Jebron Liturgie Viering van 5 juni 2004 Viering in een reeks rond Handelingen der Apostelen (10, 1-20.24-25.34-35) Geen aanzien des persoons - Het verhaal van Cornelius Welkom en inleiding Aan ieder van jullie welkom in deze viering op de eerste zondag na Pinksteren, waarop de christelijke kerken traditiegetrouw het feest van de Drievuldigheid vieren. Daarom willen we vandaag misschien wat bewuster dan anders onze viering beginnen met te zeggen: we komen hier en nu en week na week hier samen in de naam van de Enige Onuitspreekbare en Onzienlijke God, de Eeuwige, voor wie mensen toch naar namen zoeken. Ons scharend in de christelijke geloofstraditie zeggen we: Vader-Moeder, Zoon en Broeder en Stuwende Geestkracht in deze wereld. Nu we deze woorden schroomvol, tastend en vermoedend en in een soort van uiterst geconcentreerde geloofsbelijdenis hebben uitgesproken, moerten we toch durven zeggen dat de heilige Drieëenheid wellicht het moeilijkst te doorgronden mysterie is en blijft van onze christelijke geloofstraditie. Vaak ook een struikelsteen in de gesprekken tussen christenen enerzijds en joden en moslims anderzijds. Deze laatsten zien in de goddelijke Drievuldigheid een verkapte vorm van veelgodendom. Voor christenen is die interpretatie onterecht, maar het kan niet worden ontkend dat bepaalde dogmatische theologische uitspraken die verkeerde interpretaties in de hand kunnen werken. We gaan in deze viering verder met de lezing van de Handelingen. Maar we willen toch de link leggen met het kerkelijk feest van onze God. In dit openingswoord toch al dit. De heilige namen die door de eerste christenen aan Jezus zijn gegeven (Zoon van God bijvoorbeeld) kunnen slechts goed begrepen worden als “contrastnamen” tegen de toenmalige overheersende orde: met name de keizer van Rome, die zichzelf unieke zoon van de goden noemden. De eerste christenen hebben toen, radicaal tegen die keizercultus in, gesteld: niet die keizerlijke machtswellusteling is het waard om zoon van god genoemd te worden, maar wel de gekruisigde Jezus. Zou het niet kunnen zijn dat diezelfde eerste christenen hun naamloze God hebben aangesproken als Vader, Zoon en, Heilige Geest, ook weer om zich met kracht te verzetten tegen allerlei geperverteerde goddelijke drie-eenheden, die de mens niet aanzetten tot bevrijding, maar ze integendeel veroordeelden tot verknechting? Daarover verder in deze viering meer. Maar zingen we eerste een lied: Lied: Van de mensenzoon (Nieuw liedboek, p. 36) Een gebed vanuit Pinksteren Woord in ons, vuur in ons adem licht hartslag rede volharding Gij onbedwingbare neem onze angst weg plant een nieuw hart in ons wek onze hoop God in ons liefde in ons en boven ons uit Gij die uw Naam hebt uitgeroepen in ons gezicht ga mee in ons midden, doe ons rechtop gaan. Bevrijd ons verstand en breng ons tot rede dat wij doen wat vrede nabij brengt. Gedenk uw mens die stierf een slavendood Jezus dienstknecht Messias gedenk uw neergeslagen mensen al die vermisten al die vermoorden Gij die gezegd hebt dat Gij nooit varen laat het werk van uw handen. Beschaam ons toch niet. Eeuwige onze God erbarmend genadig lankmoedig rijk aan liefde rijk aan trouw bewarend liefde tot het duizendste geslacht. Schriftlezing: Handelingen (10, 1-20.24-25.34-35) (Vertaling: Alex van Heusden) Er was een man in Caesarea genaamd Cornelius, centurio van de cohort met de roepnaam 'de Italische’, hij was rechtschapen en had groot ontzag voor God, met heel zijn huis, hij gaf veel aalmoezen aan het volk en bad zonder ophouden tot God. Omstreeks het negende uur van de dag zag hij in een visioen, helder, een bode van God die bij hem binnenkwam en hem zei: Cornelius! Hij staarde hem aan, hij huiverde en sprak: Wat is er, heer? Hij sprak tot hem: Jouw gebeden en jouw aalmoezen zijn opwaarts gegaan tot voor de gedachtenis van God. En nu, stuur mannen naar Joppe en laat een zekere Simon komen, bijgenaamd Petrus. Hij logeert bij een zekere Simon, een leerlooier, wiens huis bij de zee is. Toen de bode die tot hem het woord gesproken had, was weggegaan, riep hij twee van zijn huisslaven en een rechtschapen soldaat uit hen die onder zijn bevel waren. Hij legde hen alles uit en zond ben naar Joppe. De volgende dag, terwijl dezen onderweg waren en de stad naderden, ging Petruis het dakterras op om te bidden, omstreeks het zesde uur. Hij kreeg honger en wilde eten. Terwijl zij iets klaarmaakten, raakte hij in extase: hij schouwde de hemel geopend en een voorwerp daalde af als een groot laken dat aan de vier hoeken werd neergelaten op de aarde. Daarin waren alle viervoeters en de reptielen van de aarde en de vogels van de hemel. En een stem geschiedde tot hem: Sta op, Petrus, slacht en eet! Maar Petrus sprak: Vergeet het, heer, want ik heb nooit iets gegeten wat onzuiver of onrein is. En opnieuw, ten tweede male, geschiedde een stem tot hem: Wat God rein heeft gemaakt, zal jij niet onzuiver blijven noemen. Dit geschiedde tot drie keer toe en daarna, snel, werd het voorwerp opwaarts genomen naar de heme. Terwij1 Petrus zich vertwijfeld afvroeg wat het visioen dal hij had gezien, betekenen kon, daar de mannen die door Cornelius waren gezonden. Zij hadden geïnformeerd naar het huis van Simon en stonden bij het voorportaal. Zij riepen om Ie weten te komen of Simon, bijgenaamd Petrus, daar logeerde. Terwijl Petrus nog nadacht over hei visioen, sprak de geest tot hem. “Daar drie mannen zoeken jou. Nu, sta op, ga naar beneden en reis met hen mee. Aarzel niet, want ik heb hen gezonden, ik.” De volgende dag kwam hij in Caesarea. Cornelius wachtte hen op, hij had zijn familie en beste vrienden bijeen geroepen. Toen het geschiedde dat Petrus binnenkwam, ging Cornelius hem tegemoet, hij viel voor zijn voeten en wierp zich neer. Toen opende Petrus zijn mond, Hij sprak: Naar waarheid besef ik nu dat God niemand naar de ogen ziet, maar dat uit elk volk ieder die ontzag heeft voor hem en gerechtigheid doet, welkom is bij hem. Lied: Zijn lichaam worden… (Nieuw Liedboek, p. 67) Overdenking In de hoofdstukken 12 en 13 van het boek Apocalyps is er sprake van een geperverteerde zich goddelijk noemende drie-eenheid: de draak, die gereed staat om het pasgeboren kind van de vrouw te verslinden; het eerste beest dat door de verslindende draak gevolmachtigd wordt om brutale macht over mensen uit te oefenen; en tenslotte het tweede beest dat opkomt uit de zee en dat als een misleidende geest de mensen moet wijsmaken dat het eerste beest het goed met hen voorheeft. Dit is een perverse drie-eenheid: de goddelijke vaderlijke draak die aan zijn zoon - het eerste beest – volmacht geeft om zijn gruwelijk werk te volbrengen, gesteund door de ideologie – het tweede beest – die maar één taak heeft: de werkelijkheid zoals ze echt is toedekken en letterlijk verschonen. Ik ga hierop nu niet verder in. Maar ik spring over naar de actualiteit. In het Nederlandse tijdschrift Roodkoper stelde eind 2003 Kees Kok volgende vraag, waaroiver vandaag nog altijd hevig wordt gediscussieerd: moet God in de Europese grondwet, zoals het Vaticaan graag wil? ( ... ) De Franse filosoof Edgar Morin meent dat het fundamentele kenmerk van Europa nu juist is dat het al zijn vroegere fundamenten, inclusief het christendom, is kwijtgeraakt. De agenda van Europa wordt bepaald door de economie, niet door godsdienst. Maar de economie heeft in haar reëel bestaande kapitalistische vorm ook het karakter van een religie en haar god heet vanouds Mammon. Moet die god met zijn dogma van het onaantastbare privé-bezit dan niet in de Europese grondwet worden opgenomen? Samen met zijn vriend Ares, de oorlogsgod? Die verdient dat, want de wapenhandel vormt toch wel de ruggengraat van de wereldmarkt. Maar dan mogen we de drugshandel natuurlijk niet vergeten. Wie gaat daarover? Bacchus, denk ik, die kan de drugsportefeuille er in ieder geval wel bij hebben. Laten we het daar even bij houden, bij de drie-eenheid Mammon-Ares-Bacchus: de almachtige vader, de gevolmachtigde zoon en de verslavende geest van Europa. En van Amerika, en van de hele wereld. Goden doen het niet voor minder. Ik denk dat de hedendaagse Europese christelijke gemeenschap de opdracht heeft niet om te ijveren dat de naam van God in de Europese grondwet zou komen, maar wel om tegen die pervertering te protesteren en de enig belangrijke vraag te stellen: is de Europese constructie ten dienst van de armen en de machtelozen van deze wereld of ten dienste van het grote geld? Misschien kan een paar elementen uit het prachtig verhaal van Cornelius, dat we zopas beluisterden, ons hierbij wat op weg helpen. 'Er was een man in Caesarea, genaamd Cornelius, centurio (honderdman) van de cohort met de roepnaam "de Italische''.' Dat moet in de dagen dat het geschreven werd, heel vervaarlijk en bedreigend hebben geklonken. Caesarea, zeg maar 'Keizerije', was een havenstad in Samaria, zo'n vijftig kilometer ten noorden van het huidige Tel Aviv. Caesarea werd in de eerste tien jaren van onze jaartelling speciaal gebouwd als aanvoerplaats voor de Romeinse versterkingen die werden ingezet tegen de joodse opstandelingen, die in de ogen van de Romeinen als terroristen werden gezien. Het was een bruggenhoofd van Rome, de enige supermacht van die dagen. Cornelius was de naam van het grootste Romeinse patriciërsgeslacht, Latijnse adel, waartoe beroemde mannen behoorden. En dan de elitetroepen van de Italische afdeling, afkomstig uit Latium, een soort militair elitecorps. Hier staat in een paar namen alles en iedereen bij elkaar wat in de dagen van Petrus en Paulus het Israël van toen bedreigde, en die het joodse land in het jaar 70 ook daadwerkelijk met de grond gelijk hebben gemaakt. Maar, zo we lezen verder: 'Hij (Cornelius) was rechtschapen en had groot ontzag voor God, met heel zijn huis' - met heel die hoogadelijke patriciërsfamilie. Groot ontzag had hij, niet voor de keizer, wat zeer voor de hand had gelegen, maar voor God. Welke God staat er niet bij, maar hij lijkt verdacht veel op die van Israël: een God die oproept tot gerechtigheid, zoals Cornelius die beoefent: 'Hij gaf veel aalmoezen aan het volk en bad zonder ophouden tot God.' Die God vrezen, ontzag voor hem hebben, betekent altijd twee dingen: bidden en het goede doen door recht en gerechtigheid te betrachten. Het lijkt dus mogelijk om zelfs temidden van een totaal verrotte toestand, die beheerst wordt door een geperverteerde drie-eenheid toch een rechtschapen mens te zijn. Cornelius is zelfs zó rechtschapen dat hij via een visioen door de God van Israël wordt bezocht. En hij krijgt de opdracht om mannen te sturen naar Joppe, waar nu Tel Aviv ligt, en een bezoek te brengen aan Simon Petrus, die in een huisje bij de zee logeert, bij een andere Simon, een leerlooier. Hij stuurt niet een, niet twee, maar uitgerekend drie mannen: twee slaven en een rechtschapen soldaat. Zowat op hetzelfde moment krijgt Simon Petrus ook een visioen. Hij is via Lydda, waar hij Eneas heeft genezen en Tabita heeft opgewekt, uit Jeruzalem in Joppe aangekomen. Daar logeert hij dus bij zijn naamgenoot Simon. Hij is aan het bidden, om twaalf uur 's middags, zoals het een goede jood betaamt. Hij krijgt honger, zoals veel mensen rond die tijd. Dan staat er: 'Terwijl ze iets voor hem klaarmaakten, raakte hij in extase. Hij zag een groot laken dat werd neergelaten op aarde, dat vol zat met allerlei dieren. Wanneer hij de opdracht krijgt ervan te eten, verzet hij zich met een onverzettelijke koppigheid tegen het bevel. Hij heeft als toragetrouwe jood z'n hele leven kosjer gegeten, en u krijgt hij van hogerhand dit onmogelijke bevel. En de stem van het visioen zegt tot driemaal toe: 'Wat God rein heeft gemaakt, mag jij niet onrein blijven noemen.' Petrus hoort dat wel, maar snapt er niets van. Slachten en eten doet hij in elk geval niet. Dan wordt het laken weer opgetrokken, de hemel in. Snel, staat er bij. Het gaat immers om een visioen, om iets wat heel even, als in een flits wordt gezien, iets wat onbestaanbaar is op aarde, maar niet in de hemel. Iets wat je wel kunt wensen, waar je om kunt bidden, zonder ophouden, zoals Cornelius: 'Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel.' Zou het daarom gaan? Er valt over dit verhaal nog veel te zeggen. Maar goede verstaanders als we zijn, beginnen we te begrijpen waarove het visioen gaat. Petrus zal het ook pas begrijpen, wanneer de drie mannen in opdracht van de Romein Cornelius bij hem aankomen en hem vragen met hem mee te gaan naar Caersarea: dat Romeinse oord van ongedierte. Het visioen moet Petrus helpen om Cornelius te leren zien als een soort van nieuwe Noach, die te midden van een om zich heen grijpend onrecht van het Romeinse imperium een rechtschapen mens blijft. En hiermee zitten we midden de actualiteit, want Rome staat ook voor alle wereldmachten die in alle tijden de dienst uitmaken, die bepalen waar en wanneer er oorlog wordt gevoerd, wie de terroristen zijn waar zij de wereld van menen te moeten bevrijden. Het zijn de machten die de scheidsmuren tussen de volkeren overeind houden en nieuwe muren bouwen: tariefmuren, Berlijnse, Chinese en lsraëlische muren. Het zijn de machten die zeggen: aan deze, aan onze zijde is het rein, aan gene zijde onrein. Het zijn deze muren die door de joodse volgelingen van Jezus van Nazaret een voor een worden afgebroken. De verhalen in het boek van de Handelingen der Apostelen gaan over het visioen van de gevallen muren tussen Israël en de volkeren, over ontgrenzing. En een van de hoogste muren is die tussen joden en Romeinen. Daarom dit verhaal met die twee visioenen. Petrus ontvangt de drie mannen die Cornelius naar hem heeft gestuurd, in zijn huis. Dat is al een doorbraak; dat deed je niet als jood. Maar Petrus kent zijn traditie; hij heeft weet van Abraham die ook drie vreemde mannen ontving en te eten gaf. Later bleken dat engelen te zijn, boden van God die hem de geboorte van een zoon aankondigden. Zo klinkt in deze verhalen heel de joodse bijbel mee als een achtergrondkoor. En wanneer Petrus ingaat op de uitnodiging om naar Caesarea te komen, naar Cornelius, komt het verhaal tot een ontknoping. Het onderscheid en de scheiding tussen die twee blijkt ophefbaar te zijn, blijkt er niet meer toe te doen. Vreemden worden bekenden, vijanden vrienden. Dat is de kern van beider visioen. Petrus, de jood, komt binnen bij Cornelius, de Romein-par-excellence, de aartsvijand. Maar die heeft zich onttrokken aan dat stereotype, hij is een mens geworden, een godvrezende rechtvaardige, geliefd bij het volk, het joodse volk, dat hij niet conform zijn Romeinse status uitbuit, maar waaraan hij rechtvaardige sociale voorzieningen verstrekt. De muur is gevallen. De wereld is omgekeerd. Cornelius, de machthebber valt neer voor de voeten van Petrus. En Petrus zegt: 'Sta op, ik ben ook maar een mens.' Het onderscheid tussen jood, Romein en Griek, tussen Israël en de volkeren is opgeheven. Dat is de strekking van het verhaal. Het is geen werkelijkheid, nog niet. Het is een visioen: zo zou het moeten zijn; zo zal het zijn, ooit. Omdat God niemand naar de ogen ziet, omdat alle mensen naar zijn beeld geschapen zijn. Uit elk volk is iedereen welkom bij hem die zijn naam eer aandoet en gerechtigheid beoefent. Zoals Cornelius. Zo laat de ware bevrijdende Drie-eenheid zich aan ons kennen: door de Geest van Jezus de Zoon, hebben we dit oude visioen van deze God toch een beetje beter leren kennen. Want als Petrus en Cornelius elkaar ontmoeten, stort de geest van God zich over hen uit, zoals met Pinksteren. Er heerst geestverwantschap. En Petrus preekt: 'Wie Gods naam eer aandoet en gerechtigheid beoefent, beantwoordt aan het woord van de thora dat hij aan Israël heeft gegeven en dat hij via Jezus Messias ook aan de andere volkeren heeft verkondigd. Even verdwijnt het onderscheid, de scheiding, de vijandschap tussen joden en Romeinen, Amerikanen en Irakezen, Nigeriaanse moslims en christenen, Israëli 's en Palestijnen. Ze zijn allemaal van hetzelfde laken een pak- de leeuw en het lam, ze liggen naast elkaar. Even maar. Dan, snel, verdwijnt het laken weer de hemel in, de toekomst in, en wordt deze wereld weer deze wereld, met al zijn muren, grenzen, scheidingen. Maar het visioen blijft. Dankzij de verhalen. Zo moge het zijn. Lied: Er is een steen verlegd (Nieuw Liedboek, p. 46) Tafelgebed: Gebed tot Vader, Zoon en Geest (T 32) Delen van brood en wijn - Vredeswens Vrije voorbeden met als acclamatie: Omdat Gij het zijt … (ZNB 296) Bij wijze van slotgebed bidden we het Onze Vader Slotlied: Bouwen aan een wereld (Nieuw Liedboek p. 5) Elkaar tot zegen