale steunintensiteit is die is vastgesteld op de op het tijdstip van de steunverlening van kracht zijnde regionalesteunkaart, ongerekend de verhoogde steunintensiteit voor kmo's; B het gedeelte van de in aanmerking komende kosten tussen 50 miljoen EUR en 100 miljoen EUR is, en C het gedeelte van de in aanmerking komende kosten boven 100 miljoen EUR; 36. "voor exploitatiesteun in aanmerking komende gebieden": ultraperifere gebieden in de zin van artikel 349 van het Verdrag of dunbevolkte gebieden zoals die zijn afgebakend op de voor de betrokken lidstaat voor de periode 1 juli 2014 tot en met 31 december 2020 goedgekeurde regionale-steunkaart; 37. "steungebieden": gebieden die op een voor de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2020 goedgekeurde regionale-steunkaart zijn opgenomen op grond van artikel 107, lid 3, onder a) en c), van het Verdrag; 38. "redelijk rendement" (Fair Rate of Return of FRR): het verwachte rendementspercentage dat gelijkwaardig is aan de risicogewogen disconteringsvoet waarin de risicograad van een stadsontwikkelingsproject en de aard en omvang van het kapitaal dat particuliere investeerders willen investeren, tot uiting komt; 39. "initiële investering": 40. – een investering in materiële en immateriële activa die verband houdt met de oprichting van een nieuwe vestiging, de uitbreiding van een bestaande vestiging, de diversificatie van de productie van een vestiging naar producten die voordien niet in de vestiging werden vervaardigd, of een fundamentele wijziging van het volledige productieproces van een bestaande vestiging, of – de overname van activa die behoren tot een vestiging die is gesloten of zou zijn gesloten indien zij niet was overgenomen en die wordt verworven door een investeerder zonder banden met de verkoper, met uitsluiting van de enkele verwerving van de aandelen van een onderneming; "initiële investering ten behoeve van nieuwe economische activiteiten": – investering in materiële en immateriële activa die verband houdt met de oprichting van een nieuwe vestiging, of de diversificatie van de activiteit van een vestiging, op voorwaarde dat de nieuwe activiteit niet dezelfde is als of vergelijkbaar met de activiteit die voordien in die vestiging werd uitgeoefend; – de overname van activa die behoren tot een vestiging die is gesloten of zou zijn gesloten indien zij niet was overgenomen en die wordt verworven door een investeerder zonder banden met de verkoper, op voorwaarde dat de nieuwe activiteit niet dezelfde is als of vergelijkbaar met de activiteit die in die vestiging werd uitgeoefend vóór de overname ervan; 5 41. "bijdrage in natura": de inbreng van gronden of vastgoed wanneer die gronden of dat vastgoed deel uitmaken van het stadsontwikkelingsproject; 42. "geïntegreerde benadering voor duurzame stadsontwikkeling": een door een betrokken lokale overheid of overheidsagentschap officieel voorgestelde en bekrachtigde strategie die is uitgetekend voor een specifiek stedelijk geografisch gebied en een specifieke periode in overeenstemming met artikel 87, lid 3, van de verordening gemeenschappelijke bepalingen; 43. "investeringssteun": regionale steun die wordt verleend ten behoeve van een initiële investering of een initiële investering in nieuwe economische activiteiten; 44. "vervoerstraject": het verplaatsen van goederen van het punt van vertrek tot het punt van bestemming, daaronder begrepen deeltrajecten of deelfasen binnen of buiten de betrokken lidstaat, gebruikmakend van een of meer vervoermiddelen; 45. "groot investeringsproject": een initiële investering waarbij de in aanmerking komende uitgaven meer dan 50 miljoen EUR bedragen, berekend in prijzen en wisselkoersen die gelden op de datum van toekenning van de steun; 46. "vervoermiddelen": spoorvervoer, vrachtvervoer over de weg, vervoer over de binnenwateren, zeevervoer, luchtvervoer, multimodaal vervoer; 47. "punt van bestemming": de plaats waar de goederen worden uitgeladen; 48. "punt van vertrek": de plaats waar de goederen worden geladen voor vervoer; 49. "regionale exploitatiesteun": steun om de lopende uitgaven van een onderneming te verminderen die geen verband houden met een initiële investering. Daarbij gaat het om kostencategorieën zoals personeelskosten, kosten voor materialen, uitbestede diensten, communicatie, energie, onderhoud, huur, administratie enz., doch zonder afschrijvingslasten en financieringskosten indien deze bij de toekenning van investeringssteun zijn opgenomen in de in aanmerking komende kosten; 50. "dezelfde of vergelijkbare activiteit": activiteiten die behoren tot dezelfde klasse (viercijferige code) van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 23; 51. "op specifieke economische sectoren gerichte regeling": een regeling die slechts één activiteit of een beperkt aantal activiteiten in de be- en verwerkende industrie of de dienstensector betreft; 52. "dunbevolkte gebieden": gebieden die door de Commissie als dusdanig zijn erkend in de individuele besluiten betreffende regionale-steunkaarten voor de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2020; 53. "ijzer- en staalindustrie": alle activiteiten met betrekking tot de productie van een of meer van de volgende producten: (a) 3 ruwijzer en ferrolegeringen: Zoals bepaald in Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden (PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 973/2007 van de Commissie van 20 augustus 2007 tot wijziging van enkele Verordeningen (EG) betreffende specifieke statistische gebieden waarop de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 ten uitvoer wordt gelegd (PB L 216 van 21.8.2007, blz. 10). 6 ruwijzer voor vervaardiging van staal, gieterij-ijzer en andere ruwijzersoorten, spiegelijzer en ferromangaan carburé, niet inbegrepen de andere ferrolegeringen; (b) ruwe producten en halffabricaten van ijzer, van gewoon staal of van speciaal staal: vloeibaar staal al dan niet gegoten tot blokken, waaronder smeedblokken; halffabricaten: bloemen, knuppels, plakken; plaatstrippen; warmgewalst breedband op rollen, behalve de productie van gegoten staal voor staalgietwerk, zoals die van kleine en middelgrote zelfstandige gieterijen; (c) warmgewalste walserijproducten van ijzer, van gewoon staal of van speciaal staal: rails, dwarsliggers, onderlegplaten, klemplaten, balken, zware profielen en staven van 80 mm en meer, damwandstaal, staven en profielen van minder dan 80 mm en plaatstaal van minder dan 150 mm breedte, walsdraad, rond en vierkant staafmateriaal voor buizen, warmgewalst bandstaal en warmgewalste strippen (met inbegrip van buizenstrip), platen met een dikte van 3 mm en meer, universaalstaal van 150 mm en meer, met uitzondering van draadproducten, blanke staven en ijzergietwerk; (d) koudgewalste eindproducten: blik, verlode plaat, zwarte plaat, gegalvaniseerde platen, andere platen met bekleed oppervlak, koudgewalste plaat, op rollen en in platen, dynamo- en transformatorplaat, band bestemd voor het maken van blik; (e) buizen: stalen buizen (naadloos of gelast) met een diameter van meer dan 406,4 mm, van ijzer of staal; 54. 55. "synthetischevezelindustrie": (a) de extrusie/texturizering van alle algemene soorten vezels en garens op basis van polyester, polyamide, acryl of polypropeen, ongeacht het eindgebruik ervan, of (b) polymerisatie (daaronder begrepen polycondensatie), wanneer deze wordt geïntegreerd met extrusie wat de gebruikte machines betreft, of (c) elk nevenprocedé dat verband houdt met de gelijktijdige installatie van extrusie-/texturizeringscapaciteit door de potentiële begunstigde onderneming of door een andere onderneming van het concern waartoe deze behoort, en die in de betrokken specifieke bedrijfsactiviteit normaal gesproken van dit soort capaciteit, wat de gebruikte machines betreft, deel uitmaakt; "toeristische activiteiten": de volgende activiteiten in de zin van NACE Rev. 2: (a) NACE 55: Verschaffen van accommodatie (b) NACE 56: Eet- en drinkgelegenheden; (c) NACE 79: Reisbureaus, reisorganisatoren, reserveringsbureaus en aanverwante activiteiten; (d) NACE 90: Creatieve activiteiten, kunst en amusement; 7 56. (e) NACE 91: Bibliotheken, archieven, musea en overige culturele activiteiten; (f) NACE 93: Sport, ontspanning en recreatie; "vervoerskosten": de kosten van het vervoer voor rekening van derden die door de begunstigden per vervoerstraject daadwerkelijk worden betaald, omvattende: (a) vrachttarieven, handlingkosten en kosten voor tijdelijke opslag, voor zover deze kosten met het vervoerstraject verband houden; (b) kosten voor het verzekeren van de lading; (c) belastingen, rechten of heffingen berekend op de vracht en, in voorkomend geval, het draagvermogen, zowel op het punt van vertrek als het punt van bestemming; (d) kosten voor veiligheids- en beveiligingscontrole, toeslagen voor gestegen brandstofkosten; 57. "vervoer": passagiersvervoer met het vliegtuig, via zeevervoer, over de weg, per spoor of over de binnenwateren, of beroepsgoederenvervoer, alsmede de daarmee verband houdende infrastructuur; 58. "soorten goederen": goederen volgens de indeling van Verordening (EG) nr. 1304/2007 van de Commissie van 7 november 2007 tot wijziging van Richtlijn 95/64/EG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1172/98 van de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 91/2003 en (EG) nr. 1365/2006 van het Europees Parlement en de Raad in verband met de vaststelling van NST 2007 als enige nomenclatuur voor vervoerde goederen in bepaalde vervoerswijzen4; 59. "stadsontwikkelingsfonds": een gespecialiseerd investeringsvehikel dat wordt opgezet om te investeren in stadsontwikkelingsprojecten in het kader van een steunmaatregel voor stadsontwikkeling. Stadsontwikkelingsfondsen worden beheerd door een manager van een stadsontwikkelingsfonds; 60. "manager van een stadsontwikkelingsfonds": een professioneel managementbedrijf met rechtspersoonlijkheid dat in aanmerking komende stadsontwikkelingsprojecten selecteert en daarin investeert; 61. "stadsontwikkelingsproject": een investeringsproject dat het potentieel heeft om de tenuitvoerlegging te ondersteunen van initiatieven die in het kader van een geïntegreerde benadering voor duurzame stadsontwikkeling worden overwogen, en om bij te dragen aan de daarin vastgestelde doelstelling, daaronder begrepen projecten met een interne opbrengstvoet (IRR) die mogelijk niet voldoende is om op louter zakelijke basis financiering aan te trekken. Een stadsontwikkelingsplan kan worden georganiseerd als een afzonderlijk financieel geheel (separate block of finance) binnen de juridische structuren van de begunstigde particuliere investeerder of als een afzonderlijke rechtspersoon, bijvoorbeeld een special purpose vehicle (SPV); 4 PB L 290 van 8.11.2007, blz. 14. 8 DEFINITIES VOOR KMO-STEUN 62. "alternatief handelsplatform": een multilaterale handelsfaciliteit (Multilateral Trading Facility - MTF) in de zin van artikel 4, lid 1, punt 15, van Richtlijn 2004/39/EG, waarbij de financiële instrumenten die tot de handel zijn toegelaten, zijn uitgegeven door ondernemingen die op het tijdstip van de eerste investering in aanmerking komende kmo's zijn; 63. "adviesdiensten voor samenwerking": consulting, bijstand en opleiding ten behoeve van de uitwisseling van kennis en ervaring en ter verbetering van de samenwerking; 64. "ondersteuningsdiensten voor samenwerking": het verschaffen van kantoorruimte, websites, databanken, bibliotheken, marktonderzoek, handboeken, werk- en modeldocumenten; 65. "met het beheer belaste entiteit": de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds, een internationale financiële instelling waarin een lidstaat aandeelhouder is, of een in een lidstaat gevestigde financiële instelling die een openbaar belang nastreeft onder toezicht van een overheid, een publiekrechtelijk lichaam of een privaatrechtelijk lichaam met een publieke taak, die in overeenstemming met de toepasselijke Unieregels en nationale regels zijn geselecteerd, en die door de lidstaat met de tenuitvoerlegging van een risicofinancieringsmaatregel zijn belast. De met het beheer belaste entiteit kan rechtstreeks worden aangesteld indien die aanstelling voldoet aan de voorwaarden van [artikel 11 van de richtlijn die Richtlijn 2004/18/EG5 vervangt]; 66. "investering in de vorm van eigen vermogen": het verschaffen aan een onderneming van kapitaal, dat direct of indirect wordt geïnvesteerd in ruil voor gedeeltelijk eigenaarschap van die onderneming en waarbij de investeerder van eigen vermogen kan delen in de winst van de onderneming; 67. "exitstrategie": strategie voor de liquidatie van deelnemingen door een investeringsvehikel of een ander investeerder, volgens een plan om een maximaal rendement te behalen, zoals trade sale, afschrijvingen, terugbetaling van preferente aandelen/leningen, verkoop aan een ander investeringsvehikel of een andere investeerder, verkoop aan een financiële instelling en verkoop via een openbare aanbieding (daaronder begrepen een eerste openbare aanbieding); 68. "financiële dotatie": een terug te betalen publieke investering in een financiële intermediair met het oog op investeringen in het kader van een risicofinancieringsmaatregel en waarbij alle opbrengsten aan de publieke investeerder moeten worden teruggegeven; 69. "financieel intermediair": een financiële instelling, ongeacht de vorm en eigendomsstructuur ervan, waaronder dakfondsen, private-equityfondsen, overheidsinvesteringsfondsen, banken, microfinancieringsinstellingen en onderlinge waarborgmaatschappijen; 70. "eerste commerciële verkoop": de eerste verkoop door een onderneming op een product- of dienstenmarkt, met uitsluiting van beperkte verkopen om de markt te testen; 5 Richtlijn 2004/18/EG van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114. 9 71. "vervolginvestering": verdere risicofinancieringsinvestering in een onderneming na één of meerdere voorafgaande risicofinancieringsinvesteringsrondes; 72. "garantie": een schriftelijke aansprakelijkheidsverklaring voor het geheel of een deel van nieuw verschaft quasi-eigen-vermogen of nieuw verschafte leningtransacties, met uitsluiting van bestaande leningen. Voor de toepassing van artikel 20 omvat het begrip "garantie" ook de aan financiële intermediairs afgegeven tegengaranties; 73. "garantiepercentage": het dekkingspercentage van de verliezen op elke individuele transactie uit de gegarandeerde portefeuille; 74. "onafhankelijke particuliere investeerder": een particuliere investeerder die, op het tijdstip van de eerste risicofinancieringsinvestering, onafhankelijk is van de kmo waarin hij investeert, met inbegrip van financiële intermediairs, voor zover zij het volledige risico van hun investering dragen. Bij de oprichting van een nieuwe onderneming worden particuliere investeerders beschouwd als onafhankelijk van die onderneming. Investeringen door publieke financiële intermediairs worden als onafhankelijke particuliere investeringen beschouwd indien de Staat rechtens of feitelijk geen zeggenschap over dit soort onderneming uitoefent; 75. "innovatieve onderneming": een onderneming: i) die aan de hand van een door een externe deskundige uitgevoerde evaluatie kan aantonen dat zij in de voorzienbare toekomst producten, diensten of procedés zal ontwikkelen die in technologisch opzicht nieuw zijn of een wezenlijke verbetering inhouden ten opzichte van de stand van de techniek in deze sector, en die een risico op technologische of industriële mislukking inhouden, of ii) waarvan de kosten voor onderzoek en ontwikkeling ten minste 10% bedragen van haar totale exploitatiekosten in ten minste één van de drie jaren voorafgaande aan de steunverlening of, in het geval van een startende onderneming zonder enige financiële voorgeschiedenis, bij de audit van haar lopende belastingjaar, gecertificeerd door een onafhankelijke accountant; 76. "leninginstrument": een overeenkomst die de kredietgever verplicht een overeengekomen geldbedrag voor een overeengekomen termijn ter beschikking te stellen aan de kredietnemer en waarbij de kredietnemer verplicht is dat bedrag binnen de overeengekomen termijn terug te betalen. Schuldinstrumenten kunnen de vorm aannemen van leningen en andere financieringsinstrumenten daaronder begrepen leasing, die de leninggever/investeerder een overheersend bestanddeel van minimumopbrengst bieden. De herfinanciering van bestaande leningen geldt niet als een in aanmerking komende lening; 77. "natuurlijke persoon" (voor de toepassing van de artikelen 19 en 21): een persoon niet zijnde een onderneming voor de toepassing van artikel 107, lid 1, van het Verdrag; 78. "organisatorische samenwerking": de ontwikkeling van gezamenlijke bedrijfs- of managementstrategieën, het aanbieden van gemeenschappelijke diensten of diensten die samenwerking moeten bevorderen, gecoördineerde activiteiten zoals onderzoek of marketing, de ondersteuning van netwerken en clusters, het verbeteren van 10 toegankelijkheid en communicatie, het gebruik van gedeelde instrumenten om het ondernemerschap en de handel met kmo's te bevorderen; 79. "investeringen in de vorm van quasi-eigen-vermogen": een categorie financiering tussen eigen vermogen en vreemd vermogen in, met een hoger risico dan senior schulden en een lager risico dan gewoon aandelenkapitaal, en waarvan het rendement voor de houder ervan overwegend is gebaseerd op de winst of het verlies van de onderliggende doelonderneming en die bij wanbetaling niet gedekt is. Investeringen in de vorm van quasi-eigen-vermogen kunnen zijn gestructureerd als schulden, die niet gegarandeerd en achtergesteld zijn, met inbegrip van mezzanineschulden, en in sommige gevallen converteerbaar zijn in eigen vermogen, dan wel als preferente aandelen; 80. "vervangingskapitaal": de aankoop van bestaande aandelen in een onderneming van een vroegere investeerder of aandeelhouder; 81. "risicofinancieringsinvestering": investeringen in de vorm van eigen vermogen, quasi-eigen-vermogen, leningen, garanties, of een mix daarvan, in in aanmerking komende ondernemingen met het oog op nieuwe investeringen; 82. "totale financiering": één of meer risicofinancieringsinvesteringen in een in aanmerking komende kmo, daaronder begrepen vervolginvesteringen in de zin van artikel 21, lid 6, van deze verordening; 83. "niet-beursgenoteerde kmo": een kmo die niet is toegelaten tot de officiële notering van een effectenbeurs. Voor de toepassing van deze verordening wordt een kmo die op een in kmo's gespecialiseerd alternatief handelsplatform is genoteerd, als nietbeursgenoteerd beschouwd; DEFINITIES VOOR STEUN VOOR ONDERZOEK, ONTWIKKELING EN INNOVATIE 84. "op arm's length": de voorwaarden van de transactie tussen de contractpartijen wijken niet af van die welke zouden zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen en behelzen geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding. Wanneer een open, transparante en onvoorwaardelijke tenderprocedure voor de transactie wordt opgezet, wordt het arm's length-beginsel geacht hiermee te zijn nageleefd; 85. "daadwerkelijke samenwerking": samenwerking om kennis of technologie uit te wisselen of om een gemeenschappelijke doelstelling op basis van een taakverdeling te bereiken, waarbij de partijen samen de omvang van het samenwerkingsproject bepalen en het risico en de resultaten ervan delen. Uitbesteding geldt niet als daadwerkelijke samenwerking; 86. "experimentele ontwikkeling": het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technologische, zakelijke en andere relevante kennis en vaardigheden, gericht op het ontwikkelen van nieuwe of verbeterde producten, procedés of diensten. Dit kan ook activiteiten omvatten die gericht zijn op de conceptuele formulering, de planning en documentering van alternatieve producten, procedés of diensten. Experimentele ontwikkeling kan prototyping, demonstraties, pilotontwikkeling, testen en validatie omvatten van nieuwe of verbeterde producten, procedés of 11 diensten in omgevingen die representatief zijn voor het functioneren onder reële omstandigheden, met als hoofddoel verdere technische verbeteringen aan te brengen aan producten, procedés of diensten die niet grotendeels vast staan. Dit kan de ontwikkeling omvatten van een commercieel bruikbaar prototype of pilot die noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en die te duur is om te produceren alleen met het oog op het gebruik voor demonstratie- en validatiedoeleinden. Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante activiteiten, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden; 87. "haalbaarheidsstudie": het onderzoek en de analyse van het potentieel van een project, met als doel de besluitvorming te ondersteunen door objectief en rationeel de sterke en de zwakke punten van een project, de kansen en risico's in kaart te brengen, waarbij ook wordt aangegeven welke middelen nodig zijn om het project te kunnen doorvoeren en wat uiteindelijk de slaagkansen zijn; 88. "fundamenteel onderzoek": experimentele of theoretische activiteiten die voornamelijk worden verricht om nieuwe kennis te verwerven over de fundamentele aspecten van verschijnselen en waarneembare feiten, zonder dat hiermee een directe commerciële toepassing of een direct commercieel gebruik wordt beoogd; 89. "hooggekwalificeerd personeel": personeel met een tertiaire opleiding en ten minste vijf jaar relevante beroepservaring, waarin doctoraatsopleidingen kunnen meetellen; 90. "industrieel onderzoek": planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de creatie van onderdelen voor complexe systemen en kan ook de bouw omvatten van prototypes in een laboratoriumomgeving en/of in een omgeving met gesimuleerde interfaces voor bestaande systemen, alsmede kleinschalige pilotlijnen voor het testen en valideren van de performantie van de productiemethode, wanneer dat nodig is voor het industriële onderzoek en met name voor de validering van generieke technologie; 91. "innovatieadviesdiensten": consulting, bijstand en opleiding op het gebied van kennisoverdracht, verwerving, bescherming en exploitatie van immateriële activa, het gebruik van normen en regels waarin deze zijn vastgelegd; 92. "innovatieclusters": structuren of georganiseerde groeperingen van onafhankelijke ondernemingen (zoals innovatieve starters, kleine, middelgrote en grote ondernemingen, maar ook organisaties voor onderzoek en kennisverspreiding, nietcommerciële organisaties en andere verwante economische spelers) die tot doel hebben innovatieve activiteiten te stimuleren door het delen van faciliteiten en de uitwisseling van kennis en deskundigheid te bevorderen, en door daadwerkelijk bij te dragen aan technologieoverdracht, netwerking, informatieverspreiding en samenwerking tussen de ondernemingen en andere organisaties binnen het cluster; 93. "innovatieondersteuningsdiensten": het verschaffen van kantoorruimte, databanken, bibliotheken, marktonderzoek, laboratoria, diensten in verband met kwaliteitslabels, testen en certificeren met het oog op de ontwikkeling van doeltreffendere producten, procedés of diensten; 12 94. "organisatie-innovatie": de toepassing van een nieuwe organisatiemethode in de bedrijfsvoering, in de organisatie op de werkvloer of in de externe betrekkingen van de onderneming, maar met uitsluiting van veranderingen in de bedrijfsvoering, in de organisatie op de werkvloer of in de externe betrekkingen die sterk gelijken op organisatiemethoden die in de onderneming reeds in gebruik zijn, veranderingen in de managementstrategie, fusies en acquisities, het niet meer gebruiken van een procedé, eenvoudige vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, veranderingen die louter het gevolg van prijswijzigingen voor productiefactoren zijn, aanpassingen op maat, lokalisatie, gebruikelijke seizoens- en andere cyclische veranderingen, het verhandelen van nieuwe of sterk verbeterde producten; 95. "personeelskosten": de kosten van onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het betrokken project of de betrokken activiteit bezighouden; 96. "procesinnovatie": de toepassing van een nieuwe of sterk verbeterde productie- of leveringsmethode (daaronder begrepen aanzienlijke veranderingen in technieken, uitrusting of software), maar met uitsluiting van geringe veranderingen of verbeteringen, verhogingen van de productie- of dienstverleningscapaciteit door de toevoeging van productie- of logistieke systemen die sterk gelijken op die welke reeds in gebruik zijn, het niet meer gebruiken van een procedé, eenvoudige vervangings- en uitbreidingsinvesteringen, veranderingen die louter het gevolg van prijswijzigingen voor productiefactoren zijn, aanpassingen op maat, lokalisatie, gebruikelijke seizoens- en andere cyclische veranderingen, het verhandelen van nieuwe of sterk verbeterde producten; 97. "organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding": een entiteit (zoals universiteiten of onderzoeksinstellingen, agentschappen voor technologieoverdracht, innovatieintermediairs, entiteiten voor fysieke of virtuele onderzoeksgerichte samenwerking), ongeacht haar rechtsvorm (publiek- of privaatrechtelijke organisatie) of financieringswijze, die zich in hoofdzaak bezighoudt met het onafhankelijk verrichten van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, of met het breed verspreiden van de resultaten van die activiteiten door middel van onderwijs, publicaties of kennisoverdracht. Wanneer dit soort entiteit ook economische activiteiten uitoefent, moet met betrekking tot de financiering, de kosten en de inkomsten van die economische activiteiten een gescheiden boekhouding worden gevoerd. De ondernemingen die invloed over dit soort entiteit kunnen uitoefenen in hun hoedanigheid van bijvoorbeeld aandeelhouder of lid van de organisatie, mogen geen preferente toegang tot de onderzoekscapaciteit van deze entiteit of tot de door haar verkregen onderzoeksresultaten genieten; 98. "onderzoeksinfrastructuur": faciliteiten, middelen en verwante diensten die door de wetenschappelijke gemeenschap worden gebruikt om op hun respectieve vakgebied onderzoek te verrichten. Hierbij gaat het om: belangrijke wetenschappelijke uitrusting of sets wetenschappelijke instrumenten; kennisgebaseerde hulpbronnen zoals verzamelingen, archieven of gestructureerde wetenschappelijke informatie; op informatie- en communicatietechnologie gebaseerde enabling infrastructuur zoals gridnetwerken, computers, software en communicatie, of iedere andere entiteit met een uniek karakter die onontbeerlijk is om onderzoek te kunnen verrichten. Dit soort 13 infrastructuur kan zich op één enkele locatie bevinden (single-sited) dan wel verspreid zijn (distributed) (een georganiseerd netwerk van hulpbronnen)6; 99. "detachering": de tijdelijke indienstneming van personeel door een begunstigde, waarna het personeel het recht heeft naar zijn vorige werkgever terug te keren; DEFINITIES VOOR STEUN VOOR MILIEUBESCHERMING 100. "biobrandstof": vloeibare of gasvormige transportbrandstof die uit biomassa is gewonnen; 101. "biomassa": de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval; 102. "warmtekrachtkoppeling" (WKK): gelijktijdige opwekking in één proces van thermische energie en elektrische en/of mechanische energie; 103. "verontreinigde locatie": een locatie waarvan met zekerheid is vastgesteld dat er ten gevolge van menselijk toedoen gevaarlijke stoffen zijn aangetroffen in zodanige concentraties dat zij een ernstig risico voor de volksgezondheid of het milieu vormen, rekening houdende met het huidige en het goedgekeurde toekomstige gebruik van de grond (daaronder begrepen bosgrond). Bij de betrokken milieuschade gaat het om de aantasting van de kwaliteit van de bodem en het oppervlakte- of grondwater; 104. "samenwerkingsmechanisme": een mechanisme dat voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 6, 7 of 8 van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen7; 105. "milieubescherming": elke maatregel die is gericht op preventie of herstel van aantastingen van de natuurlijke omgeving of de natuurlijke hulpbronnen door de eigen activiteiten van de begunstigde, op beperking van het risico op dergelijke aantastingen, dan wel op aanmoediging van een rationeler gebruik van die hulpbronnen, daaronder begrepen energiebesparende maatregelen en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen; 106. "energie-efficiëntiefonds": een gespecialiseerd investeringsvehikel dat is opgezet om te investeren in energie-efficiëntiemaatregelen ter verbetering van de energieefficiëntie van gebouwen zowel in als buiten de woningsector. Energieefficiëntiefondsen worden beheerd door een manager van een energieefficiëntiefonds; 107. "manager van een energie-efficiëntiefonds": een professioneel managementbedrijf met rechtspersoonlijkheid dat in aanmerking komende energie-efficiëntieprojecten selecteert en daarin investeert; 6 7 Overeenkomstig artikel 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 723/2009 van de Raad van 25 juni 2009 betreffende een communautair rechtskader voor een Consortium voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERIC) (PB L 206 van 8.8.2009, blz. 1). PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16. 14 108. "energie-efficiëntieproject": een investeringsproject dat de energie-efficiëntie van een gebouw verhoogt; 109. "energiebesparingen": een hoeveelheid bespaarde energie die wordt vastgesteld door het verbruik vóór en ná de invoering van een maatregel ter verbetering van de energie-efficiëntie te meten en/of te ramen, gecorrigeerd voor externe factoren die het energieverbruik beïnvloeden; 110. "energie-efficiënte stadsverwarming en -koeling": stadsverwarming en -koeling die voldoet aan de in artikel 2, punten 41 en 42, van Richtlijn 2012/27/EU8 bedoelde definitie van een efficiënt systeem voor stadsverwarming en -koeling; 111. "energie uit hernieuwbare energiebronnen": energie opgewekt met installaties waarbij uitsluitend van hernieuwbare energiebronnen wordt gebruikgemaakt, alsmede het aandeel in calorische waarde van met hernieuwbare energiebronnen opgewekte energie uit hybride installaties die ook met conventionele energiebronnen werken, met inbegrip van voor accumulatiesystemen gebruikte hernieuwbare elektriciteit en met uitsluiting van elektriciteit die van dergelijke systemen afkomstig is; 112. "milieubelasting": een belasting waarvan de bijzondere belastinggrondslag een duidelijk negatief milieueffect heeft, of die bepaalde activiteiten, goederen of diensten wil belasten zodat de milieukosten in de prijs ervan kunnen worden opgenomen en/of de producenten en verbruikers kunnen worden toegeleid naar activiteiten die milieuvriendelijker zijn; 113. "feed-in-premie": een bovenop de marktprijs betaalde premie waarmee producenten van hernieuwbare energie aan marktprijzen worden blootgesteld; 114. "balanceringsverantwoordelijke": een markpartij (of de door deze gekozen vertegenwoordiger) die verantwoordelijk is voor zijn onbalansen; 115. "balanceringstaken": de verantwoordelijkheid voor alle onderlinge afwijkingen (onbalans) tussen productie, verbruik en markttransacties (op verschillende termijnen - markttransacties omvatten verkoop en aankoop op gereguleerde markten of tussen balanceringsverantwoordelijken) van een balanceringsverantwoordelijke binnen een bepaalde periode voor onbalansverrekening; 116. "standaardbalanceringstaken": niet-discriminerende technologieneutrale balanceringstaken waarvan producenten niet kunnen worden vrijgesteld; 117. "onbalans": afwijkingen tussen productie, verbruik en markttransacties (op verschillende termijnen - markttransacties omvatten verkoop- en aankooptransacties op gereguleerde markten of tussen balanceringsverantwoordelijken); 118. "totale levelized costs van energieproductie" (totale LCOE's): een berekening van de kosten van het opwekken van elektriciteit bij het aansluitpunt op het oplaadnetwerk of elektriciteitsnet. Deze omvatten het initiële kapitaal, de disconteringsvoet en de kosten van productie in continubedrijf, brandstof en onderhoud; 8 PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1. 15 119. "hoogrenderende warmtekrachtkoppeling": warmtekrachtkoppeling die voldoet aan de definitie van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 2, punt 34, van Richtlijn 2012/27/EU9; 120. "het beginsel dat de vervuiler betaalt": het beginsel dat de kosten van het bestrijden van de vervuiling moeten worden gedragen door degenen die de vervuiling hebben veroorzaakt, tenzij de persoon die voor de vervuiling verantwoordelijk is, niet kan worden geïdentificeerd of krachtens Uniewetgeving of nationale wetgeving niet aansprakelijk kan worden gesteld of niet tot de betaling van de saneringskosten kan worden verplicht. In deze context is vervuiling de schade die de vervuiler veroorzaakt door het milieu direct of indirect schade toe te brengen of door de voorwaarden te scheppen die deze schade aan de natuurlijke omgeving of de natuurlijke hulpbronnen veroorzaken10; 121. "hernieuwbare energiebronnen": de volgende hernieuwbare, niet-fossiele energiebronnen: windenergie, zonne-energie, aerothermische, geothermische, hydrothermische energie en energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas; 122. "duurzame biobrandstoffen": biobrandstoffen die voldoen aan de duurzaamheidscriteria van artikel 17 van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen11; 123. "Unienorm": (2) (a) een verplichte Unienorm waarbij de op milieugebied te bereiken normen per onderneming zijn vastgesteld, of (b) de verplichting op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad12 de beste beschikbare technieken (BAT) te gebruiken, zoals uiteengezet in de recentste relevante informatie die de Commissie overeenkomstig artikel 13, lid 6, van die richtlijn heeft bekendgemaakt; "Unieminimumbelastingniveau": het in de Uniewetgeving vastgestelde minimumbelastingniveau. Voor energieproducten en elektriciteit is het Unieminimumbelastingniveau het in bijlage I bij Richtlijn 2003/96/EG13 vastgestelde minimumbelastingniveau; DEFINITIES VOOR STEUN TEN BEHOEVE VAN BREEDBANDINFRASTRUCTUUR 124. 9 10 11 12 13 "basisbreedband" of "basisbreedbandnetwerken": netwerken met basisfuncties die zijn gebaseerd op technologieplatforms zoals Asymmetric Digital Subscriber Lines (ADSL) (tot ADSL2+-netwerken), niet-verbeterde kabelnetwerken (zoals DOCSIS 2.0), mobiele netwerken van de derde generatie (UMTS) of satellietsystemen; PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1. Aanbeveling van de Raad van 3 maart 1975 betreffende de toekenning der kosten en het optreden van de overheid op milieugebied, PB L 194 van 25.7.1975, blz. 1. PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16. PB L 24 van 29.1.2008, blz. 8. PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51. 16 125. "civieltechnische werkzaamheden voor breedband": civieltechnische werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de uitrol van een breedbandnetwerk, zoals het openleggen van een straat om de aanleg van (breedband)buizen mogelijk te maken; 126. "buizen": ondergrondse pijpen of doorvoeren die worden gebruikt om (vezel-, koperof coax-)kabels van een breedbandnetwerk in onder te brengen; 127. "fysieke ontbundeling": het verlenen van toegang tot de aansluitlijn van de eindgebruiker, hetgeen concurrenten de mogelijkheid biedt om data rechtstreeks en over hun eigen transmissiesystemen door te geven; 128. "passieve breedbandinfrastructuur": een breedbandnetwerk zonder enige actieve component. Meestal gaat het om civieltechnische infrastructuur, buizen, dark fibre en straatkasten; 129. "Next Generation Acess (NGA) netwerken": geavanceerde netwerken die ten minste de volgende kenmerken hebben: a) zij bieden iedere abonnee betrouwbare diensten aan tegen zeer hoge snelheid via optische (of gelijkwaardige technologie) backhaulverbindingen die zich voldoende dicht bij de locatie van de gebruiker bevinden om daadwerkelijk een zeer hoge snelheid van de dienst te waarborgen; b) zij ondersteunen diverse geavanceerde digitale diensten, waaronder convergente All-IPdiensten, en c) zij hebben aanzienlijk hogere uploadsnelheden (in vergelijking met basisbreedbandnetwerken). In de huidige stand van de ontwikkeling van de markt en de technologie zijn NGA-netwerken: a) op glasvezelkabels gebaseerde toegangsnetwerken (FFTx); b) geavanceerde, geüpgradede kabelnetten, en c) bepaalde geavanceerde draadloze toegangsnetwerken die een betrouwbare hoge snelheid per abonnee kunnen bieden; 130. "wholesaletoegang": toegang waarmee een exploitant de faciliteiten van een andere exploitant kan gebruiken. De ruimst mogelijke toegang die via het betrokken netwerk moet worden verleend, omvat, op basis van de huidige technologische ontwikkelingen, ten minste de volgende toegangsproducten: voor FTTH/FTTBnetwerken: toegang tot buizen, toegang tot dark fibre, ontbundelde toegang tot de local loop en bitstroomtoegang; voor kabelnetwerken: toegang tot buizen en bitstroomtoegang; voor FFTC-netwerken: toegang tot buizen, subloopontbundeling (SLU) en bitstroomtoegang; voor passieve netwerkinfrastructuur: toegang tot buizen, toegang tot dark fibre en/of ontbundelde toegang tot de local loop; voor ADSLgebaseerde breedbandnetwerken: ontbundelde toegang tot de local loop, bitstroomtoegang; voor mobiele of draadloze netwerken: bitstroom, medegebruik van fysieke masten en toegang tot de backhaulnetwerken, en voor satellietplatforms: bitstroomtoegang. 17