Handel tijdens de Industriële Revolutie Verandering in de productie en de handel Door de toename van de landbouwproductie steeg de bevolking en de vraag naar allerlei goederen. De huisnijverheid was nu niet meer voldoende om aan de vraag te voldoen. Door deze vraag gingen sommige mensen in fabrieken investeren. De koloniën exporteerde de basisgrondstoffen voor deze fabrieken, die er dan vervolgens een eindproduct van maakten. De handel zorgde hierbij dus voor de nodige grondstoffen in de fabrieken. Ook werden de eindproducten later weer verder verhandeld. Naast de overzeese handel bestond er ook binnenlandse handel tussen leveranciers, bedrijven en winkeliers. Na 1850 importeerde Groot-Brittannië alleen nog maar grondstoffen (voor de fabrieken) en eten voor de grote bevolking, omdat ze zelf alle eindproducten maakten. De prijs van de import werd betaald met de opbrengst van de export van eindproducten. Eindproducten waren bijvoorbeeld: stoffen (bijv. katoen), wapens en alcoholische dranken. Na de industriële revolutie was de markt in Azië gegroeid, omdat door de revolutie de producten goedkoper waren geworden en een betere kwaliteit hadden gekregen. Veranderingen in transport waterwegen Tot het begin van 1800 was het gebruik van waterwegen de enige goedkope en efficiënte manier van het vervoeren van zware vracht. Waterwegen werden dus ook verbreed en verdiept om ze bevaarbaarder te maken. Ook werden er kanalen uitgegraven om steden en kolenvelden met de rivieren te verbinden. Over de waterwegen en kanalen voeren trekschuiten die getrokken werden door paarden. Deze trekschuiten werden in de 19e eeuw vervangen door stoomschepen. Het transporteren van goederen was nu redelijk goedkoop. Stoomschepen konden nu namelijk ook grote hoeveelheden goederen vervoeren over de Atlantische Oceaan. wegen De wegen waren tot 1800 in erg slechte conditie en konden goederen dus moeilijk over land vervoerd worden. Begin 1800 zorgden McAdam en Telford voor belangrijke vorderingen in de wegenbouw. Zij ontwikkelden een techniek waarbij grote platte stenen als ondergrond dienden voor de wegen en bedachten een type wegdek bestaande uit steentjes verpakt in dunne lagen. Deze nieuwe methoden maakten het reizen over land gemakkelijker en soepeler, waardoor goederen, bestellingen en geld efficiënter konden worden geleverd. spoorwegen De belangrijkste nieuwe techniek van de 19e eeuw is ongetwijfeld de stoomlocomotief. In 1804 ontwierp Richard Trevithick de eerste stoomlocomotief. Deze was echter niet geschikt om grote hoeveelheden goederen en grondstoffen te vervoeren. Uiteindelijk was het George Stephenson die de eerste praktische en bruikbare stoomlocomotief ontwierp. Deze reed 47 km/uur en werd in 1830 in Engeland voor het eerst in gebruik genomen. 5 jaar later was het gebruik van de stoomlocomotief zo succesvol dat binnenlandse schepen nauwelijks meer gebruikt werden. De stoomlocomotief was namelijk sneller én goedkoper. De aanleg van de spoorbanen kosten wel meer geld, maar omdat goederen nu veel sneller vervoerd konden worden, bracht de handel ook meer op. Hoe veranderde het Bankwezen? Groot-Brittannië: ruilhandel geen optie meer door de vele verschillende producten die dankzij de revolutie in grote hoeveelheden geproduceerd konden worden gebruik van munten voor de handel Het middelpunt van financiële instituten was de Bank of England, opgericht in 1694. Ook de eerste bank ter wereld die papiergeld uitgaf waar men internationaal vertrouwen in had. Het hoofddoel van het bankwezen : het uitlenen en verlenen van geld. Nieuwe zaken die de Bank of England ging uit oefenen: Ze verstrekten leningen aan entrepreneurs ( ander woord voor ondernemers ) om bedrijven op te richten; Ze bewaarden spaargeld van velen Ze kregen een monopolie op het verstrekken van geld en zo konden ze regelen hoeveel economische activiteit er plaatsvond. De prioriteit van de banken: niet het winst maken maar de economie in beweging zien te houden. Tevens werden er particuliere banken opgericht waar kapitaalbezitters en ondernemers elkaar vonden. Verzekeringen Er kwamen bedrijven die zich volledig richtten op de verzekeringsbranche. Een voorbeeld hiervan is de levensverzekering. Aandelenmarkt Economische ondernemingen(bedrijven) groeiden door de groeiende zowel nationale als internationale handel moesten fabrieken voor spoorwegen en schepen groot zijn om van ook maar enig belang te zijn dus meer mensen nodig om de benodigde hoeveelheid kaptiaal af te leveren Eenmanszaak was niet erg efficiënt meer. In Groot-Brittannië ontwikkelde zich de naamloze vennootschap: Een bedrijf waarvan het kapitaal is verdeeld in aandelen die door investeerders gekocht kunnen worden. Het gaf bedrijven de mogelijkheid om te groeien doordat investeerders aandelen kochten. Aandelen werden gekocht en verkocht op de aandelenmarkt. Ook gaf het investeerders de mogelijkheid hun risico’s te verdelen door aandelen van verschillende bedrijven te kopen en zo winst te maken. Het ontstaan en het belang van vrijhandel Adam Smith legde in 1776 het fundament voor vrijhandel daarmee de internationale handel. Hij vond dat de overheid zich zo weinig mogelijk mee moest bemoeien met de productie. Smith stelde voor dat de overheid zich bezig moest gaan houden met het onderwijs en het waarborgen van competitie op de markt. Tekorten van de overheid drijven de rentestand op en maken het bedrijven moeilijk om te investeren. Belastingen maken arbeid duurder, waardoor de werkgelegenheid onnodig klein is. Volgens Smith moesten landen zich bezig houden met de productie waar ze goed in zijn. Zo profiteerde GrootBrittannië van het verkopen van industriële producten dankzij de vrijhandel. Verschillende belastingen en tarieven werden door de vrijhandel afgeschaft (bijv. de importtarieven). De vrijhandel bevorderde dus de productie en de (internationale) handel. Tegen de 19de eeuw groeide steeds het inzicht dat de overheid in een kapitalistische samenleving bepaalde taken op zich moest nemen. Voorbeeld: Nederland Nederland begon vrij laat met industrialiseren (rond tweede helft van de 19de eeuw). Dit kwam door: Nederland voorkeur had voor de landbouw en de internationale handel. Verlies van kolonies tijdens de Franse besetting waardoor de handel verslechterde. Nederland al eerder in wind- en watermolens had geïnvesteerd, dus geen geld meer om in stoommachines te investeren. (Stoommachines waren heel belangrijk voor de industrie) Geen beschikking over grondstoffen De Nederlandse overheid bevorderde de industrialisatie door: De vrijhandel invoeren Eerst in de landbouw investeren. De landbouw bracht de industrialisatie met zich mee, zoals de groei van suikerfabrieken, aardappelmeelfabrieken, meelfabrieken, etc. Investeren in de infrastructuur (aanleggen van de wegen en uitbreiding van de spoorwegennet). De haven van Rotterdam kreeg steeds grotere rol in de internationale handel van Nederland.