Normen-Antenne "Afwerking" Normfiche NBN B 15-223 (1990) PROEVEN OP BETON: SLIJTWEERSTAND AMSLER TOEPASSINGSGEBIED: Deze norm geeft de beschrijving van een slijtweerstandsproef op een proefoppervlak uit beton of dergelijke. PRINCIPE: De proef bestaat erin de afslijting te meten van een proefstuk dat een roterende beweging maakt en onderworpen wordt aan wrijving door met zand bestrooide slijtschijf die een bepaalde slijtweg aflegt. AANTAL PROEFSTUKKEN: De proefstukken moeten representatief zijn voor het product en het te testen oppervlak. Het aantal proefstukken is niet vermeld in de norm. AFMETINGEN VAN DE PROEFSTUKKEN: De proefstukken hebben een regelmatige vierkante of cirkelvormige sectie van 50 ± 2 cm². Hun hoogte is aangepast aan de afmetingen van de proefstukhouder en de diktemeetinrichting. De hoogte kan worden vermeerderd door ze vast te lijmen op een ondergrond van dezelfde vorm. DE PROEF: a) Droog de proefstukken in een geventileerde oven totdat ze een constante droge massa hebben (massaverschil van minder dan 0,1 % tussen twee opeenvolgende metingen). De droogtemperatuur bedraagt 105 ± 3°C behoudens bijzondere gevallen waarbij een lagere temperatuur vereist is die minimum 50 ± 3°C bedraagt. b) Bepaal de massa van het proefstuk in g en bereken de theoretische toe te passen overbelasting. Meet de sectie van het proefstuk en geef die weer in cm² tot twee cijfers na de komma. Meet de dikte van het proefstuk ter hoogte van de vier meetpunten op het vlak tegenover het meetvlak tot op 0,01 mm nauwkeurig. c) Bevestig de proefstukken in de proefstukhouders en leg de voorziene slijtweg af, waarbij het proefstuk aan wrijving op de slijtschijf en in droge toestand wordt onderworpen. De lengte van de totale slijtweg bedraagt 3000 m behoudens bijzondere bepaling eigen aan het geteste product en aan het gewenste proefproces. (Voor natuursteen bedraagt de weg 1000m). De totale weg kan in verschillende etappes worden verdeeld. d) Voer regelmatig en continu slijtzand toe aan de rotatie-assen (met een korrelgrootte conform NBN B 11013) voor een constant debiet van 1500 ± 150 g per proefstuk en per 1000 m slijtweg en van 4500 ± 225 g per proefstuk voor de 3000 m slijtweg. e) Meet de dikte van het proefstuk ter hoogte van de vier meetpunten tot op 0,01 mm nauwkeurig en noteer de waarden en bereken de gemiddelde slijtage in millimeter tot op twee cijfers na de komma.