Hoofdstuk 5. Internationale Handel: als inwoners van een land goederen/diensten kopen in ander land; ontstaat als: 1. Een land goederen niet of nauwelijks zelf kan maken. 2. Een land weliswaar goederen zelf kan maken maar een ander land het goedkoper kan. Handelsstromen veranderen steeds, onder invloed van bijvoorbeeld technologische/ ontwikkelingen in een land; een land dat bijvoorbeeld van ontwikkelingsland met relatief veel laaggeschoolde en goedkope arbeidskrachten zich ontwikkelt tot ontwikkeld industrieel land. Maar ook politieke verhoudingen veranderen en hebben hun invloed (Irak, Koude Oorlog, Zuid Afrika (apartheidspolitiek)). Internationale concurrentiepositie: Mate waarin een land in staat is goederen te exporteren; hangt af van o.a.: 1. Relatieve schaarste aan productiefactoren: ontwikkelingslanden bijv. hebben door relatief goedkope arbeid goede positie t.a.v arbeidsintensieve producten. 2. Beschikbaarheid technisch hoogwaardige kapitaalgoederen: hierdoor neemt bijv. de arbeidsproductiviteit toe waardoor je relatief goedkoop kunt produceren. 3. Geschooldheid beroepsbevolking: de ‘human capital’ bepaalt de mate waarin je kennisintensieve producten kunt voortbrengen. 4. Arbeidsrust: de stakingsbereidheid van de beroepsbevolking bepaalt of je betrouwbaar bent als leverancier. Hoe stakingsbereider, hoe minder betrouwbaar, hoe slechter je concurrentiepositie. 5. Infrastructuur: door een goed wegennet, goede communicatieverbindingen, goede luchthavens kan je relatief snel en goedkoop vervoeren. NB: dat een land goedkope arbeid heeft is alleen niet voldoende om goedkoper te kunnen produceren. Het gaat altijd om de lonen ten opzichte van de arbeidsproductiviteit. De regel luidt: loon per tijdseenheid per persoon/productie per tijdseenheid per persoon = loonkosten per eenheid product. Vrijhandel of Protectie Vrijhandel: internationale handel zonder belemmeringen (protectie; overheidsbemoeienis). Hierdoor zal productie dáár plaatsvinden waar het relatief het goedkoopst kan. Je krijgt internationale specialisatie (arbeidsverdeling) waardoor: goedkopere, betere en meer producten (de internationale welvaart stijgt). Protectie: bescherming van eigen productie tegen concurrentie uit buitenland. Waarom? a. Werkgelegenheidsargument: bescherming eigen werkgelegenheid; mensen in eigen land kopen dan wel duurder dan nodig en bovendien zal buitenland jóuw producten ook niet meer willen. b. c. d. e. Hoe? a. b. Opvoedingsargument: om jonge industrietjes even de kans te geven zich verder te ontwikkelen. Autarkie-argument: om onafhankelijk te blijven voor zaken als voedsel, energie en staal. Anti-dumping: sommige landen brengen producten op de markt onder de kostprijs (dumpen). Retorsie of retaliatie: terug-slaan als ander land jóuw producten tegenhoudt. Tarifaire belemmeringen: d.m.v. invoerrechten. Je maakt goederen uit het buitenland duurder door een heffing per stuk of als percentage van de prijs. Een heffing is prohibitief als ie zo hoog is dat niemand het product meer koopt. (uitvoerrecht is als product dat uitgevoerd wordt duurder wordt gemaakt; dit gebeurt meestal om fiscale redenen) Non-tarifaire belemmeringen: alle andere belemmeringen behalve invoer- en uitvoerrecht. Contingentering: maximum aan in te voeren hoeveelheid. Subsidies: eigen producten goedkoper maken. Handelsverdragen: daarmee kun je andere (duurdere) landen uitsluiten. Overige: bijvoorbeeld administratieve protectie (moeilijk doen aan de grens; extra eisen stellen aan producten uit het buitenland). Importquote: Waarde invoer goederen/diensten in procenten Nationaal product Exportquote: Waarde uitvoer goederen/diensten in procenten Nationaal product Aan deze twee getallen kun je zien hoe open een economie is (of hoe gesloten): hoe hoger de quotes, hoe opener de economie d.w.z. hoe meer handelscontacten dat land zal hebben met het buitenland. Grote landen zijn vaak geslotener dan kleine, omdat ze zélf al voldoende afzetmarkt hebben en bovendien vaak voldoende grondstoffen e.d. hebben. De Europese Unie, Japan en de VS zijn de grootste handelsblokken ter wereld. Par. 5 Economische Integratie Dit is het streven naar uiteindelijk één economie. Voordeel: grotere afzetmarkt (schaalvoordeel = kostenvoordeel door grotere hoeveelheden), verdwijnen van overschotten/tekorten op bijvoorbeeld arbeidsmarkt (denk aan emigratie/immigratie). Vormen van Economische integratie: 1. Vrijhandelszone: onderling vrij verkeer van goederen/diensten; naar buiten toe doet iedere deelnemer wat hij wil (eigen tarieven). 2. Douane-unie: gelijk aan 1. maar ook: naar buiten toe gemeenschappelijk tarief. 3. Gemeenschappelijke markt: gelijk aan 2 maar ook: onderling vrij verkeer van productiefactoren. 4. Economische unie: gelijk aan 3 maar ook: gemeenschappelijke economische politiek 5. Monetaire unie: gelijk aan 4. maar ook: één Centrale Bank en één munteenheid. Voor deze laatste vorm van integratie was het héél belangrijk dat de deelnemende landen voldeden aan een aantal criteria t.a.v. hun economische/monetaire situatie. Dit om de stabiliteit in de unie te bevorderen. De voorwaarden (t.a.v. financieringstekort, staatsschuld, rentestand en inflatie), de zgn. convergentiecriteria stonden beschreven in het Stabiliteitspact. Par. 6. Internationale organisaties WTO : World Trade Organisation : wil bevordering wereldwijde vrijhandel door afschaffing protectionisme. Non-discriminatie: je mag geen landen bevoordelen, anders moet je dat bij alle landen doen die lid zijn van WTO (staat in meestbegunstigingsclausule); heeft ook antidumpingsregels opgesteld. IMF: Internationaal Monetair Fonds: opgericht om landen met betalingsbalansproblemen te helpen en internationaal betalingsverkeer te bevorderen. OESO: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling: doet vergelijkende studies over aangesloten landen (Europa, VS, Canada, Japan, Australië, Nieuw Zeeland) en brengt economische beleidsadviezen uit. Wereldbank: verstrekt leningen aan m.n. ontwikkelingslanden (die bij particuliere banken bijna nooit ‘aan de bak komen’. Soms harde leningen (commerciële voorwaarden), soms zachte leningen (tegen soepelere voorwaarden, bijv. langere looptijd dus lager aflossingsbedrag, lagere rente e.d.). UNCTAD: United Nations Conference on Trade and Development: wil ontwikkelingslanden meer betrekken bij internationale handel (mn. Handel tussen hen en ontwikkelde landen). In dit kader: Tariefpreferenties: arme landen worden ontzien bij protectionistische, tarifaire maatregelen. Je snapt: in strijd met meestbegunstigingsclausule, maar voor ontwikkelingslanden knijpt WTO oogje dicht. Grondstoffenovereenkomsten met bijv. buffervoorraden (gemanaged door UNCTAD) om prijzen te stabiliseren.