Over brandnetels - IVN Hellendoorn

advertisement
Over brandnetels
Als kind vind je al dat er eigenlijk geen
brandnetels zouden moeten zijn, want je
hebt er alleen maar narigheid van. Het duurt
enige tijd voordat je door hebt dat brandnetels ook boeiend kunnen zijn, als plant,
maar ook om de vele dieren die erop leven.
In de stad zie je twee soorten brandnetels.
De gewoonste is de Grote brandnetel, die
met gemak manshoog kan worden. De Kleine
brandnetel daarentegen wordt zelden hoger
dan een halve meter. Ze groeien allebei op
voedselrijke plekken, vaak op bemeste
plekken in tuinen. De Grote heeft een
voorkeur voor composthopen, de Kleine voor
plaatsen, waar paarden, honden en andere
dieren hun uitwerpselen laten vallen.
Het vervelende van brandnetels is dat ze bij
aanraking een brandende jeuk veroorzaken.
Toch kun je brandnetels zonder handschoenen aanpakken en uittrekken zonder
gestoken te worden. Hoe dat kan, kun je zien
met een sterk vergrootglas. Stengels en
bladeren zijn bedekt met glasachtige holle
haren, die gevuld zijn met gif. Misschien kun
je zelfs zien dat elke brandhaar is afgesloten
met een bolletje op de top. Een brandhaar is
net een ampul. Bij de geringste aanraking
breekt het bolletje af, waarna de scherpe
punt van de haar de huid doorboort. Dat is de
stekende pijn die je eerst voelt, het
brandende jeuken komt later. Die jeuk komt
niet door het gif, maar door prikkelende
stoffen. Nog veel later ontstaat de
blaarachtige opzwelling, die echt pijn doet
en door het gif wordt veroorzaakt.
Huid
Het bolletje op de brandhaar breekt niet af,
als je er maar voor zorgt dat het je huid niet
raakt. Pak de plant bij de voet, waar bijna
geen brandharen zitten, vast en strijk met de
andere hand snel en stevig van onder naar
boven over de plant op de plek waar je hem
wilt vastgrijpen.
De brandharen zitten op een soort kussentje,
een buigbare uitstulping van blad of stengel,
en wijzen iets naar boven. Als je de plant zo
aanpakt, worden de haren zo langs de stengel
gelegd dat het bolletje naar de stengel
gericht is en niet afbreekt.
Brandnetels bloeien met groene bloempjes,
die in smalle trosjes in een soort krans bij elk
bladpaar zitten. Als je tegen het licht in
ernaar kijkt, kan het gebeuren dat je nu hier,
dan daar plotseling een geel rookwolkje uit
een bloemtrosje ziet komen. Het lijken
ontploffinkjes en dat zijn het eigenlijk ook:
de bloempjes springen open en slingeren
daarbij hun droge stuifmeel weg.
Lang niet alle brandnetelplanten doen dat.
Alleen de mannelijke planten 'stuiven'. Dat
zijn planten die bloemen hebben met
meeldraden. Bloemen met stampers zitten op
de vrouwelijke planten. Die vangen het door
de wind verwaaide stuifmeel op en worden zo
bestoven.
Kevertjes
In de bloemtrosjes zijn vaak glanzend zwarte
kevertjes van net twee millimeter lengte
bezig. Die gladde Brandneteltorretjes zitten
soms bij honderden tegelijk in de bloemen.
Veel opvallender is de prachtig groene
Brandnetelsnuittor, een dier van een
centimeter lang, bedekt met schubbetjes die
je er zo met je vinger af kunt wrijven
Dan blijkt het torretje gewoon zwart te zijn.
In lichtgroene opzwellingen van bladstelen en
bladvoet leven larfjes van een Galmug, die
zich voeden met de sappen van de cellen aan
de binnenkant van de gallen. Maar ook kun je
op de bladeren de rupsen vinden van wel
achttien vlindersoorten. Een aantal ervan zijn
onaanzienlijke motjes en bruine nachtvlinders, die we gewoonlijk uiltjes noemen.
Maar tot de brandnetelvlinders behoren ook
de mooiste dagvlinders die we in de zomer op
de paardebloemtrossen van de vlinderstruiken
nectar zien drinken.
Fraaie vlinders
Het zijn de vlinders van de vossenfamilie: de
vosrode, zwart, geel en wit gevlekte en met
glinsterende blauwe halvemaantjes langs de
vleugelranden versierde Kleine Vossen, de
purperrode Dagpauwogen met vier blauw
glanzende, met zwart en geel afgezette
'pauwenogen', de fluweelzwart met
signaalrood en wit gekleurde Atalanta's, de in
een warreling van zwart, wit en oranjegeel
gekleurde Distelvlinders, de als een roodbruin
herfstblad gevormde Gehakkelde Aurelia's en
de Landkaartjes met een heel stratenpatroon
op de onderkant van hun vleugels. Hun rupsen
zijn bedekt met vertakte stekels; als om nog
beter bij de prikkelige plant te horen. Er zijn
maar weinig vogels die ze lusten.
Er is ook nog een opvallend nachtvlindertje,
dat 's avonds aangetrokken door het licht
door openslaande ramen de huiskamer
binnenvliegt. Deze bonte Brandnetelbladroller legt in rust zijn vleugels plat
uitgespreid tegen de ondergrond en laat zich
zo gemakkelijk bekijken. Zijn lijf is geel met
zwart, de wieken zilverwit met zwarte
vlekken langs de rand en in het midden.
Soep, kaas en gier
Niet alleen dieren hebben belang bij
brandnetels, ook de mens kan ze ten nutte
maken. De jonge toppen van de stengels
kunnen als groente worden gegeten
(klaarmaken als raapstelen) of gebruikt
worden in de soep: Brandnetels worden
verwerkt in brandnetelkaas. Brandnetelgier is
een milieuvriendelijke groenbemesting door
het hoge gehalte aan stikstof. Je maakt het
door fijngehakte brandnetels een paar dagen
in een emmer water te laten fermenteren. De
gier schijnt ook te helpen tegen bladluizen.
juni 1996
algemeen IVN-artikel
Download