EFFECTEN VAN HOGE DOSES METHADON Bureau Driessen 1 2 Effecten van hoge doses methadon 4 EFFECTEN VAN HOGE DOSES METHADON Een gerandomiseerd lange termijn experiment op negen locaties Eindrapport F.M.H.M. Driessen B. van der Lelij H.M. Smeets Bureau Driessen Utrecht 2003 ISBN 90-73259-32-0 © Bureau Driessen, Utrecht, 2003 Bureau Driessen Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek Hiëronymusplantsoen 8 3512 KV Utrecht tel. : 030 - 2 33 47 79 site : www.bureaudriessen.nl e-mail : [email protected] 6 Voorwoord In het experiment Hoge Doses Methadon is het effect van hoge doses methadon in de Nederlandse (over het algemeen laagdrempelige) verslavingszorg vastgesteld. Daartoe is een gerandomiseerd experiment uitgevoerd op negen locaties. De patiënten met enerzijds hoge doses methadon en anderzijds gangbare doses methadon zijn gedurende een kleine twee jaar gevolgd. Het experiment is in 1996 van start gegaan en werd gefinancierd door het Ministerie van VWS. Medio 1997 is begonnen met het verhogen van de eerste doses. Eind 1999 stroomden de laatste deelnemers in, die eind 2001 hun deelname afrondden. Kort samengevat blijkt uit het experiment dat patiënten met een hoge dosis methadon na 22 maanden een minder problematisch druggebruik vertonen en in een betere lichamelijke en psychische situatie verkeren dan patiënten met gangbare doses methadon. De sociale situatie is na 22 maanden echter in beide groepen hetzelfde. Geconcludeerd kan worden dat ook in de laagdrempelige Nederlandse verslavingszorg hoge doses methadon effectiever zijn dan de momenteel algemeen gangbare lage doses. Dit wil overigens niet zeggen dat hoge doses methadon meer kunnen bieden dan een bijdrage aan het hanteerbaar houden van de verslaving. Voor de meeste verslaafden geldt immers dat abstinentie niet bereikbaar is of pas op de (zeer) lange duur bereikt kan worden. Aan dit project lag een voorbereidende studie ten grondslag die gefinancierd werd door het Nationaal Fonds voor de Geestelijke Volksgezondheid. In overleg werd een eerste versie van een protocol opgesteld. Deelnemers aan dit overleg waren dr. F. Leenders, M. d'Ancona, L. Wijnheymer en H. Mols, psychiater (allen Boumanhuis) en E. Noorlander, psychiater. 7 Het project werd vervolgens voorbereid in een werkgroep, waaraan onder andere gemeenteambtenaren en medewerkers van de verslavingszorg deelnamen. In deze groep kreeg de opzet van het experiment vaste contouren. De werkgroep was als volgt samengesteld: H. Aarts en E. van den Heuvel (Gemeente Tilburg), H. Smies (Gemeente Enschede), L.K. Feiken (Tactus), L. Severijnen (Boumanhuis), S. Beunke (Gemeente Dordrecht), drs. W. Lange (Stichting Projectontwikkeling Welzijn), L. Bouwknegt (Gemeente Breda), drs. J. de Vink (Ministerie van VWS), T. de Vos en B. Lebesque (CAD West Midden Brabant). Het project is uitgevoerd op negen methadonposten, die behoren tot de volgende verslavingszorginstellingen: Boumanhuis Brijderstichting Kentron Tactus (Dordrecht, Rotterdam) (Haarlem, Beverwijk) (Breda, Tilburg) (Enschede, Almelo, Hengelo) Ik dank de directies en in het bijzonder de medewerkers van de methadonposten, die een groot deel van de uitvoering van het experiment voor hun rekening namen, dan ook zeer hartelijk voor hun medewerking en soms grote inzet. Deze medewerkers waren: Y. Huizinga, M. Both, A. Mudde, H. van de Bout, D. Stutvoet, H. Duinen, S. Lambeck, B. van Herp, N. Anzola, M. van Seeters, R. van Westen, J. Manders, B. Lebesque, F. de Rooy, F. Schevers, G. van de Wouw, A. Stortelder, R. Dokter, A. Lausberg, C. Tijsma, H. Jansen, I. Swaan, T. van Grieken, J.-W. Kessler, A. Ferron, A. Hoornstra, L. Lettinga, C. Ririhena, A.-J. Bogert en R. Klaassen. Zoals gebruikelijk werd het experiment begeleid door een commissie, die als volgt was samengesteld: dr. F. Leenders, voorzitter, directeur GGZN drs. J. de Vink, Ministerie van VWS (tot 2000) drs. W. de Zwart, Ministerie van VWS (vanaf 2001) prof. dr. W. van den Brink, Psychiatrisch Centrum AMC, AIAR R. ter Haar, voorzitter Vereniging Verslavingsgeneeskunde Nederl. M. Bot, directeur De Meren, Amsterdam P. Koedijk, GGD Rotterdam drs. A.F.W. Kok, Hoofdinspectie Gezondheidszorg De commissie leverde belangrijk commentaar op de opzet en wijze van uitvoering van het experiment en was zodoende een steun voor de onderzoekers. 8 In een werkgroep werd de medische begeleiding besproken met de betrokken verslavingsartsen. Voor wisselende periodes waren de volgende verslavingsartsen bij het project betrokken: B. Ubbink, K. de Leeuw, D. Jairam, E. Drijver, W. Schouten, S. Banati, P. Velkers, J. de Heer, J.-A. Wind, F. van Gonkel, M. Jongerhuis, J. Boetje, R. de Wit, H. Wind, G. Alderliefste, R. van der Boom, I. van der Geest, T. Poelsma en B. de Boer. G. van Santen (GG&GD Amsterdam), R. ter Haar (VVGN) en S. Boerboom namen als extern deskundige aan deze groep deel. Het overleg was inspirerend en bood ruggesteun bij de uitvoering. Zonder de bereidheid van de methadongebruikers de uitkomst van de randomisatie te accepteren zou het experiment niet uitgevoerd zijn. Voor het eerst in Nederland bleek, dat ook onder deze populatie patinten gerandomiseerde experimenten wel degelijk kunnen worden uitgevoerd. Ik dank de deelnemers aan het experiment voor deze bereidheid en voor hun (grote) deelname aan interviews en urinecontroles. Hopelijk leiden alle genoemde inspanningen tot een grotere effectiviteit van de Nederlandse verslavingszorg. Gezien de uitkomsten van het experiment kan dat ook redelijkerwijs verwacht worden. drs. F.M.H.M. Driessen 9 10 Inhoudsopgave 1. Inleiding - 15 Effecten van methadon - 16 Bijwerkingen en contra-indicaties - 18 Beleid in Nederland - 19 Een experiment - 21 Beleidskader - 21 Doelstelling en vraagstelling - 21 Doelstellingen - 22 Vraagstelling - 23 Positie ten opzichte van de reguliere zorg - 23 2. Onderzoeksopzet - 25 Doelgroep en selectiecriteria - 25 Design - 28 Duur van de experimentele periode - 29 Fasering - 30 Methoden van onderzoek - 30 Opbouw van de methadondosis en medische begeleiding - 34 Ongewenste voorvallen - 36 Aantal deelnemers - 37 Looptijd onderzoek - 38 Detentie - 38 3. Uitvoering - 41 Generaliseerbaarheid - 41 Experimentatie - 44 Hoogte van de dosis - 46 Ernstige ongewenste voorvallen - 47 Mortaliteit - 49 Samenvatting - 50 4. Effecten van hoge doses methadon - 53 Druggebruik - 54 Lichamelijke gezondheid - 57 Psychische gezondheid - 60 Sociale situatie - 64 De totale situatie - 69 Conclusie - 73 5. Randomisatie, locatie, uitgangssituatie en hoogte van de dosis - 75 Het effect van het volgen van de randomisatie - 76 Het effect van de locatie - 77 Het effect van de uitgangssituatie - 79 Het effect van de hoogte van de dosis - 80 Conclusie - 81 6. Dagelijkse bezigheden - 83 Conclusie - 91 7. De invloed van een algemeen gevoel van welbevinden op de effectmaten - 93 Conclusie - 98 8. De effecten van hoge doses methadon na 10 maanden - 99 Druggebruik - 101 Lichamelijke gezondheid - 104 Psychische gezondheid - 106 Sociale situatie - 109 De totale situatie - 112 Conform randomisatie behandelde groep - 113 Conclusie - 115 9. Nadere analyse: de sociale situatie - 117 Discussie - 120 10. De motivatie om af te kicken - 123 Conclusie - 125 13 11. De vraag naar hulpverlening - 127 De rol van hulpverlening bij de effecten van hoge doses - 133 Beoordeling begeleiding - 135 Conclusie - 135 12. Het oordeel van de arts - 137 Conform randomisatie behandelde groep - 139 Het oordeel van de arts en het oordeel van de patiënt - 140 Injecteerplaatsen - 143 Opmerkingen van de arts -145 Conclusie - 147 13. Ervaren Lichamelijke en Psychische Gezondheid - 149 VOEG - 149 General Health Questionnaire - 153 Conform randomisatie behandelde groep - 154 VOEG, GHQ en centrale effectmaten - 154 Conclusie - 156 14. Urinecontroles - 157 Druggebruik volgens interviews en volgens urinecontroles - 160 Conclusie - 163 15. Bijwerkingen volgens de patiënt - 165 Conclusie - 168 16. Samenvatting en conclusie - 169 Toetsing: Centrale Effectmaten - 170 Mogelijk verstorende factoren - 171 Explorerende analyses -174 Conclusie - 177 Bijlage: Vragenlijst - 181 14 Literatuur - 193 15 1. Inleiding Hoeksteen van het Nederlandse harddrugbeleid is de methadonverstrekking. Bijna altijd is deze verstrekking 'laagdrempelig' georganiseerd, dat wil zeggen dat er voor de verstrekking van methadon weinig of geen eisen worden gesteld aan de patiënten wat betreft de regelmaat van deelname, gebruik van middelen, criminaliteit of op het gebied van resocialisatie. In 1996 kregen in Nederland circa 11.500 verslaafden methadon (Van Gageldonk e.a. 1997, p. 69)1. Uit onderzoek (Driessen 1992; Driessen e.a. 1999) blijkt dat over het geheel genomen de situatie van de methadongebruikers tamelijk zorgelijk is. Belangrijke punten zijn onder andere dat er door de methadongebruikers bijzonder frequent drugs naast de methadon worden gebruikt. Zo gebruikt 37% dagelijks heroïne. Ook het polydruggebruik is fors. Een kwart van de methadonpatiënten gebruikt om de dag meerdere middelen door elkaar. Een grotere regelmaat van het methadongebruik blijkt verder niet samen te gaan met een afname van het druggebruik. De verslaafden zijn bovendien vaak ziek en ook hun psychische situatie kan als vrij slecht omschreven worden. 45% van de methadongebruikers loopt een reëel risico op een AIDS-besmetting. 50% van de gebruikers houdt zich verder bezig met criminaliteit, vaak op frequente basis. Weliswaar gebruiken de methadonpatiënten over het algemeen regelmatig methadon, maar van de begeleiding, die naast de methadon wordt aangeboden, wordt door grote groepen nauwelijks gebruik gemaakt. Zo blijkt 35% het 1. In 2000 13.500 (NDM Jaarbericht 2001: 50). 16 afgelopen jaar geen enkele begeleiding gehad te hebben (vgl. ook Van der Lelij en Driessen 1998). Tegenover de gebruikers met wie het tamelijk slecht gaat, staat een groep methadongebruikers met wie het redelijk goed gaat. Zij hebben bijvoorbeeld werk (20%) of zij hebben weinig contact met andere druggebruikers (28%). Deze bevindingen illustreren dat er bij de instellingen voor verslavingszorg een verschuiving in de doelstellingen heeft plaatsgevonden, zoals ook uit een eerder onderzoek naar voren kwam (Driessen 1991). In de jaren tachtig streefde men naar het zo snel mogelijk beëindigen van de verslaving. Sinds begin jaren negentig is men gericht op het beperken van de risico's voor gebruikers en voor de maatschappij en tracht men vooral contact te onderhouden met de verslaafde populatie. Deze verschuiving vond plaats onder druk van de omstandigheden: het snel groeiend aantal verslaafden, het feit dat beëindiging van de verslaving voor het merendeel van de verslaafden geen reëel alternatief bleek en de verspreiding van AIDS. Samenhangend met deze verschuiving in de doelstellingen is er in de verslavingszorg veel belangstelling voor experimenten met het verstrekken van vervangende middelen aan problematische verslaafden (morfine, palfium, heroïne, injecteerbare methadon). Men verwacht dat door een vervangend middel het voor de verslaafde minder noodzakelijk wordt doorlopend heroïne te kopen. Hierdoor kan verloedering tot staan worden gebracht en ook de noodzaak tot crimineel gedrag zou verminderen. Verder kan de gezondheidstoestand van de verslaafde verbeteren. Effecten van methadon Methadon is een synthetisch opiaat met narcotisch-analgetische werking. Het bezet de receptoren voor heroïne en wordt als vervangingsmiddel voor heroïne aangewend (Ciraulo 1991, Fromberg 1996). De metabole mechanismen verschillen echter. Methadon heeft een tragere uitwerking (na 4 uur) zonder hoge pieken (kicks) en een langere werkingsduur (24-36 uur) dan heroïne. Het vermindert de behoefte aan heroïne en gaat de 17 Tabel 1.1.Heroïnegebruik en methadondosis, gedurende een periode van 30 dagen. (Ross en Ball 1991: 248). heroïnegebruik methadondosis in mg % ja % nee n 1-30 39 61 128 31-50 12 88 123 51-70 3 97 106 > 70 0 100 49 onthoudingsverschijnselen tegen. Bij langdurig gebruik van methadon blijken patiënten geen tolerantie op te bouwen. Ook blijven zij bij langdurig gebruik (tot 20 jaar) normaal functioneren met behoud van emotionele reacties. Methadon wordt dan ook beschouwd als een veilig medicament. In onderzoek is aangetoond dat hoge doses methadon verslaafden afhoudt van polydruggebruik (Bertschy 1995, Taj 1995, Swensen 1993). Andere studies tonen aan dat hoge methadondoses samengaan met een daling van gebruik van heroïne (Hartel 1995). In een breed opgezette evaluatiestudie bleken patiënten, die meer dan 70 mg methadon per dag kregen, geen heroïne meer te gebruiken (Ball en Ross 1991). Van degenen die minder dan 30 mg methadon kregen, gebruikte 39% heroïne (tabel 1.1). Door Caplehorn werd berekend dat elke verhoging van de methadondosis met 1 mg, leidt tot het staken van het heroïnegebruik door 2% van de gebruikers (1993). In feite wijzen deze studies erop dat doses onder de 60 mg inadequaat zijn. Lage doses zouden volgens Lowinson (1992) zelfs een contraproductieve werking hebben op een effectieve behandeling van verslaafden. Naast de effecten op gebruik van drugs is in Amerikaans onderzoek ook de therapietrouw bij methadonverstrekking gedocumenteerd. Verschillende onderzoeken naar hoge doseringen laten een effect op de therapietrouw zien (Ward 1992, Caplehorn 1991, Hargreaves 1983). Daarbij zou iedere milligram verhoging van de methadondosis samengaan met 0,6% stijging van de therapietrouw. Verbetering van de gezondheidsstatus bij hoge doses methadon wordt in de meeste onderzoeken als effect gemeld. In de eerste plaats is er een betere lichamelijke conditie. Zo vond Caplehorn (1994) in een follow-up studie van gebruikers in methadon-onderhoudsprogramma's, dat hun kans op overlijden verminderde. Gebruikers van doses van 120 mg methadon bleven langer aan het programma deelnemen en hun risico op overlijden verminderde daarbij met 18 een factor 3 ten opzichte van gebruikers van 80 mg. Post (1998) merkt op dat de kans op een fatale overdosis aanzienlijk kleiner is onder hoge onderhoudsdoseringen van meer dan 60 mg (zie ook Caplehorn e.a. 1996; Grönbladh e.a. 1990; Davoli e.a. 1993). De verklaring moet gezocht worden in het eerder genoemde gegeven dat polydruggebruik afneemt bij hoge methadondoses. Polydruggebruik is immers een veel voorkomende oorzaak van overdosering (Post 1998). Een ander effect op de gezondheid betreft een verbetering van het psychosociale functioneren van gebruikers met hoge doses. Zij houden tijd over voor alternatieven, omdat zij minder bezig zijn met het vergaren van geld en drugs voor hun verslaving (Strain 1993, Kidorf 1994)1. Vroeger werden de effecten van methadon veelal onderzocht in klinische settings (bijvoorbeeld door Dole en Nyswander). Bovenstaande bevindingen zijn echter gebaseerd op onderzoek in ambulante programma's. Aangezien in buitenlandse ambulante programma's vaak striktere eisen gesteld worden aan de deelnemers dan in Nederland, was replicatie van deze onderzoeken in de Nederlandse situatie noodzakelijk. Bijwerkingen en contra-indicaties Bij hoge doses methadon wordt gewaarschuwd voor ademhalingsdepressies en sedatie. Het gebruik van methadon voor pijnbestrijding blijkt bij kankerpatiënten ademhalingsproblemen op te leveren (Hunt 1995). In de verslavingszorg speelt dit echter alleen bij nieuwe patiënten die hun heroïnegebruik overdrijven om hoge doses methadon voorgeschreven te krijgen. Het niet onderkennen van ziektebeelden (hepatitis, pneumonie) bij patiënten die een hoge startdosis (> 50 mg) krijgen, kan complicaties veroorzaken met een reëel overlijdensgevaar (Drummer 1992). In de literatuur over methadon-onderhoudsprogramma's zijn evenwel geen aanwijzingen te vinden voor gevaren met te hoge doses, mits de dosis geleidelijk wordt opgebouwd (Lowinson 1992). Met een stapsgewijze verhoging van de dosis met maximaal 20 mg per week blijven onthoudingsverschijnselen door het staken van heroïne nagenoeg minimaal, zonder dat over-sedatie optreedt. Gevoeligheid voor sedering komt met dit opbouwschema binnen 4 tot 6 weken aan het licht. Monitoring totdat een stabiele onderhoudsdosis is bereikt, is zodoende 1. De hier besproken literatuur geeft de stand van zaken vóór de start van het experiment in 1996. Nadien is een aantal studies verschenen die de effectiviteit van hoge doses bevestigen (Maxwell en Shinderman 1999; Rhoades e.a. 1998; Strain e.a. 1999; Ward e.a. 1999; Van Ameijden e.a. 1999). In enkele studies worden geen effecten van hoge doses gevonden (Mino e.a. 1998; Blaney e.a. 1999), of zowel positieve als negatieve effecten (Maddux e.a. 1997) of een toename van de craving na dosisverhoging (Curran e.a. 1999). 19 belangrijk. Sterke toxische effecten (narcotiserende werking, sedering) worden evenwel niet waargenomen (Kreek 1987). Andere bijwerkingen betreffen obstipatie en huidirritaties. Levensbedreigende interacties met andere geneesmiddelen zijn niet bekend. Slechts enkele medicijnen beïnvloeden het methadon metabolisme, zoals rifampicine (tuberculostaticum) en phenytoïne (anti-epilepticum). Interferentie met morfinederivaten en anti-psychotica kan optreden. Contra-indicaties zijn beschreven voor zwangeren, chronische nierpatinten en diabetici, vanwege afwijkende stofwisselingsprocessen. Bij problematisch verslaafden, die al langer aan een reguliere verstrekking van methadon deelnemen, zullen de artsen bekend zijn met dergelijke aandoeningen. Ook kunnen er complicaties optreden met ziekten zoals hypertensie, astma, leverziekten, aids, tuberculose en dergelijke (Van Epen 1983, Ciraulo 1991, Lowinson 1992). Dergelijke complicaties hangen evenwel vooral samen met de slechte leefsituatie van de verslaafde en zijn geen direct gevolg van methadongebruik. Dit neemt niet weg dat bij het instellen van hoge doses methadon, veranderingen van de gezondheidssituatie voortdurend beoordeeld moeten worden. Beleid in Nederland In het licht van de gunstige werking van hoge doses methadon is het opmerkelijk dat er in Nederland tot dusverre niet eerder geëxperimenteerd is met de hoogte van de dosis. De verstrekte methadondosis is hier van oudsher laag. Gemiddeld werd in 1996 38 mg per dag verstrekt (IVV 1997). In de grote steden ligt dit iets hoger, maar niet veel. Bovendien wordt door veel methadonverstrekkende instellingen een maximale dosering gehanteerd, meestal tussen 40 en 75 mg. De laatste jaren zijn sommige instellingen hiervan afgeweken door de maximale dosis te verhogen. Het verstrekken van methadon werd vroeger wel gezien als een opstap naar afkicken. Een argument voor het gematigde beleid in de dosishoogte was dat het afkicken moeilijker zou verlopen als meer methadon afgebouwd zou moeten worden. Reductieschema's van methadon zijn echter maar zelden succesvol gebleken voor problematische verslaafden. Ook kon in buitenlands onderzoek de veronderstelling dat een hoge dosis het afkicken bemoeilijkt niet worden bevestigd (Ward e.a. 1992). Dat de hoogte van de dosis los staat van het succes van een afbouwpoging is ook op grond van farmacologisch onderzoek aannemelijk. De afbraak van methadon vertoont grote interindividuele verschillen. Lineaire verbanden tussen dosishoogte, plasmaspiegels en de mate van onthoudingsverschijnselen (craving) werden niet gevonden. Behalve aan de hoeveelheid methadon is de behoefte aan methadon derhalve sterk aan de 20 verwachtingspatronen van gebruikers gerelateerd (De Vos e.a. 1994). Een tweede argument om de dosis laag te houden is dat een hoge dosis gevaarlijk zou kunnen zijn in verband met onverwachte complicaties bij patiënten. Problematisch verslaafden zijn echter geen nieuwe patinten, waarbij gevaren voor een ademhalingsdepressie spelen of waarvan contra-indicaties onbekend zijn. Monitoring van het gebruik van hoge doses door hulpverleners en geleidelijke opbouw van de dosis voorkomt mogelijke gevaren. Met name sedatieve effecten zijn snel te onderkennen, doordat gebruikers zich in dergelijke gevallen in verwarde of onaanspreekbare toestand melden bij de verstrekking van methadon. Onduidelijk is dan ook waarom men in Nederland terughoudend blijft met het verstrekken van hoge doses, terwijl in het buitenland wel hoge doses worden verstrekt. Sinds het onderhavige experiment in 1996 is gestart, is er echter een duidelijke verandering merkbaar en worden er in Nederland vaker hoge doses verstrekt. Ook is de weerstand tegen het verstrekken van (hoge) doses methadon bij sommige verslavingsartsen en bij een aantal gevangenisartsen lopende dit experiment merkbaar afgenomen. Samenvattend kan gesteld worden dat doses methadon van 85 mg en hoger, geen gevaar opleveren voor reguliere methadongebruikers, mits een stapsgewijze opbouw (4-6 weken) plaats vindt. Gebruik van geneesmiddelen dient daarbij te worden gevolgd. In het geval van medische risico's of contraindicaties ligt een uitsluiting van hoge doses voor de hand. Een experiment Ondanks het feit dat methadon betrekkelijk veilig gebruikt kan worden, werd in Nederland nimmer een systematisch experiment met hoge doses uitgevoerd. Gezien de ervaringen elders lag het voor de hand op experimentele wijze na te gaan, welke effecten de verstrekking van hoge methadondoses binnen het Nederlandse systeem heeft. Dit te meer omdat in een aantal steden al in 1996 op incidentele basis meer methadon (> 120 mg) te verkrijgen was, zonder dat een systematische evaluatie van deze behandelwijze plaats vond. Om die reden is in een gerandomiseerd experiment vastgesteld wat de effecten op lange termijn zijn van het verstrekken van hoge doses methadon. Beleidskader 21 Het onderhavige experiment heeft plaatsgevonden in het kader van de gemeentelijke overlastbestrijding. Negen gemeenten — Dordrecht, Enschede, Hengelo, Almelo, Breda, Tilburg, Haarlem, Rotterdam en Beverwijk — hebben deelgenomen aan het experiment. Het experiment vormde een onderdeel van de door deze gemeenten opgestelde plannen ter bestrijding van overlast. De gemeentelijke plannen werden opgesteld in het kader van de nota 'Overlastbestrijding'. Doelstelling en vraagstelling In het experiment is aan problematische verslaafden een hoge dosering methadon ( 85 mg) verstrekt. Daarbij heeft een systematische evaluatie van de effecten plaatsgevonden. In het onderzoek zijn de effecten op het druggebruik, op de gezondheidssituatie, op de psychische situatie en op het sociaal functioneren de effectparameters. Verslaafden met contra-indicaties voor methadon zijn van het experiment uitgesloten. Om de effecten van hoge doses op het functioneren van de verslaafde te kunnen vaststellen, is een experimentele opzet noodzakelijk. De beleidsrelevantie van het experiment is gewaarborgd, doordat de gebruikelijke gang van zaken in de verslavingszorg gehandhaafd bleef, met als enige verschil de hoogte van de methadondosis. Dit betekent dat het aantal verstrekkingen in het reguliere programma en de procedures daaromheen niet zijn veranderd. Volgens toeval kreeg de helft van de verslaafden, die in aanmerking kwamen, binnen het reguliere programma een hoge dosis vertrekt ( 85 mg). De andere helft dient als controlegroep van het experiment en ontving zijn gebruikelijke dosis (< 85 mg). Doelstellingen De doelstellingen van de verstrekking van hoge methadondoseringen vallen in twee categorieën uiteen. Op de eerste plaats zijn er doelstellingen op individueel niveau: het tegengaan van verdergaande verloedering, het beperken van gezondheidsrisico's (aids, veilig gedrag, hygiëne, overdoses) en het stimuleren van een meer gereguleerd en geïntegreerd leven. Op de tweede plaats is er een doelstelling op collectief niveau: het verminderen van door drugsverslaafden veroorzaakte overlast. Concreet betekent dit vermindering van crimineel gedrag en van niet-criminele vormen van overlast veroorzakend gedrag, zoals op straat hangen, openbare ontremming (euforie, agressie), vervuiling (spuiten) en hinderlijke groepsvorming. 22 Beide doelstellingen kunnen met elkaar in conflict raken. Het is in principe mogelijk dat de collectieve doelstelling gerealiseerd wordt ten koste van de individuele doelstelling. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn, indien een afname van crimineel gedrag bereikt wordt door een overmatige sedatie (in de populaire beeldvorming denkt men aan 'zombies'). In het onderzoek zijn criteria geformuleerd om dergelijke situaties te vermijden. Bovendien sluit de hoogte van de methadondoses in dit experiment aan op de ervaringen in het buitenland. Vraagstelling Om bovengenoemde redenen is de volgende vraagstelling geformuleerd: Welk effect heeft een hoge dosis methadon op het druggebruik, op de gezondheid, op de psychische situatie en op het sociaal functioneren van verslaafden? Positie ten opzichte van de reguliere zorg De verstrekking van hoge doses is niet geprofileerd ten opzichte van de reguliere methadonverstrekking. Het experiment moest resultaten opleveren die in de verslavingszorg bruikbaar zijn. Dit betekent dat er zo min mogelijk is afgeweken van de huidige gang van zaken. Een opzet waarin 7 dagen per week methadon verstrekt zou worden is bijvoorbeeld niet realistisch. Bij gebleken succes zou een dergelijke arbeidsintensieve procedure immers in de hele verslavingszorg moeten worden ingevoerd. Dat is niet haalbaar. Bovendien staan in het onderzoek de effecten van een hoge dosering centraal. Het was daarom essentieel dat de methadonverstrekking binnen de normale procedures van verstrekking plaats zou vinden, met als enige verschil tussen controle en experimentele groep, de hoogte van de dosis. Verschillen in resultaten tussen beide groepen kunnen alleen bij een dergelijke opzet op de methadondosis teruggevoerd worden. Vanuit dit oogpunt heeft de experimentele groep precies dezelfde begeleiding gekregen als alle andere gebruikers. Intensieve aanvullende behandeling of een anders georganiseerde verstrekking zijn daarom achterwege gelaten1. Dit betekent bijvoorbeeld dat in andere gemeentelijke of verslavingszorg-voorzieningen, zoals arbeidsresocialisatie of psychotherapie, geen voorkeursbehandeling aan hoge dosis-gebruikers gegeven is. Wel heeft het 1. Een opzet, waarin zowel aan de experimentele groep als de controlegroep extra psychosociale hulpverlening wordt geboden was niet haalbaar. Volgens hulpverleners zou de deelname in de controlegroep aan dergelijke extra begeleiding binnen twee weken tot nul gereduceerd zijn. Over het algemeen overtreft het aanbod van voorzieningen voor hulpverlening in de verslavingszorg de vraag (vgl. Driessen 1991, Van der Lelij & Driessen 1998). Indien de patiënten zelf ten gevolge van de hoge dosis meer hulpverlening wensten, dan was deze beschikbaar. 23 instellen van de hoge doses extra medisch toezicht vereist. Dit is voor de experimentele groep en de controlegroep op gelijke wijze opgezet. 24 25 2. Onderzoeksopzet In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksopzet uiteen gezet. Daarbij komen de criteria aan de orde aan de hand waarvan de doelgroep is samengesteld. Vervolgens wordt ingegaan op het experimentele design en de methoden van dataverzameling. Doelgroep en selectiecriteria Met het experiment is een nieuwe behandelvorm geëvalueerd voor het meer problematische deel van de Nederlandse methadonpopulatie. Deze beperking tot het meer problematische deel van de verslaafde populatie vloeit voort uit de tijdens de voorbereiding van het experiment (1994-1996) nog sterk levende weerstanden tegen hoge doses methadon. Een opzet waarin ook patiënten zouden zijn opgenomen die nog niet in een zeer problematische situatie verkeren, was destijds onbespreekbaar. Methadonpatiënten met beperkte sociale problematiek en een betrekkelijk gereguleerd leven kwamen derhalve niet in aanmerking voor het experiment. Het betreft methadonpatiënten met complexe problematiek die niet of nauwelijks van de hulpverlening naast de methadonverstrekking gebruik maken en die in het huidige systeem ook geen reëel uitzicht meer hebben op verbetering. Veelal zijn het patiënten die mislukte pogingen tot afkicken achter de rug hebben en die geen initiatieven tot herstel meer nemen, terwijl er een sterke binding is met de drugscene. Voor een preciezere afbakening van de doelgroep is een reeks criteria opgesteld, waaraan de deelnemers moesten voldoen. De criteria voor inclusie waren: 1. 2. 3. 4. ouder dan 20 jaar meer dan 4 jaar verslaafd aan opiaten meer dan 1 jaar methadon ontvangen complexe problematiek en weinig kans op herstel via de huidige hulpverlening 5. bereid tot tekenen informed consent (bereid tot inname van methadondoses van tenminste 85 mg en tot deelname aan het onderzoek) Het vierde criterium - complexe, uitzichtloze problematiek - is nader gespecificeerd aan de hand van de volgende subcriteria: recidiverend heroïnegebruik intraveneus druggebruik zwaar druggebruik polydruggebruik (2 of meer middelen, minstens 2 dagen in de afgelopen maand, exclusief alcohol, cannabis en methadon) 5. afkickpogingen mislukt 6. weinig uitzicht op beëindiging verslaving (oordeel verslavingszorg) 7. nauwelijks deelname aan flankerende hulpverlening 8. geen gereguleerd leven (geen vast werk, geen vaste activiteiten) 9. instabiele leefsituatie (familie, relaties, huisvesting) 10. geregeld contact met drugscene en politie 1. 2. 3. 4. In principe dienden deelnemers aan vijf van deze tien subcriteria te voldoen, maar bij twijfelgevallen hing deelname af van de score op de belangrijkste (de eerste zes) subcriteria en van het gemotiveerde oordeel van de arts. Naast de genoemde inclusiecriteria zijn er ook medische gronden voor mogelijke uitsluiting. De arts maakte op basis van een medisch onderzoek een totaal-beoordeling van de te verwachten gezondheidstoestand bij een hoge dosis. Daarbij diende het risico te worden afgewogen van bepaalde aandoeningen en medicijngebruik1. Hierbij golden de volgende specificaties: Zwangerschap: zwanger/lacterend. Afwegen van risico drug- versus methadongebruik. Psychiatrische aandoeningen: Psychosen of bizar gedrag. In sommige gevallen is compliance bij (hoge) methadondosis onvoorspelbaar. In andere ge1. Overigens, ook cliënten met een dwingende indicatie voor een hoge dosis konden niet aan het experiment meedoen. 27 vallen zullen neuropathologische effecten afnemen bij hoge doses methadon (Er werd gelet op wilsbekwaamheid bij informed consent). Somatische aandoeningen: - Diabetes mellitus. In combinatie met methadon kan insuline-instelling problemen geven. - Nierinsufficiëntie. De methadonspiegel kan oplopen of sterk wisselen. - CARA. Complicaties treden vaker op bij astmatische aanleg en recidiverende luchtwegontstekingen. - Leveraandoening. Verlaagd metabolisme benvloedt methadonspiegel, vooral bij alcoholisme. - Hypertensie. Statische hypertensie kan oplopen bij afbouw methadondosis. - AIDS. Stadium en behandeling kunnen handhaven hoge doses bemoeilijken. Geneesmiddelen interactie: - Rifampicine. Kuur verhoogt methadonmetabolisme (enzym inductie x factor 2). - Barbituraten. Veelvuldig gebruik verhoogt methadonmetabolisme. - Fenytoïne. Invloed op metabolisme - AZT. Geringe invloed op metabolisme. Medicaties op voorschrift van de huisarts zijn zoveel mogelijk nagetrokken. Middelen die interfereren met methadon, zoals barbituraten en neuroleptica, worden slechts, zo was bekend, aan 1 respectievelijk 2% van de methadonpatiënten voorgeschreven (Driessen 1992). Naast de genoemde medische gronden voor uitsluiting zijn er ook praktische redenen denkbaar, zoals het bestaan van een niet-werkbare behandelrelatie met de patiënt of deelname aan ander onderzoek (met name het heroïneverstrekkingsexperiment in Rotterdam). Design De effecten van verstrekking van hoge doses methadon aan de hierboven beschreven doelgroep zijn onderzocht aan de hand van een multi-centre gerandomiseerd experiment met één voormeting en 2 nametingen. Een belangrijk voordeel van dit design boven het alternatieve 'Zelen design' is dat een grondige baseline-meting (voormeting) wordt verricht en zodoende beter inzicht mogelijk is in ontwikkelingen bij de deelnemers (zie ook Schellings e.a. 28 1995; Driessen & Smeets 1995; CCBH 1997: 12-6). De doorlooptijd van het onderzoek was tweenhalf jaar en het vond plaats in reguliere methadonprogramma's in Dordrecht, Enschede, Almelo, Hengelo, Breda, Tilburg, Rotterdam, Haarlem en Beverwijk. De experimentele factor is de hoogte van de methadondosis: reguliere doses (onder 85 mg) of verhoogde doses (tussen 85 en 160 mg). De verhoogde doses zijn geïmplementeerd volgens protocollair vastgelegde regels en zonder in te grijpen in de reguliere gang van zaken, zodat buiten de hoge doses treatment-asusual is gevolgd. Om de interhulpverlener-variatie zoveel mogelijk te beperken geeft het onderzoeksprotocol criteria voor het instellen van de dosis en de registratie van effecten. De extra aandacht die door het experiment ontstaat voor de experimentele groep is ook aan de controlegroep gegeven. Dit is ten eerste nodig om buiten de methadondosis de condities gelijk te houden. Daarnaast kunnen zo eventuele bijwerkingen en complicaties zonder informatie-bias op het spoor worden gekomen. De criteriumvariabelen hebben betrekking op vier gebieden: druggebruik, gezondheid, psychisch welzijn en sociaal functioneren. Per gebied is op basis van een aantal criteriumvariabelen een maat opgesteld, die het totale effect op dat gebied uitdrukt. Voor het vaststellen van het overall effect van hoge doses is een centrale maat gecreëerd die is samengesteld uit de effectmaten op deze vier gebieden. Deze maten zijn gebaseerd op eerder onderzoek onder methadonpatiënten (Driessen e.a. 1999). In de analyse is een 'intention to treat'-aanpak gevolgd (Bouter 1991). Dit houdt in dat niet het effect van de feitelijke behandeling met hoge doses wordt gemeten, maar het effect van de intentie om te behandelen met hoge doses. Deelnemers kunnen na verloop van tijd om bepaalde redenen geen hoge doses meer voorgeschreven krijgen of zij kunnen hoge doses weigeren of het methadonprogramma verlaten hebben, maar zij bleven ook dan deelnemen aan het onderzoek. Het 'intention to treat'-principe voorkomt vertekening van de onderzoeksresultaten. Zo is overschatting van het effect van het voorschrijven van hoge doses voorkomen. Ook in de praktijk zal de therapietrouw immers te wensen overlaten. Duur van de experimentele periode Er is zeer bewust gekozen voor een lange periode tussen randomisatie en uiteindelijke effectmeting (22 maanden). Een korte periode heeft weliswaar het grote voordeel dat meer deelnemers opspoorbaar zijn voor de laatste 29 effectmeting en dat meer deelnemers nog steeds de door randomisatie bepaalde behandeling ontvangen. Er is toch gekozen voor een periode van bijna twee jaar, omdat het om een chronische aandoening gaat, die naar redelijke verwachting nog jarenlang zal voortduren. Mochten de uitkomsten van het experiment positief blijken, dan kan verwacht worden dat verslaafden de behandeling met hoge doses methadon vele jaren achtereen zullen ontvangen. Positieve korte termijn effecten dienden om die reden tot iedere prijs vermeden te worden. En dergelijke korte termijn effecten zijn in deze situatie niet denkbeeldig. Veel verslaafden hebben een historie achter de rug van jarenlang touwtrekken over de hoogte van de dosis methadon met arts en hulpverlening. De effectmeting moest derhalve plaatsvinden op een moment dat iedere euforie over het uiteindelijk krijgen van een hoge dosis weggeëbd was. Hoofdstuk 7 bevat een nadere analyse naar het effect van dergelijke algemene gevoelens van welbevinden. Fasering In de voorbereidende fase zijn het behandelprotocol en de meetinstrumenten ontwikkeld en zijn in de verslavingszorginstellingen de organisatorische voorwaarden gecreëerd voor het experiment. Vervolgens zijn de methadonpatiënten aan de inclusie- en exclusiecriteria getoetst. Daarna werd een baseline-meting bij alle kandidaten verricht (de t0 meting). Na controle van de informatie vond vervolgens per instelling randomisatie door Bureau Driessen plaats. De uitslag werd aan de instellingen meegedeeld, die vervolgens de kandidaten inlichtten1. Na de randomisatie is in circa 2 tot 3 maanden de methadondosis in de experimentele groep geleidelijk opgebouwd. 10 maanden na het begin van de opbouw vond de t1-meting plaats en 12 maanden daarna de t2-meting. Methoden van onderzoek In het experiment is gebruik gemaakt van diverse instrumenten. Hieronder wordt per instrument een korte toelichting gegeven. Inclusie- en exclusieformulier 1. Dit experiment is het eerste gerandomiseerde experiment onder verslaafden in Nederland. Velen waren van mening dat dergelijke experimenten onder verslaafden 'absoluut niet haalbaar' waren. Bij verschil in aantrekkelijkheid van experimentele en controle conditie (zoals in het onderhavige geval) zouden er ook grote problemen ontstaan bij het bekend worden van de randomisatie-uitslag. Deze verwachtingen werden niet bewaarheid. 30 Op basis van de informatie uit het lokaal gebruikte cliëntregistratiesysteem en individuele gesprekken heeft de verpleegkundige inclusieformulieren voor de methadonpatiënten ingevuld. Op deze formulieren is aangegeven aan welke inclusiecriteria de patiënten voldoen. Patiënten die in aanmerking kwamen voor deelname aan het experiment, zijn vervolgens door de arts gezien en hun huisarts werd om informatie gevraagd met betrekking tot voorgeschreven medicijnen. Op basis hiervan vulde de arts het exclusieformulier in. Hierop kon worden aangegeven welke mogelijke redenen er waren voor uitsluiting van de patiënt en waarom al dan niet tot uitsluiting is besloten. Inschrijfformulier Na het invullen van de inclusieformulieren heeft de verpleegkundige voor elke patiënt die in aanmerking kwam voor deelname een inschrijfformulier ingevuld. Hierop zijn achtergrondgegevens weergegeven zoals geslacht, leeftijd, etniciteit, woonsituatie, inkomsten, verslavingsproblematiek en methadongebruik. Interviews Voor de baseline-meting en na 10 en 22 maanden zijn ter plekke interviews afgenomen door getrainde interviewers. Hierin zijn over de volgende onderwerpen vragen gesteld: achtergrondkenmerken, methadongebruik en therapietrouw en met betrekking tot de vier criteriumgebieden: druggebruik, gezondheid, psychisch welzijn en sociaal functioneren. Deelnemers die het methadonprogramma verlaten hadden zijn opgespoord voor een interview. Om de respons zo hoog mogelijk te houden is per interview 25,- betaald. Het eerste interview werd gehouden, voordat de gebruikers het informed consent voor deelname hadden getekend. De vergoeding kon zo hun keuze tot deelname niet beïnvloeden. Een interview duurt circa 40 minuten. Een vergelijkbare vragenlijst is eerder gebruikt in een longitudinale studie onder 630 methadongebruikers (Driessen 1992). Tien deelnemers werden op t2 met een verkorte vragenlijst geïnterviewd door plaatselijke hulpverleners of telefonisch omdat zij op andere wijze niet bereikbaar bleken. Anamnese De arts heeft standaard een anamnese afgenomen in de selectiefase en op het eind van het experiment (t2). De resultaten hiervan zijn op formulieren ingevuld. Bovendien is driemaal een beperkte anamnese afgenomen. Als deze iets nieuws opleverde, werd dit ingevuld op de betreffende formulieren. Bij de deelnemers is regelmatig naar klachten en bijwerkingen gevraagd en op indicatie konden meer consulten plaatsvinden. Lichamelijk onderzoek Een lichamelijk onderzoek is uitgevoerd door de arts bij de selectie en aan het 31 eind van het experiment. Op indicatie konden extra lichamelijke onderzoeken plaatsvinden. Er is verslag van gedaan middels formulieren. VOEG De verpleegkundige nam op t0, t1 en t2 de VOEG-13 vragenlijst af (verkorte versie, Jansen 1981). Het is een veel toegepaste, gevalideerde lijst met meerkeuzevragen over lichamelijk klachten, die dient als maat voor de algehele lichamelijke gezondheid van de deelnemers. GHQ De verpleegkundige nam op t0, t1 en t2 de GHQ-20 (verkorte versie, Goldberg 1978) af. Het is een erkende, gevalideerde vragenlijst naar psychische problematiek die een aantal domeinen bestrijkt zoals depressie, angst, en disfunctioneren. De vragen worden op een vierpuntsschaal beantwoord en geven een score voor psychische gezondheid. Craving-lijst Een van de factoren waarmee de artsen tijdens de opbouwfase rekening moesten houden bij het bepalen van de optimale dosishoogte in de experimentele conditie, was de intensiteit van de craving naar heroïne bij de betreffende deelnemers. In eerste instantie werd deze door de arts op grond van de anamnese ingeschat, maar gaandeweg bleek er een behoefte te bestaan aan een meer objectieve maatstaf voor craving. Het instrument dat De Vos (1997) heeft gebruikt om craving voor opiaten vast te stellen bij methadongebruikers — 6 vragen met 7-punts schalen — levert alleen een momentopname en moet meerdere keren, op wisselende tijdstippen worden ingezet. Om de omvang te kunnen bepalen van de 'doorsnee' heroïnecraving die gedurende een week optreedt, werd op basis van een instrument voor alcohol-craving (OCDS-lijst), een instrument voor heroïne-craving ontwikkeld. De schaal bestaat uit 8 vragen die betrekking hebben op de mate waarin de gedachten van de gebruiker in beslag worden genomen door heroïne en de mate waarin hij onthoudingsverschijnselen vertoont. Daarnaast zijn twee vragen over feitelijk gebruik opgenomen. De lijst is eerst enkele tientallen malen uitgeprobeerd, op basis waarvan hij vereenvoudigd is. Ook is hij geschikt gemaakt voor zelfrapportage. Het gebruik van het instrument is niet geregeld in het oorspronkelijke protocol, maar kon naar eigen inzicht van de artsen worden aangewend voor het bepalen van de ideale dosishoogte, die volgens het protocol ligt op 10 mg boven de craving-grens. In een latere, aangepaste versie van het protocol wordt het instrument wel genoemd. Ook is de lijst in Haarlem en Rotterdam standaard opgenomen in de t0, t1 en t2 -meting en in de overige steden in de t2-meting (zie verder Driessen, Webbink e.a. 2000). 32 Lijst hulpverlening Aan het eind van de opbouw en op meetmomenten t1 en op t2 is door de verpleegkundige een checklist afgenomen over het gebruik van hulpverlening, naast de methadonverstrekking. Verstrekkingslijst Op de verstrekkingslijst die continu is bijgehouden vanaf de start van de opbouw werd de dosishoogte en bijzonderheden, zoals lichamelijke klachten, bijgehouden. Urinecontrole Voor inzicht in druggebruik en therapietrouw van de deelnemers is, naast interviews en door de hulpverlening genoteerde gegevens, gebruik gemaakt van urinecontroles. Deze vonden om de paar weken onaangekondigd plaats op het moment dat de deelnemers hun methadon kwamen afhalen. Het laboratorium van de Jellinek onderzocht de monsters en rapporteerde hierover aan de instelling. De urinemonsters zijn onderzocht op de aanwezigheid van afbraakprodukten van methadon en van andere drugs. Alle instellingen hebben op opiaten en cocaïne laten controleren en sommige ook op amfetaminen, benzodiazepinen, alcoholpromillage en cannabis. De in de verslavingszorg standaard toegepaste urinetesten kunnen methadon tot 4 dagen na inname aantonen, opiaten tot 2 dagen na gebruik, amfetaminen tot enkele dagen (bij grote hoeveelheden) en cocaïne tot 1 dag na gebruik. Voor benzodiazepinen is dit afhankelijk van soort en cumulatie. Het Laboratorium Jellinekcentrum (Weijers 1996) adviseerde een tweewekelijkse controle voor een betrouwbaar gebruiksoverzicht. Voor onderzoeksdoeleinden kon met een iets lagere frequentie worden volstaan. Het gaat immers niet om de vraag of de patiënt op een bepaald tijdstip drugs gebruikt, maar of deze op de lange termijn dit gebruik staakt of vermindert. Trends over een periode van een jaar zijn belangrijk en niet de incidentele fluctuaties. Daarom is volstaan met urinecontroles eens in de 3 à 4 weken (15 maal per jaar). Deze frequentie is mede gekozen om de kans op weigering van urine afgifte, met name in de controlegroep, zo gering mogelijk te houden. Ter stimulering van de medewerking werd een beloning in het vooruitzicht gesteld van 25,- op t1 en t2 voor degenen die met alle urinecontroles meewerkten. In de praktijk is deze beloning flexibel toegepast en medewerkers van de programma's konden verschillende afspraken maken met de individuele deelnemers. In Tilburg zijn geen beloningen uitbetaald, omdat dit niet past in de 33 cultuur van dat programma. Klachtenlijst Gedurende de opbouw zijn alle deelnemers wekelijks door de verpleegkundige gevraagd naar eventuele klachten. Deze wekelijkse controle is bedoeld om eventuele complicaties ten gevolge van de dosisverhoging vroegtijdig op te sporen. Naar vier mogelijke klachten werd expliciet geïnformeerd: verminderd bewustzijn (neiging tot wegraken, flauwvallen, duizeligheid), overmatige sedatie (moeilijk aanspreekbaar, vermoeidheid, moeite met denken), ademhalingsdepressie (aanvallen van benauwdheid, slijm ophoesten) en constipatie (uitblijven stoelgang, darmklachten). Om de condities gelijk te houden, werd ook bij de controlegroep naar klachten geïnformeerd. Opbouw van de methadondosis en medische begeleiding Als uitgangspunt voor een experimentele situatie is een aanzienlijk verschil met de gangbare methadondosering in Nederland gecreëerd. De keuze van de methadondosis is van groot belang, omdat de hoogte van de dosis het enige verschil is tussen beide onderzoeksgroepen. Bij een te klein verschil zouden effecten mogelijk niet aangetoond kunnen worden. Bovendien zou bij gematigd hoge doses na het experiment opnieuw een discussie kunnen oplaaien over de eventuele effecten van nog hogere doses. De minimale dosis in de experimentele groep is derhalve op 85 mg per dag gesteld. Patiënten die wel meer methadon wensten dan zij op dat moment kregen, maar op voorhand te kennen gaven minder dan 85 mg te willen gebruiken, zijn van het experiment uitgesloten. Klinische experimenten in het buitenland laten veilige doses van 120 tot 160 mg zien. Verhoging van de dosis geschiedde op basis van in het protocol neergelegde en gedurende periodiek artsenoverleg vastgestelde richtlijnen. Op advies van de Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland is de wenselijke individuele dosis per deelnemer ingesteld door elke week de startdosis met 10 mg te verhogen1. Het beleid was gericht op goed functioneren met een dosis van 10 à 20 mg boven de dosis waarbij geen craving meer optreedt. De mate van craving werd vastgesteld door de arts in gesprek met de patiënt, waarbij gebruik werd gemaakt van de resultaten van de afgenomen craving-lijsten. De dosis werd iets boven de craving-grens gekozen in verband met de altijd optredende fluctuaties in de methadonspiegel. Er werd niet gestreefd naar een zo hoog mogelijke dosis (net op of onder sedatiegrens). Doel was evenmin de 1. Alleen bij duidelijk zeer tolerante patiënten (hoog heroïnegebruik) was het bij uitzondering toegestaan een eenmalige dosisverhoging met 30 à 40 mg toe te passen om bijgebruik te compenseren. In Haarlem werd regelmatig met 20 mg per week verhoogd. 34 dosis te verhogen tot de urines schoon zijn. De maximale dosis is gesteld op 160 mg, tenzij er sprake was van afwijkend metabolisme, bijvoorbeeld door medicatie. De dosis werd steeds alleen verhoogd als de voorafgaande dosis geen klachten of ademhalingsproblemen met zich meebracht. De arts controleerde daarom regelmatig op verminderd bewustzijn, bijwerkingen en complicaties in de gezondheidstoestand1. Verpleegkundigen namen wekelijks klachtenlijsten af, waarmee negatieve bijwerkingen van de dosisophoging onderkend konden worden (zie hierboven). De arts kon op basis daarvan tot stabilisatie (of verlaging) van de dosis besluiten. De gewenste dosis werd binnen twee à drie maanden bereikt. De dosis verschilde per deelnemer en is onder meer afhankelijk van de uitgangsdosis, het niveau dat ideaal wordt bevonden en de therapietrouw. Een deelnemer die langer dan een week geen methadon kwam halen of enkele dagen helemaal clean was, werd op een nieuw opbouwschema gezet. De lokale hulpverlening in het metahadonprogramma is geïnstrueerd de deelnemers in de controlegroep te behandelen als deelnemers in de experimentele groep. Ook bij hen zijn standaard urinecontroles verricht en de wekelijkse klachtenlijsten afgenomen. Slechts enkele deelnemers weigerden medewerking. Bijwerkingen van methadon zijn vooral tijdens de uitgifte gevolgd. De arts verrichtte bij de deelnemers bij de start een medisch onderzoek, dat herhaald is na twee jaar. De verpleegkundige verwees gedurende de hele verstrekkingsperiode op iedere indicatie van bijwerkingen voor een consult naar de arts. De verstrekking in zowel de experimentele als de controlegroep sloot aan op de gangbare protocollen. Een uitgifte van 3 tot 5 maal per week, zoals gebruikelijk, was voldoende om de arts terstond voor controle in te schakelen, wanneer de gebruiker klachten zou uiten of complicaties zou vertonen. Daarnaast is de huisarts geïnformeerd over het experiment en hem werd verzocht geen nieuwe medicatie voor te schrijven, tenzij na overleg met de verslavingsarts. Gedurende het experiment, zowel bij het instellen van de dosis als bij de verstrekkingen daarna, kunnen zich problemen voordoen die aanpassing van de dosis noodzakelijk maken. Veranderingen in de dosis methadon, ook op verzoek van de gebruiker, leidden automatisch tot een consult bij de arts. Eventuele vermindering van de dosis was afhankelijk van de ernst en aard van 1. Bij sedering is de patiënt, als gevolg van een verminderd bewustzijn, niet meer goed aanspreekbaar en hij zal verward, soms agressief, reageren, geen initiatieven vertonen en zich in normaal sociaal verkeer moeilijk kunnen handhaven. 35 de problemen. Patiënten in de experimentele groep die zelf een lagere dosis wilden, werden volgens de standaard procedures van de instelling behandeld en kregen na overleg met de arts een lagere dosis. Problemen zijn ernstig, indien contra-indicaties ontstaan, zoals nierinsufficiëntie of zwangerschap. In feite voldoet de deelnemer dan aan de exclusiecriteria. Ook zouden zich ernstige complicaties kunnen ontwikkelen, zoals astma of infectieziekten waarvoor langdurige medicatie nodig is, of er kan een hoge sedering optreden. In deze gevallen werd de dosis teruggebracht naar de oorspronkelijke dosis en zonodig kon naar het oordeel van de arts, de methadon gestopt worden. Dergelijke problemen hebben zich weinig voorgedaan. Ongewenste voorvallen Lopende het experiment is een procedure ingesteld voor het geval er zich zogenaamde 'ernstige ongewenste voorvallen'1 voordeden bij deelnemers. De methadonprogramma's zijn verzocht altijd en zo spoedig mogelijk dergelijke voorvallen te melden bij Bureau Driessen. Doordat Bureau Driessen zo een overzicht kreeg over alle ongewenste voorvallen, zou het beter in staat zijn dan de afzonderlijke methadonprogramma's mogelijkerwijs optredende patronen in verband met hoge doseringen te herkennen. Aantal deelnemers In het experiment zijn problematisch verslaafden met een hoge en met een gebruikelijke dosis methadon vergeleken. Het aantal gebruikers is zo gekozen, dat het effect van hoge doses statistisch kon worden aangetoond. Een reductie van problematisch gedrag onder gebruikers uit de hoge doses groep met 20 à 25% wordt hier relevant geacht. Een verschil van 20 procentpunten tussen de twee onderzoeksgroepen kan met een betrouwbaarheid (significantie) van 95% (α=0.05) en een onderscheidingsvermogen (power) van 80% (ß=0,2), worden aangetoond met een hoge dosisgroep van 98 proefpersonen. Er moet echter rekening mee worden gehouden dat een aantal gebruikers uit het programma valt en niet opgespoord kan worden voor de effectmeting. Uitgaande van 10% niet evalueerbare verslaafden zijn dan twee groepen van 108 deelnemers nodig om een relevant verschil aan te tonen. 1. Het gaat om een gebeurtenis die: dodelijk is, of levensgevaar oplevert, of leidt tot (langdurige) opname ziekenhuis, of invaliditeit veroorzaakt of betrekking heeft op het optreden van een kwaadaardig gezwel, en die nog niet eerder (in deze vorm of met deze ernst of frequentie) gemeld is. 36 In het experiment diende zodoende een aantal van tenminste 216 deelnemers opgenomen te worden. Er werd gestreefd naar 250 deelnemers. Oorspronkelijke werd verwacht dat kon worden volstaan met een viertal instellingen. In Breda werd een aantal van 60 deelnemers mogelijk geacht, in Tilburg van 70, in Dordrecht van 80 en in Twente van 125. Samen zou dat 335 zijn. Uit haalbaarheidsonderzoek bleek vervolgens dat er in Dordrecht en Enschede 174 potentiële deelnemers waren. Extrapolatie naar alle vier de steden zou zodoende een aantal van 284 deelnemers kunnen opleveren. In de praktijk werd uiteindelijk maar de helft van dit aantal gehaald bij deze vier instellingen, namelijk 136. Daarom zijn instellingen in Haarlem, Beverwijk en Rotterdam aanvullend bij het experiment betrokken, die samen 111 patiënten leverden. Looptijd onderzoek Eind 1996 is het onderzoek begonnen en medio 1997 werd begonnen met het verhogen van de eerste doses. De aanvullende 'tweede ronde' zorgde voor een vertraging van ruim tweeënhalf jaar, de minimale doorlooptijd van het project vanaf het moment dat begonnen kon worden met instroom van deelnemers bij een instelling. 28 december 2001 sloot de laatste patiënt zijn deelname met een interview af. Detentie In het geval dat deelnemers aan het experiment in detentie raakten, of onder de zorg van andere instellingen kwamen, werd een standaardbrief verzonden, waarin de achtergrond van het experiment uiteengezet werd en verzocht werd om medewerking. Daarnaast nam de arts ook contact op met zijn collega in de 'nieuwe' instelling. Bij de aanvang van het experiment werd er op vertrouwd dat op deze wijze voldoende medewerking gegenereerd zou kunnen worden. Lopende het experiment bleek echter dat in diverse penitentiaire inrichtingen de gevangenisarts zich niet kon verenigen met het verstrekken van (een hoge dosis) methadon. Vier deelnemers werden in korte tijd afgebouwd (enkele dagen), terwijl zij na een korte detentie (enkele weken) terugkeerden en hun hoge dosis opnieuw opbouwden. Om deze ongewenste situatie te voorkomen is in eerste instantie contact opgenomen met het Bureau Medisch Consulenten van het gevangeniswezen (Ministerie van Justitie), met het verzoek een brief aan alle gevangenisartsen te zenden. Dit leidde niet tot enig resultaat. Daarop werd contact gezocht met de twee plaatsingsbureaus, die gedetineerden aan gevangenissen toewijzen. Beide 37 bureaus bleken uiterst coöperatief. Later werd ook het derde bureau, dat zich exclusief bezig houdt met de (her)plaatsing van onder meer ontsnapte gedetineerden en van zogenaamde zelfmelders, benaderd. Ook dit bureau werkte mee. Met deze plaatsingsbureaus werd afgesproken dat Bureau Driessen zou melden wanneer een deelnemer aan het experiment gedetineerd zou worden. De bureaus vermeden dan bij plaatsing die inrichtingen, waarvan bekend was dat er geen bereidheid was de hoge dosis te continueren. Reeds geplaatste deelnemers aan het experiment werden op verzoek van Bureau Driessen herplaatst. De regeling gold uiteraard ook voor de controlegroep. 38 39 3. Uitvoering In totaal hebben 247 methadonpatiënten aan het experiment deelgenomen. De randomisatie heeft plaatsgevonden per stad en per instroomcohort van 3 à 50 deelnemers1. 121 deelnemers werden toegewezen aan de controlegroep, 126 aan de experimentele groep. Over het algemeen werd de uitslag zonder problemen geaccepteerd. Vijf patiënten werden op medische gronden uitgesloten van deelname. Het betrof patiënten met bronchiale problematiek en één patiënt met epilepsie, die fenytoïne gebruikte. Dit interacteert met methadon en is van invloed op het metabolisme. Dit aantal van vijf is laag en geconcludeerd kan worden dat er weinig medische bezwaren bestaan tegen het voorschrijven van hoge doses methadon. 1. Er is conform statistisch advies van prof. dr. T. Snijders geen rekening gehouden met cliënten die partners zijn, door deze tezamen te loten. Generaliseerbaarheid De deelnemers kunnen nader gekarakteriseerd worden aan de hand van hun sociale achtergrond (tabel 3.2). Hierbij worden de deelnemers Tabel 3.1. Aantal deelnemers aan controle- en experimentele groep per plaats. aantal deelnemers aan ... controle groep experimentele groep Dordrecht 25 25 50 Enschede 9 10 19 Almelo 9 9 18 Hengelo 4 6 10 Breda 10 10 20 Tilburg 10 9 19 Haarlem 18 20 38 Beverwijk 1 2 3 Rotterdam 35 35 70 121 126 247 plaats totaal totaal vergeleken met de totale Nederlandse methadonpopulatie buiten de vier grote steden. Deze is in 1992 aan de hand van grotendeels dezelfde vragenlijst onderzocht, waardoor de gegevens goed vergelijkbaar zijn. Er deden 630 patiënten mee aan dit eerdere onderzoek (Driessen 1992). Een ruime meerderheid van de deelnemers aan het experiment is man en deze oververtegenwoordiging is iets sterker dan bij alle methadonpatiënten. Qua leeftijd wijkt de deelnemersgroep af. Men is ouder dan de groep methadonpatiënten in het algemeen: 32% is tussen de 36 en 40 jaar en 28% is ouder dan 40. In de totale groep methadonpatinten zijn deze percentages respectievelijk 15 en 7%. Dit leeftijdsverschil wordt veroorzaakt doordat de deelnemers geselecteerd zijn op de ernst van hun problematiek. Het aandeel personen met een autochtone culturele achtergrond is iets hoger onder de deelnemers dan onder methadonpatiënten in het algemeen. Met name patiënten uit de Surinaamse of Antilliaanse cultuur en patiënten uit de Molukse 41 of Indonesische cultuur zijn minder sterk vertegenwoordigd in de deelnemersgroep (6 en 2%) dan in de groep methadonpatinten in zijn geheel (resp. 9 en 8%). Tabel 3.2. Sociale achtergrond van de deelnemers aan het experiment en van alle methadonpatinten in Nederland buiten de vier grote steden, percentages. deelnemers experiment (n=247) methadonpatinten Nederland (n=630) Sekse man vrouw 83.8 16.2 77 23 Leeftijd 18-22 23-25 26-30 31-35 36-40 > 40 1.2 1.2 15.4 22.7 31.6 27.9 6 10 32 32 15 7 Culturele herkomst Nederland Suriname/Antillen Marokko/Turkije Molukken/Indonesië Anders 77.7 5.7 4.0 1.6 11.0 74 9 3 8 7 Opleiding (hoogste afgerond) lo, lbo mavo, mbo havo vwo hbo, wo 74.0 14.6 2.4 1.6 3.6 52 32 6 8 2 Huishoudensvorm alleenstaand zonder kinderen alleenstaand met kinderen samenwonend zonder kinderen samenwonend met kinderen 50.6 9.3 27.5 12.6 60 4 23 13 Woonsituatie bij ouders eigen woning/in bij partner bij vrienden/kennissen op kamers geen vaste woonplaats 13.4 46.1 4.9 17.0 10.9 15 58 3 14 9 42 Verder ligt het opleidingsniveau lager onder de deelnemers. Onder de deelnemers heeft 74% hooguit lager onderwijs of lager beroepsonderwijs afgerond, terwijl dit voor 52% van de hele groep geldt. In deze totale groep is ook vaker (32%) een mavo of mbo-opleiding afgerond1. De huishoudensvorm en de woonsituatie van de deelnemers wijken nauwelijks af van die van de gemiddelde Nederlandse methadonpatiënt. Men is even vaak alleenstaand (60 en 64%), men heeft iets vaker inwonende kinderen (22 en 17%) en men woont even vaak bij ouders (13 en 15%) of bij vrienden (5 en 3%). De grotere gevonden verschillen (leeftijd, opleidingsniveau) hangen samen met de gevolgde selectieprocedure gericht op selectie van problematische verslaafden. De overige verschillen zijn klein. Geconcludeerd kan worden dat de resultaten generaliseerbaar zijn naar de meer problematische methadongebruikers in Nederland. Experimentatie In tabel 3.3 (achterin) is een overzicht gegeven van de stand van zaken na 22 maanden. 121 deelnemers kwamen via de randomisatie in de controlegroep terecht. Van hen ontvingen na 22 maanden 86 deelnemers (71%; 35% van alle deelnemers) nog steeds een lage dosis methadon (< 85 mg, zie kolom 4 in tabel 3.3). 126 deelnemers horen tot de experimentele groep. Van hen ontvingen na 22 maanden nog 71 deelnemers een hoge dosis methadon (56%; 29% van alle deelnemers; kolom 5 in tabel 3.3). De belangrijkste reden dat betrekkelijk weinig deelnemers (64%, zie kolom 15 in tabel 3.3) na afloop van het experiment nog steeds de dosis kregen, die in de experimentele opzet voorzien was, is dat er afgeweken werd van deze door de randomisatie bepaalde dosishoogte. 12% van de deelnemers die tot de lage dosisgroep behoort kreeg inmiddels een hoge dosis voorgeschreven (6% van alle deelnemers; zie kolom 7 in tabel 3.3). De arts vond de door hem waargenomen resultaten van de hoge doses methadon bij de deelnemers in de experimentele groep mogelijk zodanig dat hij/zij besloot ook aan enkele patiënten uit de controlegroep een hoge dosis voor te schrijven. Over het algemeen betrof het patinten met een zwaardere problematiek (vergelijk hoofdstuk 5, pagina 76). 1. Deze informatie is op iets verschillende wijze verkregen, zodat de vergelijking niet perfect is. 43 28% van de deelnemers die behoort tot de hoge dosisgroep kreeg inmiddels een lage dosis voorgeschreven (14% van alle deelnemers; zie kolom 8). De al vermelde weerstanden (p. 19, 20, 25) tegen hoge doses methadon hebben er mogelijk toe geleid dat men soms de experimentele dosis heeft verlaagd. Ook kunnen bijwerkingen of onwil van de patiënt om nog langer een hoge dosis te krijgen een rol gespeeld hebben. In hoofdstuk 15 zal bekeken worden of het aannemelijk is dat opgetreden bijwerkingen hierbij een rol speelden. Daarnaast gebruikten na 22 maanden 18 patiënten helemaal geen methadon meer, 7 patiënten zijn lopende de experimentele periode overleden en 15 patinten werden niet bereikt voor een meting na 22 maanden. Van de 240 patiënten (excl. overledenen) werd zodoende 94% bereikt. Een hoog percentage na een dergelijk lange periode. Het verschil tussen de locaties in de mate waarin aan de experimentele opzet werd vastgehouden is significant. In hoofdstuk 5 zal blijken dat deze verschillen in uitvoering niet geleid hebben tot verschillen in uitkomsten. Het feit dat de experimentele opzet in een groot aantal gevallen niet gevolgd werd leidt ertoe dat de effecten van hoge doses methadon in dit experiment onderschat worden. De verschillen tussen experimentele en controlegroep in het aantal overledenen, het aantal niet-bereikten en het aantal patiënten dat geen methadon meer gebruikt zijn niet significant. Hoogte van de dosis Bij de aanvang van het experiment was de gemiddelde methadondosis 53 mg (controlegroep 52.8, experimentele 52.9). Na 22 maanden ontvingen de patiënten in de controlegroep gemiddeld 66 mg methadon per dag, de patinten in de experimentele groep 102 mg. Dit is een vrij gematigd verschil. Voor die patinten die behandeld werden conform de randomisatie is het verschil in gemiddelde dosis beduidend groter: 55 mg versus 126 mg. Tabel 3.4. Gemiddelde dosishoogte in mg per groep na 22 maanden. gemiddelde dosis N controle groep experimentele groep lage dosis groep, geen methadon hoge dosis groep, geen methadon overleden of niet bereikt 65.5 101.9 ---- 101 106 8 10 22 lage dosis groep, behandeld conform randomisatie hoge dosis groep, behandeld conform randomisatie 54.5 125.9 86 71 44 lage dosis groep, niet behandeld conform randomisatie hoge dosis groep, niet behandeld conform randomisatie 129.0 53.3 15 35 Opvallend is dat de groep deelnemers uit de controlegroep, die in afwijking van de randomisatie toch een hoge dosis kreeg, gemiddeld een nog iets hogere dosis kreeg dan de deelnemers uit de experimentele groep, die conform de randomisatie behandeld werd. Dit bevestigt het vermoeden dat deze doses werden voorgeschreven aan problematische verslaafden door artsen, die een gunstige werking van hoge doses methadon in de experimentele groep waarnamen. Ernstige Ongewenste voorvallen Er werden 18 meldingen ontvangen in verband met ongewenste voorvallen. Zeven van deze meldingen hadden betrekking op het overlijden van deelnemers tijdens de deelname aan het experiment. Deze zeven gevallen worden in de volgende paragraaf besproken. Twee meldingen betroffen overlijdensgevallen na afloop van de experimentele periode1. De overige negen meldingen betreffen acht deelnemers. Over één deelnemer werden twee meldingen ontvangen. Vier meldingen werden niet als een ernstig ongewenst voorval geclassificeerd2. Vier van de deelnemers met een ernstig ongewenst voorval behoren tot de experimentele groep en één deelnemer tot de controlegroep. Dit verschil tussen experimentele groep en controlegroep is niet significant (p=.329, N=247, 2-zijdig, Fisher's exacttest). Melding over een patiënt uit de controlegroep 1. Suïcidepoging met 350 mg methadon3. Meldingen over patiënten uit de experimentele groep 1. Eén experimentele groep, één controlegroep, respectievelijk 13½ maand en 8½ maand na beëindiging van deelname aan het experiment. Aangezien na beëindiging van de experimentele periode geen systematische data-verzameling meer plaats vindt, blijven deze meldingen buiten de analyse. 2. 1. Patiënt had methadon opgespaard met intentie suïcidepoging te doen, dit is tijdig onderkend door de hulpverlening. 2. Patiënt werd na methadon-inname (140 mg) slecht aanspreekbaar, bleek voorafgaand zeer veel seresta geslikt te hebben (is intern onder controle geplaatst). 3. Zelfde patiënt anderhalve maand later: bij binnenkomst op methadonpost slecht aanspreekbaar, bleek en klam (patiënt is afgebouwd). 4. Niet eerder geconstateerde hartruis. In een eerdere publicatie (Driessen e.a. 2002) werden deze vier gevallen als ernstig ongewenst voorval geclassificeerd. Volgens leden van de begeleidingscommissie is dit een te strenge classificatie. 3. De methadon was niet afkomstig van een deelnemer aan het experiment. 45 2. Naar ziekenhuis vervoerd na inname seresta, 90 mg methadon en een halve liter sterke drank1. 3. Suïcidepoging met alcohol en medicijnen (de maand daarvoor werd patiënt afgebouwd van 160 mg methadon naar 110 mg in verband met overmatig alcoholgebruik). 4. Gedwongen opname ziekenhuis in verband met psychose op basis van cocaïne. 5. Ziekenhuisopname in verband met longproblemen. De acht meldingen in de experimentele groep vonden gemiddeld 11 maanden na de start van de opbouw van de hoge doses methadon plaats. Eén geval vond tijdens de opbouwfase plaats. Evaluatie Een relatie met de inname of beschikbaarheid van methadon lijkt aanwezig in geval 2. Opvallend is de gemiddeld lange periode tussen de start van de opbouw en de melding van het voorval. Misschien speelt de na verloop van tijd iets afnemende oplettendheid van de hulpverleners een rol. Geconcludeerd kan worden dat er geen relatie is aangetoond tussen hoge doses methadon en het voorkomen van ongewenste voorvallen. De deelnemers met een ongewenst voorval werden bereikt voor een interview op t2 en zijn opgenomen in de analyses in hoofdstuk 4. Hun score op de centrale effectmaat was tweemaal 'zeer problematisch', in de overige gevallen 'problematisch'. Mortaliteit In Nederland sterft per jaar 1.0% van de totale methadonpopulatie (Driessen e.a. 1999: 66). Na 22 maanden kan derhalve verwacht worden dat 5 van de 247 deelnemers zullen zijn overleden. In totaal zijn er zeven deelnemers overleden. Rekening houdend met het feit dat het meer problematische deel van de methadonpopulatie geselecteerd is, ligt dat binnen hetgeen verwacht kon worden. Vijf overledenen behoren tot de hoge doses groep en twee tot de controlegroep. Dit verschil is niet significant (p=.347, N=247, 2-zijdig Fisher's exacttest). Overleden patiënten uit de controlegroep 1. Patiënt is vrij kort na detentie overleden, vermoedelijk aan een overdosis anti-depressiva. Er bestond een vermoeden van suïcide, maar er heeft geen autopsie plaatsgevonden, wat opmerkelijk is. 1. Volgens de arts suïcide poging, maar dit is dubieus aangezien patiënt nog 50 mg methadon in huis had, die hij niet heeft ingenomen. 46 2. Patiënt verliet het programma vóór de start van de experimentele fase en overleed kort daarop. Er is geen doodsoorzaak bekend. Overleden patiënten uit de experimentele groep 3. HIV-patiënt. Er werd een bot-metastase geconstateerd van een primair longcarcinoom. Ook lever-metastases werden aangetroffen. Patiënt is kort daarop overleden. 4. HIV-patiënt, overleden aan complicaties in verband met deze ziekte. 5. Deelnemer was opgebouwd tot 124 mg methadon en raakte gedetineerd. In detentie werd hij afgebouwd tot 0 mg. Na vrijlating is hij naar Amsterdam gegaan, waar hij is gezien door een arts van de GG&GD. De GG&GD heeft geen methadon verstrekt. In Amsterdam had hij contact met de sociale dienst, met het Leger des Heils en met het HVO Dienstencentrum, een instelling voor opvang en begeleid wonen. Vijf maanden nadat hij het programma verlaten had is hij dood gevonden. Waarschijnlijk overleden aan een overdosis drugs. 6. Patiënt is kort voor zijn dood geïnterviewd. Patiënt dronk veel alcohol en had op de dag dat hij overleed geen methadon ingenomen. Zijn overlijden kwam als een verrassing voor de hulpverlening. Er is geen doodsoorzaak bekend. 7. Deelnemer met schizofrenie, onder behandeling van het Riagg. Hij werd opgebouwd tot 150 mg. De patiënt nam echter geen neuroleptica meer en zijn psychische situatie verslechterde. Door miscommunicatie tussen de hulpverleners werd zijn methadondosis niet verlaagd. De deelnemer pleegde zelfmoord. Een relatie met het ophogen van de methadondosis is aannemelijk, daar hij sindsdien geen neuroleptica meer gebruikte. De vijf overlijdensgevallen in de experimentele groep vonden gemiddeld 10 maanden na de start van de opbouwfase plaats. Tijdens en tot twee maanden na de opbouwfase is in de experimentele groep niemand overleden. Evaluatie De gevallen 1 tot en met 5 kunnen geïnterpreteerd worden als niet-samenhangend met de experimentatie, omdat deze deelnemers tot de controlegroep behoorden, omdat de problematiek dateerde van vóór de randomisatie of gezien de lange periode tussen het staken van de methadon-inname en het overlijden (5 maanden). Geval 6 kan mogelijkerwijs worden opgevat als samenhangend met (overigens niet geconstateerde) acute onthoudingsverschijnselen na het niet innemen van de methadon. In geval 7 is een relatie met het niet tijdig verlagen van de methadondosering aannemelijk. Samenvattend: in één geval kan een relatie met de hoge dosering niet uitgesloten worden en in één geval is deze relatie aannemelijk. In dit laatste geval gaf miscommunicatie tussen hulpverleners de doorslag. 47 Geconcludeerd kan worden dat er geen relatie is aangetoond tussen overlijdensrisico en hoge doses methadon. In de periode van het verhogen van de doses is niemand overleden. Samengenomen zijn er drie patiënten met een ernstig ongewenst voorval of overleden in de controlegroep, tegen negen in de experimentele groep. Dit verschil is niet significant (p=.116, N=247, 2-zijdig, Fisher's exacttest). Samenvatting - 247 deelnemers werden gerandomiseerd. 121 deelnemers werden door randomisatie toegewezen aan de lage dosis groep (< 85 mg), 126 aan de hoge dosis groep ( 85 mg). - De deelnemersgroep kan representatief geacht worden voor de meer problematische methadonpatiënten in Nederland. - 12% van de lage dosis groep ontving na 22 maanden een hoge dosis in plaats van een lage, 28% van de hoge dosis groep ontving een lage dosis in plaats van een hoge dosis. De verschillen tussen de negen locaties wat dit betreft zijn significant. - Doordat de randomisatie vaak niet gevolgd werd, vindt er in dit experiment een onderschatting plaats van de effecten van hoge doses methadon. - Van vijf deelnemers werd een ernstig ongewenst voorval gemeld, zoals een suïcidepoging of een ziekenhuisopname. Eén van deze deelnemers behoorde tot de controlegroep, vier tot de experimentele groep. Dit verschil is niet significant. - Zeven patiënten overleden tijdens het experiment. Op basis van onderzoek onder Nederlandse methadonpatiënten kon verwacht worden dat vijf patiënten zouden overlijden gedurende de looptijd van het experiment. Als er rekening mee wordt gehouden dat het problematische deel van de methadonpopulatie geselecteerd is voor het experiment, dan is dit geen opmerkelijke afwijking. - Twee overledenen behoorden tot de controlegroep, vijf tot de experimentele groep. Dit verschil is niet significant. 48 4. Effecten van hoge doses methadon In dit hoofdstuk wordt nagegaan of hoge doses methadon aantoonbare effecten hebben op het druggebruik, op de lichamelijke gezondheid, op de psychische situatie en op de sociale situatie van de deelnemers. In deze analyses zijn alle 225 patiënten opgenomen die voor de laatste meting bereikt zijn, dus ook die patiënten die niet volgens de uitslag van de randomisatie behandeld zijn. Op basis van de analyses op deze vier deelgebieden wordt vervolgens de totale situatie van de deelnemers in controle en experimentele groep geanalyseerd. In die analyse zijn ook de overleden en niet-bereikte deelnemers opgenomen. De analyse in hoofdstuk 4 beperkt zich tot de criteriumvariabelen aan de hand waarvan de centrale hypothese zal worden getoetst. In latere hoofdstukken komen ook detail-analyses aan bod. De toetsing van verschillen tussen controlegroep en experimentele groep vóór randomisatie is tweezijdig, omdat er vooraf geen verwachting bestaat omtrent een eventueel verschil tussen beide groepen. De toetsing van verschillen na 22 maanden is eenzijdig, omdat verwacht wordt dat de experimentele groep minder problematisch functioneert op alle gebieden. Toetsing vindt plaats op basis van continue variabelen — indien die voorhanden zijn. Voor de overzichtelijkheid worden alle resultaten in de vorm van percentages weergegeven, maar continue variabelen bevatten meer informatie dan de weergegeven gedichotomiseerde (of getrichotomiseerde) variabelen. 49 Het komt voor dat deelnemers op criteriumvariabelen geen score hebben, omdat zij bijvoorbeeld geen antwoord konden of wilden geven. Ontbrekende waarnemingen zijn aangevuld met het gemiddelde of met de score van de modale klasse (bij di- of trichotome variabelen). Het aantal ontbrekende waarnemingen per criteriumvariabele bedroeg ten hoogste 6. Druggebruik Aangezien methadon verstrekt wordt ter vervanging van opiaatgebruik, mag een reductie van heroïnegebruik verwacht worden. Maar ook wordt verwacht dat het gebruik van andere drugs terugloopt, omdat er een zekere stabilisatie van de situatie zal optreden. Hieronder wordt het druggebruik weergegeven zoals dat in interviews is vastgesteld. Uit een vergelijking van deze antwoorden op interviewvragen met de uitslagen van urinecontroles blijkt dat er een redelijke overeenstemming tussen beide metingen (zie verder hoofdstuk 14). Uit tabel 4.1 blijkt dat het heroïnegebruik in de experimentele groep na 22 maanden lager ligt dan in de controlegroep: er zijn 7% meer niet-gebruikers en 14% minder dagelijkse gebruikers in de experimentele groep dan in de controlegroep. Voor de randomisatie (zie eerste twee kolommen) waren de verschillen tussen beide groepen te verwaarlozen. Ook blijkt dat het heroïnegebruik zowel in de experimentele alsook in de controlegroep flink gedaald is sinds de start van het experiment. Bij de start gebruikte 7% van de deelnemers de afgelopen twee weken helemaal geen heroïne. Na 22 maanden is dat voor de controle en experimentele groep respectievelijk 33 en 40%. Bij de start gebruikte 56% dagelijks heroïne, na 22 maanden is dat voor controle en experimentele groep respectievelijk 31 en 17%. 50 Tabel 4.1. Druggebruik: aantal dagen in de afgelopen twee weken, percentages. vóór randomisatie na 22 mnd con exp con exp p-waarde heroïne1 0 dagen 1 - 7 dagen 7 - 13 dagen 14 dagen 6.6 30.6 12.4 50.4 7.1 21.4 15.9 55.6 33.0 29.4 6.4 31.2 39.7 39.7 3.4 17.2 .006 zwaar alcohol2 0 dagen 1 - 7 dagen 7 - 13 dagen 14 dagen 71.9 11.6 2.5 14.0 69.8 15.1 4.0 11.1 72.5 14.7 0.0 12.8 75.0 12.1 1.7 11.2 .455 benzodiazepinen3 0 dagen 1 - 7 dagen 7 - 13 dagen 14 dagen 57.9 24.0 5.8 12.4 53.2 25.4 5.6 15.9 70.6 21.1 2.8 5.5 75.0 19.0 0.9 5.2 .136 cocaïne1 0 dagen 1 - 7 dagen 7 - 13 dagen 14 dagen 24.8 38.0 10.7 26.4 22.2 44.3 11.9 24.6 36.7 35.8 8.3 19.3 41.4 37.1 6.0 15.5 .160 amfetaminen 0 dagen 1 - 7 dagen 7 - 13 dagen 14 dagen 90.1 6.6 0.8 2.5 91.3 7.1 0.0 1.6 97.2 1.8 0.0 0.9 99.1 0.9 0.0 0.0 .136 totale situatie op druggebied niet-problematisch problematisch zeer problematisch 2.5 57.9 39.7 2.4 54.8 42.9 16.5 59.6 23.9 19.8 65.5 14.7 .012 N=247 (voor randomisatie) en 225 (na 22 maanden). P-waarden eenzijdig op basis van continue variabelen. Verschillen voor randomisatie niet significant (tweezijdig). 1 Gevraagd voor roken en spuiten apart. Hiervan is de hoogste uitkomst genomen plus een kwart van het aantal dagen volgens de andere vraag. 2 Meer dan 10 glazen per dag. 3 Uitsluitend zonder recept. Geschat op basis van gebruik van slaapmiddelen en tranquillizers. Bij de andere drugs zijn de verschillen tussen controle en experimentele groep veel kleiner (en niet significant), maar zonder uitzondering ligt het gebruik in de controlegroep een fractie hoger: 3% meer gebruikers van alcohol (> 10 glazen), 4% meer gebruikers van benzodiazepinen, 5% meer gebruikers van cocaïne en 51 2% meer gebruikers van amfetaminen. Vooral het lagere gebruik van cocaïne in de experimentele groep is opmerkelijk. Door hulpverleners werd verwacht dat hoge doses methadon zouden leiden tot meer cocaïnegebruik. Heroïnegebruik zou immers minder noodzakelijk worden door de hoge doses methadon en het zodoende vrijkomende geld zou besteed worden aan cocaïne. Ten opzichte van het moment van randomisatie zijn beide groepen ook minder benzodiazepinen en minder cocaïne gaan gebruiken. Bij de start gebruikte 53% geen benzodiazepinen, na 22 maanden is dat voor controle en experimentele groep 71 en 75%. 24% gebruikte voor de randomisatie geen cocaïne de afgelopen 2 weken, bij de laatste meting is dit voor controle en experimentele groep 37 en 42%. Ook het amfetaminebruik is in beide groepen 7 en 8% gedaald. Het zwaar alcoholgebruik in de controlegroep is gedurende het experiment gelijk gebleven, maar het zwaar alcoholgebruik in de experimentele groep is afgenomen met 5%. Het gebruik van de verschillende drugs is samengenomen in één maat middels factoranalyse1. Deze totaalscore is in drie klassen ingedeeld: niet-problematisch, problematisch en zeer problematisch. Niet-problematisch komt overeen met ten hoogste gebruik van alcohol op 2 dagen gedurende de afgelopen 2 weken. Zeer problematisch gebruik komt overeen met frequent gebruik van tenminste twee drugs. Na 22 maanden is er een significant verschil tussen experimentele groep en controlegroep op deze index. Van de experimentele groep is 20% niet-problematisch en 15% zeer problematisch. Van de controlegroep is 16% niet-problematisch en 24% zeer problematisch. 1. Principale componenten analyse, extractie van één factor. Eenvoudige sommatie geeft overigens praktisch identiek resultaten. 52 Een vergelijking met de situatie vóór de randomisatie laat zien dat het druggebruik in beide groepen minder is geworden. Vóór de randomisatie had 3% een niet-problematisch druggebruik. Na 22 maanden is dat in controle en experimentele groep opgelopen tot 17 en 20%. Het zeer problematisch gebruik is teruggelopen van 41% naar 24 en 15%. In figuur 4.1 is deze ontwikkeling van het druggebruik gedurende de 22 maanden van het experiment weergegeven. Het gaat om de afname van het percentage dat de drug in kwestie dagelijks gebruikt. Duidelijk is dat zowel in de controlegroep als in de experimentele groep het dagelijks druggebruik is afgenomen, maar in de experimentele groep is deze reductie van het dagelijks gebruik aanzienlijk sterker. Geconcludeerd kan worden dat hoge doses methadon een gunstig effect hebben op het druggebruik. Het heroïnegebruik loopt terug en het gebruik van andere middelen stijgt niet. Lichamelijke gezondheid Verwacht wordt dat hoge doses methadon ook op de gezondheid een positief effect hebben. Immers de verslaafde zal, als zijn opiaatbehoefte gedekt is door de hoge doses methadon, minder risico lopen op een 53 infectie, op een ongeval en zijn leefwijze zal regelmatiger en dus gezonTabel 4.2.Lichamelijke gezondheid, percentages. vóór randomisatie na 22 mnd con exp con exp p aantal dagen ziek laatste 3 maanden 0-14 15-42 42-90 83.5 9.9 6.6 88.9 6.3 4.8 76.1 14.7 9.2 85.3 10.3 4.3 .033 aantal dagen ziekenhuis laatste 3 maanden 0 1-14 14 of meer 90.1 9.1 0.8 85.7 12.7 1.6 88.1 9.2 2.8 92.2 7.8 0.0 .030 ernstig letsel door ongeval nee ja 88.4 11.6 86.5 13.5 89.0 11.0 93.1 6.9 .140 cijfer lichamelijke gezondheid (afg. 2 weken) 1- 5 6- 7 8-10 25.6 49.6 24.8 28.6 49.2 22.2 26.6 45.9 27.5 20.7 50.0 29.3 .018 totale situatie op gezondheidsgebied niet-problematisch problematisch zeer problematisch 37.2 38.8 24.0 31.7 47.6 20.6 28.4 43.1 28.4 39.7 44.8 15.5 .004 N=247 (vóór randomisatie) en 225 (na 22 maanden). P-waarden eenzijdig op basis van continue variabelen. Verschillen vóór randomisatie niet significant (tweezijdig). der zijn. In tabel 4.2 zijn de criteriumvariabelen opgenomen die de gezondheid van de deelnemers indiceren. De controle groep blijkt de afgelopen drie maanden vaker ziek te zijn geweest dan de experimentele groep ( resp. 24% en 15%) en het aantal deelnemers dat langdurig ziek was (> 42 dagen) ligt tweemaal hoger in de controle groep dan in de experimentele groep (9% en 4%). Vóór de randomisatie was de experimentele groep ook al iets minder vaak ziek, maar dit verschil is niet significant. Ook het aantal deelnemers dat de afgelopen drie maanden werd opgenomen in 54 een ziekenhuis ligt in de controle groep hoger dan in de experimentele groep (resp. 12% en 8%). Niemand uit de experimentele groep lag de afgelopen drie maanden meer dan 14 dagen in het ziekenhuis, terwijl dit bij de controlegroep 3% is1. Zoals gezegd werd verwacht dat deelnemers aan de experimentele groep een kleiner risico lopen op een ongeval. Deze verwachting komt niet uit. De richting van het verschil is weliswaar als verwacht, maar het is niet significant. De beleving van de gezondheid is gemeten door de deelnemers zichzelf een rapportcijfer te laten geven voor hun gezondheid. In de controlegroep geeft men de eigen gezondheid vaker een onvoldoende dan in de experimentele groep (27% en 21%), maar het percentage met een hoog cijfer (8, 9 of 10) verschilt nauwelijks (resp. 28% en 29%). De vier indicaties voor de gezondheid zijn middels factoranalyse samengevoegd tot een totaalscore. Een niet-problematisch gezondheid hebben deelnemers die hooguit 1 dag in het ziekenhuis hebben gelegen en die niet meer dan 7 dagen ziek zijn geweest de afgelopen drie maanden, terwijl ze hun eigen gezondheid met een 7 of meer waarderen. Deelnemers met een zeer problematische gezondheid zijn of meer dan zeven dagen ziek geweest of ze zijn wat langer in het ziekenhuis opgenomen geweest of ze hebben letsel opgelopen, terwijl ze hun eigen gezondheid laag waarderen. Het blijkt dat 28% van de controlegroep geen of nauwelijks gezondheidsproblemen heeft, terwijl dit in de experimentele groep 40% is. Zeer veel problemen met de gezondheid heeft 28% in de controlegroep tegen 16% in de experimentele groep. Opmerkelijk is dat vóór de randomisatie de gezondheid in de controlegroep beter was dan in de experimentele groep, maar dit verschil vóór randomisatie is niet significant. 1. Hoewel het weergegeven verschil klein lijkt, is het toch significant omdat met een continue variabele (aantal dagen in ziekenhuis) getoetst wordt. Enkele leden van de controlegroep verbleven langdurig in het ziekenhuis (> 70 dagen). 55 In figuur 4.2 is de ontwikkeling van de gezondheid gedurende de 22 maanden van het experiment weergegeven. Het gaat om de afname van het percentage met een onvoldoende rapportcijfer, met ernstig letsel, met meer dan 13 dagen in het ziekenhuis of met meer dan 41 dagen ziekte de afgelopen 3 maanden. In de controlegroep is sprake van een kleine achteruitgang van de gezondheid, terwijl in de experimentele groep op alle aspecten de gezondheid enigszins verbeterd is. Geconcludeerd kan worden dat hoge doses methadon een gunstig effect hebben op de lichamelijke situatie van de methadonpatiënten. Psychische gezondheid Ook de psychische gezondheid na 22 maanden is vergeleken. Verwacht wordt dat de experimentele groep minder psychische klachten heeft. De hoge doses zullen leiden tot een zekere stabilisatie, wat zich ook zal uiten in een beter psychisch welbevinden. Voor een zevental psychische klachten is gevraagd of men er in de afgelopen twee weken last van had en op hoeveel dagen (zie tabel 4.3). Bij twee klachten is het verschil tussen experimentele en controlegroep 56 significant. Dit betreft grote onrust/spanning en geheugenverlies. In de experimentele groep ligt het percentage dat last heeft van deze twee Tabel 4.3. Psychische gezondheid, percentages (n=106). vóór randomis. na 22 mnd con exp con exp p grote onrust/veel spanning 0 1-7 8-14 41.3 30.6 28.1 45.2 17.5 37.3 43.1 24.8 32.1 53.4 21.6 25.0 .046 depressieve klachten 0 1-7 8-14 47.1 28.1 24.8 52.4 20.6 27.0 48.6 26.6 24.8 57.8 22.4 19.8 .221 geheugenverlies 0 1-7 8-14 62.8 23.1 14.0 72.2 17.5 10.3 60.6 20.2 19.3 70.7 18.1 11.2 .038 oncontroleerbaar agressief gedrag 0 1-7 8-14 88.4 6.6 5.0 84.9 12.7 2.4 86.2 6.4 7.3 88.8 9.5 1.7 .055 oncontroleerbare angsten 0 1-7 8-14 86.0 9.9 4.1 86.5 6.3 7.1 85.3 9.2 5.5 87.9 6.9 5.2 .481 neiging er een eind aan te maken 0 1-7 8-14 86.0 9.1 5.0 81.7 12.7 5.6 89.9 6.4 3.7 87.1 11.2 1.7 .326 hallucinaties 0 1-7 8-14 96.7 1.7 1.7 94.4 3.2 2.4 95.4 3.7 0.9 95.7 3.4 0.9 .383 zelfmoordpoging (in afgelopen jaar) nee ja 90.1 9.9 82.5 17.5 90.8 9.2 87.9 12.1 .242 57 * vóór randomis. na 22 mnd con exp con exp p cijfer geestelijke gezondheid (afg. 2 weken) 1-5 6-7 8-10 26.4 41.3 32.2 20.6 46.8 32.5 25.7 40.4 33.9 20.7 51.7 27.6 .022 totale situatie op psychisch gebied niet-problematisch problematisch zeer problematisch 20.7 58.7 20.7 25.4 53.2 21.4 22.0 54.1 23.9 21.6 63.8 14.7 .048 Psychische klachten (bovenste 7): aantal dagen in afg. 2 weken. N=247 (voor randomisatie) en 225 (na 22 maanden). P-waarden eenzijdig op basis van continue variabelen. * Verschil voor randomisatie significant (tweezijdig; p=.042). psychische klachten 10 procentpunten lager (resp. 47 en 42%, controlegroep 57 en 51%). Ook het percentage dat vaak last heeft van deze twee klachten, namelijk vaker dan op de helft van de dagen in de afgelopen 2 weken, ligt in de experimentele groep lager (25 en 11%, controlegroep 32 en 19%). Bij de overige psychische klachten zijn de verschillen kleiner. Opvallend is dat het percentage dat vaak (8-14 dagen) last heeft van oncontroleerbaar agressief gedrag in de experimentele groep beduidend lager ligt (2%, controlegroep 7%), maar dit verschil is niet significant (p=.055). Vóór de randomisatie is door de deelnemers aan de experimentele groep vaker een zelfmoordpoging ondernomen (17%, controlegroep 10%) en dit verschil in uitgangspositie is significant1. Na 22 maanden is dit verschil tussen beide groepen nagenoeg verdwenen en in ieder geval niet significant meer. De deelnemers is gevraagd zichzelf een rapportcijfer te geven voor psychische gezondheid in de afgelopen twee weken. De experimentele groep voelt zich na 22 maanden psychisch gezonder dan de controlegroep: 79% geeft zichzelf een voldoende, tegen 74% van de controlegroep. Maar het percentage dat zichzelf een hoog cijfer geeft (8, 9 of 10) ligt in de experimentele groep lager: 28% tegen 34% van de controlegroep. Toch is er sprake van een significante samenhang: deelname aan de experimentele groep gaat samen met een hoger rapportcijfer. Dit komt omdat zeer lage rapportcijfers in de experimentele groep nagenoeg niet voorkomen. 1. Bij toetsing van een groot aantal verschillen zullen er altijd enkele significant zijn. Dit houdt niet in dat de randomisatie mislukt is. 58 De scores op de diverse variabelen voor psychische gezondheid zijn middels factoranalyse samengenomen en in drie klassen ingedeeld. Deelnemers met een niet-problematische psychische situatie kenmerken zich doordat zij hooguit op drie dagen psychische klachten hadden en geen zelfmoordpoging ondernamen. Deelnemers met een zeer problematische psychische situatie hadden vaak psychische klachten (dagelijks tenminste twee klachten) of ze ondernamen een zelfmoordpoging en hadden vrij veel klachten. De vrij kleine verschillen op deze variabelen tussen experimentele en controlegroep leiden samengenomen nog net tot een significant verschil tussen beide groepen (p=.048). Het percentage dat na 22 maanden nauwelijks psychische problematiek ervaart ligt in de twee groepen nagenoeg op hetzelfde niveau: 22%. Het percentage dat psychisch als zeer problematisch kan worden aangemerkt ligt in de controle groep echter hoger dan in de experimentele groep (resp 24% en 15%). In figuur 4.3 is de ontwikkeling van de psychische situatie gedurende de 22 maanden van het experiment weergegeven. Het gaat om de afname van het percentage dat de afgelopen 2 weken op meer dan 7 dagen last had van de 7 psychische klachten, het percentage dat een zelfmoordpoging ondernam en het percentage met een onvoldoende rapportcijfer. In de controlegroep is sprake van een stabilisatie of van achteruitgang, terwijl in de experimentele groep op de meeste aspecten de psychische situatie verbeterd is. 59 Geconcludeerd kan worden dat hoge doses methadon een gunstig effect hebben op het psychisch welbevinden van de methadonpatiënten. Wel is dit effect betrekkelijk zwak. Sociale situatie Verwacht wordt dat hoge doses methadon leiden tot een verbetering van het sociale functioneren. Door het verstrekken van voldoende methadon zal criminaliteit om heroïne te bekostigen minder noodzakelijk zijn. Ook zal de regulering van het leven door de hoge doses methadon samengaan met beroepsarbeid en een stabiele woonsituatie. De deelnemers is in het interview gevraagd1 hoe vaak zij bepaalde vormen van criminaliteit hebben gepleegd in de afgelopen twee weken: diefstal, dealen van drugs, diefstal met braak, tasjesroof, heling, fraude Tabel 4.4. Sociaal functioneren, percentages. vóór random. na 22 mnd con exp con exp p licht delict1 gepleegd (aantal afg. 2 weken) 0 keer 1-7 keer 8 keer of vaker 70.2 14.0 15.7 65.1 18.3 16.7 83.5 10.1 6.4 83.6 12.9 3.4 .119 zwaar delict2 gepleegd (aantal afg. 2 weken) 0 keer 1-7 keer 8 keer of vaker 85.1 11.6 3.3 77.8 18.3 4.0 91.7 6.4 1.8 87.1 10.3 2.6 .257 in detentie gezeten (afg. 3 maanden) 1. Voor 70 deelnemers is ter controle in politieregistraties (HKD, Multi-pol, X-pol, BPS, Compas) nagezocht of er proces verbaal is opgemaakt met het volgende resultaat: interview geen criminaliteit, registratie idem: 56%; wel, wel: 22%; wel, geen: 14%; geen, wel: 8%. (r=.51, p < .000). Deze correlatie is een onderschatting van de samenhang tussen werkelijke criminaliteit en interviewvragen, omdat aangenomen kan worden dat de 14% die zegt crimineel te zijn, ook daadwerkelijk crimineel is. Anderzijds is er bij 18% geen criminaliteit volgens interview en geen proces verbaal in de 3 maanden voor interview, maar er is wel een proces verbaal in de 9 maanden voor deze periode. Een deel van hen zal ook in de 3 maanden voor het interview crimineel geweest zijn. Als de helft van deze 18% en de 14% zonder registratie maar met een delict volgens interview, beschouwd worden als 'werkelijk' crimineel, dan is de samenhang tussen interview en registratie .71 (p < .000). Dit is een bevredigende samenhang. Er zijn geen significante verschillen in registratiegegevens tussen experimentele en controlegroep. 60 vóór random. na 22 mnd nee ja con 83.5 16.5 exp 79.4 20.6 con 82.6 17.4 exp 84.5 15.5 .350 opgepakt of gearresteerd (afg. 3 maanden) nee ja 62.8 37.2 65.1 34.9 77.1 22.9 77.6 22.4 .463 betaalde werkuren gemaakt (afg. 2 weken) 0 1-16 >36 79.1 4.1 16.5 83.3 8.7 7.9 78.9 2.8 18.3 87.1 4.3 8.6 .041 momenteel vast adres nee ja 17.4 82.6 15.1 84.9 16.5 83.5 18.1 81.9 .377 contact met de scene (vooral met druggebruikers optrekken afg. 2 weken) nee ja 50.4 49.6 43.7 56.3 52.3 47.7 66.4 33.6 .012 cijfer voor sociaal functioneren 1-5 6-7 8-10 39.7 43.0 17.4 41.3 43.7 15.1 31.2 51.4 17.4 23.3 60.3 16.4 .065 totale situatie op sociaal gebied niet-problematisch problematisch zeer problematisch 28.1 47.9 24.0 17.5 58.7 23.8 27.5 56.0 16.5 27.6 56.0 16.4 .170 * p N=247 (voor randomisatie) en 225 (na 22 maanden). P-waarden eenzijdig op basis van continue variabelen. * Verschil vóór randomisatie significant (tweezijdig; p=.046). 1 Diefstal en/of dealen van drugs. 2 Diefstal met braak, tasjesroof, heling, fraude en/of geweldsmisdrijf. en geweld/mishandeling. De eerste twee criminaliteitsvormen zijn in de analyse samengenomen onder de noemer licht delict, de overige onder de noemer zwaar delict. De patiënten is ook gevraagd of men in de afgelopen drie maanden in detentie heeft gezeten en of men de afgelopen 3 maanden opgepakt of gearresteerd is. Bij geen enkele van deze vier indicaties van criminaliteit wordt een significant verschil tussen controle en experimentele groep aangetroffen. 61 Daarnaast is nagegaan of de deelnemers de afgelopen 2 weken gewerkt hebben en, zo ja, hoeveel uur per week. Er blijkt al vóór randomisatie een significant verschil tussen de twee groepen te bestaan. In de experimentele groep werd vóór de randomisatie minder en vooral minder uren gewerkt (17% werkt en 8% werkt 36 uur of meer; controlegroep resp.: 21 en 17%). Na 22 maanden heeft de experimentele groep dit verschil niet ingelopen. Nog steeds wordt er in de experimentele groep significant minder en minder uren gewerkt (13% en 9%; controlegroep 21% en 18%). Hoge doses methadon leiden dus niet tot minder participatie op de arbeidsmarkt. Veeleer lijken hoge doses ontoereikend om de arbeidsparticipatie te bevorderen. Daar kan het volgende bij worden aangetekend. Na het experiment bleek dat het op één locatie (met veel deelnemers) aan de deelnemers van de experimentele groep niet was toegestaan deel te nemen aan een speciaal avond-verstrekkingsprogramma voor werkende methadonpatiënten. Voor deze hoge doses methadonpatiënten was het dus min of meer onmogelijk om te gaan werken. De conclusie dat een effect van hoge doses op arbeidsparticipatie uitblijft, omdat de hulpverlening nog niet voldoende vertrouwd is met het verstrekken van hoge doses, lijkt zodoende plausibel. Verwacht kan worden dat deelnemers met hoge doses vaker hun huisvestingssituatie op orde hebben. Dit blijkt echter niet het geval. Het percentage zonder vast adres blijkt in controle en experimentele groep even hoog (17 en 18%). Ook is nagegaan hoeveel contacten men heeft met mede-druggebruikers en hoeveel met niet-verslaafden. Vóór randomisatie blijken de deelnemers van de experimentele groep iets vaker met druggebruikers op te trekken (56%; controlegroep 50%; verschil niet significant). Na 22 maanden is deze situatie gewijzigd. Deelnemers aan de experimentele groep trekken veel minder vaak met druggebruikers op dan aanvankelijk (34%; 22 procentpunten minder dan op t0) en ook veel minder vaak dan de controlegroep (48%, 2 procentpunten minder dan op t0). Tot slot is de beleving van het eigen sociale functioneren bekeken door de deelnemers zichzelf een rapportcijfer te laten geven. De verschillen tussen controle en experimentele groep zijn zoals verwacht, maar niet significant (p=.065). De acht variabelen met betrekking tot het sociaal functioneren zijn middels 62 factoranalyse samengenomen tot een index, die in drie categorieën is ingedeeld. Deelnemers met een niet-problematische sociale situatie pleegden hooguit één delict de afgelopen twee weken, zij zaten de afgelopen drie maanden niet in detentie, ze werden niet gearresteerd en ze trokken nimmer uitsluitend met druggebruikers op. Deelnemers met een zeer problematische sociale situatie pleegden of veel delicten en/of ze werden gearresteerd en/of ze zaten in detentie, ze werkten nooit meer dan 10 uur de afgelopen twee weken en ze waardeerden hun sociale situatie ten hoogste met een zeven. Er blijkt geen enkel verschil op te treden tussen experimentele en controlegroep. Wel blijkt dat de experimentele groep er bij de start van het experiment sociaal gezien iets slechter voor stond (82% sociale problemen; controlegroep 72%). Na 22 maanden is deze achterstand ingelopen. Maar deze ontwikkeling is niet significant. In figuur 4.4 is de ontwikkeling van de sociale situatie gedurende de 22 maanden van het experiment weergegeven. Het gaat om de afname van het percentage dat de afgelopen 2 weken vooral contact had met de scene, met een onvoldoende rapportcijfer, dat de afgelopen 2 weken vaker dan 7 keer een licht of zwaar delict pleegde, is opgepakt, in detentie zat, geen vast adres of geen werk had. In de experimentele groep is sprake van een flinke afname van de problematiek wat betreft contact scene, rapportcijfer, licht delict en opgepakt. Met uitzondering van dit laatste aspect (opgepakt) is de afname van de 63 problematiek bij deze aspecten in de experimentele groep groter dan in de controle groep. Daar staat tegenover dat in de experimentele groep enige achteruitgang optreedt met betrekking tot een vast adres en werk. Geconcludeerd kan worden dat in dit onderzoek noch een negatief, noch een positief effect kan worden aangetoond van hoge doses methadon op het sociale functioneren als geheel. Een effect op crimineel gedrag is afwezig. Het uitblijven van een effect op de arbeidsparticipatie hangt mogelijk samen met onvoldoende vertrouwdheid van de hulpverlening met hoge doses methadon. Een effect op de huisvestingssituatie is afwezig. Wel is er een effect op het sociale netwerk: patiënten uit de Tabel 4.5. De totale situatie, percentages. vóór random. totale situatie op vier gebieden niet-problematisch problematisch zeer problematisch na 22 mnd con exp con exp p 17.4 54.5 28.1 12.7 56.3 31.0 25.7 49.5 24.8 31.9 59.5 8.6 .001 N=247 (vóór randomisatie) en 225 (na 22 maanden). P-waarden eenzijdig op basis van de continue variabele. P-waarde na 22 maanden voor N=232, waarbij overleden deelnemers de slechtste score krijgen: p=.020. Indien ook niet-bereikte deelnemers deze score krijgen: p=.006, N=247. Indien niet-bereikt de gemiddelde score krijgt: p=.022 en als de score wordt voorspeld uit de score op t0 met regressieanalyse: p=.027. Voor conform randomisatie behandelde patiënten (N=157): p<.000. Verschil vóór randomisatie niet significant (tweezijdig; p=.547). experimentele groep zijn veel minder met mede-druggebruikers op gaan trekken. De totale situatie Hiervoor is gebleken dat hoge doses een gunstig effect hebben op het druggebruik, op de gezondheidssituatie en op de psychische situatie. Op de sociale situatie is er geen effect. Het effect van hoge doses methadon op de totale situatie waarin de methadonpatiënt zich bevindt is vastgesteld door de indices voor deze vier afzonderlijke gebieden met behulp van factoranalyse samen te nemen tot één index voor de totale situatie. Deze tot drie categorieën samengevatte index is in tabel 4.5 te vinden. Uit de tabel blijkt dat na 22 maanden de totale situatie van de experi-mentele 64 groep beter is dan die van de controlegroep, vooral wat betreft het aandeel methadongebruikers met een zeer problematische situatie. In de controlegroep is 25% zeer problematisch, in de experimentele groep slechts 9%. Vóór de randomisatie was de totale situatie van de experimentele groep een fractie problematischer dan die van de controlegroep: 13% was niet problematisch (controlegroep 17%) en 31% was zeer problematisch (controlegroep 28%). Dit verschil tussen experimentele en controlegroep vóór randomisatie is overigens niet significant. Na 22 maanden is de situatie van beide groepen verbeterd, maar veel sterker bij de experimentele groep dan bij de controlegroep. Van de controlegroep is na 22 maanden 26% niet-problematisch. Dit was vóór randomisatie 17%. Per saldo is 9% er dus op vooruit gegaan. Van de experimentele groep is na 22 maanden 32% niet-problematisch. Dit was vóór randomisatie 13%, per saldo is 19% er op vooruit gegaan, 2 keer meer dan in de controlegroep. De verandering in het aandeel met een zeer problematische totale situatie laat de grootste verschuiving zien. Bij de controlegroep daalt het percentage zeer problematisch gedurende 22 maanden van 28% naar 25%, per saldo 3% vooruitgang. Bij de experimentele groep daalt het percentage zeer problematisch van 31 naar 9%. De per saldo vooruitgang is hier 22%, dit is 7 keer meer vooruitgang dan in de controlegroep. 65 Wanneer de 7 overleden deelnemers aan het experiment worden meegeteld in de categorie zeer problematisch na 22 maanden, dan geldt dat in de controlegroep 26% zeer problematisch is, in de experimentele groep 12%. Ook dit verschil is significant. Als vervolgens ook de 15 niet-bereikte deelnemers in de categorie zeer problematisch worden geplaatst, dan geldt dat in de controlegroep 32% zeer problematisch is na 22 maanden en in de experimentele groep 16%. En ook dit verschil is significant. Als de analyse beperkt wordt tot de deelnemers die conform de randomisatie behandeld zijn dan blijkt na 22 maanden 23% van de controlegroep en 4% van de experimentele groep zeer problematisch te zijn (p<.000, N=157). Dit is zes keer minder zware problematiek en 10 keer meer vooruitgang (vgl. tabel 5.1, p. 77). In figuur 4.5 is de ontwikkeling op de vier onderscheiden gebieden en op de totale situatie gedurende de 22 maanden van het experiment weergegeven. Het gaat om de afname van het percentage met een problematisch druggebruik en met een problematische sociale, psychische en gezonheidssituatie. Figuur 4.6 geeft het verschil in afname van de problematiek tussen controle en 66 experimentele groep, derhalve de saldo winst die met de hoge doses behaald is. Op alle vier de gebieden is in de experimentele groep sprake van een behoorlijke afname van de problematiek (figuur 4.5). Op één gebied (sociaal) is deze afname even groot als de afname in de controlegroep, op drie gebieden is de afname van de problematiek in de experimentele groep beduidend groter dan in de controlegroep (figuur 4.6). In figuur 4.7 is voor de experimentele groep de afname van de problematiek voor de 26 afzonderlijke aspecten weergegeven. Het is duidelijk dat er sprake is van vooruitgang over een breed front. Slechts op 5 van de 26 aspecten treedt een toename van de problematiek op. Driemaal is deze toename van de problematiek te verwaarlozen (0.1, 0.1 en 0.9 procentpunt), tweemaal is deze toename klein (3.0 en 3.8 procentpunt). Bij de overige 21 aspecten gaat de experimentele groep er op vooruit. Zeven keer is deze vooruitgang groot (10 tot 38 procentpunten), zes maal is deze vooruitgang substantieel (5 tot 10 procentpunten), zes maal is de vooruitgang klein (1 tot 5 procentpunten) en tweemaal te verwaarlozen (< 1 procentpunt). 67 Voor bijna alle aspecten geldt dat de afname van de problematiek in de experimentele groep beduidend groter is dan de afname van de problematiek in de controlegroep, zo blijkt uit figuur 4.8, waarin de saldo winst is weergegeven van een behandeling met hoge doses methadon. Geconcludeerd kan worden dat hoge doses methadon een positief effect hebben op de totale situatie van de methadonpatiënten. Dit effect heeft vooral betrekking op het veel geringere aandeel patiënten met een zware problematiek. Conclusie - Om de effecten van hoge doses methadon vast te stellen werden de controlegroep en de experimentele groep vergeleken. De deelnemers uit de controlegroep die in afwijking van de randomisatie-uitslag inmiddels een hoge dosis methadon kregen en de deelnemers uit de experimentele groep die inmiddels een lage dosis methadon kregen, bleven ingedeeld bij hun groep volgens randomisatie. Hierdoor wordt het effect van hoge doses methadon onderschat. - Het druggebruik is in beide groepen minder geworden, maar afgezien daarvan blijkt dat hoge doses methadon een gunstig effect hebben op het 68 druggebruik. Het heroïnegebruik loopt terug en het gebruik van andere middelen stijgt niet. - Ook de lichamelijke situatie van de methadonpatiënten in de experimentele groep is na 22 maanden beter dan die in de controlegroep. - Op het psychisch welbevinden van de methadonpatiënten hebben hoge doses een gunstig effect. Wel is dit effect betrekkelijk zwak. - Een effect van hoge doses methadon op de sociale situatie blijft uit. Het uitblijven van dit effect kan als volgt worden ontleed. Op de eerste plaats is er geen enkel effect op crimineel gedrag en op de huisvestingssituatie. Op de tweede plaats is er een positief effect op het sociale netwerk: patiënten uit de experimentele groep zijn veel minder met mede-druggebruikers op gaan trekken. Op de derde plaats is er een negatief effect op de arbeidsparticipatie: patiënten met hoge doses werken minder. Het uitblijven van een positief effect op de arbeidsparticipatie hangt waarschijnlijk samen met onvoldoende vertrouwdheid van de hulpverlening met hoge doses methadon. - Wanneer de metingen op deze vier gebieden (inclusief sociale situatie) worden samengenomen tot een centrale effectmaat, blijkt dat hoge doses methadon een positief effect hebben op de totale situatie van de methadonpatiënten. Dit effect manifesteert zich het duidelijkst bij het veel geringere aandeel patiënten met een zware problematiek. Ook als de overleden patiënten en de niet-bereikte patiënten in de analyse worden opgenomen, blijft dit effect bestaan. Het effect is veel sterker als alleen de conform de randomisatie behandelde patiënten geanalyseerd worden. Dat was te verwachten. 69 5. Randomisatie, locatie, uitgangssituatie en hoogte van de dosis In dit tweede deel van het rapport (hoofdstuk 5 tot en met hoofdstuk 14) wordt een aantal aanvullende analyses gepresenteerd. Het betreft enerzijds analyses die ingaan op mogelijkerwijs storende factoren, zoals mogelijke verschillen in de uitkomsten ten gevolge van een verschillende wijze van behandeling op de negen locaties, of de mogelijke invloed van een algemeen gevoel van welbevinden in de experimentele groep op de effectmaten, of de validiteit van de effectmaten, die onderzocht wordt aan de hand van de correspondentie tussen deze effectmaten en andere onafhankelijke metingen, bijvoorbeeld urinecontroles. Anderzijds betreft het explorerende analyses, die de gevonden effecten in het vorige hoofdstuk nader illustreren, zoals de resultaten na 22 maanden voor die deelnemers, waarvoor de uitslag van de randomisatie niet gevolgd is, het effect van verschillen in dosishoogte bij doses boven 85 mg per dag, de verschuivingen in het tijdsbestedingspatroon ten gevolge van de hoge doses, de effecten na 10 maanden, een nadere analyse van de sociale situatie, een analyse van de motivatie om af te kicken, het gebruik van de hulpverlening en dergelijke. Deze analyses zijn niet toetsend van aard, maar explorerend. Voor de volledigheid worden steeds significantietoetsen vermeld, maar deze worden niet besproken. De vermelde p-waarden dienen als leidraad — naast de omvang van de verschillen — om relevante verschillen op te sporen. Hoewel deze analyses explorerend zijn, worden ook hier een-zijdige p-waarden vermeld, omdat er 70 bijna steeds een duidelijke verwachting is met betrekking tot de uitkomst. In een aantal gevallen worden de analyses herhaald alleen voor die patinten die conform de randomisatie behandeld zijn. Hierbij vindt een selectie plaats van patiënten, die niet at random is en om deze reden hebben deze analyses een sterk explorerend karakter. Ze wekken soms de indruk dat nog betere resultaten met hoge doses methadon behaald zouden kunnen worden, als de hoge dosis gecontinueerd was. Deze indruk kan echter bedrieglijk zijn. Hoge doses in de experimentele groep zijn om verschillende redenen verlaagd en het is onbekend of een continuering van de hoge doses wel hetzelfde resultaat had opgeleverd als in de groep, waarbij de hoge dosis wel gecontinueerd is. De resultaten van deze aanvullende analyses in de conform randomisatie behandelde groepen worden in een afzonderlijke subparagraaf (of in voetnoten) vermeld. Het effect van het volgen van de randomisatie In hoofdstuk 3 bleek dat de uitkomst van de randomisatie (hoge of lage dosis) vaak niet gevolgd werd. In tabel 5.1 is te vinden welke gevolgen dit had. Van degenen die conform de randomisatie na 22 maanden met een hoge dosis werden behandeld is 34% niet-problematisch en 4% zeer problematisch. Degenen uit de hoge dosis groep die inmiddels een lage dosis methadon kregen voorgeschreven deden het duidelijk slechter dan degenen voor wie aan de hoge dosis werd vastgehouden: 26% niet-problematisch en 14% zeer problematisch. Van de conform de randomisatie behandelde controlegroep is 23% nietproblematisch en ook 23% zeer problematisch. Van degenen uit de lage dosis groep die inmiddels een hoge dosis kregen is 27% niet-problematisch en 33% zeer problematisch. Waarschijnlijk verhoogden de artsen vooral de dosis bij een wat zwaardere problematiek. Voor zover dat valt na te gaan, kan niet geconcludeerd worden dat de tussentijdse verlaging van de dosis in de experimentele groep een gunstige uitwerking had. 71 Tabel 5.1. De totale situatie per experimentatiecategorie. vóór randomis. N conform randomisatie niet-problematisch problematisch zeer problematisch 157 niet-conform random. niet-problematisch problematisch zeer problematisch 50 geen methadon meer niet-problematisch problematisch zeer problematisch 18 overleden niet-problematisch problematisch zeer problematisch 7 niet bereikt niet-problematisch problematisch zeer problematisch 15 na 22 mnd con exp con exp p 17.4 57.0 25.6 15.5 57.7 26.8 23.3 53.5 23.3 33.8 62.0 4.2 .000 13.3 66.7 20.0 8.6 54.3 37.1 26.7 40.0 33.3 25.7 60.0 14.3 .221 25.0 0.0 75.0 20.0 40.0 40.0 50.0 25.0 25.0 40.0 40.0 20.0 .363 0.0 50.0 50.0 0.0 80.0 20.0 20.0 60.0 20.0 0.0 60.0 40.0 N=247 (voor randomisatie) en 225 (na 22 maanden). P-waarden op basis van continue variabelen. Verschillen vóór randomisatie niet significant. Het effect van de locatie In hoofdstuk 3 bleek dat op de verschillende locaties in verschillende mate is vastgehouden aan de uitkomsten van de randomisatie. Het is mogelijk dat verschillen in uitvoering er toe geleid hebben dat de effecten van de hoge doses per locatie anders liggen. Tabel 5.2 geeft daarom een overzicht van de resultaten per locatie. In locatie 3 lijkt er geen positief effect te zijn in de experimentele groep. Beide groepen zijn hier na 22 maanden precies even problematisch. Als de situatie vóór randomisatie wordt bekeken blijkt echter dat de uitgangssituatie in de experimentele groep slechter was. Deze achterstand is ingelopen. 72 Tabel 5.2. De totale situatie per onderzoekslocatie. vóór randomis. na 22 mnd locatie N con exp con exp p 1. niet-problematisch problematisch zeer problematisch 50 20.0 48.0 32.0 16.0 64.0 20.0 28.0 40.0 32.0 25.0 62.5 12.5 .109 2. niet-problematisch problematisch zeer problematisch 19 11.1 55.6 33.3 10.0 60.0 30.0 11.1 66.7 22.1 55.6 33.3 11.1 .067 3. niet-problematisch problematisch zeer problematisch 18 33.3 44.4 22.2 0.0 55.6 44.4 37.5 50.0 12.5 37.5 50.0 12.5 .232 4. niet-problematisch problematisch zeer problematisch 10 50.0 25.0 25.0 16.7 50.0 33.3 75.0 25.0 0.0 16.7 83.3 0.0 .347 5. niet-problematisch problematisch zeer problematisch 20 20.0 70.0 10.0 0.0 40.0 60.0 25.0 12.5 62.5 20.0 80.0 0.0 .016 6. niet-problematisch problematisch zeer problematisch 19 20.0 40.0 40.0 33.3 33.3 33.3 22.2 55.6 22.2 55.6 44.4 0.0 .034 7. niet-problematisch problematisch zeer problematisch 38 16.7 66.7 16.7 20.0 55.0 25.0 40.0 60.0 0.0 53.3 40.0 6.7 .478 8. niet-problematisch problematisch zeer problematisch 70 8.6 57.1 34.3 8.6 62.9 28.6 13.3 56.7 30.0 18.2 69.7 12.1 .112 9. niet-problematisch problematisch zeer problematisch 3 0.0 100.0 0.0 0.0 50.0 50.0 0.0 100.0 0.0 50.0 50.0 0.0 .493 N=247 (voor randomisatie) en 225 (na 22 maanden). P-waarden op basis van continue variabelen. Variantieanalyse continue effectmaat: effect van experimentele groep significant (p=.001), van locatie niet significant (p=.053) en van het interactie-effect niet significant (p=.619). Verschillen vóór randomisatie niet significant. 73 Locatie 5 is opmerkelijk omdat een bijna significant (p=.066) slechtere situatie van de experimentele groep vóór randomisatie, is omgezet in een significant betere situatie van deze groep na 22 maanden. Bij locatie 7 ligt het percentage zeer problematisch in de experimentele groep 7 procentpunten hoger dan in de controlegroep (7 versus 0%), maar het percentage niet-problematisch is in de experimentele groep 13 procentpunten hoger (53% experimentele groep, 40% controlegroep). Er is geen reden om aan te nemen dat verschillen in behandeling geleid hebben tot verschillen in uitkomsten. Uit de analyse blijkt dat het effect van de locatie niet significant is, evenmin als het interactie-effect van locatie en experimentele factor. Het effect van de uitgangssituatie Verwacht kan worden dat een gunstige situatie na 22 maanden niet alleen te maken heeft met het behoren tot de experimentele of controlegroep, maar ook sterk afhankelijk is van de situatie vóór de randomisatie. Patinten met een weinig problematische situatie vóór de randomisatie zullen na 22 maanden vaak nog steeds weinig problematisch zijn. Dit blijkt ook het geval. De correlatie tussen de totale situatie op t0 en de totale situatie na 22 maanden is .38 (p<.000). In de controlegroep is deze correlatie sterker (.45) in de experimentele groep juist zwakker (.33). De hoge doses verstoren dus het automatisme waarmee de bestaande situatie wordt voortgezet1. Geconcludeerd kan worden dat hoge doses methadon ook een positief effect hebben als rekening wordt gehouden met de bestaande uitgangssituatie. Hoge doses verzwakken de samenhang tussen de oorspronkelijke situatie en de situatie na 22 maanden door een verandering in gunstige zin teweeg te brengen. 1. Uit regressieanalyse blijkt dat het effect van de experimentele factor onder constanthouding van de totale situatie vóór randomisatie significant is. Bèta uitgangssituatie .44 (p < .000); experimentele factor -.21 (p < .000; experimentele groep heeft minder problemen); r2=.23; N=225). 74 Tabel 5.3. Hoogte van de dosis na 22 maanden en gemiddelde van de centrale effectmaat (hoge score = veel problemen). mg methadon na 22 maanden gemiddelde effectmaat N 18 - 24 -.41 3 25 - 34 -.14 8 35 - 44 .68 18 45 - 54 .30 12 55 - 64 .20 13 65 - 74 .28 25 75 - 84 -.30 5 85 - 94 -.37 8 95 - 104 -.35 10 105 - 114 -.25 7 115 - 124 -.20 17 125 - 134 .36 6 135 - 144 -.67 7 145 - 154 -.40 5 155 - 1701 -.42 13 N=157. 1. Eén deelnemer ontving 170 mg. Het effect van de hoogte van de dosis In dit experiment is de effectiviteit van een dosis methadon van 85 mg of meer onderzocht. De verschillen in effectiviteit tussen verschillende doses boven deze grens van 85 mg (bijvoorbeeld 100 mg versus 140 mg) kan alleen geëxploreerd worden. De experimentele opzet leent zich niet tot definitieve uitspraken hierover. De hoogte van de dosis binnen de beide groepen is immers niet at random tot stand gekomen, maar door de arts in overleg met de patiënt bepaald. Tabel 5.3 geeft de gemiddelde scores op de centrale effectmaat voor verschillende dosishoogtes. Gezien het geringe aantal gevallen per categorie wordt 75 deze analyse niet in de vorm van percentages gepresenteerd. Een negatieve score wil zeggen dat de deelnemer weinig problemen ervaart. Alleen de deelnemers die conform de randomisatie zijn behandeld, zijn in deze tabel opgenomen. Het blijkt nu dat de drie patiënten met zeer lage doses (< 25 mg) weinig problemen ervaren en hetzelfde geldt — zij het in veel mindere mate — voor de acht deelnemers in de daarop volgende categorie met doses tussen 25 en 34 mg. De daarop volgende vier groepen (35 tot 74 mg) ervaren allemaal veel problemen. Opvallend is dat de groep uit de controlegroep die een dosis ontvangt die net onder de gekozen grens ligt (85 mg) vrij weinig problemen ervaart, maar dit betreft maar 5 deelnemers. Op één na hebben alle groepen deelnemers boven de 84 mg weinig problemen. De uitzondering met veel problemen (125-134 mg, N=6) zal een toevalstreffer zijn. De groepen met doses boven de 134 mg hebben de minst problematische situatie na 22 maanden. Maar deze verschillen binnen de experimentele groep zijn niet significant. Conclusie Uit deze analyses blijkt het volgende: - De tussentijdse verlaging van de dosis naar een niveau onder de 85 mg in de experimentele groep had waarschijnlijk geen gunstige uitwerking op het functioneren van deze 35 patiënten. Deze patiënten blijken na 22 maanden vrij problematisch en in ieder geval veel problematischer dan de patiënten die een hoge dosis bleven ontvangen. - Verschillen in behandeling op de verschillende locaties hebben niet geleid tot verschillen in uitkomsten. Uit de analyse blijkt dat het effect van de locatie niet significant is, evenmin als het interactie-effect van locatie en experimentele factor. - Hoge doses methadon hebben ook een positief effect als rekening wordt gehouden met de bestaande uitgangssituatie. Hoge doses verzwakken de samenhang tussen de oorspronkelijke situatie en de situatie na 22 maanden door een verandering in gunstige zin teweeg te brengen. - Betrekkelijk hoge doses methadon (> 134 mg) blijken nog steeds effectief te zijn. 76 6. Dagelijkse bezigheden Verwacht kan worden dat hoge doses methadon een regulerend effect hebben op de dagelijkse bezigheden van de verslaafde. Door hoge doses worden onthoudingsverschijnselen effectief voorkomen en zodoende is het niet langer noodzakelijk dagelijks drugs te gebruiken. Omdat er geen drugs geregeld hoeven te worden, komt er tijd vrij voor andere bezigheden. Belangrijk punt is dat er een zekere rust kan komen in het leven van de verslaafde. Om na te gaan of hoge doses methadon inderdaad een dergelijk effect hebben is in de vragenlijst nagegaan hoeveel tijd er besteed wordt aan 18 activiteiten. Het gaat om het gemiddelde aantal uren per dag. Aan een activiteit die per week éénmaal gedurende twee uur ondernomen wordt, wordt bijvoorbeeld gemiddeld 17 minuten per dag besteed. 0 uur betekent dat die activiteit in het repertoire van deze deelnemer helemaal niet voorkomt. Tabel 6.1 geeft een overzicht voor de twee groepen. Grote verschillen tussen experimentele en controle groep treden niet vaak op. De experimentele groep blijkt minder tijd te besteden aan het bezoeken van familie. Waarom dit zo is, is niet zonder meer duidelijk. Men bezoekt ook iets minder vaak vrienden. Kennelijk leidt de hoge dosis er toe dat men wat losser komt te staan van het oude vertrouwde sociale netwerk. 77 Tabel 6.1. Vrije tijdsbesteding per groep. N = 212. aantal uren per dag activiteit % allen controle groep experim. groep p waarde thuis zitten 0 <1 1-2 >2 8.0 4.7 4.2 83.0 7.8 4.9 5.9 81.4 8.2 4.5 2.7 84.5 .393 in bed liggen (excl. 8 uur slaap) 0 <1 1-2 >2 26.4 34.4 10.8 28.3 24.5 32.4 11.8 31.4 28.2 36.4 10.0 25.5 .105 vrienden bezoeken 0 <1 1-2 >2 16.0 43.4 18.9 21.7 10.8 44.1 22.5 22.5 20.9 42.7 15.5 20.9 .074 familie bezoeken 0 <1 1-2 >2 22.2 38.2 24.1 15.6 18.6 36.3 25.5 19.6 25.5 40.0 22.7 11.8 .020 op straat/park/ winkelcentrum rondlopen/zitten 0 <1 1-2 >2 26.4 34.9 13.7 25.0 26.5 37.3 12.7 23.5 26.4 32.7 14.5 26.4 .414 in café/koffieshop 0 <1 1-2 >2 31.1 50.9 12.3 5.7 26.5 50.0 20.6 2.9 35.5 51.8 4.5 8.2 .124 in opvangcentrum 0 <1 1-2 >2 35.4 47.6 6.1 10.8 35.3 48.0 7.8 8.8 35.5 47.3 4.5 12.7 .254 betaald werk 0 <1 1-2 >2 34.9 48.6 4.7 7.1 28.4 48.0 5.9 11.8 40.9 49.1 3.6 2.7 .003 onbetaald werk 0 <1 1-2 >2 36.3 50.0 2.4 11.3 34.3 52.9 2.9 9.8 38.2 47.3 1.8 12.7 .498 78 aantal uren per dag activiteit % allen controle groep experim. groep p waarde knutselen/ in huis rommelen 0 <1 1-2 >2 23.6 32.5 17.5 26.4 20.6 37.3 16.7 25.5 26.4 28.2 18.2 27.3 .494 huishouden/ kind verzorgen/ eten maken etc. 0 <1 1-2 >2 17.0 23.6 27.8 31.6 17.6 23.5 23.5 35.3 16.4 23.6 31.8 28.2 .248 volgen therapie 0 <1 1-2 >2 44.8 51.4 1.9 1.9 43.1 55.9 1.0 0.0 46.4 47.3 2.7 3.6 .188 ophalen methadon 0 <1 1-2 >2 2.8 41.5 46.7 9.0 2.0 38.2 49.0 10.8 3.6 44.5 44.5 7.3 .077 sport 0 <1 1-2 >2 35.8 49.5 10.8 3.8 34.3 57.8 6.9 1.0 37.3 41.8 14.5 6.4 .081 drugs halen/ regelen 0 <1 1-2 >2 20.3 37.3 26.9 15.6 14.7 34.3 29.4 21.6 25.5 40.0 24.5 10.0 .002 geld regelen (kleine) criminaliteit 0 <1 1-2 >2 36.8 49.1 7.5 6.6 35.3 47.1 10.8 6.9 38.2 50.9 4.5 6.4 .191 hobby 0 <1 1-2 >2 40.6 19.8 13.2 26.4 41.2 22.5 13.7 22.5 40.0 17.3 12.7 30.0 .202 anders 0 <1 1-2 >2 65.6 20.8 6.6 7.1 64.7 23.5 3.9 7.8 66.4 18.2 9.1 6.4 .453 79 Eerder bleek al dat de experimentele groep ook minder is gaan optrekken met mede-druggebruikers (tabel 4.4). Het geringere sociale contact met vrienden en familie hangt overigens niet samen met een grotere algemene passiviteit, zoals verderop nog zal blijken. Verder blijkt men in de experimentele groep minder tijd te besteden aan betaald werk. Daar is al eerder op ingegaan (hoofdstuk 4, p. 66). Daarnaast is alleen het verschil in de tijd die besteed wordt aan het regelen van drugs aanzienlijk. Een kwart van de deelnemers van de experimentele groep besteedt hier helemaal geen tijd meer aan (controle 15%), terwijl slechts 10% daar meer dan 2 uur per dag mee bezig is (controle 22%). Deze geringere tijdsbesteding aan het regelen van drugs gaat overigens nauwelijks samen met een geringere tijdsbesteding aan kleine criminaliteit. De overige verschillen tussen beide groepen zijn klein. Wel zijn de verschillen zoals men zou verwachten: experimentele groep iets minder in café, iets meer sport, iets meer hobby, fractie meer therapie. Ook blijkt dat aan de meer passieve tijdsbestedingen, zoals thuis zitten, in bed liggen en op straat hangen, door de hoge dosis groep bepaald niet meer tijd wordt gespendeerd dan door de lage dosis groep. Uit de tijdsbesteding aan afzonderlijke activiteiten komt dus niet naar voren dat de hoge doses samen gaan met een passief activiteitenpatroon. Om na te gaan of er van een systematisch verschil in het tijdsbestedingspatroon sprake is, is een factoranalyse op de 18 activiteiten uitgevoerd. Een opdeling in 6 factoren blijkt mogelijk, maar factor 6 bestaat volledig uit de tijdsbesteding aan betaald werk (eigenwaarde 1.00) en zodoende is gekozen voor een 5-factor oplossing exclusief de bestede tijd aan betaald werk. De totale verklaarde variantie in de 17 items is 57.4%. Tabel 6.2 geeft de resultaten van deze factoranalyse. Deze resultaten zijn goed interpreteerbaar. De eerste twee factoren beschrijven twee tijdsbestedingspatronen van verslaafden, die min of meer aan elkaar tegengesteld zijn. De eerste factor betreft de tijdsbesteding van de voornamelijk op straat verblijvende verslaafde. Veel tijd wordt gestoken in op straat hangen, kleine criminaliteit en het regelen van drugs. De resterende tijd wordt deels doorgebracht in een opvangcentrum en deels besteed aan het ophalen van de methadon. Er wordt 80 Tabel 6.2 Factorladingen van dagelijkse activiteiten op 5 factoren. op straat huiselijk sport en therapie sociaal passief op straat kleine criminaliteit drugs regelen opvangcentrum huishouden knutselen thuis zitten hobby sport therapie andere bezigheid café vrienden bezoeken familie bezoeken onbetaald werk in bed liggen methadon ophalen .78 .74 .67 .61 .09 .10 .12 -.13 .07 .29 -.14 .24 .01 .16 .13 08 .45 -.04 .04 .12 -.26 .77 .73 .58 .52 .29 .19 .06 .17 .05 .15 .06 18 .25 .08 .08 -.15 .45 .07 .08 .04 .22 .67 .64 .54 .37 -.01 .16 .36 .04 .28 -.02 .20 .25 -.17 .17 .01 .25 .02 .27 .24 -.08 .37 .77 .59 .51 -.04 .11 -.12 .05 .30 -.00 .00 .00 .51 -.13 -.02 .22 .42 -.05 -.03 .31 -.11 .74 .45 eigenwaarde % verklaard.variant. 4.1 24.3 2.2 12.9 1.3 7.6 1.1 6.5 1.0 6.1 activiteit nauwelijks tijd besteed aan het huishouden, aan sport, hobby of aan het bezoeken van vrienden. Het tweede tijdsbestedingspatroon betreft de huiselijke verslaafde. De meeste tijd wordt gestoken in het huishouden, in knutselen, thuis zitten en een hobby. In het opvangcentrum komt deze verslaafde niet. Het derde activiteitenpatroon duidt op een actieve instelling en een gerichtheid op verandering. De verslaafde doet veel aan sport, volgt intensief therapie en houdt zich bezig met andere activiteiten, zoals een cursus fotografie, een huisdier, tuinieren of zijn vriendin. Het café wordt nog vaak bezocht evenals het opvangcentrum en er wordt ook deelgenomen aan vrijwilligerswerk, maar aan drugs regelen wordt geen tijd meer besteed en aan kleine criminaliteit nauwelijks. Het vierde patroon duidt op sociale gerichtheid. De meeste tijd wordt doorgebracht met de vrienden en met de familie. Daarnaast wordt tijd gestoken in onbetaald werk en men komt ook vrij vaak in het café. Opvallend is dat deze verslaafde een andere sociale ontmoetingsplaats, 81 Tabel 6.3. Tijdsbestedingspatronen van controle en experimentele groep. Percentages. tijdsbestedingspatroon komt overeen met ... allen contr. groep exper groep p waarde op straat nee enigsz. ja 32.5 43.4 24.1 30.4 40.2 29.4 34.5 46.4 19.1 .124 huiselijk nee enigsz. ja 29.7 35.8 34.4 26.5 42.2 31.4 32.7 30.0 37.3 .427 sport en therapie nee enigsz. ja 31.1 43.4 25.5 33.3 49.0 17.6 29.1 38.2 32.7 .014 sociaal nee enigsz. ja 33.0 38.2 28.8 27.5 38.2 34.3 38.2 38.2 23.6 .021 passief nee enigsz. ja 29.2 44.3 26.4 29.4 38.2 32.4 29.1 50.0 20.9 .029 N = 212. p-waarden eenzijdig op basis van continue variabelen (factorscores). namelijk het opvangcentrum, juist uitdrukkelijk mijdt (lading -.17). Het vijfde en laatste patroon slaat op algehele passiviteit. De voornaamste bezigheden zijn in bed liggen, thuis zitten en methadon ophalen. De 'andere bezigheden', waar ook nogal wat tijd in wordt gestopt, betreffen hier zaken als tv kijken en muziek luisteren. Daarnaast wordt nog wat tijd gespendeerd aan drugs regelen. Ondanks het feit dat men voornamelijk thuis zit doet men niets aan het huishouden, aan knutselen of aan een hobby. Verwacht kan worden dat de hoge doses groep minder het tijdsbestedingspatroon van de verslaafde op straat vertoont en meer dat van de huiselijke verslaafde. Om dit na te gaan zijn factorscores berekend en deze scores zijn in drie categorieën ingedeeld, zie tabel 6.3. De twee meest prominente tijdsbestedingspatronen van verslaafden blijken nauwelijks beïnvloed te worden door lidmaatschap van controle of experimentele groep. De verschillen zijn zoals voorspeld, maar klein. Het percentage 'op straat' ligt in de experimentele groep 10% lager, het 82 Tabel 6.4. Genoemde hobby's. categorie Lage Dosis Groep meer passief muziek, muziek luisteren (2x), videobanden neutraal meer actief keer genoemd Hoge Dosis Groep keer genoemd 4 muziek (3x), muziek luisteren (3x), tv kijken (3x) 9 biljarten, computer/internet, dieren, feyenoord/voetbal, gitaar spelen (4x) haken/borduren, handwerken, iets leuks doen, lezen (7x), lezen/tekenen/haken, muziek/computer (2x), muziek maken/spelen (2x), op afstand bestuurbare auto, pc, puzzelen, puzzelen/computeren, slangen en pc spellen, tekenen (3x) tekenen/ dammen/schaken, tekenen/schilderen, vissen 34 biljarten/kaarten, computeren (3x), computerspellen (2x), dammen schaken, gitaar spelen, hond, hond uitlaten (2x), koken/tekenen, pc, lezen (6x), lezen/tv (2x), muziek maken, natuur/lezen/muziek, pc cd's branden, schaken, schaken/darten/poolen, schilderen (2x), vissen (2x), vissen/schaken, voetbal, wandelen met hond 32 boot restaureren, fietsen repareren, schrijven van verhalen, sleutelen aan scooter, sleutelen/tv halen 5 computers en electronica, electronica, fietsen/ bieb/schaken, lezen/motorracen, modelbouw boten+vliegtuig, motorcross, muziek/modelbouw/schaken, oude meubels opknappen, tuinieren, verbouw wiet, voetballen 11 percentage 'huiselijk' 6% hoger. Op de overige drie factoren treden grotere verschillen op tussen experimentele en controlegroep. 15% meer deelnemers uit de experimentele groep hebben een op verandering gericht tijdsbestedingspatroon dat vooral bestaat uit sport en therapie. Een zuiver sociaal tijdsbestedingspatroon (veel bezoek aan vrienden en familie, geen opvangcentrum) hebben de deelnemers aan de experimentele groep daarentegen minder vaak. Zoals hierboven al is aangestipt leiden de hoge doses er toe dat 83 Tabel 6.5. Genoemde overige activiteiten. categorie Lage Dosis Groep keer genoemd Hoge Dosis Groep keer genoemd meer passief (rond)hangen, muziek luisteren 2 muziek luisteren, tv kijken 2 neutraal bos, computer, kaarten/biljarten, krant lezen, lezen, schilderen, lezen/kijken 7 honden, huisdier, lezen, muziek spelen, muziek, tekenen, tijd doden: bios/bieb, verzamelt luchtvaartspot, voetbal kijken/tv+buiten 9 meer actief bejaarde buren helpen, cursus fotografie, rommelt in huis voor geld, tuinieren, verbouwen wiet 5 auto's rommelen, met vriendin uitgaan, ophalen van boeken, reizen(dagje A'dam), schrijven/kleren maken, tafeltennissen, vriendin 7 men zich sociaal aan het heroriënteren is en zodoende minder gericht op de oude vrienden en op de familie. Een passief tijdsbestedingspatroon, dat gekenmerkt wordt door in bed liggen en thuis zitten, komt bij de hoge doses groep duidelijk minder vaak voor (32% controlegroep, 21% experimentele). In tabel 5.4 zijn de hobby's opgenomen die door de deelnemers aan het experiment zijn genoemd. De hobby's zijn, zo goed mogelijk, op basis van de summiere omschrijving in de vragenlijst ingedeeld in meer passieve hobby's, zoals tv kijken, en meer actieve hobby's, zoals sporten of knutselen. Daarnaast is er een tussencategorie onderscheiden, waarin ook de onduidelijke gevallen geplaatst zijn. Hoewel de meer passieve activiteiten, zoals tv kijken, iets vaker door de hoge doses groep als hobby genoemd worden, blijken ook de meer actieve hobby's vaker door deze groep genoemd te zijn. Deze verschillen tussen controle en experimentele groep zijn overigens minimaal, maar deze opsomming bevestigt bepaald niet het idee dat patiënten met een hoge dosis methadon tot niets meer komen en niets meer ondernemen. Voor de volledigheid geeft tabel 5.5 eenzelfde indeling van de onder de noemer 'overige activiteiten' gerangschikte bezigheden en uit deze tabel komen ook geen duidelijke verschillen tussen controle en experimentele groep naar voren. 84 Conclusie - Er treedt een verschuiving in het tijdsbestedingspatroon van patiënten met een hoge dosis methadon op. Hoge dosis patiënten hebben vaker een actief tijdsbestedingspatroon gericht op therapie en sport en minder vaak een tijdsbestedingspatroon dat zich concentreert rond de oude vrienden en familie. Ook een uitgesproken passieve tijdsbesteding, die vooral bestaat uit in bed liggen en thuis zitten, komt onder de hoge dosis groep minder vaak voor. - De verschuiving van het type op straat levende verslaafde, met onregelmatig bezigheden en veel tijd voor het scoren van drugs, naar het type huiselijke verslaafde, met veel aandacht voor het huishouden en thuiszitten, is daarentegen klein. - Dat de hoge doses niet samen gaan met een passief tijdsbestedingspatroon is belangrijk in verband met het mogelijk sederende effect van hoge doses. Uit deze analyse blijkt niets van een dergelijk effect. De hoge doses gaan juist samen met een meer actieve tijdsbesteding. 85 86 7. De invloed van een algemeen gevoel van welbevinden op de effectmaten Dit experiment is geen dubbel-blind experiment. De deelnemers weten tot welke groep zij behoren en zij zijn precies op de hoogte van de dosis methadon die zij ontvangen. Veel deelnemers wilden graag een hogere dosis hebben op het moment dat het experiment begon. Om die reden stemden zij toe in de randomisatie. Een deel kon het niet zoveel schelen en deed mee met het experiment vanwege de vergoeding voor de interviews, waarover zij bijvoorbeeld van andere deelnemers gehoord hadden, of omdat zij de hulpverlener die het hen vroeg ter wille wilden zijn. Een aantal deelnemers in de hoge dosis groep zullen dus blij geweest zijn toen zij na randomisatie hoorden dat zij een hoge doses kregen en ze zullen zich daar prettig onder gevoeld hebben. Daarop aansluitend zullen ze bepaalde gunstige ontwikkelingen, bijvoorbeeld een beter humeur of minder depressieve klachten, hebben toegeschreven aan de hoge doses methadon en deze toeschrijving zou op de volgende algemene attributie-fout1 kunnen berusten: zaken die in de tijd samengaan zijn ook causaal verbonden. Ook een kleine twee jaar na het verhogen van de dosis methadon is het mogelijk dat deze attributie-'fout' nog steeds doorwerkt en dat de deelnemers zeggen zich wat prettiger te voelen, alleen omdat zij denken dat dat ten gevolge van de hoge doses methadon wel zo moet zijn.2 1. We weten niet of het een attributiefout betreft. De hier volgende analyses zijn bedoeld om die mogelijkheid uit te sluiten. 2. Daarnaast is het niet onmogelijk dat enkele deelnemers in de hoge doses groep gezegd hebben dat het beter met hen gaat, omdat zij (ten onrechte) bang waren anders de hoge doses 87 Het is derhalve in principe mogelijk dat het in hoofdstuk 4 vastgestelde effect kan worden teruggevoerd op een ongespecificeerd gevoel van 'welbevinden'. Punt van kritiek op het experiment zou zodoende kunnen zijn dat het mogelijk is dat het vastgestelde positieve effect niet meer behelst dan 'zich wat prettiger voelen' in de experimentele groep, omdat men tevreden is dat men een hoge dosis krijgt. Dergelijke kritiek is niet helemaal irreëel, want in de effectmaat zitten een aantal variabelen die gevoelig zijn voor een ongespecificeerd welbevinden. Om deze mogelijkheid uit te sluiten is een zogenaamde residu-analyse uitgevoerd. Bij een dergelijke analyse wordt een bepaald gedeelte van de variantie van een variabele verwijderd en de analyse wordt herhaald met de resterende variantie, het residu. In dit geval gaat het er om uit de effectmaten die variantie te verwijderen die betrekking heeft op een algemeen gevoel van welbevinden. De analyse wordt vervolgens herhaald met de resulterende residuvariabelen van de effectmaten, die dus niet meer samenhangen met 'welbevinden'. Voor deze analyse zijn eerst twee maten voor 'welbevinden' geconstrueerd. Daarvoor zijn die variabelen genomen, die gevoelig zijn voor een ongespecificeerd gevoel van welbevinden. In de effectmaten zijn dat twee groepen variabelen. Het betreft op de eerste plaats de rapportcijfers die de deelnemers zichzelf hebben gegeven voor hun lichamelijke en geestelijke gezondheid en voor hun sociale functioneren. Dergelijke rapportcijfers zijn uiteraard gevoelig voor wat meer globale gevoelens. Het betreft immers geen feitelijke zaken, zoals druggebruik of aantal dagen ziekte. Op de tweede plaats gaat het om de psychische klachten. Er is bij deze vragen expliciet gevraagd naar het aantal dagen met klachten gedurende de afgelopen twee weken. Wat dat betreft zijn deze te kunnen verliezen. In het onderzoek is echter geen enkele voorwaarde van dien aard gesteld aan het krijgen van hoge doses. Voorafgaand aan de interviews is duidelijk gesteld dat de verslavingszorg geen inzage had in deze gegevens en de interviews werden afgenomen door interviewers van buiten de verslavingszorg. Er is lopende het onderzoek dan ook geen enkel signaal in die richting opgevangen. 88 Tabel 7.1 Factorladingen van variabelen uit de effectmaat die gevoelig zijn voor een algemeen gevoel van welbevinden in twee factoranalyses. factoranalyse 1 variabele rapportcijfers cijfer lichamelijk gezondheid afg. 2 weken cijfer geestelijke gezondheid afg. 2 weken cijfer voor sociaal functioneren afg. 2 wkn rapportcijfers factoranalyse 2 inclusief psychische klachten .79 .88 .69 -.61 -.82 -.54 psychische klachten grote onrust depressieve klachten geheugenverlies oncontroleerbaar agressief gedrag oncontroleerbare angsten neiging er een eind aan te maken hallucinaties eigenwaarde % verklaarde variantie .68 .71 .44 .42 .51 .48 .35 1.9 62.4 3.3 33.0 vragen vrij feitelijk, maar het is duidelijk dat een algemeen gevoel van welbevinden (of van onbehagen) de antwoorden op deze vragen kan beïnvloeden. Op deze twee groepen variabelen zijn twee factoranalyses uitgevoerd. Eenmaal op de drie rapportcijfers en eenmaal op de drie rapportcijfers plus de zeven psychische klachten. Tabel 7.1 geeft de resultaten van deze factoranalyses (principale componenten analyse). De drie rapportcijfers worden voor 62% verklaard door de resulterende factor, de rapportcijfers plus de zeven psychische klachten voor 33%1. Vooral grote onrust en depressieve klachten zijn van belang voor deze laatste factor. Dit zijn de twee psychische klachten die onder deze patinten het meest voorkomen (vergelijk tabel 4.3). Degenen die een van de andere psychische klachten ervaren, hebben dus vaak ook depressieve klachten en ervaren veel onrust. Deze twee klachten zijn ook globaler van aard dan de overige vijf klachten, die 1. In het tweede geval ligt de verklaarde variantie lager omdat het een minder homogene set van items betreft (rapportcijfers èn psychische klachten) en omdat het meer items betreft. 10 items hebben minder gemeenschappelijke variantie dan 3. 89 feitelijker zijn. Omdat de factoranalyse de gemeenschappelijke variantie in de gebruikte items bevat, kan aangenomen worden dat deze twee factoren betrekking hebben op een algemeen gevoel van welbevinden. Voor zover dat gevoel bestaat en van invloed is geweest op het beantwoorden van de vragen, wordt het gerepresenteerd door deze twee factoren. Tabel 7.2 geeft de bètacoëfficiënten van deze twee factoren op de vijf effectmaten, op elkaar en op de experimentele factor. De twee factoren blijken sterk samen te hangen, maar ze zijn niet volledig identiek. Verder hangen ze sterk samen met de effectmaat voor psychisch klachten. Dat is niet verwonderlijk. De tweede factor is zelfs praktisch identiek aan de effectmaat voor psychisch welbevinden (.96), omdat een groot deel van de items in deze factor en de effectmaat identiek zijn. Ook is er een sterke samenhang met de totale effectmaat (resp. -.61 en .70). Deze totale effectmaat bestaat zodoende inderdaad voor een deel uit welbevinden. Er blijkt een samenhang tussen experimentele groep en welbevinden (laatste rij in de tabel). De deelnemers aan de experimentele groep voelen zich prettiger. Dit was te verwachten. Men ervaart onder andere minder craving en, zoals we in het vorige hoofdstuk zagen, de tijdsTabel 7.2 Regressieanalyse met factorscores welbevinden. onafhankelijk afhankelijk factor 1 3 rapportcijfers effectmaten totale effect drugs gezondheid psych. klacht sociaal factoren 3 rapp.cijf. idem +7 klacht. experimentele factor p factor 2 3 rappcijf.+ 7 psych. klacht. p -.61 -.22 -.21 -.68 -.34 .000 .001 .001 .000 .001 .70 .21 .21 .96 .29 .000 .001 .001 .000 .001 1.00 -.84 .000 -.84 1.00 .000 - .16 .018 -.15 .023 90 Tabel 7.3 Regressieanalyse met residuen effectmaten. Onafhankelijk: experimentele factor. afhankelijk: residu na extractie van ... effectmaten totale effect drugs gezondheid psych. klacht sociaal ... factor 1 3 rapportcijfers -.13 -.12 -.14 -.00 -.01 p .026.041 .015 .481 .444 ... fact 2 idem + 7 psych. klacht. -.14 -.12 -.15 .10 -.02 p vergelijking: oorspronkelijke effectmaat p .020 .034 .014 .074 .367 -.20 -.15 -.17 -.11 -.06 .001 .012 .004 .048 .170 steding is bijvoorbeeld zinvoller geworden. Het grotere welbevinden in de hoge dosis groep kan als een winstpunt beschouwd worden, maar als dit het enige effect van de hoge doses zou zijn, zou dat toch een beperkt resultaat zijn. Met behulp van de regressieanalyses zijn van de vijf effectmaten nu residuvariabelen geconstrueerd waaruit het 'welbevinden' volledig verwijderd is1. De resulterende residuen correleren dus niet met de factorscores 'welbevinden' (correlaties effectief .000). Tenslotte is nagegaan of de verschillen tussen experimentele en controle groep blijven bestaan als niet de oorspronkelijke effectmaten gebruikt worden, maar de residuen van deze effectmaten. Tabel 7.3 geeft de resultaten. Het effect van de experimentatie op de vijf effectmaten loopt iets terug, maar dat was te verwachten, omdat het effect van hoge doses ook uit een toegenomen welbevinden bestaat. Belangrijk is dat dit significante effect blijft bestaan voor zover het het totale effect betreft en ook met betrekking tot het effect op druggebruik en gezondheid. Het effect op psychische klachten is niet langer significant meer. Dit komt doordat psychische klachten dicht tegen algemeen welbevinden aan liggen. Het effect op de sociale situatie was al niet significant in de analyse met de oorspronkelijke effectmaat. 1. Door van de effectmaten de voorspelde score op basis van de regressieanalyse af te trekken. 91 Conclusie - Deelnemers in de experimentele groep voelen zich iets prettiger. Dat was te verwachten en kan als een pluspunt van de hoge doses beschouwd worden. Wanneer echter op twee verschillende manieren dit 'welbevinden' verwijderd wordt uit de analyse, blijven de in hoofdstuk 4 vastgestelde effecten bestaan. - De verschillen tussen experimentele en controlegroep kunnen derhalve niet aan een ongespecificeerd gevoel van welbevinden in de experimentele groep ten gevolge van tevredenheid met de hoge dosis worden toegeschreven. 92 8. De effecten van hoge doses methadon na 10 maanden In dit hoofdstuk wordt nagegaan of hoge doses methadon al aantoonbare effecten hebben op het druggebruik, op de lichamelijke gezondheid, op de psychische situatie en op de sociale situatie van de deelnemers na 10 maanden. In hoofdstuk 4 is het effect na 22 maanden beschreven en dit bleek positief. Verwacht kan worden dat dit positieve effect zich ook al na 10 maanden zal voordoen, zij het waarschijnlijk in geringere mate. Het effect van hoge doses methadon is immers een kwestie van lange duur. Ingesleten routines zullen niet van de ene dag op de andere veranderen, maar langzaamaan zal men zijn levenswijze aanpassen aan de nieuwe situatie, waarin men minder craving ervaart en waardoor het minder noodzakelijk is drugs bij te kopen. Op den duur zal men zodoende andere verslaafden die men onder andere nodig had om aan drugs te komen minder gaan zien (vergelijk hoofdstuk 6 en tabel 4.4) en zeer gelijdelijk zal de vrij komende tijd worden opgevuld met nieuwe activiteiten, zoals sport of therapie (vergelijk hoofdstuk 6). Verder is van belang dat de dosis methadon zeer langzaam is opgebouwd gedurende drie maanden. Voor een aantal deelnemers geldt zelfs dat deze periode nog langer was, bijvoorbeeld omdat de verslavingsarts tijdens de opbouwperiode een maand op vakantie ging. Effectief hebben de deelnemers in de hoge dosis groep dus hooguit zeven maanden een hoge dosis methadon gehad. In deze analyses zijn alle 215 patiënten opgenomen die voor de meting na 10 maanden bereikt zijn, dus ook die patiënten die niet volgens de uitslag van de 93 randomisatie behandeld zijn. Op basis van de analyses op de vier deelgebieden wordt vervolgens de totale situatie van de deelnemers in controle en experimentele groep geanalyseerd. De analyse beperkt zich tot de criteriumvariabelen aan de hand waarvan de centrale hypothese zal worden getoetst. Zoals in hoofdstuk 4 is de berekening van p-waarden van verschillen tussen controlegroep en experimentele groep vóór randomisatie tweezijdig, omdat er vooraf geen verwachting bestaat omtrent een eventueel verschil tussen beide groepen. Bij de verschillen na 10 maanden wordt de p-waarde eenzijdig berekend, omdat verwacht wordt dat de experimentele groep minder problematisch functioneert op alle gebieden. De berekening van p-waarden vindt plaats op basis van continue variabelen — indien die voorhanden zijn. Voor de overzichtelijkheid worden alle resultaten in de vorm van percentages weergegeven, maar continue variabelen bevatten meer informatie dan de weergegeven gedichotomiseerde (of getrichotomiseerde) variabelen. Zoals bij de inleiding van hoofdstuk 5 al is besproken betreft het hier explorerende analyses. Op de significantieniveaus wordt in de bespreking derhalve nauwelijks ingegaan. Het komt voor dat deelnemers op criteriumvariabelen geen score hebben, omdat zij bijvoorbeeld geen antwoord konden of wilden geven. Ontbrekende waarnemingen zijn aangevuld met het gemiddelde of met de score van de modale klasse (bij di- of trichotome variabelen). Het aantal ontbrekende waarnemingen per criteriumvariabele bedroeg ten hoogste 4. De nummering van de tabellen in dit hoofdstuk loopt parallel aan de nummering in hoofdstuk 4. Druggebruik Aangezien methadon verstrekt wordt ter vervanging van opiaatgebruik, mag een reductie van heroïnegebruik verwacht worden. Maar ook wordt verwacht dat het gebruik van andere drugs terugloopt, omdat er een zekere stabilisatie van de situatie zal optreden. Uit tabel 8.1 blijkt dat na 10 maanden het heroïnegebruik in beide groepen fors gedaald is. Het percentage 'geen gebruik' daalt van 7% naar 25% in de controlegroep en 36% in de experimentele groep. Het percentage 'geen gebruik' 94 ligt in de experimentele groep dus 11 procentpunten hoger dan in de controlegroep. Het percentage frequent gebruik ligt na 10 maanden in beide groepen in dezelfde orde van grootte. Voor de randomisatie (zie eerste twee kolommen) waren de verschillen tussen beide groepen te verwaarlozen. Na 22 maanden is het heroïnegebruik in controle en experimentele groep nog verder gedaald en in de experimentele groep is het frequente gebruik van heroïne significant lager (vergelijk tabel 4.1). In de controlegroep zet de stijging van het niet-gebruik door (van 7% via 25% naar 33%), evenals in de experimentele groep (van 7% via 36% naar 40%), maar de afname van het frequente gebruik stagneert in de controlegroep (van 50% via 26% naar 31%), terwijl deze daling in de experimentele groep verder doorzet: van 56% via 24% naar 17%. Na 10 maanden blijkt het gebruik van benzodiazepinen en van amfetaminen duidelijk te verschillen tussen controle en experimentele groep. Deze twee drugs worden door de hoge dosis groep minder gebruikt. Na 22 maanden zijn bij deze drugs de verschillen tussen controle en experimentele groep kleiner. Het gebruik van cocaïne ligt na 10 maanden in beide groepen op hetzelfde niveau, na 22 maanden is dit nog steeds zo. Het gebruik van alcohol ligt in de experimentele groep na 10 maanden een fractie lager, na 22 maanden is dit nog zo. Beide groepen zijn na 10 maanden alle drugs minder gaan gebruiken. Vooral de daling van heroïne-, benzodiazepine- en cocaïnegebruik is opmerkelijk met respectievelijk circa 23, 14 en 16 procentpunten toename van het percentage niet-gebruikers vergeleken met het tijdstip van Tabel 8.1. Druggebruik: aantal dagen in de afgelopen twee weken, percentages. vóór randomisatie na 10 mnd con exp con exp p-waarde4 heroïne1 0 dagen 1 - 7 dagen 7 - 13 dagen 14 dagen 6.6 30.6 12.4 50.4 7.1 21.4 15.9 55.6 25.0 39.0 10.0 26.0 35.7 34.8 5.2 24.3 .117 (.014) zwaar alcohol2 0 dagen 1 - 7 dagen 7 - 13 dagen 14 dagen 71.9 11.6 2.5 14.0 69.8 15.1 4.0 11.1 75.0 10.0 2.0 13.0 82.6 6.1 1.7 9.6 .181 (.340) 95 benzodiazepinen3 0 dagen 1 - 7 dagen 7 - 13 dagen 14 dagen 57.9 24.0 5.8 12.4 53.2 25.4 5.6 15.9 64.0 23.0 4.0 9.0 76.5 19.1 0.9 3.5 .009 (.018) cocaïne1 0 dagen 1 - 7 dagen 7 - 13 dagen 14 dagen 24.8 38.0 10.7 26.4 22.2 44.3 11.9 24.6 39.0 36.0 9.0 16.0 40.9 36.5 5.2 17.4 .386 (.136) amfetaminen 0 dagen 1 - 7 dagen 7 - 13 dagen 14 dagen 90.1 6.6 0.8 2.5 91.3 7.1 0.0 1.6 91.0 6.0 1.0 2.0 95.7 4.3 0.0 0.0 .040 (.024) totale situatie op druggebied niet-problematisch problematisch zeer problematisch 2.5 57.9 39.7 2.4 54.8 42.9 2.0 66.0 32.0 1.7 73.9 24.3 .129 (.015) N=247 (voor randomisatie) en 215 (na 10 maanden). P-waarden eenzijdig op basis van continue variabelen. Verschillen voor randomisatie niet significant (tweezijdig). 1 Gevraagd voor roken en spuiten apart. Hiervan is de hoogste uitkomst genomen plus een kwart van het aantal dagen volgens de andere vraag. 2 Meer dan 10 glazen per dag. 3 Uitsluitend zonder recept. Geschat op basis van gebruik van slaapmiddelen en tranquillizers. 4 Tussen haakjes pwaarde voor conform randomisatie behandelde groepen (N=173). randomisatie. Na 22 maanden heeft deze daling zich niet verder doorgezet, maar is op hetzelfde niveau gebleven, met uitzondering van herone. Het gebruik van de verschillende drugs is samengenomen in één maat middels factoranalyse. Deze totaalscore is in drie klassen ingedeeld: niet-problematisch, problematisch en zeer problematisch druggebruik. Niet-problematisch druggebruik komt overeen met ten hoogste gebruik van meer dan 10 glazen alcohol op 2 dagen gedurende de afgelopen 2 weken. Zeer problematisch gebruik druggebruik komt overeen met frequent gebruik van tenminste twee drugs. Na 10 maanden is er geen groot verschil tussen experimentele groep en controlegroep op deze index. Van de experimentele groep is 2% niet-problematisch en 24% zeer problematisch. Van de controlegroep is 2% niet-problematisch en 32% zeer problematisch. Een vergelijking met de situatie vóór de randomisatie laat zien dat het overall druggebruik in beide groepen minder is geworden. Vóór de randomisatie had 96 2% een niet-problematisch druggebruik. Na 10 maanden is dat in controle en experimentele groep nog steeds 2%. Het zeer problematisch gebruik is echter teruggelopen van 41% naar respectievelijk 32 en 24%. Ondanks het feit dat alle drugs zijn teruggelopen blijkt de groep nietproblematisch gebruik na 10 maanden constant. Dit komt omdat men nog steeds een grote variëteit aan drugs gebruikt. Na 22 maanden is deze situatie veranderd. Het niet-problematisch gebruik loopt na 22 maanden op van 2% naar 17% in de controlegroep en van 2% naar 20% in de experimentele groep. Het zeer problematisch gebruik daalt verder van 40% via 32% naar 24% in de controle en van 43% via 24% naar 15% in de experimentele groep. Geconcludeerd kan worden dat hoge doses methadon na 10 maanden een gunstig effect hebben op het gebruik van benzodiazepinen en amfetaminen. Hoewel de verdere daling van het druggebruik in de periode van 10 maanden tot 22 maanden na randomisatie niet spectaculair lijkt voor de afzonderlijke drugs, blijkt uit de totale situatie op druggebied dat het percentage nietproblematisch druggebruik juist in deze periode nog sterk toeneemt, terwijl het percentage zeer problematisch gebruik verder daalt. Lichamelijke gezondheid Verwacht wordt dat hoge doses methadon ook op de gezondheid een positief effect hebben. Immers de verslaafde zal, als zijn opiaatbehoefte gedekt is door de hoge doses methadon, minder risico lopen op een infectie of op een ongeval en zijn leefwijze zal regelmatiger en dus gezonder zijn. In tabel 8.2 zijn de criteriumvariabelen opgenomen die de gezondheid van de deelnemers indiceren. De controle groep blijkt na 10 maanden iets minder vaak ziek te zijn geweest dan de experimentele groep de afgelopen drie maanden (resp. 11% en 16%). Na 22 maanden is de experimentele groep duidelijk minder vaak ziek. Het aantal deelnemers dat de afgelopen drie maanden werd opgenomen in een ziekenhuis ligt na 10 maanden in de controle groep lager dan in de experimentele groep (resp. 1% en 14%). Na 22 maanden blijkt dit juist andersom te zijn: meer en langduriger ziekenhuisopname in de controle groep dan in de experimentele groep. Verwacht wordt dat deelnemers aan de experimentele groep een kleiner risico lopen op een ongeval. Deze verwachting komt niet uit en na 22 maanden is er ook geen verschil tussen de controle groep en de experimentele groep. 97 De beleving van de gezondheid is gemeten door de deelnemers zichzelf een rapportcijfer te laten geven voor hun gezondheid. In de controlegroep geeft men na 10 maanden de eigen gezondheid iets vaker een onvoldoende dan in de experimentele groep (25% en 17%). Ook het percentage met een hoog cijfer (8, 9 of 10) verschilt iets (resp. 27% en 31% in de controle groep en in de experimentele groep). Deze verschillen zijn klein. Na 22 maanden zijn ze groter. De vier indicaties voor de gezondheid zijn middels factoranalyse samengevoegd tot een totaalscore. Een niet-problematisch gezondheid hebben deelnemers die hooguit 1 dag in het ziekenhuis hebben gelegen en die niet meer dan 7 dagen ziek zijn geweest de afgelopen drie maanden, terwijl ze hun eigen gezondheid met een 7 of meer waarderen. Het blijkt dat na 10 maanden 24% van de controlegroep geen of nauwelijks gezondheidsproblemen heeft. In de experimentele groep is dit 28%. Tabel 8.2. Lichamelijke gezondheid, percentages. vóór randomisatie na 10 mnd con exp con exp p aantal dagen ziek laatste 3 maanden 0-14 15-42 42-90 83.5 9.9 6.6 88.9 6.3 4.8 89.0 5.0 6.0 83.5 9.6 7.0 .180 (.354) aantal dagen ziekenhuis laatste 3 maanden 0 1-14 14 of meer 90.1 9.1 0.8 85.7 12.7 1.6 99.0 1.0 0.0 86.1 13.0 0.9 .004 (.009) ernstig letsel door ongeval nee ja 88.4 11.6 86.5 13.5 94.0 6.0 93.0 7.0 .389 (.459) cijfer lichamelijke gezondheid (afg. 2 weken) 1- 5 6- 7 8-10 25.6 49.6 24.8 28.6 49.2 22.2 25.0 48.0 27.0 17.4 51.3 31.3 .109 (.061) totale situatie op gezondheidsgebied niet-problematisch problematisch zeer problematisch 37.2 38.8 24.0 31.7 47.6 20.6 24.0 53.0 23.0 27.8 47.0 25.2 .368 (.436) Tussen haakjes p-waarde voor conform randomisatie behandelde groepen (N=173). N=247 (vóór randomisatie) en 215 (na 10 maanden). P-waarden eenzijdig op basis van continue 98 variabelen. Verschillen vóór randomisatie niet significant (tweezijdig). Zeer veel problemen met de gezondheid heeft 23% in de controlegroep tegen 25% in de experimentele groep. Na 22 maanden zijn de verschillen groter, namelijk controlegroep 28% niet-problematisch tegen 40% experimentele groep en controlegroep 28% zeer problematisch tegen 16% experimentele groep. Geconcludeerd kan worden dat hoge doses methadon na 10 maanden geen aantoonbaar gunstig effect hebben op de lichamelijke situatie van de methadonpatiënten. Het aantal ziekenhuisopnames in de experimentele groep is zelfs iets hoger. Na 22 maanden verbetert de situatie in de experimentele groep. Psychische gezondheid Ook de psychische gezondheid na 10 maanden is vergeleken. Verwacht wordt dat de experimentele groep minder psychische klachten heeft. De hoge doses zullen leiden tot een zekere stabilisatie, wat zich ook zal uiten in een beter psychisch welbevinden. Voor een zevental psychische klachten is gevraagd of men er in de afgelopen twee weken last van had en op hoeveel dagen (zie tabel 8.3). Grote onrust komt na 10 maanden vaker voor in de controle groep dan in de experimentele groep. Na 22 maanden is het ook groter. Depressieve klachten komen na 10 maanden ook vaker voor in de controle groep dan in de experimentele groep. Na 22 maanden is het verschil overigens kleiner. Geheugenverlies komt na 10 maanden minder vaak voor in de experimentele groep. Na 22 maanden is dit nog steeds zo. Oncontroleerbaar agressief gedrag, oncontroleerbare angsten en de neiging er een eind aan te maken komen na 10 maanden en na 22 maanden niet vaker voor in de controle groep dan in de experimentele groep. Hallucinaties komen na 10 maanden vaker voor in de experimentele groep dan in de controlegroep (8 procentpunten meer). Na 22 maanden is dit verschil verdwenen. Vóór de randomisatie is door de deelnemers aan de experimentele groep vaker een zelfmoordpoging ondernomen (17%, controlegroep 10%). Na 10 maanden is dit verschil tussen beide groepen verdwenen en hetzelfde geldt voor de 99 periode na 22 maanden. De deelnemers is gevraagd zichzelf een rapportcijfer te geven voor psychische gezondheid in de afgelopen twee weken. De experimentele groep voelt zich na 10 maanden nauwelijks psychisch gezonder dan de controlegroep. Na 22 maanden is dit verschil toegenomen. Tabel 8.3. Psychische gezondheid, percentages (n=106). vóór randomis. na 10 mnd con exp con exp p grote onrust/veel spanning 0 1-7 8-14 41.3 30.6 28.1 45.2 17.5 37.3 48.0 20.0 32.0 58.3 14.8 27.0 .102 (.010) depressieve klachten 0 1-7 8-14 47.1 28.1 24.8 52.4 20.6 27.0 56.0 19.0 25.0 60.9 22.6 16.5 .113 (.049) geheugenverlies 0 1-7 8-14 62.8 23.1 14.0 72.2 17.5 10.3 58.0 14.0 28.0 72.2 13.9 13.9 .005 (.040) oncontroleerbaar agressief gedrag 0 1-7 8-14 88.4 6.6 5.0 84.9 12.7 2.4 87.0 12.0 1.0 85.2 11.3 3.5 .234 (.443) oncontroleerbare angsten 0 1-7 8-14 86.0 9.9 4.1 86.5 6.3 7.1 82.0 10.0 8.0 79.1 10.4 10.4 .269 (.292) neiging er een eind aan te maken 0 1-7 8-14 86.0 9.1 5.0 81.7 12.7 5.6 88.0 7.0 5.0 87.0 8.7 4.3 .477 (.448) hallucinaties 0 1-7 8-14 96.7 1.7 1.7 94.4 3.2 2.4 99.0 1.0 0.0 91.3 6.1 2.6 .006 (.010) 100 vóór randomis. con exp zelfmoordpoging (in afgelopen jaar) nee ja 90.1 9.9 82.5 17.5 cijfer geestelijke gezondheid (afg. 2 weken) 1-5 6-7 8-10 26.4 41.3 32.2 totale situatie op psychisch gebied niet-problematisch problematisch zeer problematisch 20.7 58.7 20.7 na 10 mnd con exp p 88.0 12.0 93.0 7.0 .103 (.074) 20.6 46.8 32.5 23.0 45.0 32.0 20.0 46.1 33.9 .161 (.126) 25.4 53.2 21.4 20.0 61.0 19.0 20.0 66.1 13.9 .214 (.126) * Tussen haakjes p-waarde voor conform randomisatie behandelde groepen (N=173). N=247 (voor randomisatie) en 215 (na 10 maanden). P-waarden eenzijdig op basis van continue variabelen. * Verschil voor randomisatie significant (tweezijdig; p=.042). Psychische klachten (bovenste 7): aantal dagen in afg. 2 weken. De scores op de diverse variabelen voor psychische gezondheid zijn middels factoranalyse samengenomen en in drie klassen ingedeeld. Deelnemers met een niet-problematische psychische situatie kenmerken zich doordat zij hooguit op drie dagen psychische klachten hadden en geen zelfmoordpoging ondernamen. Deelnemers met een zeer problematische psychische situatie hadden vaak psychische klachten (dagelijks tenminste twee klachten) of ze ondernamen een zelfmoordpoging en hadden vrij veel klachten. De verschillen op deze variabelen tussen experimentele en controlegroep leiden samengenomen niet tot een duidelijk verschil tussen beide groepen. Het percentage dat na 10 maanden nauwelijks psychische problematiek ervaart ligt in de twee groepen op hetzelfde niveau: 20%. Het percentage dat psychisch als zeer problematisch kan worden aangemerkt ligt in de controle groep iets hoger dan in de experimentele groep (resp 19% en 14%). Na 22 maanden neemt dit verschil toe (24% en 15%). Geconcludeerd kan worden dat hoge doses methadon na 10 maanden geen aantoonbaar gunstig effect hebben op het psychisch welbevinden van de methadonpatiënten. Wel is zichtbaar dat de verbeteringen die na 22 maanden geconstateerd worden, zich al aan het voltrekken zijn. Sociale situatie 101 Verwacht wordt dat hoge doses methadon leiden tot een verbetering van het sociale functioneren. Door het verstrekken van voldoende methadon zal criminaliteit om heroïne te bekostigen minder noodzakelijk zijn. Ook zal de regulering van het leven door de hoge doses methadon samengaan met beroepsarbeid en een stabiele woonsituatie. De deelnemers is in het interview gevraagd hoe vaak zij bepaalde vormen van criminaliteit hebben gepleegd in de afgelopen twee weken: diefstal, dealen van drugs, diefstal met braak, tasjesroof, heling, fraude en geweld/mishandeling. De eerste twee criminaliteitsvormen zijn in de analyse samengenomen onder de noemer licht delict, de overige onder de noemer zwaar delict. Na 10 maanden is er geen effect van de experimentatie op het plegen van lichte delicten. Na 22 maanden is dit effect er ook niet. Zware delicten worden iets minder gepleegd in de experimentele groep. Na 22 maanden is dit verschil weer verdwenen. De patiënten is ook gevraagd of men in de afgelopen drie maanden in detentie heeft gezeten en of men de afgelopen 3 maanden opgepakt of gearresteerd is. Bij deze twee indicaties van criminaliteit wordt na 10 maanden geen verschil tussen controle en experimentele groep aangetroffen. De patiënten in de experimentele groep zijn zelfs een fractie vaker gedetineerd geweest en opgepakt dan de patiënten in de controlegroep, maar na 22 maanden zijn deze verschillen verdwenen. Een rol kan spelen dat het mogelijk is dat deelnemers gedetineerd zijn geraakt in deze periode van drie maanden voor delicten die zijn gepleegd vóór het begin van het experiment, dat wil zeggen 7 maanden tevoren. Er blijkt vóór randomisatie een verschil tussen de twee groepen te bestaan wat betreft arbeidsparticipatie. In de experimentele groep werd vóór de randomisatie minder gewerkt. Na 10 maanden heeft de experimentele groep dit verschil niet ingelopen. Nog steeds wordt er in de experimentele groep minder gewerkt (19%; controlegroep 28%). Hoge doses methadon leiden niet tot minder participatie op de arbeidsmarkt, maar blijken ontoereikend om de arbeidsparticipatie te bevorderen (zie ook pagina 66). Verwacht kan worden dat deelnemers met hoge doses methadon vaker Tabel 8.4. Sociaal functioneren, percentages. vóór random. con 102 exp na 10 mnd con exp p vóór random. na 10 mnd con exp con exp p licht delict1 gepleegd (aantal afg. 2 weken) 0 keer 1-7 keer 8 keer of vaker 70.2 14.0 15.7 65.1 18.3 16.7 78.0 13.0 19.0 83.6 12.9 3.4 .251 (.152) zwaar delict2 gepleegd (aantal afg. 2 weken) 0 keer 1-7 keer 8 keer of vaker 85.1 11.6 3.3 77.8 18.3 4.0 90.0 7.0 3.0 91.3 7.0 1.7 .340 (.042) in detentie gezeten (afg. 3 maanden) nee ja 83.5 16.5 79.4 20.6 85.0 15.0 78.3 21.7 .104 (.431) opgepakt of gearresteerd (afg. 3 maanden) nee ja 62.8 37.2 65.1 34.9 75.0 25.0 72.2 27.8 .226 (.349) betaalde werkuren gemaakt (afg. 2 weken) 0 1-16 >36 79.1 4.1 16.5 83.3 8.7 7.9 72.0 9.0 19.0 80.9 8.7 10.4 .073 (.018) momenteel vast adres nee ja 17.4 82.6 15.1 84.9 13.0 87.0 10.4 89.6 .280 (.271) contact met de scene (vooral met druggebruikers optrekken afg. 2 weken) nee ja 50.4 49.6 43.7 56.3 56.0 44.0 62.6 37.4 .288 (.482) cijfer voor sociaal functioneren 1-5 6-7 8-10 39.7 43.0 17.4 41.3 43.7 15.1 36.0 42.0 22.0 31.3 53.0 15.7 .213 (.033) totale situatie op sociaal gebied niet-problematisch problematisch zeer problematisch 28.1 47.9 24.0 17.5 58.7 23.8 23.0 58.0 19.0 17.4 66.1 16.5 .477 (.214) * Tussen haakjes p-waarde voor conform randomisatie behandelde groepen (N=173). N=247 (voor randomisatie) en 215 (na 10 maanden). P-waarden eenzijdig op basis van 103 continue variabelen. * Verschil vóór randomisatie significant (tweezijdig; p=.046). 1 Diefstal en/of dealen van drugs. 2 Diefstal met braak, tasjesroof, heling, fraude en/of geweldsmisdrijf. hun huisvestingssituatie op orde hebben. Dit blijkt echter na 10 maanden niet het geval. Het percentage zonder vast adres blijkt in controle en experimentele groep nagenoeg even hoog (13 en 10%). Na 22 maanden is het percentage daklozen iets opgelopen in beide groepen (17 en 18%). Nagegaan is hoeveel contacten men heeft met mede-druggebruikers en hoeveel met niet-verslaafden. Vóór randomisatie blijken de deelnemers van de experimentele groep iets vaker vooral met druggebruikers op te trekken (56%; controlegroep 50%). Na 10 maanden is deze situatie omgekeerd. Deelnemers aan de experimentele groep trekken minder vaak met druggebruikers op dan aanvankelijk (37%; 20 procentpunten minder dan op t0) en minder vaak dan de controlegroep (44%, 5 procentpunten minder dan op t0). Na 22 maanden is dit verschil nog iets groter geworden. De beleving van het eigen sociale functioneren is onderzocht door de deelnemers zichzelf een rapportcijfer te laten geven. De verschillen tussen controle en experimentele groep zijn zoals verwacht, maar klein. Na 22 maanden zijn de verschillen iets groter. De acht variabelen met betrekking tot het sociaal functioneren zijn samengenomen tot een index, die in drie categorieën is ingedeeld. Deelnemers met een niet-problematische sociale situatie pleegden hooguit één delict de afgelopen twee weken, zij zaten de afgelopen drie maanden niet in detentie, ze werden niet gearresteerd en ze trokken nimmer uitsluitend met druggebruikers op. Deelnemers met een zeer problematische sociale situatie pleegden of veel delicten en/of ze werden gearresteerd en/of ze zaten in detentie, ze werkten nooit meer dan 10 uur de afgelopen twee weken en ze waardeerden hun sociale situatie ten hoogste met een zeven. Het blijkt dat de experimentele groep er bij de start van het experiment sociaal gezien iets slechter voor stond (82% sociale problemen; controlegroep 72%). Na 10 maanden is deze achterstand niet ingelopen. Wel is het percentage zeer problematisch in de experimentele groep iets sterker gedaald dan in de controlegroep (van 24% naar 17%, controle van 24% naar 19%), maar dit verschil is miniem. Na 22 maanden is de sociale situatie van controle en experimentele groep precies hetzelfde. Geconcludeerd kan worden dat na 10 maanden geen effect kan worden aangetoond van hoge doses methadon op het sociale functioneren als geheel. 104 De totale situatie Het effect van hoge doses methadon op de totale situatie waarin de methadonpatiënt zich bevindt is vastgesteld door de indices voor deze vier afzonderlijke gebieden met behulp van factoranalyse samen te nemen tot één index voor de totale situatie. Deze tot drie categorieën samengevatte index is in tabel 8.5 te vinden. Uit de tabel blijkt dat na 10 maanden de totale situatie van de experimentele groep iets beter is dan die van de controlegroep, maar dit verschil is klein. Na 22 maanden zijn beide groepen verder uit elkaar gegroeid en is het verschil significant. Het percentage niet-problematische gebruikers loopt in de controlegroep op van 17% bij randomisatie, naar 23% na 10 maanden en vervolgens naar 26% na 22 maanden. Na de verbetering gedurende de eerste 10 maanden treedt er dus nog maar weinig extra verbetering op in het daarop volgende jaar bij de controlegroep (3 procentpunten). In de experimentele groep stijgt het percentage niet-problematische gebruikers gedurende de eerste 10 maanden van 13% naar 17% en in het Tabel 8.5. De totale situatie, percentages. vóór rand totale situatie op 4 gebied. niet-probl probl zeer probl na 10 mnd na 22 mnd con exp con exp p con exp p 17.4 54.5 28.1 12.7 56.3 31.0 23.0 60.9 24.0 17.4 60.9 21.7 .249 25.7 49.5 24.8 31.9 59.5 8.6 .001 Conform randomisatie behandelde groepen zie volgende tabel. N=247 (vóór randomisatie), 215 (na 10 maanden) en 225 (na 22 maanden). P-waarden eenzijdig op basis van de continue variabele. Verschil vóór randomisatie niet significant (tweezijdig; p=.547). daarop volgende jaar stijgt het verder naar 32%. Juist in de tweede periode treedt dus nog een zeer sterke verbetering op van 15 procentpunten. Bij de groep zeer problematische gebruikers zijn de verschillen nog treffender. In de controlegroep daalt het percentage zeer problematische gebruikers van 28% naar 24% na 10 maanden. In het daarop volgende jaar blijft dit percentage nagenoeg constant met 25%. In de experimentele groep daalt het percentage zeer problematische gebruikers na 10 maanden van 31% naar 22%, een flinke 105 teruggang met 9 procentpunten. In het daarop volgende jaar is er echter een nog grotere vooruitgang. Het percentage daalt verder naar 9%, dit is een daling met 13 procentpunten. Concluderend kan gesteld worden dat de verschillen na 10 maanden met betrekking tot de totale situatie nog klein zijn. Wel is duidelijk dat de gevonden verschillen de geprononceerde verschillen na 22 maanden preluderen. Conform randomisatie behandelde groep In tabel 8.6 zijn de gegevens met betrekking tot de totale situatie van de deelnemers opgenomen voor die patiënten die conform de randomisatie zijn behandeld. Voor deze groep zijn de verschillen na 10 maanden significant. Het percentage niet-problematische gebruikers loopt in de Tabel 8.6. De totale situatie, percentages, conform randomisatie behandelde patiënten. vóór rand totale situatie op 4 gebied. niet-probl probl zeer probl na 10 mnd na 22 mnd con exp con exp p con exp p 17.4 54.5 28.1 12.7 56.3 31.0 21.3 53.9 24.7 19.0 64.3 16.7 .047 23.3 53.5 23.3 33.8 62.0 4.2 .000 N=247 (vóór randomisatie), 173 (na 10 maanden) en 157 (na 22 maanden). P-waarden eenzijdig op basis van de continue variabele. Verschil vóór randomisatie niet significant (tweezijdig; p=.547). controlegroep eerst op van 17% naar 21% na 10 maanden en stijgt vervolgens naar 23%. In de experimentele groep is het verloop 13%, 19% na 10 maanden en 34% na 22 maanden. Het percentage zeer problematisch gebruikers daalt in de controlegroep van 28% via 25% na 10 maanden naar 23%. In de experimentele groep is dat 31%, 17% en 4%. Dus in de conform randomisatie behandelde experimentele groep wordt in beide periodes een forse vooruitgang geboekt van respectievelijk 14 en 13 procentpunten. Bij de 173 patiënten die na 10 maanden conform de randomisatie behandeld werden is het verschil tussen controlegroep en experimentele groep dus groter dan bij alle deelnemers (tabel 8.5). Dat geldt ook met betrekking tot de afzonderlijke metingen, die aan de totale effectmaat ten grondslag liggen. Hierdoor 106 zijn deze verschillen ook vaker significant, ondanks het kleinere aantal eenheden, namelijk 173 in plaats van 215. Het heroïne-, benzodiazepine- en amfetaminegebruik ligt in deze experimentele groep, die na 10 maanden nog steeds een hoge dosis krijgt, duidelijk lager dan in de controlegroep. Ook het overall druggebruik ligt in deze experimentele groep significant lager. Het aantal dagen in het ziekenhuis ligt in deze experimentele groep lager dan in de controlegroep, maar ook voor deze groep geldt dat er na 10 maanden geen aantoonbaar gunstig effect van de hoge doses is op de lichamelijke situatie. Grote onrust, depressieve klachten en geheugenverlies komen bij de conform randomisatie behandelde experimentele groep minder vaak voor dan in de controlegroep. Hallucinaties treden in deze experimentele groep overigens vaker op dan in de controlegroep. Maar ook bij deze groep is de verbetering van het psychisch functioneren na 10 maanden niet substantieel. Zware delicten worden minder gepleegd in deze experimentele groep en het rapportcijfer voor het sociale functioneren is beter. Ook geldt dat deze experimentele groep meer arbeidsuren maakt en ook bij deze groep treedt geen duidelijke verbetering op wat betreft het totale sociale functioneren. Ook voor deze conform randomisatie behandelde groep geldt derhalve dat de verbetering van het sociale functioneren niet duidelijk is aan te tonen. Conclusie - 10 maanden na de randomisatie gebruiken de deelnemers in de experimentele groep minder benzodiazepinen en amfetaminen. Daar staat tegenover dat deelnemers in de experimentele groep na 10 maanden vaker zijn opgenomen in een ziekenhuis, vaker hallucinaties ervaren en minder werken. Al met al is de verbetering na 10 maanden niet indrukwekkend. - Voor geen van de effectmaten wordt dan ook een groot verschil tussen de experimentele en de controlegroep aangetroffen na 10 maanden. - Voor het merendeel van de onderzochte variabelen geldt dat de na 22 maanden vastgestelde verbeteringen na 10 maanden al zichtbaar zijn, hoewel de verbeteringen dan nog klein zijn. - In de conform randomisatie behandelde experimentele groep zijn de verbeteringen duidelijker zichtbaar. 107 - Geconcludeerd kan worden dat het effect van hoge doses methadon tijd nodig heeft om tot expressie te komen. De analyse laat zien dat ook in de tweede periode tussen 10 en 22 maanden nog substantiële verbeteringen optreden. Nergens blijkt dat het effect van hoge doses methadon na verloop van tijd begint uit te doven. In de tweede periode wordt zelfs een grotere winst geboekt met hoge doses methadon dan in de eerste periode. Dat houdt een belofte in voor het effect van hoge doses methadon over nog langere perioden, juist zoals Dole en Nyswander het oorspronkelijk bedacht hadden. Deze resultaten maken inzichtelijk waarom er in Nederland bij artsen altijd een zekere weerzin heeft bestaan tegen het voorschrijven van hoge doses methadon. De verschillen tussen experimentele en controlegroep na 10 maanden zijn klein en voor een praktiserend arts niet waarneembaar. Bovendien blijkt dat ook de controlegroep in de eerste 10 maanden verbeteringen doormaakt, waarschijnlijk ten gevolge van de extra aandacht die een onderzoek altijd meebrengt. Na 10 maanden verbetert de controlegroep niet verder, de experimentele groep wel. Na 22 maanden zijn dientengevolge de verschillen tussen experimentele en controlegroep groter en statistisch aantoonbaar, maar het is duidelijk dat dergelijke lange termijn effecten door een praktiserend arts niet kunnen worden waargenomen. De in de literatuur gerapporteerde positieve effecten van hoge doses methadon kwamen dus niet overeen met de praktijkervaring van de verslavingsartsen in de laagdrempelige Nederlandse verslavingszorg. 108 9. Nadere analyse: De Sociale Situatie In hoofdstuk 4 bleek dat hoge doses methadon niet samengaan met een verbetering van de sociale situatie. Gezien een aantal andere bevindingen is dit moeilijk te begrijpen. Het blijkt immers dat de deelnemers aan de experimentele groep hun sociale netwerk veranderd hebben. Zij zijn minder met mede-druggebruikers gaan optrekken (pagina 67) en het contact met de oude vrienden en met de familie neemt af (hoofdstuk 6). Volgens de sociale netwerktheorie is het onaannemelijk dat mensen hun netwerk veranderen, maar verder hun oude gedragspatronen voortzetten (Granovetter, 1995; Driessen e.a. 2002). Ook blijkt dat het tijdsbestedingspatroon in de experimentele groep verschoven is naar sport en therapie en naar minder passiviteit. In hoofdstuk 12 zal nog blijken dat de arts het sociale functioneren in de experimentele groep een fractie beter beoordeelt. Tenslotte bleek dat de volgens randomisatie behandelde experimentele groep zich na 10 maanden minder schuldig maakte aan zware criminaliteit. In dit verband is van belang dat hoge doses samen lijken te gaan met enige sociale isolatie. Aan vrienden en familie bezoeken wordt minder tijd besteed door de deelnemers aan de experimentele groep (vgl. tabel 6.1) en men trekt minder met andere druggebruikers op. Men lijkt zich terug te trekken uit bestaande sociale contacten, terwijl nieuwe sociale contacten nog niet zijn opgebouwd. 109 Tabel 9.1 Sociaal functioneren van niet werkende patiënten, die conform randomisatie behandeld zijn, percentages. vóór random. na 22 mnd con exp con exp p licht delict1 gepleegd (aantal afg. 2 weken) 0 keer 1-7 keer 8 keer of vaker 77.9 13.2 8.8 69.7 16.7 13.6 79.4 11.8 8.8 84.8 12.1 3.0 .042 zwaar delict2 gepleegd (aantal afg. 2 weken) 0 keer 1-7 keer 8 keer of vaker 88.2 11.8 0.0 83.3 15.2 1.5 92.6 5.9 1.5 92.4 6.1 1.5 .368 in detentie gezeten (afg. 3 maanden) nee ja 82.4 17.6 80.3 19.7 85.3 14.7 86.4 13.6 .430 opgepakt of gearresteerd (afg. 3 maanden) nee ja 57.4 42.6 69.7 30.3 76.5 23.5 81.8 18.2 .454 momenteel vast adres nee ja 11.8 88.2 18.2 81.8 11.8 88.2 15.2 84.8 .280 contact met de scene (vooral met druggebruikers optrekken afg. 2 weken) nee ja 48.5 51.5 36.4 63.6 44.1 55.9 60.6 39.4 .005 cijfer voor sociaal functioneren 1-5 6-7 8-10 38.2 50.0 11.8 40.9 45.5 13.6 36.8 52.9 10.3 16.7 74.2 9.1 .008 totale situatie op sociaal gebied niet-problematisch problematisch zeer problematisch 25.0 52.9 22.1 16.7 62.1 21.2 17.6 63.2 19.1 19.7 66.7 13.6 .022 N=134. P-waarden eenzijdig op basis van continue variabelen. 1 Diefstal, dealen van drugs. 2 Diefstal met braak, tasjesroof, heling, fraude, geweldsmisdrijf. 110 In dit hoofdstuk zal daarom nogmaals onderzocht worden welke veranderingen in de sociale situatie samengaan met hoge doses methadon. Deze analyses hebben een zuiver exploratief karakter en zijn niet toetsend van aard, zoals de analyses in hoofdstuk 4, omdat er een selectie van patiënten plaats vindt. Voor de volledigheid worden ook hier p-waarden vermeld (vgl. hoofdstuk 5, p. 75). Een verklaring voor het ontbreken van een effect op de sociale situatie zou gevonden kunnen worden in het feit dat er vóór randomisatie een verschil is in de arbeidsparticipatie tussen controle en experimentele groep. Het percentage bijna full-time werkenden lag op dat moment in de controle groep op 17%, in de experimentele groep echter op 8%. 22 maanden later bestaat dit verschil nog steeds. De analyse is nu herhaald voor degenen die niet werken. Ook zijn alleen die patiënten geselecteerd, die conform de randomisatie behandeld zijn. Tabel 9.1 geeft de resultaten voor deze geselecteerde groep patiënten. Voor randomisatie pleegden deelnemers aan de experimentele groep iets vaker een licht delict dan deelnemers in de controle groep (30% versus 22%). Na 22 maanden zijn de verhoudingen omgekeerd. In de experimentele groep pleegde 15% een licht delict, in de controle groep 20%. Het percentage 'lichte delictplegers' is dus in de experimentele groep gehalveerd, in de controlegroep is het constant gebleven. Voor randomisatie pleegden deelnemers aan de controlegroep ook iets minder vaak een zwaar delict dan deelnemers in de experimentele groep (12% versus 17%). Na 22 maanden ligt dit op hetzelfde niveau. In de controlegroep pleegde 7% een zwaar delict, in de experimentele 8%. Het percentage 'zware delictplegers' is in de experimentele groep 9 procentpunten gedaald, in de controlegroep is het 5 procentpunten gedaald. Deelnemers aan controle en experimentele groep hebben even vaak in detentie gezeten op moment van randomisatie en na 22 maanden. Voor randomisatie is 43% van de controlegroep opgepakt en 30% van de experimentele groep. Na 22 maanden is dit respectievelijk 24% en 18%. Bij de controlegroep loopt dit sterker terug dan bij de experimentele groep: 19 procentpunten versus 12 procentpunten. Voor randomisatie is 12% van de controlegroep dakloos en na 22 maanden is dit nog steeds 12%. Het percentage daklozen in de experimentele groep loopt terug van 18% naar 15%. Bij de eerste meting heeft ongeveer de helft (52%) van de controle groep vooral 111 contact met mede-druggebruikers. In de experimentele groep is dit nog meer namelijk 64%. Na 22 maanden zijn de verhoudingen veranderd. In de controle groep is het percentage contact met druggebruikers opgelopen naar 56% (4 procentpunten stijging), in de experimentele groep is het gedaald naar 40% (14 procentpunten daling). Het rapportcijfer voor het sociale functioneren is bij de eerste meting in de controle groep en in de experimentele groep nagenoeg hetzelfde. Na 22 maanden is het rapportcijfer in de experimentele groep beter. De totale situatie is bij randomisatie voor 25% van de controlegroep nietproblematisch. Na 22 maanden is dit percentage gedaald naar 18% (7 procentpunten achteruitgang). Bij de experimentele groep is bij aanvang 17% niet-problematisch. Na 22 maanden is dit gestegen naar 20% (3 procentpunten vooruitgang). Het percentage zeer problematisch daalt in de controlegroep met 3 procentpunten, in de experimentele groep met 7 procentpunten. Discussie Bij een geselecteerde groep patiënten, die niet werken en die conform de randomisatie behandeld zijn, gaan hoge doses samen met minder lichte delicten, meer contact met niet-druggebruikers, een betere beoordeling van de eigen sociale situatie en een betere totale sociale situatie. Ook op de andere variabelen treden in de experimentele groep kleine verbeteringen op. Uit andere gegevens blijkt dat hoge doses samen lijken te gaan met enige sociale isolatie. Men bezoekt de (oude) vrienden en de familie minder en ook het contact met mede-druggebruikers is afgenomen. Er zijn geen indicaties dat men deze verminderde sociale contacten heeft gecompenseerd door elders nieuwe sociale contacten aan te gaan. Geconcludeerd kan worden dat op grond van deze analyse niet uitgesloten kan worden dat hoge doses methadon op langere termijn samen gaan met sociale veranderingen ten goede. Sociale verandering lijkt in ieder geval een proces van zeer lange duur. Mogelijk slagen de patinten met hoge doses er op den duur wel in nieuwe sociale contacten te vinden. 112 113 10. De motivatie om af te kicken Het is niet helemaal duidelijk welk effect van hoge doses verwacht kan worden op de motivatie om af te kicken. Enerzijds kan verwacht worden dat deze motivatie af zal nemen. Door de hoge doses is de verslaafde in staat een meer geregeld leven te leiden. Van vroegere afkickpogingen weet hij dat dit geregelde leven verstoord kan raken door een afkickpoging. Ook zal de verslaafde vaak van mening zijn dat het veel moeilijker is van een hoge dosis af te kicken dan van een lage en dit zal zijn motivatie ondergraven. Dat Ward e.a. (1992) hebben aangetoond dat hoge doses het afkicken niet bemoeilijken, is de verslaafde immers niet bekend en de hulpverlening weet dit doorgaans ook niet. Anderzijds is het mogelijk dat de overgang naar een meer geregeld leven door de hoge doses methadon ten slotte uitmondt in een verlangen naar een drugsvrij bestaan. Binnen de periode waar het hierom gaat, een kleine twee jaar, lijkt het overigens over het algemeen onverstandig al aan afkicken te gaan denken. Regulering van het leven verloopt traag (zie hoofdstuk 8) en een afkickpoging voordat deze regulering een definitieve vorm heeft aangenomen is meestal niet raadzaam. Dole waarschuwde al voor te snelle afkickpogingen. 114 Tabel 10.1 laat deze motivatie op drie verschillende tijdstippen zien. Bij de aanvang van het experiment wilde 12% van de deelnemers zo snel Tabel 10.1 De motivatie om af te kicken op drie tijdstippen. controle experimenteel allen p N 14.0 38.0 47.9 -- 9.5 39.7 50.8 -- 11.7 38.9 49.4 -- .200 13.5 32.3 54.2 0.0 18.2 40.9 40.9 0.0 16.0 36.9 47.1 0.0 .040 22.1 26.0 50.0 1.9 19.3 26.6 48.6 5.5 20.7 26.3 49.3 3.8 .407 bij randomisatie snel mogelijk afkicken op den duur hoeft (nog) niet is al clean 247 na 10 maanden snel mogelijk afkicken op den duur hoeft (nog) niet is al clean 206 na 22 maanden snel mogelijk afkicken op den duur hoeft (nog) niet is al clean 213 mogelijk afkicken, 39% wilde op den duur wel afkicken en van 49% hoefde het (nog) niet zo nodig. In de controlegroep zijn iets meer mensen die snel willen afkicken, maar groot is dit verschil niet. Na 10 maanden is in de experimentele groep het percentage dat snel wil afkicken opgelopen, van 10% naar 18%, in de controlegroep is het hetzelfde gebleven. Na 22 maanden blijft het percentage 'snelle afkickers' in de experimentele groep nagenoeg gelijk (19%), in de controlegroep loopt dit percentage in deze periode op van 14% naar 22%. De situatie na 22 maanden is voor beide groepen dan ook nagenoeg identiek. Waarom de bereidheid af te kicken eerst in de experimentele groep omhoog gaat en pas een jaar later in de controlegroep is onduidelijk. Exploratief is nagezocht waar de motivatie om af te kicken mee samenhangt. Op de eerste plaats blijkt deze motivatie samen te gaan met gebruik van de hulpverlening. Patiënten die de afgelopen tijd in een verslavingskliniek zijn geweest willen vaker afkicken (r=-.17, p=.009). Hetzelfde geldt voor degenen die meer tijd besteden aan therapie (r=-.17, p=.009) of die een tijdsbestedingspatroon hebben dat gericht is op sport en therapie (derde factor 115 in hoofdstuk 6; r=-.20, p=.003). Ook blijkt dat degenen die vaker een opvangcentrum bezoeken, vaker willen afkicken (r=-.16, p=.012). Het ligt voor de hand dat dit komt door de daar geboden hulpverlening, maar deze interpretatie is dubieus, want cafébezoek heeft hetzelfde effect (r=-.17, p=.007). In hoofdstuk 6 bleek dat café- en opvangcentrumbezoek samengaan en deze twee activiteiten hangen ook weer samen met het volgen van therapie. Daarnaast blijkt er een relatie te zijn met bepaalde psychische klachten. Er is een relatie met het psychisch welbevinden, de effectmaat die hier in de vorige hoofdstukken gehanteerd is. Patiënten die meer psychische problemen ervaren willen sneller afkicken (r=-.12, p=.046). Bij nadere analyse blijkt dat vooral depressieve klachten en oncontroleerbare agressie samen gaan met het verlangen af te kicken (r= -.12; p=.040, respectievelijk r=-.17, p=.009). Het is mogelijk dat deze psychische problemen een gevolg zijn van mislukte afkickpogingen. Ook is het mogelijk dat automedicatie een rol speelt. Misschien hebben de patiënten die willen afkicken en die psychische problemen ervaren in het verleden ervaren dat een cleane periode samengaat met ernstigere psychische problemen. Bij de overige psychische klachten zijn de verbanden zwak. Opvallend in dit verband is dat patiënten die op meer dagen door de arts voorgeschreven benzodiazepines gebruiken minder geneigd zijn om af te kicken (r=.13, p=.029). Tenslotte blijkt dat ouderen minder vaak willen afkicken. Conclusie - Na 10 maanden willen hoge dosis patiënten vaker afkicken dan de patiënten die de normale dosis ontvangen, maar na 22 maanden is dit effect weer verdwenen, zodat geconcludeerd kan worden dat hoge doses methadon op langere termijn de bereidheid om af te kicken niet beïnvloeden. - De motivatie om af te kicken hangt vooral samen met gebruik van de hulpverlening. Psychische problemen die samengaan met de bereidheid om af te kicken zijn misschien een gevolg van mislukte afkickpogingen. 116 11. De vraag naar Hulpverlening In dit hoofdstuk zal worden nagegaan of hoge doses methadon een effect hebben op het gebruik dat gemaakt wordt van de hulpverlening. In de hulpverlening is het gebruikelijk een onderscheid te maken tussen interventies die gericht zijn op stabilisatie, anders gezegd op het tegengaan van verloedering, en interventies die gericht zijn op verandering (zie bijvoorbeeld Van der Lelij en Driessen, 1998). Op stabilisatie gerichte interventies zijn passief van karakter. Men biedt geen perspectief op iets nieuws, maar men probeert rampen te voorkomen door het bieden van opvang of door het oplossen van acute sociale problemen en dergelijke. Bij interventies gericht op verandering gaat het onder andere om verschillende vormen van therapie. Dergelijke interventies hoeven niet direct gericht te zijn op een clean bestaan. Ook het tot stand brengen van een gereguleerde en stabiele leefsituatie, waarin drugs een plaats hebben, kan als een succesvolle verandering gekenschetst worden. Verwacht kan worden dat hoge doses methadon niet of nauwelijks zullen leiden tot een toename van de meer op opvang gerichte hulpverlening. Door de methadon ontstaat meer regulatie en passieve preventie van verloedering is dus minder noodzakelijk. Meer actieve op verandering gerichte interventies zullen daarentegen Tabel 11.1 Genoemde andere hulpverlening. 117 aidsconsulente, begeleid wonen, begeleiders van pension, begeleiding, buddy ivm HIV-besmetting, cad gesprek van kwartier, cad Marius, cad mentor, cad, cad dokter, fysiotherapie, geestelijke thuiszorg, huisarts, huishoudelijke hulp, huiskamer voor overspannen zijn, huiszorg, intakegesprek afkickcentrum, leger des heils, meldpunt kindermishandeling, moeder, moeder helpt - weet alles, ouders vakantie , Pauluskerk, psycholoog, schoonmaken, sociale dienst resocialisatie-team, sociale dienst, straatadvocaat, straatnieuws bijeenkomst, tandartsbegeleiding, vriendin = verpleegster vaker door de hoge doses patiënten gebruikt worden. Door de opgetreden regulatie komt er tijd en aandacht vrij om nieuwe vaardigheden te ontwikkelen of oude leefroutines te doorbreken. In het voorgaande bleek al dat de deelnemers uit de experimentele groep vaker een actief tijdsbestedingspatroon hebben dat gericht is op sport en therapie en minder vaak een passief tijdsbestedingspatroon dat bestaat uit in bed liggen en methadon ophalen. In de vragenlijst is naar het gebruik van zeven vormen van begeleiding gevraagd gedurende de afgelopen twee weken en gedurende de afgelopen drie maanden. Het betreft maatschappelijk werk, medische begeleiding, psychiatrische begeleiding, gespreksgroep, activiteiten begeleiding, reclassering, individuele begeleiding en andere begeleiding. Daarnaast werd gevraagd of het CAD bezocht werd gedurende de afgelopen twee weken en gedurende de afgelopen drie maanden. Bij CAD bezoek gaat het om aanloop in bijvoorbeeld een huiskamerproject. Het uitsluitend ophalen van methadon werd niet meegeteld. Een probleem met deze hulpverleningsvormen is dat niet altijd helemaal eenduidig vast te stellen is, welke van de genoemde vormen vooral betrekking hebben op stabilisatie en welke op verandering. Maatschappelijk werk en bezoek aan het CAD zijn vooral gericht op stabilisatie. Psychiatrische begeleiding, een gespreksgroep, activiteiten begeleiding en individuele begeleiding zullen doorgaans gericht zijn op verandering. Medische begeleiding is in dit experiment een geval apart, omdat de deelnemers in het kader van het experiment meer medisch toezicht ontvingen dan gebruikelijk. Ook reclassering wijkt af van de andere hulpverleningsvormen, omdat deze begeleidingsvorm een gedwongen karakter heeft. 'Andere begeleiding' is per definitie hybride. Sommigen heb- 118 Tabel 11.2 Gebruik van de hulpverlening, afgelopen 3 maanden, percentages. vóór random. na 22 mnd con exp con exp p maatschappelijk werk 0 keer 1 - 6 keer > 6 keer 70.2 24.0 5.8 71.4 17.5 11.1 63.1 23.3 13.6 69.4 18.0 12.6 .254 bezoek CAD2 0 keer 1 - 6 keer > 6 keer 76.9 6.6 16.5 75.4 10.3 14.3 73.8 10.7 15.5 76.6 13.5 9.9 .194 psychiatrische begeleiding 0 keer 1 - 6 keer > 6 keer 96.7 3.3 0.0 90.5 6.3 3.2 93.2 4.9 1.9 91.0 5.4 3.6 .148 gespreksgroep 0 keer 1 - 6 keer > 6 keer 99.2 0.8 0.0 98.4 0.0 1.6 97.1 1.9 1.0 93.7 2.7 3.6 .164 activiteiten begeleiding 0 keer 1 - 6 keer > 6 keer 97.5 0.8 1.7 95.2 0.8 4.0 96.1 1.9 1.9 93.7 0.9 5.4 .141 individuele begeleiding 0 keer 1 - 6 keer > 6 keer 92.6 5.0 2.5 89.7 5.6 4.8 91.3 3.9 4.9 91.9 1.8 6.3 .209 medische begeleiding1 0 keer 1 - 6 keer > 6 keer 88.4 7.4 4.1 85.7 13.5 0.8 87.4 9.7 2.9 83.8 10.8 5.4 .260 reclassering 0 keer 1 - 6 keer > 6 keer 90.9 7.4 1.7 90.5 8.7 0.8 91.3 7.8 1.0 91.9 8.1 0.0 .164 andere begeleiding 0 keer 1 - 6 keer > 6 keer 94.2 1.7 4.1 92.9 4.0 3.2 96.1 0.0 3.9 94.6 1.8 3.6 .350 N= 247 bij randomisatie, N=214 na 22 maanden. P-waarden eenzijdig op basis van continue variabelen. 1. Niet bij de huisarts. 2. Voor 'aanloop', niet voor methadon. 119 Tabel 11.3 Gebruik van de hulpverlening, afgelopen 2 weken, percentages. vóór random. na 22 mnd con exp con exp p maatschappelijk werk 0 keer 1 keer > 1 keer 74.4 14.9 10.7 80.2 4.8 15.1 73.8 7.8 18.4 78.4 7.2 14.4 .154 bezoek CAD2 0 keer 1 keer > 1 keer 81.0 1.7 17.4 78.6 7.1 14.3 82.5 2.9 14.6 82.0 9.0 9.0 .214 100.0 0.0 0.0 94.4 4.0 1.6 96.1 2.9 1.0 93.7 3.6 2.7 .173 gespreksgroep 0 keer 1 keer > 1 keer 99.2 0.8 0.0 98.4 0.8 0.8 99.0 1.0 0.0 96.4 0.0 3.6 .055 activiteiten begeleiding 0 keer 1 keer > 1 keer 97.5 0.0 2.5 95.2 0.8 4.0 97.1 2.9 0.0 94.6 5.4 0.0 .064 individuele begeleiding 0 keer 1 keer > 1 keer 95.4 0.0 4.1 90.5 3.2 6.3 95.1 1.9 2.9 92.8 0.9 6.3 .198 medische begeleiding1 0 keer 1 keer > 1 keer 92.6 3.3 4.1 94.4 4.0 1.6 93.2 2.9 3.9 86.5 8.1 5.4 .216 reclassering 0 keer 1 keer > 1 keer 94.2 3.3 2.5 97.6 0.8 1.6 91.3 5.8 2.9 96.4 2.7 0.9 .052 andere begeleiding 0 keer 1 keer > 1 keer 95.0 0.0 5.0 94.4 1.6 4.0 96.1 1.0 2.9 95.5 0.9 3.6 .206 psychiatrische begeleiding 0 keer 1 keer > 1 keer N= 247 bij randomisatie, N=214 na 22 maanden. P-waarden eenzijdig op basis van continue variabelen. 1. Niet bij de huisarts. 2. Voor 'aanloop', niet voor methadon. ben hier hun moeder genoemd of een vriendin, maar ook fysiotherapie, een advocaat, de Pauluskerk en dergelijke worden genoemd (zie tabel 11.1). 120 Ruim een derde van de patiënten maakte de afgelopen drie maanden gebruik van de meer passieve vangnetfunctie, die CAD en maatschappelijk werk bieden, zo blijkt uit tabel 11.2. Voor de afgelopen twee weken is dit 18 à 26%, zie tabel 11.3. Voor randomisatie zijn er nauwelijks verschillen tussen experimentele en controle groep en na 22 maanden zijn er ook geen grote verschillen opgetreden. De controlegroep is de afgelopen drie maanden iets meer gebruik gaan maken van het maatschappelijk werk (van 6 naar 14% frequent gebruik), bij de experimentele groep is dit hetzelfde gebleven (11 en 13%). De experimentele groep is daarnaast het CAD iets minder gaan bezoeken (van 14 naar 10% frequent gebruik), bij de controle groep is dit hetzelfde gebleven (17 en 16%). Bij het gebruik gedurende de afgelopen twee weken (tabel 11.3) zien we ook een toename door de controlegroep van het frequent gebruik van het maatschappelijk werk (van 6 naar 18%) en een stabilisatie bij de experimentele groep (15 en 14%) en ook hier is het cad-bezoek bij de experimentele groep afgenomen (van 14 naar 9), terwijl dit stabiliseert bij de controlegroep (17 en 15%). De verschillen zijn klein, maar gaan de richting op die verwacht werd: evenveel of minder gebruik van de passieve hulpverlening door de hoge dosis groep, evenveel of meer gebruik door de lage dosis groep. Meer actieve interventies worden door veel minder verslaafden gebruikt. 3 à 9% maakte gebruik van een van de vier onderscheiden vormen gedurende de afgelopen drie maanden. Grote veranderingen tijdens de 22 maanden dat het experiment gelopen heeft hebben zich niet voorgedaan. Het gebruik van psychiatrische begeleiding in de controlegroep neemt iets toe, terwijl het in de experimentele groep constant blijft. Een gespreksgroep wordt na 22 maanden vaker bezocht door de experimentele groep dan door de controlegroep en hetzelfde geldt voor activiteitenbegeleiding en individuele begeleiding. Bij het gebruik van de actieve interventies gedurende de afgelopen twee weken zien we min of meer hetzelfde. De experimentele groep neemt na 22 maanden vaker deel aan een gespreksgroep en aan activiteitenbegeleiding. Het blijkt verder dat de experimentele groep meer frequent medische begeleiding is gaan gebruiken. Dit verschil is klein. Ook de afgelopen twee weken is dit het geval en ook dit verschil is klein. Dit verschil kan er op wijzen dat deelnemers aan de hoge dosis groep iets vaker bij de verslavingsarts kwamen in verband met tussentijdse wijzigingen van de dosis. Tijdens de opbouwfase en bij de jaarlijkse controle kregen controle en experimentele groep evenveel medisch toezicht. 121 Reclassering werd de afgelopen drie maanden evenveel door beide groepen gebruikt, de afgelopen twee weken maakte de controlegroep vaker gebruik van reclassering. Geconcludeerd kan worden dat hoge doses methadon een zwak effect hebben op het gebruik van de hulpverlening. Er is een tendens naar minder gebruik van de passieve vormen van hulpverlening door de hoge dosis groep en meer gebruik van de actieve interveniërende hulpverlening. Maar groot is deze verschuiving niet. Om na te gaan in hoeverre deze verschuiving reëel is zijn de vier indicaties voor gebruik van passieve hulpverlening (maatschappelijk werk, cad bezoek, afgelopen maanden, afgelopen twee weken) en de acht indicaties voor actieve hulpverlening (psychiatrische begeleiding, gespreksgroep, activiteiten begeleiding, individuele begeleiding) samen genomen tot twee maten die weergeven hoe vaak per 2 weken hulpverlening gericht op opvang of hulpverlening gericht op verandering gebruikt wordt. Nagegaan is of bij deze samengestelde maten een duidelijker verschuiving zichtbaar is. Tabel 11.4 geeft de resultaten. Er blijkt inderdaad een verschil tussen controle en experimentele groep op te treden wat betreft het frequente gebruik ( > 3 x per 2 weken) van op verandering gerichte hulpverlening. De experimentele groep gebruikt dergelijke hulpverlening vaker. Dit zeer frequente gebruik is toegenomen in de experimentele groep sinds het tijdstip van randomisatie van 3% naar 8% na 22 maanden. In de controle groep is er een geringere toename van het frequente gebruik van 0% naar 3%. Het frequente gebruik van op opvang gerichte hulpverlening is in de experimentele groep iets afgenomen van 14% bij randomisatie naar Tabel 11.4 Gebruik van hulpverlening gericht op opvang en gericht op verandering, percentages. vóór random. per 2 weken hulpverlening gericht op opvang 0 keer 1 keer 2 keer 3 keer > 3 keer na 22 mnd con exp con exp p 57.9 19.0 6.6 1.7 14.9 63.5 9.5 11.9 1.6 13.5 60.2 12.6 12.6 1.9 12.6 60.4 18.0 9.9 1.8 9.9 .141 122 vóór random. per 2 weken hulpverlening gericht op verandering 0 keer 1 keer 2 keer 3 keer > 3 keer na 22 mnd con exp con exp p 92.6 2.5 4.1 .8 0 84.1 7.9 4.8 0 3.2 87.4 6.8 1.9 1.0 2.9 86.5 4.5 .0 .9 8.1 .043 10% 22 maanden later. In de controle groep blijft dit frequente gebruik van op opvang gerichte hulpverlening constant (14% en 13%). De rol van hulpverlening bij de effecten van hoge doses Hoewel de hierboven besproken verschillen tussen experimentele en controlegroep klein zijn, is toch nagegaan of het aannemelijk is dat de hulpverlening een mediërende rol speelt bij de effecten van hoge doses. Het is mogelijk dat de patiënten met een hoge dosis methadon meer gebruik gaan maken van de hulpverlening en dat daardoor de in hoofdstuk 4 vastgestelde effecten optreden. Als de hulpverlening een mediërende rol speelt, dan kan op de eerste plaats verwacht worden dat er een duidelijke relatie is tussen de experimentele factor en het gebruik van hulpverlening. Patiënten uit de hoge dosis groep zouden in dat geval meer gebruik maken van de hulpverlening. Hierboven bleek al dat dit voor op opvang gerichte hulpverlening niet geldt, voor op interventie gerichte hulpverlening is er een klein verschil tussen beide groepen. De bètacoëfficiënten van de experimentele factor op opvang en interventie zijn respectievelijk -.07 (p=.141) en .12 (p=.043). Tabel 11.5 Regressieanalyse. Afhankelijk: centrale effectmaten. Onafhankelijk: experimentele factor, gebruik van hulpverlening. onafhankelijk hulpverlening en experimentele factor, bèta's (p) afhankelijk effectmaten interventie opvang 123 experimentele factor vergelijking: bèta experimentele factor in model zonder opvang en interventie totale effect .00 (.474) .05 (.212) -.20 (.002) -.20 (.001) drugs -.13 (.025) .04 (.280) -.14 (.022) -.15 (.012) gezondheid .01 (.424) .00 (.493) -.19 (.003) -.17 (.004) psych. klacht .12 (.035) -.02 (.357) -.15 (.016) -.11 (.048) sociaal -.00 (.472) .12 (.047) -.04 (.264) -.06 (.170) Op de tweede plaats kan verwacht worden dat het effect van de experimentele factor op de centrale effectmaten duidelijk afneemt, wanneer constant gehouden wordt voor de mate waarin van de hulpverlening gebruik gemaakt wordt. Tabel 11.5 geeft de resultaten van deze analyse. Het effect van de experimentele factor blijkt niet terug te lopen nadat constant is gehouden op de hoeveelheid hulpverlening die de patiënt heeft gehad (vergelijk de laatste twee kolommen). Bij psychische klachten loopt dit effect zelfs een fractie op1. Verder blijkt uit de tabel dat op interventie gerichte hulpverlening samengaat met minder druggebruik en meer psychische klachten. Op opvang gerichte hulpverlening gaat samen met meer sociale problemen. Beoordeling begeleiding Aan de deelnemers is ook gevraagd hoe zij de begeleiding bij de verslavingszorg beoordelen. Het gaat om begeleiding naast de methadonverstrekking, dus niet om de wijze waarop de methadon verstrekt wordt. Ongeveer een derde (32%) beoordeelt deze begeleiding op het moment van randomisatie als onvoldoende en geeft een rapportcijfer van 5 of lager. Na 22 maanden is dit percentage negatieve oordelen opgelopen naar 39%. Verschillen tussen experimentele en controlegroep doen zich echter niet voor. In de controlegroep daalt het gemiddelde rapportcijfer van 6.1 bij randomisatie naar 5.2 na 22 maanden. In de experimentele groep daalt het van 5.9 bij randomisatie naar 5.4 na 22 maanden. Waarom de beoordeling van de 1. De omvang van het intermediërend effect van de hulpverlening kan ook berekend worden door de bètacoëfficiënten door te vermenigvuldigen. Het effect van de experimentele factor via de op opvang gerichte hulpverlening is .05 * -.07 = -.00, het effect via de op interventie gerichte hulpverlening is .00 * .12 = .00. 124 begeleiding na 22 maanden bij beide groepen negatiever uitvalt is niet duidelijk. Conclusie - Het gebruik van de hulpverlening wordt slechts in geringe mate benvloed door hoge doses methadon. Hoge doses gaan samen met iets meer gebruik van op verandering gerichte hulpverlening. De deelname aan op opvang gerichte hulpverlening loopt een fractie terug bij de hoge dosis groep, terwijl deze deelname bij patiënten met een lage dosis op hetzelfde niveau blijft. - Hoge doses methadon hebben geen invloed op de beoordeling van de kwaliteit van de hulpverlening. - De hulpverlening speelt geen enkele intermediërende rol bij het positieve effect van de hoge doses methadon. 125 126 12. Het oordeel van de arts In dit hoofdstuk zal worden nagegaan hoe de verslavingsarts de situatie van de deelnemers beoordeelt. Zoals in hoofdstuk 4 bleek is de gezondheid van de hoge dosis groep na 22 maanden beter. Nu zal bekeken worden of de arts deze weergave van de gezondheidssituatie onderschrijft. De deelnemers werden na 22 maanden opnieuw medisch onderzocht en de arts noteerde zijn bevindingen en gaf daarnaast een beoordeling van 7 aspecten van de situatie van de patiënt op een rating-schaal van 1 (zeer slecht) tot 10 (uitstekend). Voor 156 patiënten zijn deze gegevens beschikbaar. De 69 patiënten bij wie wel een interview werd afgenomen, maar waarvoor deze gegevens niet beschikbaar zijn verbleven in een aantal gevallen (31) elders. Zij werden dus wel opgespoord voor een interview, maar een medisch onderzoek vond niet plaats. In een aantal andere gevallen (38) vulde de arts de gevraagde gegevens niet in. Door deze selectie hebben de volgende analyses een explorerend karakter. Dat deze selectie zuiver at random is geweest, is immers onaannemelijk. De rating-gegevens zijn alleen beschikbaar voor het medisch onderzoek 22 maanden na randomisatie. Bij aanvang van het experiment was het nog niet duidelijk dat kwalitatieve medische gegevens, zoals een opsomming van medische bevindingen, voor een dergelijke analyse praktisch 127 Tabel 12.1 Beoordeling van de situatie van de patiënt door de verslavingsarts. Gemiddelde op een schaal van 1 (zeer slecht) tot 10 (uitstekend). allen conform randomisatie con exp p con exp p huid (aders, wonden, abcessen) 7.5 7.5 .500 7.4 7.5 .339 longen 7.6 7.2 .093 7.5 7.3 .293 hygiëne 7.1 6.9 .266 7.1 7.0 .384 mond, keel, gebit 6.0 5.8 .255 6.0 5.8 .268 algehele gezondheidstoestand 6.8 6.7 .273 6.7 6.7 .389 psychisch functioneren 5.9 6.1 .157 5.8 6.2 .057 sociaal functioneren 5.8 6.1 .144 5.8 6.1 .097 N = 156, respectievelijk 125 voor de conform randomisatie behandelde groep. onbruikbaar zijn door de zeer grote inter-arts variatie. Toen dat eenmaal bleek uit de ontvangen verslagen van de medische onderzoeken bij de start van het experiment werd alsnog een korte rating-list ontwikkeld om tenminste enig vergelijkbaar materiaal beschikbaar te hebben. Op de eerste plaats werd een rating gevraagd van vier aspecten van de gezondheid die bij verslaafden vaak te wensen over laten: de huid in verband met spuitabcessen, de longen in verband met depressie van de ademhaling door opiaten en methadon, de hygiëne in verband met mogelijke verloedering en het gebit. Over het geheel genomen worden deze aspecten door de verslavingsarts niet ongunstig beoordeeld. Gemiddeld ligt het cijfer rond de zeven, alleen de situatie van het gebit wordt met een cijfer rond de zes beoordeeld. Toch is de arts van mening dat bij veel patiënten het genoemde aspect onvoldoende beoordeeld dient te worden: de huid wordt bij 18% van de patiënten als onvoldoende beoordeeld, de longen bij 13%, de hygiëne bij 17% en de mond en het gebit zelfs bij 39%. Verschillen tussen controle en experimentele groep treden nauwelijks op. Het gemiddelde ligt in de experimentele groep soms wat lager, maar dit gemiddelde laat niet zien dat het percentage onvoldoende beoordelingen in de experimentele groep soms ook lager ligt. Respectievelijk in de controle en 128 experimentele groep: huid 21 en 16%, longen 12 en 14%, hygiëne 20 en 15%, mond 40 en 38%1. De algehele gezondheidstoestand beoordeelt de arts in beide groepen met een kleine zeven en dit is identiek in beide groepen (percentage onvoldoende beoordelingen in controle en experimentele groep 22 en 21%). Bij de beoordeling van het psychisch en sociale functioneren treden grotere verschillen op. Het percentage onvoldoende beoordelingen ligt hier in de experimentele groep flink lager en ook het gemiddelde cijfer is wat hoger. Het psychisch functioneren wordt respectievelijk in controle en experimentele groep gemiddeld met 5.9 en 6.1 beoordeeld, het percentage onvoldoende ligt op 42 en 26%. Het sociale functioneren krijgt respectievelijk in controle en experimentele groep een gemiddelde beoordeling van 5.8 en 6.1, het percentage onvoldoende is hier 41 en 25%. Het feit dat de gemiddelden elkaar niet veel ontlopen terwijl er wel vrij grote verschillen zijn in het percentage met een onvoldoende beoordeling, komt overeen met de bevindingen in hoofdstuk 4, waar bleek dat hoge doses methadon vooral tot gevolg hebben dat het percentage patiënten met een zeer problematische situatie sterk daalt. Conform randomisatie behandelde groep Omdat het hier een exploratieve analyse betreft zijn in tabel 12.1 ook de gegevens opgenomen van de 125 patiënten die conform de experimentatie behandeld werden (en waarvoor de arts deze gegevens noteerde). Bij de beoordeling van het psychisch en sociaal functioneren bereiken de verschillen tussen experimentele en controlegroep borderline significance. Geconcludeerd kan worden dat er volgens de arts geen verschillen optreden in de vier verslavingsgerelateerde aspecten van de gezondheidssituatie tussen controle en experimentele groep. Wel wordt het psychisch en sociale functioneren bij deelnemers in de experimentele groep door de arts beter beoordeeld dan bij deelnemers in de controlegroep. 1. Een lager gemiddelde in combinatie een lager percentage onvoldoende beoordelingen, zoals te zien is bij hygiëne, kan ontstaan als de arts het aspect bij de experimentele groep zelden van een uitstekende beoordeling voorziet. 129 Het oordeel van de arts en het oordeel van de patiënt In hoofdstuk 4 werd vastgesteld dat hoge doses een effect hebben op de gezondheidssituatie van de deelnemers. In het voorgaande bleek dat de arts van mening is dat er op vier verslavingsgerelateerde aspecten van de gezondheidssituatie tussen controle en experimentele groep geen verschillen optreden. Op de eerste plaats wordt nu nagegaan of er overeenstemming is tussen het oordeel van de arts en het oordeel van de patiënt zelf over zijn gezondheidssituatie en over zijn psychisch en sociale functioneren. De deelnemers hebben zichzelf hiervoor een rapportcijfer gegeven. Tabel 12.2 geeft de correlaties tussen deze beoordeling door de arts en door de patiënt zelf. De beoordeling van de algehele gezondheidssituatie door de patiënt en door de arts komt overeen, maar bijzonder sterk is deze correspondentie niet (correlatie .15). De samenhang tussen de beoordeling van het psychisch en sociale functioneren door arts en patiënt is veel sterker (correlatie respectievelijk .30 en .27). Waarschijnlijk speelt een rol dat bij de beoordeling van de gezondheidssituatie de patiënt een ander referentiekader hanteert dan de arts. Zo blijkt de toestand van de mond en het gebit bij de patiënt geen enkele samenhang te hebben met het oordeel over de gezondheidssituatie in zijn geheel (correlatie -.03), terwijl voor de arts dit gegeven wel degelijk zwaar meeweegt in het totale oordeel (correlatie .52), even zwaar als de situatie van de longen (.53), die ook door de patiënt zwaar wordt meegewogen in het totale oordeel (.23). En de hygiëne, die voor de patiënt zwak meespeelt in het totale oordeel (.11), speelt voor de arts zelfs de belangrijkste rol (correlatie .59). Uit een regressieanalyse blijkt ook dat het oordeel van de arts grotendeels gebaseerd is op deze vier eerder 130 Tabel 12.2 Correlaties tussen de beoordeling van de situatie van de patiënt door de verslavingsarts en de beoordeling van de situatie op drie gebieden door de patiënt. correlatie met beoordeling door patiënt van ... gezondheid psychisch functioneren sociaal functioneren huid (aders, wonden, abcessen) .16 (.025) .06 (.309) .03 (.334) longen .23 (.002) .12 (.066) .00 (.480) hygiëne .11 (.090) .15 (.033) .16 (.021) mond, keel, gebit -.03 (.358) -.04 (.328) .01 (.459) algehele gezondheidstoestand .15 (.027) .10 (.106) .15 (.034) psychisch functioneren .21 (.004) .30 (.000) .23 (.002) sociaal functioneren .13 (.056) .24 (.002) .27 (.000) beoordeling arts van ... N = 156. genoemde en enige momenten tevoren door de arts beoordeelde aspecten1. Zoals gezegd is de correspondentie tussen oordeel van de arts en van de patint bij het psychisch en sociale functioneren sterker. De beoordeling van het psychisch en sociale functioneren door de patiënt komt niet alleen overeen met het oordeel van de arts, ook blijkt dat dit beïnvloed wordt door de algehele gezondheidstoestand en door de hygiënische situatie van de patint, zoals 1. Het algehele oordeel over de gezondheid van de arts wordt voor 47% verklaard uit het oordeel over deze vier aspecten (dit is een zéér hoge verklaarde variantie). Bèta's (p): oordeel huid .13 (.058), oordeel longen .25 (.000), oordeel hygiëne .30 (.000), oordeel mond .21 (.007). Op de beoordelingen van psychisch en sociaal functioneren is het effect van het oordeel van de hygiëne zelfs nog hoger: bèta (p) oordeel hygine op oordeel psychisch functioneren .45 (.000), op oordeel sociaal functioneren .53 (.000), terwijl de effecten van het oordeel over huid, longen en mond hierop veel zwakker zijn. Een residu-analyse, waarin de drie algemene oordelen van de arts (algemene gezondheid, psychisch en sociaal functioneren) 'geschoond' worden voor deze effecten van de specifieke oordelen (huid, longen, hygiëne, mond) laat een groter verschil tussen controle en experimentele groep zien. P-waarden respectievelijk .218, .059 en .055 (dit was .273, .157 en .144, vgl. tabel 12.1). Voor de conform randomisatie behandelde groepen zijn deze pwaarden .211, .019 en .039 (dit was .389, .057 en .097). 131 beoordeeld door de arts. Wanneer de correlaties geïnspecteerd worden tussen het oordeel van de arts en de situatie van de patiënt, zoals die in hoofdstuk 4 is vastgesteld, (tabel 12.3) dan blijkt min of meer hetzelfde: een sterke samenhang wat betreft psychisch en sociaal functioneren en een wat zwakkere samenhang wat betreft de algehele gezondheidstoestand. Opvallend is dat de correlaties tussen de beoordeling door de arts van psychisch en sociaal functioneren sterker samenhangen met de situatie zoals die voor de Tabel 12.3 Correlaties tussen de beoordeling van de situatie van de patiënt door de verslavingsarts en de vastgestelde situatie op drie gebieden van de patint. correlatie met de vastgestelde situatie op het gebied van ... drugs gezondheid psychisch funct sociaal funct totaal huid (aders, wonden, abcessen) -.21 (.003) -.02 (.388) -.00 (.460) -.04 (.271) -.11 (.080) longen -.09 (.111) -.12 (.062) -.05 (.241) -.00 (.493) -.10 (.104) hygiëne -.13 (.052) -.05 (.265) -.13 (.047) -.16 (.022) -.19 (.008) mond, keel, gebit -.03 (.350) -.08 (.153) .03 (.315) -.06 (.223) -.04 (.287) algehele gezondheidstoestand -.14 (.031) -.14 (.033) -.08 (.134) -.21 (.003) -.22 (.002) psychisch functioneren -.17 (.012) -.23 (.001) -.33 (.000) -.25 (.001) -.39 (.000) sociaal functioneren -.13 (.048) -.15 (.024) -.26 (.000) -.34 (.000) -.35 (.000) beoordeling arts van ... N = 156. patiënt is vastgesteld met behulp van de geconstrueerde effectmaten (tabel 12.3), dan met het directe oordeel van de patiënt zelf (tabel 12.2). In de effectmaten vindt een zekere objectivering plaats ten opzichte van het persoonlijke oordeel van de verslaafde en deze objectivering wordt door de arts onderschreven. 132 Injecteerplaatsen De arts is ook gevraagd te noteren of hij bij zijn onderzoek injecteerplaatsen heeft aangetroffen. Het blijkt dat dergelijke plaatsen door de arts iets vaker worden aangetroffen bij deelnemers uit de experimentele groep dan bij deelnemers uit de controlegroep (tabel 12.4). Bij de experimentele groep ziet de arts bij 32% injecteerplaatsen, bij de controlegroep bij 22%. Hoewel dit verschil vrij klein is, is een nadere exploratie op zijn plaats. Dit verschil zou immers kunnen wijzen op meer intraveneus druggebruik ten gevolge van hoge doses. Het is bijvoorbeeld niet onmogelijk dat patiënten met een hoge dosis vaker spuiten, omdat zij terugverlangen naar de kick, die zij in sommige gevallen niet meer ervaren bij het roken van heroïne in combinatie met een hoge dosis methadon. Tabel 12.5 geeft het gebruik van spuiten volgens de verslaafde, zowel bij de randomisatie, als na 22 maanden. Duidelijk is dat het gebruik van spuiten in de experimentele periode fors is gedaald van 46% naar 23%. Deze daling doet zich in beide groepen even sterk voor.1 Het is nu mogelijk dat enkele deelnemers in de experimentele groep hun spuitgedrag verzwijgen. Tabel 12.6 laat zien dat de arts in 65% van alle gevallen geen injecteerplaatsen ziet, terwijl de verslaafde ook geen spuitgedrag meldt. In 14% van de gevallen ziet de arts wel spuitplaatsen en meldt de verslaafde ook spuitgedrag. In de grote meerderheid van de gevallen (79%) stemmen beide indicaties dus met elkaar overeen. In 8% van de gevallen meldt de verslaafde spuitgedrag, maar de arts Tabel 12.4 Zichtbare injecteerplaatsen volgens arts, percentages. na 22 mnd zichtbare injecteerplaatsen con exp p nee 77.8 68.2 .220 ja 22.2 31.8 1. De Nationale Drugmonitor (2002: 59) vermeldt voor Rotterdam in 1998 31% spuiters van heroïne en voor 1999 14% in Utrecht. De hier genoemde cijfers betreffen echter niet alleen heroïne, maar alle drugs. Bovendien betreft het de meer problematische verslaafden (vgl. hoofdstuk 3). De cijfers in tabel 12.5 zijn dus niet bijzonder hoog. 133 Tabel 12.5 gebruik van spuiten volgens verslaafde, percentages. vóór random. gebruik spuiten na 22 mnd con exp con exp p nee 54.1 53.9 78.0 76.7 .822 ja 45.9 46.1 22.0 23.3 Tabel 12.6 Zichtbare injecteerplaatsen volgens arts en gebruik spuiten volgens verslaafde, totaal-percentages. gebruik spuiten zichtbare injecteerplaatsen nee ja p nee 65.1 7.8 .000 ja 13.2 14.0 merkt de spuitplaatsen niet op. In 4% van de gevallen betreft dit zelfs spuitgedrag op meer dan 7 dagen per twee weken. Het is mogelijk dat in deze gevallen de arts iets over het hoofd heeft gezien. In 13% van de gevallen noteert de arts injecteerplaatsen, maar de verslaafde meldt geen spuitgedrag. Aannemelijk is dat een deel van deze deelnemers hun spuitgedrag verzwegen. Daarnaast is het mogelijk dat deze deelnemers hun spuitgedrag inmiddels gestaakt hebben en dat de arts doelt op oude littekens en niet op recente injecteerplaatsen. Dat laatste is niet aan de arts gevraagd. Voor de 17 patiënten bij wie de arts injecteerplaatsen constateert, terwijl zij zelf opgeven de afgelopen drie maanden niet gespoten te hebben, geldt dat zij in gelijke mate uit de experimentele en controlegroep afkomstig zijn. 6 van deze patiënten horen tot de controlegroep en krijgen ook een lage dosis methadon, 6 patiënten horen tot de experimentele groep en krijgen ook een hoge dosis methadon, 1 hoort tot de controlegroep, maar krijgt inmiddels een hoge dosis methadon en 4 horen tot de experimentele groep, maar krijgen inmiddels een lage dosis methadon. Het is dus niet zo dat met name hoge dosis patiënten hun spuitgedrag mogelijkerwijs verzwijgen. Opmerkingen van de arts Gedurende de tweede fase van het experiment (tussen 10 en 22 maanden) zag de arts de deelnemers in verband met wijzigingen in de dosis, klachten en 134 dergelijke. Van dergelijke consulten werd een verslag in de patïentmap opgenomen. De door de arts opgeschreven opmerkingen tijdens deze consulten hebben merendeels betrekking op het bijgebruik (welke middelen, hoeveel, ontwikkeling). Opvallend is dat opmerkingen over bijgebruik ('geen bijgebruik' of juist 'veel heroïne') veel vaker gemaakt worden bij hoge dosis patiënten dan bij de controlegroep. Ook de opmerking 'gezond' of 'gb' wordt bij de experimentele groep vaker aangetroffen dan bij de controlegroep. Dit illustreert met welke verwachtingen de artsen de hoge dosis patinten onderzochten. Men was gespitst op afnemend bijgebruik en klachten in verband met de hoge dosis methadon. Het was uiteraard ook de taak van de arts gespitst te zijn op mogelijke bijwerkingen. Daarnaast zijn er een aantal opmerkingen over de overige medicatie, die door de arts (of een collega) is voorgeschreven en soms wordt een motivatie gegeven waarom de methadondosis gewijzigd wordt. Vaak wordt daarbij verwezen naar de wens van de patiënt om te verhogen of verlagen. Alle andere opmerkingen zijn samengebracht in tabel 12.7. Het is duidelijk dat de patiënten in de experimentele groep de arts vaker aanleiding geven een opmerking te plaatsen dan de patiënten in de controlegroep. Dat was te verwachten door de grotere alertheid van de artsen. Tweemaal wordt bij de experimentele groep een suïcidepoging vermeld. Deze zijn in hoofdstuk 3 aan de orde geweest. Verder zijn er geen ernstige aandoeningen, die recent zijn opgelopen, genoemd. Klachten die kunnen samenhangen met de hoge doses methadon, komen in de experimentele groep voor (bv. 'zwart voor ogen'), maar ook in de controlegroep (bv 'obstipatie'). 135 Tabel 12.7 Door de arts genoteerde opmerkingen in de tweede fase van het experiment (tussen 10 en 22 maanden na randomisatie). controlegroep experimentele groep af en toe angst beetje obstipatie buikkrampen 's ocht. hep. C chronische depressieve klachten chronische obstipatieklachten infarct excentriek, matig verzorgd, mager vermagering hartkloppingen, spierpijnen Hepatitis C, hartklepprothese kunstklep, bloedverdunners li.hand tintelt-zenuw klem lichte kl-, behoudens ontweningsvrsch licht ontremd, agressief, weigert medewerk LO: syst souffle misselijkheid sinds 2 dagen, obv internist ivm refluxklacht onder invloed, niet zieke indruk opvliegers (menopauze) pijnkl gewrichten, mn vingers slecht verzorgd, gesedeerd, niet-verward stemming minder depr,"egaler" vaak dope ziek vaste ontlasting, geen bloed veel last van ziekte veel pijn in de benen verwarde, chaotische indruk > psychiat. cons verwijzing huisarts zweten, missel. pijn in buik zweten,trillen, gespannen bleek moe, afgevallen chron. psych."dubbele diagnose" eet redelijk gebased door pijn kunstgebit gedetineerd, afgeb. wil omhoog geen effect, stoned gevoel geen depressieve kl. geen kl., afk.versch.koud,kramp huidige dosis te laag impotentiekl in detentie gezeten jeuk benen, obstipatie klacht links? laatste meth, over op temgesic lab leverstatus, nierfunctie longen schoon maagklachten, overgewicht matig verzorgd, transp. Abdomen: gb niet therapie trouw nr RIAGG vr behandeladvies onrust, zweetaanv, moe ontsteking testikel 1½ jr gel. ontw kl/pijn buik, o-rug overleg HA over andere pijnmed pijn tgv neurolog.gev. trauma pijnkl. pols 84, lichte crav. reg hart long gb (?) slapeloosheid slecht verzorgd, manipulatief, bleek slecht verzorgd, VAG, overig gb. suïcide gedachten suïcidepoging, coma toename depressieve kl. toename her. gebr./ziek toenemende klachten veel transp, lusteloos verwezen strhoekwerk (onderdak) verz. tot afbouw (2 x) viagra? wat moe, uithoudingsvermogen wil zich nog 1 x laten opereren zwart voor de ogen zweten, crav.na afb.120-108 136 Uit de tabel kan niet worden opgemaakt dat de hoge doses methadon met specifieke klachten samengaan. Conclusie - Geconcludeerd kan worden dat er bij deze groep van patinten door de arts geen verschil wordt geconstateerd tussen experimentele en controlegroep wat betreft aspecten van de gezondheid. Wel beoordelen de verslavingsartsen psychisch en sociaal functioneren van de patiënten met een hoge dosis minder vaak onvoldoende. - Het oordeel van de arts wat betreft psychisch en sociaal functioneren komt goed overeen met de situatie van de patiënt, zoals die in hoofdstuk 4 is vastgesteld. Het oordeel van de arts over de gezondheidssituatie komt ook overeen met de vastgestelde situatie, maar deze samenhang is zwakker. Dit komt omdat artsen sterk op aspecten letten zoals gebit en hygiëne die voor de patiënt geen of een ondergeschikte rol spelen. - Het spuitgedrag is in beide groepen evenveel (en sterk) afgenomen tijdens de experimentele periode. De veronderstelling dat deelnemers aan de experimentele groep vaker hun spuitgedrag verzwijgen blijkt niet bevestigd te kunnen worden. Een (niet-significant) verschil dat door de arts geconstateerd wordt tussen controle en experimentele groep kan derhalve aan toevalsfluctuaties, aan een selectie van patinten of aan het vermelden van oude littekens worden toegeschreven. - Door de artsen worden voor de deelnemers aan de experimentele groep vaker bijzonderheden genoteerd. Dat was te verwachten gezien de grotere alertheid van de artsen op eventuele complicaties in verband met hoge doses methadon. 137 138 13. Ervaren Lichamelijke en Psychische Gezondheid In dit hoofdstuk wordt de ervaren gezondheid en de ervaren geestelijke gezondheid besproken. Beide variabelen zijn met gestandaardiseerde en gevalideerde lijsten gemeten. Bovendien zijn deze lijsten afgenomen door een verslavingsverpleegkundige en niet tijdens het interview. Dat heeft het voordeel dat de data uit een andere bron dan de interviewgegevens afkomstig zijn, wat een validatie van de bevindingen in hoofdstuk 4 mogelijk maakt. Het nadeel is dat, zoals in het vorige hoofdstuk al besproken is, deze gegevens voor veel minder patiënten beschikbaar zijn, omdat een aantal deelnemers niet meer deelnamen aan de verslavingszorg (maar wel werden opgespoord voor een interview), of omdat op de methadonpost nagelaten werd de betreffende lijst in te vullen. VOEG De VOEG (Vragenlijst Onderzoek Ervaren Gezondheidstoestand) is in 1969 ontwikkeld door Dirken voor het in kaart brengen van het welbevinden van groepen arbeiders en van werkgebonden stressoren. In een literatuurstudie naar de VOEG wordt gesteld dat de vragen zowel aspecten van de lichamelijke als van de psychische gezondheidstoestand 139 Tabel 13.1 VOEG, vragenlijst ervaren gezondheid (13 items) en 4 toegevoegde items (onder stippellijn), percentages 'ja'. vóór rand. na 22 mnd con exp Heb je nogal eens pijnen in je borst of hartstreek? Heb je nogal eens een opgezet of drukkend gevoel in je maagstreek? Ben je gauw kortademig? 29.8 32.8 33.3 35.2 44.6 48.8 Is jouw maag nogal eens van streek? Heb je klachten over pijn in botten en spieren? Heb je nogal eens last van rugpijnen? Heb je vaak een gevoel van moeheid? Heb je nogal eens last van hoofdpijn? Ben je nogal eens duizelig? 37.2 37.6 39.7 33.6 45.5 44.8 62.5 50.4 22.3 16.0 23.1 24.0 Heb je wel eens een verdoofd gevoel of tintelingen in je ledematen? Voel je je nogal eens lusteloos? 35.5 41.6 66.1 68.5 Sta je in de regel 's ochtends moe en niet uitgerust op? Voel je je gauwer moe dan je normaal acht? 54.5 45.6 55.4 42.4 Moet je wel eens sterk zweten, ook als het niet warm is? Heb je nogal eens last van jeuk? 65.3 63.7 16.5 18.4 Heb je meestal iedere dag ontlasting? Voel je jezelf gezond? 66.9 67.2 59.2 60.7 p .042 con exp p 33.3 (34.8) 42.2 (41.2) 51.8 (57.1) 51.2 (50.7) 37.8 (38.8) 34.9 (33.8) 57.1 (55.1) 28.9 (26.5) 35.3 (34.3) 47.6 (53.6) 32.1 (23.2) 34.9 (30.4) 55.3 (55.4) 39.3 (30.4) 32.9 (25.0) 50.0 (44.6) 51.2 (45.5) 22.9 (18.2) 32.1 (27.3) 36.5 (32.1) .435 (.081) .171 (.108) .323 (.421) .061 (.011) .257 (.053) .025 (.111) .223 (.145) .189 (.140) .334 (.202) .072 (.008) 55.3 (55.7) 51.2 (49.3) 52.9 (51.4) 53.5 (50.0) 44.0 (38.2) 53.6 (49.1) .407 (.263) .178 (.110) .468 (.399) 68.6 (70.4) 13.4 (14.9) 75.9 (77.5) 62.4 (62.3) 65.9 (60.7) 19.0 (14.5) 74.7 (74.1) 69.0 (65.5) .353 (.127) .164 (.477) .431 (.331) .182 (.356) N= 247 bij randomisatie, N=174 na 22 maanden. Tussen haakjes: conform randomisatie (N=129). meten (Furer, König-Zahn en Tax, 1995). De VOEG wordt op ruime schaal gebruikt. 140 Voor het CBS Leefsituatie-Onderzoek hebben Jansen en Sikkel de lijst ingekort tot een 13-item versie (de VOEG-13; Jansen 1981). Hierin domineren lichamelijke aspecten duidelijk. De betrouwbaarheid is hoog: Cronbachs alpha= .80. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van deze VOEG-13. Tabel 13.1 geeft de percentages van de patiënten die de betreffende dertien klachten hebben (boven stippellijn). Voor randomisatie treedt er één verschil op tussen experimentele en controlegroep. De controlegroep ervaart meer moeheid. Na 22 maanden is dit verschil verdwenen. Verder zijn er geen verschillen tussen beide groepen bij randomisatie. Na 22 maanden zijn er wel verschillen, maar deze zijn meestal vrij klein. Twee klachten worden door de experimentele groep vaker ervaren dan door de controlegroep. Op de eerste plaats hebben de patiënten met een hoge dosis methadon vaker rugklachten (50%, controlegroep 35%). Er is geen verklaring voor dit verschil. Uit de literatuur is het niet bekend als een bijwerking van (hoge doses) methadon1. Daarnaast blijken deelnemers aan de hoge dosis groep een fractie vaker kortademig te zijn (4 procentpunten meer). Dat was te verwachten gezien het effect van methadon op de ademhaling en in dat licht bezien is het verschil klein2. Bij drie klachten is het verschil miniem: pijn in de borst, duizelig en gauw moe3. De overige acht klachten worden meer dan 5 procentpunten minder vaak door de hoge dosis groep ervaren. In de experimentele groep heeft men minder vaak een opgezet gevoel in de maagstreek (7 procentpunten minder), de maag van streek (12 procentpunten), pijn in de botten (5 procentpunten), een gevoel van moeheid (6 procentpunten), hoofdpijn (6 procentpunten), een verdoofd gevoel (11 procentpunten) en staat men vaker 's ochtends uitgerust op (7 procentpunten). Onder de stippellijn zijn vier items opgenomen die niet tot de VOEG behoren, maar die geformuleerd zijn in verband met dit experiment. Het betreft drie beschreven bijwerkingen (zweten, jeuk, obstipatie) en een algemene vraag naar 1. Ook bij de conform randomisatie behandelde groepen treedt dit verschil op, hoewel het daar iets kleiner is. 2. Bij de conform randomisatie behandelde groep is het percentage in de experimentele groep overigens niet groter, maar kleiner (2 procentpunten). 3. Pijn in de borst ligt in de conform randomisatie behandelde experimentele groep 11 procentpunten lager dan in de controlegroep. 141 het gezondheidsgevoel. De patiënten met een hoge dosis hebben niet vaker last van sterk zweten, maar minder vaak. Wel blijken deze patiënten vaker last te hebben van jeuk1. Obstipatieklachten komen in beide groepen evenveel voor. Dit item en het volgende is positief geformuleerd, hier geeft het percentage niet de klachten weer maar de mensen zonder klacht. Het algehele gezondheidsgevoel is in de experimentele groep iets beter (7 procentpunten). Uit de gegevens blijkt weinig van de traditionele bijwerkingen van methadon. In de experimentele groep die nog steeds een hoge dosis krijgt, komen kortademigheid, moeheid, lusteloosheid en zweten niet vaker, maar juist minder vaak voor. Obstipatie komt slechts iets vaker voor (4 procentpunten). Tabel 13.2 geeft de voeg-score (het gemiddeld aantal klachten) en een vergelijkbare score voor de vier items met betrekking tot bijwerkingen. De experimentele groep heeft een lagere overall score (minder klachten). Opmerkelijk is dat voor randomisatie de experimentele groep de vier bijwerkingen iets vaker ervoer. Na 22 maanden is deze achterstand van de experimentele groep verdwenen. De bijwerkingen zijn dus verdwenen ten gevolge van een verhoging van de dosis. Men kan zich zodoende afvragen in hoeverre er werkelijk van bijwerkingen sprake is. De genoemde bijwerkingen blijken in ieder geval niet dosisafhankelijk te zijn. Tabel 13.2 VOEG-13 score en score op 4 items bijwerkingen. Gemiddeld aantal klachten. allen na 22 maanden voeg-13 4 items bijwerkingen voor randomisatie voeg-13 4 items bijwerkingen conform randomisatie con exp p con exp p 5.6 5.2 .259 5.6 4.5 .053 1.9 1.9 .347 2.0 1.9 .222 5.4 5.2 .263 1.9 2.2 .002 General Health Questionnaire 1. Niet in de conform randomisatie behandelde groep. 142 De GHQ-20 (verkorte versie, Goldberg 1978) is een erkende, gevalideerde vragenlijst naar psychische problematiek die een aantal domeinen bestrijkt zoals depressie, angst, en disfunctioneren. De vragen dienen op een vierpuntsschaal (Likert-scale) te worden beantwoord en geven op de betreffende domeinen een schaalscore als indicatie voor psychische gezondheid. De verpleegkundigen van de deelnemende instellingen legden de potentiële deelnemers de vragen voor. De 20 GHQ-vragen zijn volgens een standaardprocedure bewerkt tot een index voor psychisch welbevinden1. Voor randomisatie blijken de deelnemers 8.5 psychische problemen te ervaren, zoals 'ongelukkig en neerslachtig gevoel' of 'het gevoel voortdurend onder druk te staan'. Na 22 maanden experimentele setting is dit aantal problemen met 24% teruggelopen in de controlegroep van 8.6 naar gemiddeld 6.5 problemen. In de hoge dosis groep is het aantal problemen gedaald met 37% van 8.4 naar 5.3 problemen. De experimentele groep ervaart dus minder problemen dan de controlegroep2. Tabel 13.3 General Health Questionnaire. Gemiddeld aantal problemen. allen conform randomisatie con exp p voor randomisatie GHQ 8.6 8.4 .396 na 22 maanden GHQ 6.5 5.3 .095 con exp p 6.4 4.8 .059 Conform randomisatie behandelde groep Bij de conform randomisatie behandelde experimentele groep bedraagt de daling van het aantal problemen 43% (van 8.4 naar 4.8). Voor de volledigheid geeft tabel 13.4 de verschillen per item. Het betreft de conform randomisatie behandelde groepen. Bij 18 van de 20 items ervaart de experimentele groep minder problemen. Bij de overige 2 items is het verschil ten gunste van de controlegroep minimaal (.03 en .02; plezier in dagelijkse bezigheden; problemen onder ogen zien). 1. Deze geeft het aantal keer weer dat men meer of veel meer dan gewoonlijk last heeft van een van de psychisch ongemakken. Aan missende waarden is de gemiddelde score van de wel ingevulde items toegekend. Cases met meer dan twee missende waarden tellen niet mee. 2. Wanneer voor toetsing gebruik gemaakt wordt van factorscores zijn de verschillen significant (p=.046, conform randomisatie p=.022). Factorscores voldoen beter omdat die ook gebruik maken van de verschillen tussen score 1 en 2 en tussen score 3 en 4. Bij de traditionele score-toekenning wordt die variantie weggegooid. 143 Bij 8 van de 20 items is het verschil ten gunste van de experimentele groep vrij groot (verschil > .20 en p <.10). De deelnemers aan de experimentele groep kunnen zich beter concentreren, slapen beter, hebben vaker het gevoel de dingen goed te doen, nemen minder vaak de dingen zwaar op, hebben minder vaak het gevoel dat alles teveel wordt, voelen zich minder vaak ongelukkig en neerslachtig, hebben meer vertrouwen in zichzelf en beschouwen zichzelf minder vaak als een waardeloos iemand. VOEG, GHQ en centrale effectmaten In tabel 13.5 is de samenhang tussen centrale effectmaten enerzijds en de VOEG en GHQ anderzijds weergegeven. Duidelijk is dat beide meetinstrumenten vooral sterk samenhangen met de centrale effectmaat voor psychische problematiek. De GHQ en de VOEG blijken zwakker samen te hangen met de centrale effectmaat voor de gezondheidssituatie. Dit komt omdat deze centrale effectmaat vooral gebaseerd is op feitelijke zaken, zoals aantal dagen ziekte of ziekenhuis en veel minder op de beleving van de gezondheid. 144 Tabel 13.4 Items in de GHQ. Gemiddelde score, hoe hoger hoe meer problemen. Alleen conform randomisatie behandelde groepen. item - Heb je je de laatste tijd kunnen concentreren op je bezigheden? - Ben je de laatste tijd door zorgen veel slaap tekort gekomen? - Heb je je de laatste tijd goed kunnen bezighouden? - Ben je de laatste tijd evenveel het huis uitgeweest als gewoonlijk? - Heb je de laatste tijd het gevoel dat je de dingen over het geheel genomen goed doet? - Ben je de laatste tijd tevreden over de manier waarop je je taken uitvoert? - Heb je de laatste tijd het gevoel gehad zinvol bezig te zijn? - Voelde je je de laatste tijd in staat om beslissingen (over dingen) te nemen? - Heb je de laatste tijd het gevoel gehad dat je voortdurend onder druk stond? - Heb je de laatste tijd het gevoel gehad dat je je moeilijkheden niet de baas kunt? - Heb je de laatste tijd plezier kunnen beleven aan je dagelijkse bezigheden? - Heb je de laatste tijd de dingen zwaar opgenomen? - Ben je de laatste tijd in staat geweest je problemen onder ogen te zien? - Heb je de laatste tijd het gevoel gehad dat alles je teveel aan het worden is? - Heb je je de laatste tijd ongelukkig en neerslachtig gevoeld? - Ben je de laatste tijd het vertrouwen in jezelf kwijtgeraakt? - Heb je je de laatste tijd als een waardeloos iemand beschouwd? - Het je je de laatste tijd alles bij elkaar redelijk gelukkig gevoeld? - Ben je de laatste tijd voortdurend zenuwachtig geweest? - Ben je de laatste tijd wel eens zo zenuwachtig geweest dat je niets meer kon 145 con exp p 2.32 2.12 .053 2.19 1.75 .004 2.03 1.93 .212 2.13 2.12 .484 2.21 1.93 .033 2.31 2.24 .321 2.22 2.10 .218 2.14 2.07 .282 2.12 2.05 .325 2.14 1.98 .177 2.22 2.24 .454 2.31 2.07 .084 1.85 1.88 .375 2.46 2.03 .008 2.31 2.05 .070 1.89 1.64 .063 1.76 1.54 .083 2.29 2.17 .210 2.06 1.93 .219 1.64 1.58 .339 Tabel 13.5. Correlaties tussen VOEG en GHQ en de vijf centrale effectmaten. centrale effectmaten druggebruik gezondheid psychische situatie sociale situatie totale situatie VOEG-13 .11 (.083) .25 (.000) .62 (.000) .21 (.004) .47 (.000) GHQ .16 (.014) .28 (.000) .53 (.000) .28 (.000) .51 (.000) N=165, resp. 171. Tussen haakjes p-waarde. Conclusie In dit hoofdstuk is met twee gestandaardiseerde en gevalideerde instrumenten onderzocht of de experimentele groep minder lichamelijke en psychische problemen ervaart. De gegevens zijn door een ander persoon (de verpleegkundige) en in een andere setting verzameld dan de interviewgegevens. - Inderdaad blijken deelnemers aan de experimentele groep minder gezondheids- en psychische problemen te ervaren dan de deelnemers aan de controlegroep. Het effect bereikt borderline significance in de conform randomisatie behandelde groepen. - Patiënten met een hoge doses methadon ervaren niet of nauwelijks (kortademig, obstipatie) de traditionele bijwerkingen van methadon zoals lusteloosheid, moeheid en sterk zweten. - Rugpijn komt vaker voor in combinatie met hoge doses. Waarom dit zo is, is onduidelijk. 146 14. Urinecontroles Naast interviews en door de hulpverlening genoteerde gegevens, is gebruik gemaakt van urinecontroles. Deze vonden onaangekondigd plaats op het moment dat de deelnemers hun methadon kwamen afhalen. Het laboratorium van de Jellinek onderzocht de monsters en rapporteerde hierover aan de instelling. De urinemonsters zijn onderzocht op de aanwezigheid van afbraakprodukten van methadon en van andere drugs. Alle instellingen hebben op methadon, opiaten en cocaïne laten controleren en sommige ook op amfetaminen, benzodiazepinen, alcoholpromillage en cannabis. De toegepaste urinetesten kunnen methadon tot 4 dagen na inname aantonen, opiaten tot 2 dagen na gebruik, amfetaminen tot enkele dagen (bij grote hoeveelheden) en cocaïne tot 1 dag na gebruik. Voor benzodiazepinen is dit afhankelijk van soort en cumulatie. In dit hoofdstuk worden deze gegevens besproken. Tabel 14.1 geeft de gemiddeld proportie positieve testen in controle en experimentele groep gedurende de tweede fase van het experiment, dat wil zeggen van maand 11 tot maand 22 na de start van de opbouw van de methadondosis in de experimentele groep. In die periode zijn er 1495 urinecontroles uitgevoerd bij 176 deelnemers. Gemiddeld is dit 8.5 controles per deelnemer. In de controlegroep ligt dit gemiddelde 147 Tabel 14.1. Percentage positieve urinetesten van alle afgenomen testen van maand 11 tot en met maand 22 na start opbouw hoge doses methadon. percentage positieve urinetesten van alle afgenomen testen van maand 11 t/m 22 urinetest op ... controle groep experimentele groep allen p opiaten 63.1 59.4 61.2 .270 cocaïne 62.9 53.8 58.1 .060 1.8 2.8 2.3 .304 bezodiazepinen 71.5 60.4 65.6 .026 alcohol 16.9 15.6 16.2 .358 cannabis 35.1 30.1 33.0 .256 methadon 95.7 96.6 96.2 .285 opiaten, cocane en benzodiazepinen gemiddeld 65.8 57.9 61.6 .026 amfetamine N = 176, 1495 urinetesten, gemiddeld 8.5 testen per deelnemer. lager (7.8), dan in de experimentele groep (9.1), maar dit verschil is niet significant (p=.119). In 61% van alle afgenomen urinemonsters werden opiaten aangetroffen, in de controlegroep ligt dit percentage op 63%, in de hoge doses groep op 59%. Dit is een klein verschil. In hoofdstuk 4 (tabel 4.1) bleek dat in de experimentele groep iets meer deelnemers helemaal geen heroïne meer gebruiken (40% experimentele groep, 33% controlegroep), maar vooral het zeer frequent gebruik ligt duidelijk lager in de experimentele groep (dagelijks: 17% experimentele groep, 31% controlegroep). Bij een afname van de frequentie van het gebruik ten gevolge van hoge doses methadon, bijvoorbeeld een verschuiving van dagelijks gebruik naar gebruik om de dag, zal het aantal positieve testen hetzelfde blijven. In 58% van alle afgenomen urinemonsters werden (afbraakproducten van) cocaïne aangetroffen, in de controlegroep ligt dit percentage op 63%, in de hoge doses groep op 54%. In hoofdstuk 4 (tabel 4.1) bleek het cocaïnegebruik volgens opgave door de deelnemers in de interviews slechts een fractie lager te liggen in de experimentele groep. Hier blijkt het verschil tamelijk substantieel te zijn. 148 Amfetamine wordt praktisch niet aangetroffen in de urinemonsters. Ook volgens de interviews worden amfetaminen nauwelijks gebruikt door deze groep patiënten. Benzodiazepinen zijn in 66% van de samples aangetoond, in de controlegroep ligt dit percentage gemiddeld op 72%, in de experimentele groep op 60%. Ook uit de interviews bleek dat er een verschil tussen experimentele en controlegroep optreedt in gebruik van benzodiazepinen, maar daar bleek dit verschil klein. Waarschijnlijk wordt hier een groter verschil gevonden, omdat in de vragenlijst alleen gevraagd is naar het gebruik van tranquillizers en slaapmiddelen zonder recept. Ook het gebruik op recept zal door de hoge doses methadon gedaald zijn. In 16% van de urinecontroles werd alcohol aangetroffen. Aangezien de urinecontroles doorgaans in de loop van de ochtend plaats vinden is het niet verwonderlijk dat dit percentage vrij laag ligt. Volgens de interviews gebruikt 12% van de patiënten dagelijks meer dan 10 glazen alcohol. In de experimentele groep ligt het percentage positieve urines even hoog als in de controle groep (16 en 17%). Ook uit de interviews kwamen geen verschillen naar voren tussen beide groepen in alcoholgebruik. Cannabis wordt in 33% van de samples opgespoord. In de experimentele groep ligt dit gemiddelde percentage lager, namelijk op 30%, dan in de controlegroep (35%). Opvallend is dat in vrij veel urines geen methadon wordt aangetroffen (4%), terwijl methadon tot 4 dagen na inname aantoonbaar is. Deze indicatie voor de therapietrouw ligt in experimentele en controlegroep op hetzelfde niveau. Wanneer een gemiddelde genomen wordt van de positieve uitslagen voor opiaten, cocaïne en benzodiazepinen (onderste regel tabel 14.1), dan blijkt dat gemiddeld genomen 62% van deze drie testen positief is, in de controlegroep ligt dit percentage op 66%, in de experimentele groep op 58%. Dit verschil is significant. Druggebruik volgens interviews en volgens urinecontroles Zowel urinecontroles als interviewvragen hebben beperkingen voor het vaststellen van het feitelijke druggebruik. Een urinecontrole geeft geen indicatie voor de hoeveelheid die van de drug gebruikt is1 en betreft uitsluitend een 1. Een indicatie voor de gebruikte hoeveelheid wordt wel verkregen uit de analyse, maar deze 149 meting van het gebruik gedurende de voorgaande 1 à 2 dagen. Alleen met zeer frequent herhaalde controles kan een langere periode dekkend in beeld gebracht worden. Met interviewvragen kunnen hoeveelheden en lange periodes in beeld gebracht worden, maar men vertrouwt in dat geval op de bereidheid van de respondent naar waarheid te antwoorden en op de kwaliteit van zijn geheugen. Een duidelijke tegenspraak tussen beide metingen treedt op wanneer de respondent zegt helemaal niets te gebruiken, terwijl uit één of meer testen blijkt dat hij wel gebruikt1. In dat geval heeft de patiënt zich of vergist, bijvoorbeeld omdat hij de periode (in dit geval 3 maanden) niet duidelijk voor de geest had, of hij verdoezelt zeer incidenteel gebruik, of hij vertelt willens en wetens onwaarheid. Onderzocht is hoe vaak zich een dergelijke tegenspraak tussen urinetesten en interviewvragen voordoet. Gebruik is gemaakt van de vragen over de afgelopen 3 maanden in plaats van de vragen over de afgelopen 2 weken om voldoende eenheden in analyse te houden. Het betreft 120 deelnemers bij wie in deze periode 333 urinetesten zijn afgenomen, gemiddeld 2.8 testen per deelnemer. Er zijn geen verschillen in aantallen urinetesten tussen degenen die in het interview zeggen de desbetreffende drug wel te gebruiken en degenen die zeggen de drug niet te gebruiken. Tabel 14.2 geeft het gemiddelde percentage positieve urines afhankelijk van het antwoord op de interviewvragen. Bij deze groep van 120 deelnemers was 58% van de onderzochte urines in de periode van 3 maanden voor het interview positief voor opiaten. Bij degenen die zeiden in deze periode geen heroïne gebruikt te hebben is 19% van alle onderzochte urines positief, en derhalve is 81% van de onderzochte urines negatief. Bij degenen die zeiden de drug wel te gebruiken is 70% van de wordt door het Jellinek laboratorium niet doorgegeven, daar men deze indicatie als te afhankelijk van externe factoren (metabolisme e.d.) beschouwd. 1. Bij frequente urinetesten kan ook het omgekeerde geval zich voordoen: patint zegt te gebruiken, maar gebruikt volgens de testen niet. 150 Tabel 14.2. Druggebruik volgens interviews en volgens urinetesten. volgens interview afgelopen 3 maanden gebruikt, % deelnemers heroïne cocaïne amfetamine benzodiazepinen (zonder recept) > 10 glazen alcohol cannabis % positieve testen van alle afgenomen testen 3 maanden voor interview nee 23.3 19.2 ja 76.7 70.4 nee 25.0 15.0 ja 75.0 68.7 nee 94.2 1.3 ja 5.8 7.1 nee 63.3 60.7 ja 36.7 75.9 nee 70.0 4.1 ja 30.0 14.1 nee 40.0 6.2 ja 60.0 37.0 allen p 58.4 .000 55.3 .000 1.6 .090 66.3 .032 7.1 .014 24.7 .000 N = 120, 333 urinetesten, gemiddeld 2.8. urines positief op opiaten, ergo is hier 30% van de monsters negatief. Tabel 14.3 geeft een nadere specificatie. De percentages betreffen hier geen positieve urinetesten, maar deelnemers. Bij 68% van die deelnemers die zeggen geen heroïne te hebben gebruikt wordt geen enkele positieve urine gevonden, bij 18% wordt één positieve urine gevonden, bij 14% twee, 3 of meer positieve urines komen bij deze groep niet voor. Bij groep die zegt wel heroïne te gebruiken worden bij 18% van de deelnemers 3 of 4 positieve urines aangetroffen en bij 9% zijn er meer dan 4 positieve testen. Hoewel het duidelijk is dat de antwoorden van de respondenten niet volledig betrouwbaar zijn, blijkt uit deze gegevens dat met name incidenteel gebruik verdoezelt wordt en in het interview wordt gepresenteerd als 'geen gebruik'. Respondenten die zeggen geen heroïne te gebruiken, maar die bij herhaling een positieve urine produceren, blijken niet voor te komen. 151 Tabel 14.3. Druggebruik volgens interviews en volgens urinetesten. Percentage deelnemers. % deelnemers met ... positieve urinetesten 3 maanden voor interview volgens interview afgelopen 3 maanden gebruikt, % deelnemers heroïne cocaïne amfetamine benzodiazepinen (zonder recept) > 10 glazen alcohol cannabis 0 1 2 3-4 >4 nee 23.3 67.9 17.9 14.3 0.0 0.0 ja 76.7 20.7 26.1 26.1 18.4 8.8 nee 25.0 76.7 10.0 10.0 0.0 3.3 ja 75.0 16.7 40.0 25.6 11.1 6.6 nee 94.2 98.2 1.8 0.0 0.0 0.0 ja 5.8 85.7 14.3 0.0 0.0 0.0 nee 63.3 31.6 31.6 23.7 5.2 7.8 ja 37.7 15.9 36.4 25.0 22.7 0.0 nee 70.0 95.2 2.4 2.4 0.0 0.0 ja 30.0 75.0 16.7 2.8 2.8 2.8 nee 60.0 93.8 4.2 2.1 0.0 0.0 ja 40.0 61.1 20.8 15.3 2.8 0.0 N = 120, 333 urinetesten, gemiddeld 2.8. Een identiek patroon is zichtbaar bij de andere drugs, op twee uitzonderingen na. Op de eerste plaats blijkt één respondent te zeggen geen cocane te gebruiken, terwijl hij meer dan 4 keer een positieve urine produceert. Op de tweede plaats is het patroon bij benzodiazepinen sterk afwijkend. Het percentage positieve urines is voor degenen die zeggen geen slaapmiddelen en tranquillizers zonder recept te gebruiken hoog (61%; 76% bij degenen die zeggen deze middelen wel te gebruiken, tabel 14.2) en 13% van degenen die zeggen deze middelen niet zonder recept te gebruiken produceerden meer dan 2 positieve urines (tabel 14.3). Al eerder is er op gewezen dat dit komt doordat de patinten ook benzodiazepines op recept gebruiken. Tabel 14.5 geeft tenslotte correlaties tussen het percentage positieve urines in de drie maanden voor het interview en de omvang van het druggebruik volgens de interviews gedurende de voorgaande drie maan- 152 Tabel 14.4. Correlaties tussen gebruik van drugs afgelopen 3 maanden, gemeten via interviews en gemeten via urinecontroles. N=120. correlatie p opiaten .53 .000 cocaïne .51 .000 amfetamine .38 .018 benzodiazepinen .17 .030 alcohol .29 .001 cannabis .40 .000 opiaten+cocane+benzodiazepinen .55 .000 den. De correlaties bij benzodiazepinen en alcohol zijn laag (r .30). Bij benzodiazepinen ligt dit aan een vraagstelling die niet zonder meer aansluit op de uitslag van een urinetest ('zonder recept'). Alcohol is enerzijds slechts 12 uur na gebruik aantoonbaar, anderzijds kan ook minder dan '10 glazen' alcohol een positieve testuitslag produceren. Bij amfetaminen en cannabis is de samenhang redelijk (r = ± .40). Bij amfetaminen zal het zeer sporadische gebruik van deze drug een rol spelen. Waarom de samenhang bij cannabis niet sterker is, is onduidelijk. Bij opiaten en cocaïne is de samenhang bevredigend (r > .50). Conclusie - Het geringere druggebruik in de experimentele groep kan ook met behulp van urinecontroles worden vastgesteld. - De antwoorden op interviewvragen naar druggebruik corresponderen niet volledig met de uitslagen van de urinetesten. Met name incidenteel gebruik van heroïne en cocaïne wordt in de interviews soms verdoezelt en gepresenteerd als 'geen gebruik'. - Niettemin is de samenhang tussen interviewvragen en de uitslagen van de urinetesten bij heroïne en cocane bevredigend (correlatie > .50), bij amfetaminen en cannabis redelijk (r = .40). Bij benzodiazepinen en alcohol is deze samenhang zwak ten gevolge van het feit dat de vraagstelling in de interviews niet zonder meer aansluit op de uitslag van de urinetesten. 153 154 15. Bijwerkingen volgens de patiënt Bijwerkingen van methadon zijn met name sedatie, ademhalingsdepressie, obstipatie, urineretentie, gewichtstoename, vochtretentie, overmatig zweten, jeuk en huidirritatie. Van sedatie kan sprake zijn als de patiënt suf en slaperig wordt, nog maar moeilijk aanspreekbaar is en moeite heeft met denken. Een ademhalingsdepressie treedt op als het centrale ademhalingscentrum onderdrukt wordt, wat flauwvallen en wegraken tot gevolg kan hebben. Bovendien raakt de gebruiker door onderdrukking van ademhaling en hoestreflex overtollig slijm niet meer kwijt, wat hem kwetsbaarder maakt voor longaandoeningen zoals bronchitis. Van obstipatie is sprake als de stoelgang te lang uitblijft. Gewichtstoename en vochtretentie gaan vaak samen. Naarmate de methadondosis hoger komt te liggen, zullen bijwerkingen van methadon toenemen maar ook zullen de onthoudingsverschijnselen afnemen. De lichamelijke symptomen van abstinentie zijn bij methadon dezelfde als bij heroïne, maar zij treden later op en zijn milder (zie onder meer Van Wilgenburg 1995 en Post 1998). Het betreft de volgende abstinentieverschijnselen: spierpijn, buikkrampen en diarree, afwisselend warm en koud voelen, kippenvel, loopneus, geeuwen, rusteloosheid, versnelde ademhaling, hyperventilatie, hartkloppingen, verhoogde bloeddruk, toegenomen lichaamstemperatuur, lichte koorts, onwillekeurige bewegingen van de benen, spiertrekkingen, botpijnen, slapeloosheid en braken. In de voorgaande hoofdstukken zijn al een aantal onderzoeksgegevens gerapporteerd die (mede) betrekking hebben op mogelijke bijwerkingen van hoge doses methadon. Voor de overzichtelijkheid worden de belangrijkste conclusies hier herhaald. Van 5 deelnemers werd een ernstig ongewenst voorval gemeld, zoals een suïcidepoging of een ziekenhuisopname. Eén van deze deelnemers behoorde tot de controlegroep, 4 tot de experimentele groep. 7 patinten overleden tijdens het experiment. Op basis van onderzoek onder Nederlandse methadonpatiënten kon verwacht worden dat 5 patiënten zouden overlijden gedurende de looptijd van het experiment. Als er rekening mee wordt gehouden dat het problematische deel van de methadonpopulatie geselecteerd is voor het experiment, dan is dit geen opmerkelijke afwijking. Twee overledenen behoorden tot de controlegroep, vijf tot de experimentele groep. Het verschil is niet significant als overledenen en ongewenste voorvallen worden samengenomen. Uit een analyse van de vrije tijdsactiviteiten blijkt geen sederend effect van hoge doses. Integendeel, de hoge doses gaan samen met een meer actieve tijdsbesteding. Ook de analyse van de ervaren gezondheid (VOEG) laat nauwelijks bijwerkingen zien. Patiënten met een hoge doses methadon ervaren slechts in geringe mate meer obstipatie, terwijl bijwerkingen van methadon zoals lusteloosheid, moeheid en sterk zweten door hen juist minder ervaren worden. Ook een analyse van de notities van de arts duidt niet op het voorkomen van bijwerkingen. Door artsen worden voor de deelnemers van de experimentele groep wel vaker bijzonderheden genoteerd, maar dat was te verwachten gezien de grotere alertheid van de artsen bij de hoge dosis groep in verband met mogelijke complicaties door hoge doses methadon. Een inhoudelijke analyse van de genoteerde opmerkingen in controle en experimentele groep (tabel 12.7) wijst niet op het optreden van bijwerkingen van hoge doses methadon. Gedurende het experiment werd regelmatig bij de deelnemers naar klachten geïnformeerd en er werd gevraagd of bijwerkingen van methadon optraden. Deze gegevens werden verzameld om eventuele risicovolle situaties te kunnen vermijden. Hierdoor zouden mogelijke problemen als gevolg van het gebruik van hogere doses methadon spoedig onderkend kunnen worden. Ook aan de controlegroep werd steeds gevraagd of zij klachten hadden. In een eerdere publicatie (Bureau Driessen 2000: 89-102) is gerapporteerd over deze klachten en bijwerkingen, zoals genoteerd door arts en verpleegkundige. De te verwachten bijwerkingen van methadon (sedatie, ademhalingsdepressie, obstipatie, gewichtstoename en zweten, jeuk en huidirritatie) traden inderdaad iets vaker op in de experimentele groep, maar alleen de categorieën 'lusteloosheid' tijdens de opbouw van de hoge methadondosis en de categorie 'zweten, jeuk en huidirritatie' tijdens de laatste fase van het experiment leverde een duidelijk verschil op tussen controle en experimentele groep. Deze 156 verschillen werden geconstateerd door de verpleegkundigen. Dat verpleegkundig personeel de standaard bijwerkingen van methadon, waarop zij bij de voorbereiding van het experiment uitdrukkelijk gewezen zijn, vaker waarneemt in de hoge dosis groep, hoeft geen verbazing te wekken. Verwachtingen over optredende bijwerkingen zullen een rol hebben gespeeld. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op bijwerkingen zoals die gerapporteerd zijn door de deelnemers zelf. Tabel 15.1 geeft een overzicht van de in de interviews gerapporteerde bijwerkingen. Het is duidelijk dat zowel in de controlegroep als in de experimentele groep de gerapporteerde bijwerkingen zijn toegenomen. Mogelijk hangt dit samen met het feit dat er door verpleegkundige en arts frequent naar bijwerkingen geïnformeerd werd lopende het experiment. Evenzeer is duidelijk dat er geen enkel verschil optreedt tussen de hoge dosis groep en de lage dosis groep. Ook wanneer de analyse beperkt wordt tot degenen die conform de randomisatie behandeld zijn, blijkt er geen verschil op te treden (lage dosis volgens randomisatie en lage dosis feitelijk: 30% rapporteert bijwerkingen; hoge dosis randomisatie en feitelijk: 30% rapporteert bijwerkingen). Ook de correlatie tussen de feitelijke dosishoogte en het al dan niet rapporteren van bijwerkingen is effectief nul (voor degenen conform randomisatie: r=.00, p=.494, N=154; inclusief degenen die niet conform randomisatie behandeld zijn: r= -.03, p=.330, N=203; p-waarden eenzijdig). Tabel 15.1 Bijwerkingen van methadon. vóór randomis. Heb je last van bijwerkingen van de methadon? ja nee onduidelijk na 22 mnd con exp con exp p 21.7 75.0 3.3 18.3 79.4 2.4 29.8 69.2 1.0 30.6 67.6 1.9 .494 N=247 (voor randomisatie) en 225 (na 22 maanden). Verschil vóór randomisatie niet significant. 157 Conclusie - Er kan geen relatie aangetoond worden tussen de dosishoogte en de gerapporteerde bijwerkingen. Deelnemers aan de experimentele groep rapporteren precies evenveel bijwerkingen als deelnemers in de controlegroep. Er blijkt wel een zwak verband tussen lidmaatschap van de hoge dosis groep en bijwerkingen zoals geconstateerd door medisch personeel. Dit personeel heeft uiteraard verwachtingen over bijwerkingen. 158 16. Samenvatting en Conclusie In het buitenland worden goede resultaten behaald met doseringen methadon die hoger liggen dan in Nederland gebruikelijk is. Om na te gaan of dergelijke hoge doseringen ook in de Nederlandse laagdrempelige methadonprogramma's effectief zijn, is het effect van doses methadon van meer dan 84 mg per dag in een gerandomiseerd experiment op negen methadonposten vastgesteld. De deelnemers aan het experiment werden 22 maanden gevolgd. 247 deelnemers werden gerandomiseerd. Deze deelnemers kunnen representatief geacht worden voor de meer problematische methadonpatiënten in Nederland. 121 deelnemers werden door randomisatie toegewezen aan de lage dosis groep (< 85 mg). Deze groep ontving een dosis methadon, zoals gebruikelijk in Nederlandse methadonprogramma's. 126 deelnemers werden toegewezen aan de hoge dosis groep ( 85 mg). Deze groep werd geleidelijk opgebouwd tot een dosis van meer dan 84 mg per dag bereikt werd. De uiteindelijke dosis werd in overleg met de patiënt vastgesteld, maar bleef onder de 160 mg per dag. In veel gevallen werd de uitslag van de randomisatie (hoge of gebruikelijke dosis) niet gedurende de volle 22 maanden gevolgd. 12% van de lage dosis groep ontving na 22 maanden een hoge dosis in plaats van een lage, 28% van de hoge dosis groep ontving een lage dosis in plaats van een hoge dosis. De verschillen tussen de negen methadonposten wat dit betreft zijn significant. De sociale setting waarin dit experiment werd uitgevoerd bleek niet altijd ideaal. Bij verslavingsartsen bestond in enkele gevallen weerstand tegen het 159 voorschrijven van hoge doses methadon, zoals blijkt uit het hoge percentage deelnemers aan de experimentele groep dat na verloop van tijd geen hoge dosis meer ontving. In enkele andere gevallen liet men het (op grond van praktijkervaring veronderstelde) belang van de patiënt zwaarder wegen dan het belang van het onderzoek, door aan deelnemers van de controlegroep hoge doses methadon voor te schrijven. Daarnaast bleek de bereidheid bij de verslavingszorg om na 22 maanden nog gegevens te verzamelen en te rapporteren in enkele gevallen afgenomen te zijn. Met beide factoren, het niet volgen van de randomisatie en een incidenteel afnemende bereidheid lijsten in te vullen, is geen rekening gehouden bij de opzet van het experiment. Hierdoor daalt het aantal eenheden in analyse soms sterk en vindt er in dit experiment een onderschatting plaats van de effecten van hoge doses methadon. Om de effecten van hoge doses methadon vast te stellen zijn de controlegroep en de experimentele groep vergeleken. De deelnemers uit de controlegroep die in afwijking van de randomisatie-uitslag inmiddels een hoge dosis methadon kregen en de deelnemers uit de experimentele groep die inmiddels een lage dosis methadon kregen, bleven ingedeeld bij hun groep volgens randomisatie. Ook hierdoor wordt het effect van hoge doses methadon onderschat. Toetsing: Centrale Effectmaten De deelnemers in de controle en experimentele groep zijn na 22 maanden op vier gebieden vergeleken: druggebruik, lichamelijke situatie, psychische situatie en sociale situatie. De situatie op deze vier gebieden is vervolgens samengenomen tot één centrale effectmaat, die de totale situatie van de deelnemers beschrijft. Bij vergelijking van de twee groepen konden de volgende effecten worden vastgesteld. - Hoge doses methadon hebben een gunstig effect op het druggebruik. Het heroïnegebruik loopt terug en het gebruik van andere middelen stijgt niet. Het percentage zeer problematisch druggebruik daalt in de experimentele groep met 28 procentpunten, in de controlegroep daalt het ook, maar minder sterk, namelijk met 16 procentpunten. - De lichamelijke situatie van de methadonpatiënten in de experimentele groep is na 22 maanden beter dan die in de controlegroep. Het percentage met een zeer problematische gezondheidssituatie daalt in de experimentele groep met 5 procentpunten, in de controlegroep stijgt dit percentage met 4 procentpunten. 160 - Ook op het psychisch welbevinden van de methadonpatiënten hebben hoge doses een gunstig effect. Het percentage met een zeer problematische psychische situatie daalt in de experimentele groep met 7 procentpunten, in de controlegroep stijgt dit percentage met 3 procentpunten. - Een effect van hoge doses methadon op de sociale situatie kon niet aangetoond worden. In de experimentele groep daalt het percentage met een zeer problematische sociale situatie met 7 procentpunten, in de controlegroep daalt dit percentage met 8 procentpunten. - Wanneer de metingen op deze vier gebieden (inclusief sociale situatie) worden samengenomen tot een centrale effectmaat, blijkt dat hoge doses methadon een positief effect hebben op de totale situatie van de methadonpatiënten. Dit effect manifesteert zich het duidelijkst in het aantal patiënten met een zware problematiek. Het percentage met een zeer problematische algehele situatie daalt in de experimentele groep met 22 procentpunten, in de controlegroep daalt dit percentage met 3 procentpunten. Mogelijk verstorende factoren Onderzocht is of er mogelijk verstorende factoren aan te wijzen zijn, die (mede) bovengenoemde resultaten zouden kunnen hebben bewerkstelligd. - Als de overleden patiënten en de niet-bereikte patiënten in de analyse worden opgenomen, blijft het effect op de centrale effectmaat bestaan. - Verschillen in behandeling op de verschillende methadonposten hebben niet geleid tot verschillen in uitkomsten. - Hoge doses methadon hebben ook een positief effect als rekening wordt gehouden met de bestaande uitgangssituatie. Het is niet zo dat verschillen in uitgangssituatie tussen controle en experimentele groep het effect van de experimentatie deels doen verdwijnen. In de experimentele groep is de overeenkomst tussen uitgangssituatie en de situatie na 22 maanden minder groot dan in de controlegroep. Hoge doses brengen derhalve veranderingen teweeg, die bij de controlegroep uitblijven. - Deelnemers in de experimentele groep voelen zich prettiger. Dat kan als een pluspunt van de hoge doses beschouwd worden. Wanneer op twee verschillende manieren dit 'welbevinden' verwijderd wordt uit de analyse, blijven de vastgestelde effecten bestaan. 161 - De centrale effectmaten corresponderen met het oordeel van de verslavingsarts, met gestandaardiseerde en gevalideerde meetinstrumenten (VOEG, GHQ) en met urinecontroles. - Deze bevindingen worden niet tegengesproken als alleen de conform de randomisatie behandelde patiënten geanalyseerd worden. De verschillen tussen experimentele en controlegroep kunnen derhalve niet toegeschreven worden aan uitval ten gevolge van het niet bereiken van patiënten of ten gevolge van overlijdensgevallen, aan verschillen in behandeling op de negen methadonposten, aan verschillen in de uitgangssituatie, aan een ongespecificeerd gevoel van welbevinden in de experimentele groep ten gevolge van tevredenheid met de hoge dosis, aan onbetrouwbare of niet valide metingen of aan nog andere verschillen tussen beide groepen, anders dan de experimentele factor. 162 Explorerende analyses Daarnaast zijn een aantal meer explorerende analyses uitgevoerd. Daaruit blijkt het volgende. Hoogte van de dosis Betrekkelijk hoge doses methadon (> 134 mg) blijken nog steeds effectief te zijn. Verlaging van de dosis naar een niveau onder de 85 mg in de experimentele groep heeft geen gunstige uitwerking gehad op het functioneren van deze patiënten. De situatie van deze patinten is na 22 maanden veel problematischer dan de situatie van de patinten die een hoge dosis bleven ontvangen. Drugs Het spuitgedrag is sterk afgenomen tijdens de experimentele periode. In de experimentele groep is deze afname niet sterker dan in de controlegroep. Gezondheid Deelnemers aan de experimentele groep ervaren minder gezondheidsproblemen dan de deelnemers aan de controlegroep (VOEG). Het effect bereikt borderline significance in de conform randomisatie behandelde groepen. Bij een geselecteerde groep van patinten wordt door de arts geen verschil geconstateerd tussen experimentele en controlegroep wat betreft aspecten van de gezondheid. Het oordeel van de arts over de gezondheidssituatie komt overeen met de in de effectmaat vastgestelde situatie wat betreft de gezondheid, maar deze samenhang is vrij zwak. Dit komt omdat artsen sterk op aspecten letten als gebit en hygiëne die voor de patiënt geen of een ondergeschikte rol spelen. Door de artsen worden voor de deelnemers aan de experimentele groep vaker bijzonderheden genoteerd. Dat was te verwachten gezien de grotere alertheid van de artsen op eventuele complicaties in verband met hoge doses methadon. Psychische situatie Deelnemers aan de experimentele groep blijken minder psychische problemen te ervaren dan de deelnemers aan de controlegroep (GHQ). Het effect bereikt borderline significance in de conform randomisatie behandelde groepen. Verslavingsartsen beoordelen het psychisch functioneren van de patinten met een hoge dosis minder vaak onvoldoende. 163 Sociale situatie Een effect van hoge doses methadon op de sociale situatie blijft uit. Het uitblijven van dit effect is een gevolg van een combinatie van positieve, negatieve en niet-optredende effecten. Op de eerste plaats is er geen enkel effect op crimineel gedrag en op de huisvestingssituatie. Op de tweede plaats is er een positief effect op het sociale netwerk: patiënten uit de experimentele groep zijn veel minder met mede-druggebruikers op gaan trekken. Op de derde plaats is er een negatief effect op de arbeidsparticipatie: patiënten met hoge doses werken minder. Het uitblijven van een positief effect op de arbeidsparticipatie hangt waarschijnlijk samen met onvoldoende vertrouwdheid van de hulpverlening met hoge doses methadon en met een voor randomisatie al bestaand verschil tussen controle en experimentele groep. Er treedt een verschuiving in het tijdsbestedingspatroon van patiënten met een hoge dosis methadon op. Hoge dosis patiënten hebben vaker een actief tijdsbestedingspatroon gericht op therapie en sport en minder vaak een tijdsbestedingspatroon dat zich concentreert rond de oude vrienden en familie. Ook een uitgesproken passieve tijdsbesteding, die vooral bestaat uit in bed liggen en thuis zitten, komt onder deelnemers met een hoge dosis minder vaak voor. Bij een geselecteerde groep patiënten, die niet werken en die conform de randomisatie behandeld zijn, gaan hoge doses samen met minder lichte delicten, meer contact met niet-druggebruikers, een betere beoordeling van de eigen sociale situatie en een betere totale sociale situatie. Ook op de andere variabelen treden (kleine) verbeteringen op. Op deze termijn van 22 maanden lijkt er enige sociale isolatie op te treden. Men trekt minder op met vrienden, familie en mede-druggebruikers, maar aan het opbouwen van nieuwe contacten is men kennelijk nog niet toegekomen. Het is derhalve niet uitgesloten dat hoge doses methadon op de lange duur ook samen gaan met sociale veranderingen ten goede. Effect na 10 maanden Voor geen van de effectmaten wordt een groot verschil tussen de experimentele en de controlegroep aangetroffen na 10 maanden. Voor het merendeel van de onderzochte variabelen geldt dat de na 22 maanden vastgestelde verbeteringen na 10 maanden al zichtbaar zijn, hoewel de verbeteringen dan nog klein zijn. 164 Geconcludeerd kan worden dat het effect van hoge doses methadon tijd nodig heeft om tot expressie te komen. De analyse laat zien dat ook in de tweede periode tussen 10 en 22 maanden nog substantiële verbeteringen optreden. Nergens blijkt dat het effect van methadon na verloop van tijd begint uit te doven. In de tweede periode wordt juist een grotere winst geboekt met hoge doses methadon dan in de eerste periode. Dat houdt een belofte in voor het effect van hoge doses methadon over nog langere perioden. Hulpverlening Het gebruik van de hulpverlening wordt slechts in geringe mate benvloed door hoge doses methadon. Hoge doses gaan samen met iets meer gebruik van op verandering gerichte hulpverlening. De deelname aan op opvang gerichte hulpverlening loopt een fractie terug bij de hoge dosis groep, terwijl deze deelname bij patiënten met een lage dosis op hetzelfde niveau blijft. De hulpverlening speelt geen enkele intermediërende rol bij het positieve effect van de hoge doses methadon. Hoge doses methadon hebben geen invloed op de beoordeling van de kwaliteit van de hulpverlening. Bereidheid af te kicken Na 10 maanden willen hoge dosis patiënten vaker afkicken dan de patiënten die de normale dosis ontvangen, maar na 22 maanden is dit effect verdwenen, zodat geconcludeerd kan worden dat hoge doses methadon op langere termijn de bereidheid om af te kicken niet benvloeden. De motivatie om af te kicken hangt vooral samen met gebruik van de hulpverlening. Bijwerkingen Van vijf deelnemers werd een ernstig ongewenst voorval gemeld, zoals een suïcidepoging of een ziekenhuisopname. Eén van deze deelnemers behoorde tot de controlegroep, vier tot de experimentele groep. Dit verschil is niet significant. Zeven patiënten overleden tijdens het experiment. Op basis van onderzoek onder Nederlandse methadonpatiënten kon verwacht worden dat vijf patiënten zouden overlijden gedurende de looptijd van het experiment. Als er rekening mee wordt gehouden dat het problematische deel van de methadonpopulatie geselecteerd is voor het experiment, dan is dit geen opmerkelijke afwijking. Twee overledenen behoorden tot de controlegroep, vijf tot de experimentele 165 groep. Dit verschil is niet significant. Het verschil is ook niet significant als overledenen en ongewenste voorvallen worden samengenomen. 30% van de deelnemers rapporteert bijwerkingen. Dit percentage ligt in beide groepen precies even hoog. Uit een analyse van de vrije tijdsactiviteiten blijkt geen sederend effect van hoge doses. Hoge doses gaan samen met een meer actieve tijdsbesteding. Ook de analyse van de ervaren gezondheid (VOEG) laat nauwelijks bijwerkingen zien. Patiënten met een hoge doses methadon ervaren slechts in geringe mate meer obstipatie, terwijl bijwerkingen van methadon zoals lusteloosheid, moeheid en sterk zweten door hen juist minder ervaren worden. Ook een analyse van de notities van de arts duidt niet op het voorkomen van bijwerkingen. 166 Conclusie Geconcludeerd kan worden dat hoge doses methadon ook in de Nederlandse laagdrempelige verslavingszorg een positief effect hebben op de situatie van de verslaafden. Het effect is niet bijzonder groot, per saldo 19 procentpunten meer vooruitgang in de experimentele groep1. Dit was te verwachten, omdat een deel van de deelnemers niet conform de randomisatie-uitslag behandeld is. Het effect heeft ook tijd nodig om tot expressie te komen. Een behandeling met hoge doses methadon dient derhalve niet voortijdig te worden afgebroken wegens onvoldoende resultaat. Op basis van dit experiment kan het voorschrijven van hoge doses methadon als eerste keus bij de behandeling van heroïneverslaving worden aanbevolen. Uiteraard in het kader van het totale behandelaanbod, volgend op een goede anamnese en gebaseerd op de doelstelling van de individuele behandeling. De voor te schrijven dosis dient in ieder geval voldoende te zijn om niet alleen de onthoudingsverschijnselen, maar ook de craving weg te nemen (vgl. Fielin & O'Connor, 2002). Wel is het mogelijk dat de kans op ongewenste voorvallen (bijna-overdosis, zelfmoordpoging, ziekenhuisopname) bij hoge doses methadon een fractie groter is dan bij de gebruikelijke doses. Deze voorvallen treden overigens niet op tijdens het ophogen van de dosis methadon, maar maanden later. Mogelijk hangt het optreden van deze voorvallen samen met een iets teruglopende alertheid van de hulpverlening na verloop van tijd. Het feit dat dergelijke voorvallen slechts sporadisch voorkomen (8 ongewenste voorvallen in 22 maanden, waarvan 4 ernstige ongewenste voorvallen) kan een rol spelen bij deze veronderstelde afname van de alertheid. Bij toepassing van hoge doses methadon dienen de patinten blijvend kritisch gevolgd worden. De aandacht dient vooral uit te gaan naar dreigende suïcidepogingen en overmatig gebruik van sedativa. Opmerkelijk is dat ook in de controlegroep de situatie van de patiënten verbeterd is (vgl. tabel 4.5). De (geringe) extra aandacht voor de patinten die het onderzoek meebracht, heeft een zelfstandig en gunstig effect gehad. Dit doet de vraag rijzen of met bepaalde veranderingen op de Nederlandse methadonposten de effectiviteit van de methadonverstrekking niet verhoogd zou kunnen worden. 1. Vergelijk tabel 4.5: experimentele groep 22.4 procentpunten daling 'zeer problematisch', controlegroep 3.3 procentpunten, dit is 7 keer meer vooruitgang. 167 In dit experiment is aangetoond dat hoge doses methadon tot een relevante verbetering in de totale situatie van de verslaafde leiden. Het blijkt dat deze vooruitgang pas na 22 maanden aantoonbaar is. Na 10 maanden is de vooruitgang hiervoor nog te gering. Ook blijkt dat de vooruitgang op deelaspecten soms gering of afwezig is. Dit relevante verschil is met andere woorden niet spectaculair in die zin dat op korte termijn grote vooruitgang op alle gebieden wordt geboekt. Individuele artsen zouden zodoende geneigd kunnen zijn terughoudend te blijven bij het voorschrijven van hoge doses methadon, omdat voor hen de resultaten moeilijk zichtbaar zijn. Verdere professionalisering van het beroep verslavingsarts kan voorkomen dat deze artsen zich mogelijkerwijs meer zouden laten leiden door hun praktijkervaringen op korte termijn dan door de uitkomsten van systematisch onderzoek op lange termijn. In een aansluitend vervolgonderzoek zou nagegaan kunnen worden in hoeverre de effecten van hoge doses over een periode van vijf jaar stand houden. Een belangrijke vraag is met name of sociale vooruitgang op den duur op gaat treden, of dat aanvullend beleid geboden is om sociale verandering tot stand te brengen. 168 169 Gecomprimeerde versie 171 Je doet mee aan het methadon experiment. Bij het experiment hoort een wetenschappelijk onderzoek. Daarom nemen we nu een interview met je af, zodat we kunnen zien hoe het met je gaat. Alles wat je vertelt is strikt vertrouwelijk. Nooit zal er iets aan iemand anders doorgegeven worden, niet aan de politie bijvoorbeeld en ook niet aan de hulpverleners. Je kunt dus vrijuit praten. [INT.: Indien 1e interview: De antwoorden die je geeft hebben bovendien geen enkele invloed op de methadondosis die je krijgt. Dat wordt alleen door loting bepaald met de computer.] Het interview duurt ruim een half uur. Na afloop zal ik je 25 gulden geven voor het interview. [INT: Indien 2de of 3de interview en indien meegedaan aan de urinecontroles volgens de hulpverleners: 25,- extra geven.] [INT: Eerst het adresblad invullen, uitleggen dat we de respondent over een jaar ongeveer weer willen interviewen en daarom voor de zekerheid ook een reserveadres van bijv. ouders, broer of zus noteren (en telefoonnummer!). Nogmaals benadrukken dat al deze informatie alleen door Bureau Driessen kan worden ingezien en aan niemand anders gegeven zal worden. Laat ook zien dat het adresblad apart bewaard wordt van het interview.] ───────────────────────────────────── INT.: Van toepassing zijnde antwoorden omcirkelen. Fouten herstellen met pijltje (). Geef bij belangrijke situaties toelichting! Omschrijf respondent steeds als R. Leg de respondenten geen woorden in de mond, maar probeer wel steeds een antwoord te krijgen. Zorg dat men niet teveel gaat afdwalen of uitwijden. Ga niet in discussie en verwijs hen door naar de hulpverleners als men vragen heeft waarop je geen antwoord weet. = met volgende vraag verdergaan, deze vraag is klaar = deze vraag met subvragen voortzetten Zorg dat bij vraag 7, 9 et cetera steeds duidelijk is wat bedoeld wordt met de afgelopen 3 maanden en de afgelopen 2 weken. De laatste 3 maanden = de laatste 13 weken = de laatste 90 dagen, en niet de laatste 3 kalendermaanden. Dus als het interview op 15 mei is, dan is de periode van de afgelopen drie maanden ongeveer van 15 februari tot en met 14 mei. En de afgelopen 2 weken ongeveer van 1 tot en met 14 mei. Bij vragen naar afgelopen 3 maanden en afgelopen 2 weken de afgelopen 3 maanden altijd inclusief deze 2 weken noteren. 172 NUMMER: ..................................................... 1. Sexe: 1) man 2) vrouw 2. Wanneer ben je geboren? ....... dag ................... maand ........ jaar 3. Heb je momenteel een vaste partner? (Zo ja: Woon je samen?) 1) ja, ik woon samen 3) nee 2) ja, ik woon niet samen Hoe lang ben je met deze partner samen? ..... jaar en ...... maanden 4. Heb je kinderen? 1) ja 2) nee Wonen die kinderen momenteel bij jou? 1) ja 2) nee 5. Heb je momenteel een vast adres? 1) ja 2) nee Hoe lang woon je daar al? ..... jaar en ...... maanden 6. Woon je op een kamer, bij je ouders of anders? 1) bij ouders 4) op kamers 2) eigen woning 5) in bij partner 3) bij vrienden/ 6) geen vaste kennissen woonplaats 7) anders, nl.......... 7. Zoals ik al heb gezegd, gaat het er om hoe het met jou de afgelopen tijd gegaan is. Het gaat om de afgelopen 3 maanden. INT.: Leg uit welke 3 maanden: De afgelopen 3 maanden, dat is dus van .. - .. - .. tot nu. Hoe is het de afgelopen tijd met je gegaan en zijn er in deze afgelopen 3 maanden belangrijke of speciale dingen in je leven gebeurd? INT.: eventueel: we gaan er later verder op in. 1) ja 2) nee 1) overleden: 1) ouder 3) familielid 2) partner 4) vriend 2) relatie: 1) verbroken 3) begonnen 2) ruzie 3) kind: 1) geboren 4) ernstig ziek 2) overleden 5) ruzie 3) uit ouderlijke macht ontzet 4) werk: 1) gekregen 3) kwijtgeraakt 2) conflict 5) ongeluk: 1) Resp. 3) partner 2) kind 4) anderen 6) gevangenis gezeten 7) anders, nl.............. 173 8. De volgende vraag gaat over druggebruik. Heb je de afgelopen 2 weken wel eens verschillende drugs gebruikt op één dag (uitgezonderd hasj, alcohol en methadon?) Op hoeveel dagen? Welke combinatie gebruik je dan meestal? 1) ja, op ..... dagen 2) nee 1) heroïne/cocaïne 3) herone/tranquillizer 2) hero./amfetam. 4) amfetam./tranquillizer 5) anders, nl. ........................... 9. Hieronder staat een lijst met een aantal drugs. Kun jij steeds zeggen op hoeveel dagen je deze drugs de afgelopen 3 maanden en de afgelopen 2 weken gebruikt hebt? INT.: Alle drugs noemen en herhalen "hoeveel dagen in de afgelopen 3 maanden en afgelopen 2 weken". Niet gebruikt: code 0. afg. 3 mnd afg. 2 wkn op: op: cannabis (hasj, marihuana) ....... dagen ....... dagen heroïne roken, heroïne chinezen, h. snuiven ....... dagen ....... dagen heroïne spuiten (INTV.event.: helemaal niet?) ....... dagen ....... dagen cocaïne snuiven ....... dagen ....... dagen cocaïne chinezen, (free)basen ....... dagen ....... dagen cocaïne spuiten (INT.event.: helemaal niet?) ....... dagen ....... dagen amfetaminen, speed ....... dagen ....... dagen tranquillizers (zonder recept) ....... dagen ....... dagen slaapmiddelen (zonder recept) ....... dagen ....... dagen snuifmiddelen (lijm e.d.) ....... dagen ....... dagen XTC, ecstasy ....... dagen ....... dagen hallucinogenen (LSD, e.d.) ....... dagen ....... dagen meer dan 10 glazen alcohol op 1 dag ....... dagen ....... dagen 10. Hoe oud was je toen je voor het eerst regelmatig heroïne gebruikte? (1 x p.w. of meer) ....... jaar 11. En hoe oud was je toen je regelmatig cocaïne ging gebruiken? (1 x p.w. of meer) ....... jaar 1) nooit regelmatig cocaïne 12. Hoe oud was je toen je voor het eerst regelmatig methadon kreeg, dus niet op een politiebureau of voor een paar dagen? ....... jaar 13. Hoeveel weken heb je de afgelopen 3 maanden regelmatig methadon gebruikt? Regelmatig methadon gebruiken is op 7 dagen per week methadon innemen. In de afgelopen 3 maanden, ongeveer: * ....... weken, 7 dagen per week methadon. INT: Hoeven geen aaneengesloten wkn te zijn. En hoeveel weken onregelmatig methadon in de afgelopen 3 maanden? Dus wel methadon ingenomen, maar minder dan 7 x per week. In de afgelopen 3 maanden * ....... weken onregelmatig methadon En hoeveel weken geen methadon? * ....... weken helemaal geen methadon INT.: het moet samen 13 weken zijn! En de afgelopen 2 weken, op hoeveel dagen heb je methadon ingenomen? op ....... dagen methadon 14. Wat is je huidige methadondosis? INT: LET OP mg, zonodig omrekenen of in ml of capsules noteren! Onduidelijkheden noteren. Doorgaans geldt: 10 mg = 5 ml = 2 capsules. Geen methadon wordt: 0. 174 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. ........ milligram per dag milliliter: ........ capsules: ....... Wat vind je van je huidige dosis? 1) te hoog 3) goed 2) te laag Wat zou jij een goede dosis vinden? ....... mg per dag milliliter: ....... capsules: ....... Heb je last van bijwerkingen VAN DE METHADON, zo ja welke? (meer antwoorden mogelijk). INT.: doorvragen, hoe vaak, hoe ernstig! 1) ja 2) nee 3) onduidelijk, niet zeker van methadon 1) zweten 6) niet aanspreekbaar 2) obstipatie 7) gewichtstoename 3) huidirritatie 8) vocht/dikke voeten 4) jeuk 9) neiging flauwvallen 5) suf, futloos 10) anders, nl. .......... Neem je de methadon altijd in of spaar je ook wel eens wat over? INT: Oversparen is niet: methadon bewaren voor weekend. 1) neem altijd in 2) spaar wel eens over Wat is de grootste voorraad methadon die je de afgelopen 3 maanden in huis hebt gehad? INT: Afgezien van de voorraad voor het voorgeschreven gebruik! ....... mg milliliter: ....... capsules: ....... Koop je wel eens methadon? 1) nee 3) regelmatig 2) soms 4) vaak Heb je de afgelopen 3 maanden wel eens methadon doorverkocht? Hoe vaak? En de afgelopen 2 weken? 1) ja ....... keer 2) nee ....... keer afgelopen 2 weken Sommige verslaafden zijn zo handig dat ze van twee instellingen methadon krijgen of ook van een huisarts. Heb jij de afgelopen drie maanden wel eens dubbel verstrekt gekregen? Hoe lang? 1) ja, ....... weken lang 2) nee De volgende vragen gaan over (lichamelijke) gezondheid. Ben je de laatste 3 maanden ziek geweest? Hoe lang? INT: chronische ziekten als aids en hepatitis alleen tellen als r. zich echt ziek voelde! Wat had je? INT.: Géén griepjes tellen bij antwoorden 2 tot en met 7. Doorvragen: aard ziekte, hoe ernstig, oorzaak ziekte. 1) ja, ongeveer ....... dagen 2) nee 1) griep/verkouden 4) infectie 2) longproblemen 5) bijwerking methad. 3) maag/darmprobl. 6) ongeluk/verwonding 7) anders, nl. .............. Hoe kom je aan methadon als je te ziek bent om het zelf op te halen? 1) komt niet voor 4) iemand neemt mee 2) niet 5) bezorgd door CAD 3) kopen 6) anders, nl. .............. 7) toch zelf halen Ben je de afgelopen 3 maanden opgenomen geweest in een ziekenhuis? Hoe lang? INT: excl. verslavingskliniek, detox, ther. gem. 1) ja 2) nee 175 22. 23. 24. 25. 26. 27. 1) psychiatrische afd. ....... dagen 2) andere afdeling ....... dagen Waarvoor, en hoe kwam dat? INT.: Doorvragen over aard ziekte en oorzaak! 1) ongeluk 2) anders, nl. ............................................... Ben je wel eens getest op seropositiviteit voor Aids? Wanneer? 1) ja 2) nee ....... maanden geleden Weet je de uitslag? 1) nee, dat weet ik niet 4) NIET seropositief 2) seropositief 3) weet ik, maar wil ik niet zeggen Gebruik je altijd schone naalden? INT: evt: ook geen eigen naalden hergebruiken? 1) ja, altijd INT.: Altijd? 5) zelden/nooit 2) bijna altijd 6) ik spuit nooit 3) vaak/meestal 77) alleen hergebruik 4) af en toe eigen naalden Gebruik je altijd condooms als je sex hebt met iemand anders dan je vaste partner? (Zorg je ervoor dat je partner altijd condooms gebruikt?) 1) alleen sex met vaste partner 2) ja, altijd INT.: Altijd? 5) af en toe 3) bijna altijd 6) zelden 4) vaak/meestal 7) nooit condoom 8) nooit sex Heb je de afgelopen 3 maanden wel eens bijna een overdosis gehad? (Of een combinatie van drugs die je bijna fataal werd?) Hoe vaak? 1) ja, ..... keer 2) nee INT.: Zelfmoordpoging of ongeluk? Om welke drug(s) ging het? ............................................................................................................ Heb je de afgelopen 3 maanden een ongeval of ongeluk gehad, waarbij je ernstig letsel opliep (ernstig = behandeling nodig)? INT: (bijna) overdosis hier niet meetellen. 1) ja, ..... keer 2) nee Wat was de oorzaak? 1) stoned 3) agressie anderen 2) agressie van jezelf 4) anders, nl. ............ Wat voor soort letsel had je? INT.: Oorzaak en ernst letsel! 1) botbreuk 3) grote wond 2) anders, nl. (uitvoerig!) ...................................................................................... Als je je gezondheid van de laatste tijd bekijkt, kun je je gezondheid dan een rapportcijfer geven? Dus als je je de afgelopen drie maanden steeds meer dan 100% voelde dan geef je je gezondheid een 10. Vind je dat je gezondheid slecht was, dan geef je een onvoldoende. INT.: even laten zien. (Event.: Lichamelijk niet psychisch.) En hoe was dat de afgelopen 2 weken? mijn gezondheid van de afgelopen drie maanden vind ik: zeer uitslecht stekend 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 mijn gezondheid van de afgelopen twee weken vind ik: zeer uitslecht stekend 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 176 28. Dat waren de vragen over je gezondheid. Het volgende gaat over je geestelijke gezondheid. Ben je de afgelopen 3 maanden onder behandeling geweest van een psychiater of psycholoog, ik bedoel een psycholoog van een RIAGG of iets dergelijks, niet een psycholoog van een CAD. Hoe vaak? Hoe lang? 1) ja, ..... weken 2) nee INT.: Achtergrond! ....................................................................................................................... 29. Ben je de afgelopen 3 maanden opgenomen in een verslavingskliniek, een therapeutische gemeenschap, een detoxificatiecentrum of op een psychiatrische afd. van een ziekenhuis voor detoxificatie? INT.: incl. dagbehandeling. Meer antw.mogelijk. 1) nee 2) ....... weken in therapeut. gemeenschap 3) ....... weken in detoxificatie centrum 4) ....... weken in verslavingskliniek, psychiatrische afdeling 30. Hieronder staat een lijstje met psychische klachten. Kun jij steeds zeggen of je de afgelopen 3 maanden en de afgelopen 2 weken van die klachten last hebt gehad en op hoeveel dagen ongeveer? INT.: oplezen en herhalen "afgelopen 3 maanden, afgelopen 2 weken". Constant wordt 111. Vaak, maar moeilijk te zeggen, wordt 222. afgel. 3 afgel. 2 mnd wkn depressieve klachten ...... dagen ...... dagen hallucinaties, niet ten gevolge van drugs ...... dagen ...... dagen grote onrust/veel spanning ...... dagen ...... dagen oncontroleerbare angsten ...... dagen ...... dagen oncontroleerbaar agressief gedrag ...... dagen ...... dagen neiging om er een eind aan te maken ...... dagen ...... dagen geheugenverlies ...... dagen ...... dagen 31. Heb je de afgelopen 3 maanden middelen voor psychische problemen voorgeschreven gekregen door een arts? Gebruikte je die middelen ook de afgelopen 2 weken? INT.: alleen op recept! afgel. 3 afgel. 2 mnd wkn kalmerende middelen, bv. valium, librium, seresta, etc. ....... dagen ....... dagen slaapmiddelen, bv. mogadon, dalmadorm, rohypnol, etc. ....... dagen ....... dagen barbituraten, b.v. vesparax, soneryl, etc. ....... dagen ....... dagen neuroleptica, b.v. haldol, impromen, etc. ....... dagen ....... dagen ander middel psychische problemen, nl. .................................................................. ....... dagen ....... dagen Wie schreef (schrijft) die middelen voor? Hoe oud was je toen je voor het eerst een van deze middelen voorgeschreven kreeg? 1) arts van methadonprogr. 3) andere arts,nl. 2) huisarts ..................... ...... jaar 32. Heb je de afgelopen 3 maanden een poging tot zelfmoord gedaan? Hoe vaak? 1) ja, ....... keer 2) nee En het afgelopen jaar? 1) ja, ....... keer 2) nee 33. Als je nu je situatie van de afgelopen tijd bekijkt, zou jij jezelf dan een rapportcijfer kunnen geven voor je psychische gezondheid? Dus als je jezelf de afgelopen 3 maanden 100% 177 34. 35. 36. 37. 38. voelde dan geef je jezelf een 10, voelde je jezelf helemaal niet in orde dan geef je een onvoldoende. LET OP: Het gaat om je geestelijke gezondheid, niet om je lichamelijke gezondheid. mijn geestelijke gezondheid van de afgelopen drie maanden vind ik: zeer uitslecht stekend 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 van de afgelopen 2 weken vind ik hem: zeer uitslecht stekend 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 De volgende vragen gaan over justitie, de gevangenis en dat soort zaken. Heb je de afgelopen 3 maanden in de gevangenis gezeten (in voorarrest of na een veroordeling), behalve een nachtje cel? Hoe vaak? En heb je ook in de afgelopen 2 weken nog gezeten? 1) ja, ....... keer 2) nee in totaal ....... weken 1) ja, ook in afg. 2 weken 2) nee, in afg 2 weken niet Wat was de reden hiervan? (Indien meer keren, laatste keer.) 1) voorarrest 3) veroordeling 2) onbetaalde boetes 4) anders, nl. .............. Hoe oud was je toen je voor het eerst in aanraking kwam met justitie? ....... jaar 1) nooit contact justit. Ben je de afgelopen 3 mnd gearresteerd of door de politie opgepakt? Hoe vaak? 1) ja, ...... keer 2) nee Wat was de reden hiervan? (Indien meer keren, laatste keer.) 1) verdacht van misdrijf 3) arrestatie 2) onbetaalde boetes 4) ordeverstoring 5) anders, nl. (INT!) ............................ Deze vraag gaat over criminele activiteiten om aan geld te komen. Ik heb hier een lijst met misdrijven. Kun jij steeds zeggen of je dit gedaan hebt? INT.: hele lijst afwerken. Niet wordt 0. afgel. 3 afgel. 2 mnd wkn diefstal, meer dan een paar gulden, bijvoorbeeld van een fiets of uit een auto ...... keer ...... keer diefstal met inbraak ...... keer ...... keer tasjesroof ...... keer ...... keer heling ...... keer ...... keer dealen van drugs ...... keer ...... keer fraude, valsheid in geschrifte ...... keer ...... keer geweld/mishandeling ...... keer ...... keer Heb je de afgelopen 3 maanden aan prostitutie gedaan? Regelmatig? INT.: ook mannen vragen. 1) nee 3) regelmatig 2) af en toe 4) doorlopend En de afgelopen 2 weken? 1) nee 3) regelmatig 2) af en toe 4) doorlopend Eis je altijd van je klanten dat ze een condoom gebruiken? 1) ja, altijd INT.: Altijd? 178 39. 40. 41. 42. 43. 2) bijna altijd 4) vaak 3) meestal 5) zelden/nooit De volgende vragen gaan over werk, opleiding en inkomen. Heb je de afgelopen 3 maanden betaald werk gehad? INT.: inclusief zwart werk, exclusief prostitutie en criminele activiteiten. 1) ja 2) nee Voor hoe lang? ....... weken Voor hoeveel uur (gemiddeld) per week? ....... uur Heb je de afgelopen 2 weken ook gewerkt? 1) nee 2) ja, (gemiddeld) ....... uur per week Heb je de afgelopen 3 maanden een opleiding gevolgd? Wat voor opleiding? 1) ja 2) nee 1) cursus zonder arbeidsmarktwaarde 2) cursus met arbeidsmarktwaarde 3) reguliere opleiding Krijg je een uitkering? Welk soort uitkering krijg je? 1) ja 2) nee 1) bijstand 3) wao 2) ww 4) anders, nl................ Verdien je geld met of rond de drugshandel of met doorverkopen van methadon? Hoeveel ongeveer? 1) ja 2) nee ongeveer ............... per maand Kun je vertellen wat je zoal overdag doet? Ik heb hier een lijst met activiteiten. Kun je steeds zeggen hoeveel uur per dag je daaraan over het algemeen besteedt? INT.: Gemiddeld beeld van de afg. 2 weken. Hele lijst afwerken. INT.: Exclusief slapen/nachtrust van ongeveer 8 uur. Als 12 uur slapen, dan wordt 'in bed liggen' 2-5. Uren per dag (gemiddeld) thuis zitten 0) niet <1 1-2 2-5 >5 in bed liggen 0) niet <1 1-2 2-5 >5 vrienden bezoeken 0) niet <1 1-2 2-5 >5 familie bezoeken 0) niet <1 1-2 2-5 >5 op straat/park/winkelcentr. rondlopen/zitten 0) niet <1 1-2 2-5 >5 in café/koffieshop 0) niet <1 1-2 2-5 >5 in opvangcentrum 0) niet <1 1-2 2-5 >5 betaald werk 0) niet <1 1-2 2-5 >5 onbetaald werk 0) niet <1 1-2 2-5 >5 knutselen/in huis rommelen 0) niet <1 1-2 2-5 >5 huishouden/kind verzorgen/ eten maken etc. 0) niet <1 1-2 2-5 >5 volgen therapie 0) niet <1 1-2 2-5 >5 ophalen methadon 0) niet <1 1-2 2-5 >5 sport 0) niet <1 1-2 2-5 >5 drugs halen/regelen 0) niet <1 1-2 2-5 >5 geld regelen, (kleine) criminaliteit 0) niet <1 1-2 2-5 >5 hobby, nl. 179 44. 45. 46. 47. 48. ........................................ 0) niet <1 1-2 2-5 >5 anders, nl. ........................................ 0) niet <1 1-2 2-5 >5 Heb je je ouder(s)/pleegouder(s) de afgelopen drie maanden gezien? 1) nee, beiden overleden 2) nee, geen contact meer 3) nee 4) ja, ongeveer ...... x En broers of zussen? 1) heb ik niet/overleden 2) nee geen contact meer 3) nee 4) ja, ongeveer ....... x Als je nu de mensen nagaat waarmee je de afgelopen 3 maanden veel bent opgetrokken, hoe veel van die mensen zijn ook druggebruiker? (excl. ouders, familie) 1) allemaal 2) bijna allemaal 3) ongeveer de helft 4) minder dan de helft 5) (bijna) niemand En de mensen waarmee je de afgelopen 2 weken veel bent opgetrokken, hoeveel van die mensen zijn ook druggebruiker? 1) allemaal 2) bijna allemaal 3) ongeveer de helft 4) minder dan de helft 5) (bijna) niemand We hebben het gehad over criminaliteit, werk, opleiding, je contacten met je familie en over de mensen waarmee je omgaat. Dat alles bij elkaar wordt je functioneren in de maatschappij genoemd. Zou jij jezelf daarvoor weer een rapportcijfer kunnen geven? mijn functioneren in de maatschappij van de afgelopen drie maanden vind ik: zeer uitslecht stekend 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 van de afgelopen 2 weken vind ik het: zeer uitslecht stekend 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Ik heb hier een vraag over hulpverlening. Ik noem verschillende soorten hulpverlening. Kun jij steeds zeggen of je daar de afgelopen 3 maanden gebruik van hebt gemaakt, hoe vaak ongeveer en hoe vaak de afgelopen 2 weken? INT.: hele lijst afwerken en als het onduidelijk is waar iets bij hoort bij "andere begeleiding" noteren. afgel. 3 mnd afgel. 2 wkn (keren) (keren) maatschappelijk werk 1) nee 2) ja,..... x 1) nee 2) ja,..... x medische begeleiding (niet huisarts) 1) nee 2) ja,..... x 1) nee 2) ja,..... x psychiatrische begeleiding 1) nee 2) ja,..... x 1) nee 2) ja,..... x gespreksgroep 1) nee 2) ja,..... x 1) nee 2) ja,..... x activiteiten begeleiding 1) nee 2) ja,..... x 1) nee 2) ja,..... x reclassering 1) nee 2) ja,..... x 1) nee 2) ja,..... x individuele begeleiding 1) nee 2) ja,..... x 1) nee 2) ja,..... x andere begeleiding, nl. ....................................... 1) nee 2) ja,..... x 1) nee 2) ja,..... x Kun je aangeven hoe vaak je de afgelopen 3 maanden bij het CAD bent geweest. Niet voor 180 methadon, maar alleen voor "aanloop", bijvoorbeeld in een huiskamerproject of voor de koffie? afgel. 3 mnd ongeveer ...... keer afgel. 2 wkn ongeveer ...... keer 49. Wat vind je van de begeleiding hier, naast de methadonverstrekking? de begeleiding naast de methadonverstrekking vind ik: zeer uitslecht stekend 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 50. Sommige cliënten willen absoluut zo snel mogelijk afkicken en een nieuw leven beginnen. Voor anderen hoeft dat niet zo nodig. Hoe is dat bij jou? 1) absoluut zo snel mogelijk afkicken 2) op den duur/eventueel wel afkicken 3) hoeft (nog) niet zo nodig 4) ben al helemaal clean (ook geen methadon!) 51. Kun je tot slot nog vertellen hoe het nu over het algemeen met je gaat met je huidige methadondosis? Dat was het interview. Heb je nog bepaalde opmerkingen naar aanleiding van het interview? INT: eventuele opmerkingen hiernaast noteren. ....................................................................................................................................... ....................................................................................................................................... ....................................................................................................................................... ....................................................................................................................................... Hartelijk bedankt voor je medewerking! INT.: 25 geven (of 50 indien meegedaan aan urinecontroles). Werk het interview zo snel mogelijk uit (bijvoorbeeld in de trein terug) en zorg voor een leesbaar interview. © Bureau Driessen Utrecht 1997, 1998. 181 Literatuur Ball JC, Ross A (1991) The effectiveness of Methadone Treatment. New York: Springer. Bertschy G (1995) Methadone maintenance treatment: an update. European Archives of Psychiatry & Clinical Neuroscience 245: 114-124. Blaney T, Craig RJ (1999) Methadone maintenace, does dose determine differences in outcome? Journal of Substance Abuse Treatment 16: 221-228. Bouter LM, Van Dongen MCJM (1991) Epidemiologisch onderzoek: opzet en interpretatie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghem. Caplehorn JR, Bell J (1991) Methadone dosage and retention of patients in maintenance treatment. Medical Journal of Australia 154: 195-99. Caplehorn JR, Bell J, e.a. (1993) Methadone dose and heroin use during maintenance treatment. Addiction 88: 119-24. Caplehorn JR, Dalton MS e.a. (1994) Retention in methadone maintenance and heroin addict's risk of death. Addiction 89: 203-9. Caplehorn JRM, Dalton S, Haldar F, Petranas A, Nisbet JG (1996) Methadone maintenance and addicts' risk of fatal heroin overdose. Substance use & misuse 31: 177-196. 182 (CCBH) Centrale Commissie Behandeling Heroïneverslaafden (1997) Onderzoek naar heroïne op medisch voorschrift. Een gerandomiseerde studie naar de effectiviteit van het voorschrijven van heroïne in combinatie met orale methadon, vergeleken met orale methadon bij chronische, therapie-resistente heroïneverslaafden. Utrecht: CCBH. Ciraulo DA, Shader RI (ed) (1991) Clinical Manual of Chemical Dependence. Washington: Addiction Psychology Press. Cremers, PHAJ (1993) Rapport van de werkgroep Drugs en Overlast (herziene versie). Uitgebracht aan de vergadering van procureurs-generaal. Zonder plaats. Curran HV, Bolton J, Wanigaratne S, Smyth C (1999) Additional methadone increases craving for heroin: a double-blind, placebo-controlled study. Addiction 94: 665674. Davoli M, Perrucci CA, Forastiere F, Doyle P e.a. (1993) Risk factors for overdose mortality: A case control study within drug users. International Journal of Epidemiology 22: 273-277. De Vos JW, Van den Brink W, Kaplan CD (1994) De bijdrage van klinisch farmacologisch onderzoek bij de dosering van methadon in methadononderhoudsprogramma's. Tijdschrift voor Alcohol Drugs en andere Psychotrope stoffen 20: 160-70. De Vos JW (1997) Methadone maintenance treatment: pharmacokinetics, psychopathology and craving. Amsterdam: proefschrift UvA. Dole VP, Nyswander ME (1965) A medical treatment for diacetylmorphine (heroin) addiction. Journal of the American Medical Association 193: 80-84. Dole VP, Nyswander ME (1966) Rehabilitation of heroin addicts after blockade with methadone. New York State Journal of Medicin: 2011-2017. Dole VP, Nyswander ME (1967) Rehabilitation of the street addict. Archives of Environmental Health 14: 477-480. Dole VP, Nyswander ME (1976) Methadone maintenance treatment, a ten year perspective. Journal of the American Medical Association 235: 2117-2119. Dole VP, Nyswander ME, Kreek MJ (1966) Narcotic blockade. Archives of Internal Medicine 118: 304-309. Driessen, Bureau (1991) Rehabilitatie met hoge dosering methadon. Programmavoorstel. Utrecht. Gepresenteerd NIAD. Driessen, Bureau (1996) Haalbaarheidsonderzoek methadon experiment. Utrecht. 183 Driessen, Bureau (2000) Effecten van hoge doses methadon in Nederlandse methadononderhoudsprogramma's. Utrecht. Driessen, FMHM (1987) The methadone maintenance program in Amsterdam, results of the analysis of the registration, 1981-1984. In: Kaplan C, Kooyman M (eds) Proceedings of the 15th International Institute on the Prevention and Treatment of Drugdependence. Rotterdam. Driessen, FMHM (1987) De methadonverstrekking in Amsterdam 1981-1984. Resultaten van de analyse van de centrale methadon registratie. Amsterdam: GG&GD/Instituut Sociale Geneeskunde. Driessen, FMHM (1987) De methadonverstrekking in Amsterdam: Determinanten van de uitstroom, crimineel gedrag, regelmatig gebruik en doorstroom. Amsterdam: Instituut Sociale Geneeskunde. Driessen FMHM (1990) Methadonverstrekking in Nederland. Den Haag: Ministery of Health/Utrecht: Bureau Driessen. Reprinted 1991. Driessen FMHM (1992) Methadoncliënten in Nederland. Den Haag: Ministery of Health/Utrecht: Bureau Driessen. Driessen FMHM, Jansen HFA (1991) Drugshandel na 1992. Den Haag: Ministery of Justice; Utrecht: Bureau Driessen. Driessen FMHM, Smeets HM (1997) Zelen design bij experiment heroïneverstrekking niet zinvol. Tijdschrift voor Alcohol Drugs en andere Psychotrope stoffen 3: 177178. Driessen FMHM, Smeets HM (1997) Zelen design bij experiment heroïneverstrekking nog steeds niet zinvol. Tijdschrift voor Alcohol Drugs en andere Psychotrope stoffen 3: 186-187. Driessen FMHM, Van Dam G (1987) A survey of student drug use at secondary schools in Amsterdam. Report for the Epidemiology Expert Committee on Drugabuse of the Council of Europe. Utrecht: Bureau Driessen; Strassbourg: Council of Europe. Driessen FMHM, Van Dam G, Olsson B (1989) De ontwikkeling van het cannabisgebruik in Nederland sinds 1969. Tijdschrift voor Alcohol Drugs en andere Psychotrope stoffen 15: 2-14. Driessen FMHM, Van der Lelij B (1999) Psychosoziales und medizinisches Betreungsangebot für die Zielgruppe der Heroinvergabe in Den Niederlanden. In: Westermann B u.a. (eds) Heroinverschreibung: Wirkungen und Nebenwirkungen. Weinheim: Deutscher Studien Verlag/Beltz. 184 Driessen FMHM, Van der Lely B, Smeets HM (2002) Effecten van hoge doses methadon, eerste resultaten. Utrecht: Bureau Driessen. Driessen FMHM, Van der Wal HJ (1993) Methadonverstrekking in Nederland. Tijdschrift voor Alcohol Drugs en andere Psychotrope stoffen 19: 133-144. Driessen FMHM, Völker BGM, Kregting J, Van der Lelij B (1999) De ontwikkeling van de situatie van methadoncliënten gedurende twee jaar. Utrecht: Bureau Driessen. Driessen FMHM, Völker BGM, Op den Kamp HM, Roest AMC, Moolenaar RJM (2002) Zeg me wie je vrienden zijn. Allochtone jongeren en criminaliteit. Zeist: Kerckebosch. Driessen FMHM, Webbink E, Van Santen GW, Van der Lelij B, Amsdorf M (2000) De 'Cravinglijst Utrecht' (CLU), een praktisch instrument voor het meten van craving bij heroïneverslaafden. Aangeboden aan Tijdschrift voor Alcohol Drugs en andere Psychotrope stoffen. Drummer OH, Opeskin K e.a. (1992) Methadone toxicity causing death in ten subjects starting on a methadone maintenance program. American Journal of Forensic Medicine & Pathology 13: 346-50. Fielin DA, O'Connor PG (2002) Office-based treatment of opioid-dependent patients. New England Journal of Medicine 347: 817-823. Fromberg E (1994) Psychopharmacologie van alledag. Utrecht: Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs. Furer JW, König-Zahn C, Tax B (1995) Het meten van de gezondheidstoestand. Deel 3, Psychische gezondheid. Assen: Van Gorcom. Goldberg DP (1978) Manual of the General Health Questionnaire. NFER, Windsor. Granovetter M (1974/1995) Getting a Job. A study of contacts and careers. Chicago: University of Chicago Press. Grönbladh L, Öhlund LS, Gunne LM (1990) Mortality in heroin addiction: Impact of methadone treatment. Acta Psychiatrica Scandinavia 82: 223-227. Hargeaves, WA (1983) Methadonedose and duration for maintenance treatment. In: Cooper JR, Altman F, Brown BS, Czechowicz B (eds) Research on the treatment of narcotic addiction, state of the art. Rockville: National Institute on Drug Abuse. Hartel DM, Schoenbaum EE e.a. (1995) Heroin use during methadone maintenance treatment: the importance of methadone dose and cocaine use. American Journal of Public Health 85: 83-8. 185 Henskens RHM, Driessen FMHM (1995) Aidspreventie in de Verslavingszorg. Utrecht: Bureau Driessen. Hunt G, Bruera E (1995) Respiratory depression in a patient receiving oral methadone for cancer pain. Journal of Pain & Symptom Management 10: 401-404. (IVV) Stichting Informatievoorziening Verslavingszorg (1997) Kerncijfers LADIS 1996. Houten: IVV. Jansen M, Sikkel D (1981) Verkorte versie van de VOEG-schaal. Gezondheid & Samenleving 2: 78-82. Johnston LJ, Driessen FMHM, Kokkevi A (1991) Report of a six country collaborative project on student surveys of drug use. Strassbourg: Council of Europe. Kidorf M, Stitzer ML e.a. (1994) Contingent methadone take-home doses reinforce adjunct therapy attendance of methadone maintenance patients. Drug and Alcohol Dependence 36: 221-6. Koeter MWJ, Van den Brink W (1995) Methodologische problemen bij effectonderzoek in de verslavingszorg. Tijdschrift voor Alcohol Drugs en andere Psychotrope stoffen 21: 1-10. Kreek MJ (1987) Multiple drug abuse patterns and medical consequences. In: Meltzer HY (ed). Psychopharmacology: 1597-1604. New York: Raven Press. Lowinson JH, Ruiz P e.a. (1992) Methadone Maintenance. In: Lowinson JH Substance Abuse: 550-560. Baltimore: Williams & Wilkins. Maddux JF, Prihoda TJ, Vogtsberger KN (1997) The relationship of methadone dose and other variables to outcomes of methadone maintenance. American Journal on Addictions 6: 246-255. Maxwell S, Shinderman M (1999) Optimizing response to methadone maintenance treatment: use of higher-dose methadone. Journal of Psychoactive Drugs 31: 95102. Mino A, Page D, Dumont P, Broers B (1998) Treatment failure and methadone dose in a public methadoen maintenace treatment programme in Geneva. Drug and Alcohol Dependence 50: 233-239. (NDM) Nationale Drugmonitor (2001) Jaarbericht 2001. Utrecht: Bureau NDM. (NDM) Nationale Drugmonitor (2002) Jaarbericht 2002. Utrecht: Bureau NDM. Post, H (1998) Somatische aspecten van het gebruik van heroïne en cocaïne. Handboek verslaving: D 3130-1-6. Houten: Bohn, Stafleu en Van Loghum. 186 Rhoades HM, Creson D, Elk R, Schmitz J, Grabowski J (1998) Retention, HIV risk, and illicit drug use during treatment: Methadone dose and visit frequency. American Journal of Publc Health 88: 34-39. Schellings R, Kessels AGH, Geurs R, Sturmans F (1995) Een herwaardering van het Zelen design: de bruikbaarheid bij een gerandomiseerd heroïne verstrekkingsexperiment. Tijdschrift voor Alcohol Drugs en andere Psychotrope stoffen 2: 67-78. Simons, HJ (1993) Vermindering overlast. Brief aan de Tweede Kamer. Rijswijk, 6 december. Strain EG, Bigelow GE, Liebson IA, Stitzer ML (1999) Moderate- vs high-dose methadone in the treatment of opioid dependence. Journal American Medical Association 281: 1000-1005. Strain EC, Stitzer ML (1993) Methadone dose and treatment outcome. Drug and Alcohol Dependence 33: 105-17. Swensen G, Ilett KF e.a. (1993) Patterns of drug use by participans in the Western Australian methadone program, 1984-1991. Medical Journal of Australian 159: 373-376. Taj R, Keenan E, O'Connor JJ (1995) A review of patients on methadone maintenance. Irish Medical Journal 88: 218-19. Ter Haar (1996) Advies Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland. Mondeling. Van Ameijden EJC, Langedam MW, Coutinho R (1999) Dose-effect relationship between overdose mortality and prescribed methadone dosage in low-threshold maintenace programs. Addictive behaviors 24: 559-563. Van der Lelij, Driessen FMHM (1998) Psychosociale hulpverlening voor de doelgroep van het heroïneverstrekkingsexperiment. Utrecht: Bureau Driessen. Van Epen JH (1983) Drugverslaving en Alcoholisme, diagnostiek en behandeling. Amsterdam: Elsevier. Van Gageldonk A, De Zwart W, Van der Stel J, Donker M (1997) De Nederlandse verslavingszorg. Overzicht van de kennis over aanbod, vraag en effect. Utrecht: Trimbos-Instituut. Van Wilgenburg H (1995) Opiaten en farmacotherapie van opiaatverslaving. Handboek verslaving: E 3120-1-26. Houten: Bohn, Stafleu en Van Loghum. Ward J, Mattick RP, Hall W (1992) Key issues in methadone maintenance treatment. Kensington. 187 Ward J, Hall W, Mattick RP (1999) Role of maintenance treatment in opioid dependece. The Lancet 353: 221-225. Weijers J (1996) Advies Laboratorium Jellinekcentrum. Mondeling. 188 Tabel 3.3. Kolomnum.: Stand van zaken na 22 maanden. Rijpercentages, behalve kolom 2. 2 3 4 5 7 8 9 10 11 12 13 14 aantal (= 100%) dosis volgens randomisatie laag hoog laag hoog laag hoog laag hoog laag hoog laag hoog hoog laag geen methadon locatie feitelijk overleden 15 Volgens randomisatie: kolom 4 + 5 niet bereikt 1 50 46.0 38.0 0.0 6.0 4.0 4.0 0.0 2.0 0.0 0.0 84.0 2 19 15.8 21.1 15.8 15.8 15.8 10.5 0.0 0.0 0.0 5.3 36.9 3 18 33.3 11.1 5.6 27.8 5.6 5.6 5.6 5.6 0.0 0.0 44.4 4 10 40.0 60.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 100.0 5 20 40.0 5.0 0.0 35.0 0.0 10.0 0.0 0.0 10.0 0.0 45.0 6 19 47.4 26.3 0.0 15.8 0.0 5.3 0.0 0.0 5.3 0.0 73.7 7 38 23.7 28.9 15.8 7.9 0.0 2.6 0.0 5.3 7.9 7.9 52.6 8 70 32.9 31.4 7.1 14.3 2.9 1.4 1.4 1.4 5.7 1.4 64.3 9 3 33.3 33.3 0.0 33.3 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 0.0 66.7 totaal N 247 34.8 86 28.7 71 6.1 15 14.2 35 3.2 8 4.0 10 0.8 2 2.0 5 4.0 10 2.0 5 63.5 157 Significant verschil tussen locaties in volgen randomisatie (kolom 4-8; p=.003). Geen significant verschil tussen experimentele en controlegroep in aantal overleden (p=.272) en aantal niet bereikt (p=.158). 190