DANS Infectieuze aandoeningen Enkele zoönosen in detail Abstract In de praktijk heeft men direct of indirect regelmatig te maken met belangrijke zoönosen. Preventieve maatregelen die dienen te worden geadviseerd worden besproken en er wordt ingegaan op enkele zoönosen. Paul A.M. Overgaauw DVM, PhD, Dip. ACVM Div. Veterinaire Volksgezondheid, Institute for Risk Assessment Sciences, Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht Nederland [email protected] Inleiding In Nederland neemt het aantal huisdieren toe en het percentage gezinnen met huisdieren is gestegen van 50% in 1999 naar 57% in 2011. Wat betreft de populariteit van huisdieren heeft er de laatste decennia een omslag plaatsgevonden van hond naar kat. Een verklaring is de sterke toename van het aantal tweeverdieners en eenpersoonshuishoudens in Nederland. Voor veel mensen is het uit praktisch oogpunt niet mogelijk om een hond te houden in verband met het uitlaten overdag. Huisdieren kunnen drager zijn van ziekteverwekkers voor de mens waar ze zelf niet ziek van zijn. Dit in combinatie met de nauwe relatie met eigenaren brengt risico’s op overdracht van infecties met zich mee. Daarnaast neemt door diverse factoren het aantal (exotische) ectoparasieten, die vector kunnen zijn van infecties, toe en zijn deze gedurende langere periodes van het jaar actief. Tenslotte kunnen door de toenemende belangstelling voor rauwe vleesvoeding meer parasitaire en bacteriële infecties worden verspreid in de leefomgeving van maar ook rechtstreeks naar de mens. Preventieve maatregelen In de dierenartspraktijk worden steeds vaker vragen gesteld door eigenaren. Vanzelfsprekend dient er ook actief voorlichting te worden gegeven over de noodzaak van preventieve maatregelen om gezonde dieren gezond te houden en de preventie van infecties. Niet alleen in het kader van de diergezondheid, maar ook van de volksgezondheid. Het risico van een zoönotische infectie kan worden verkleind door een aantal eenvoudige preventieve maatregelen zoals goede hygiëne (handen wassen, opruimen van ontlasting, regelmatig reinigen van de kattenbak), vaccineren, antiparasitaire behandelingen (endo and ecto), kinderen niet laten spelen in mogelijk besmette grond, afdekken van zandbakken, voorkomen van bijt- en krabwonden, geen zwerfdieren uit het buitenland halen zonder voldoende screening en behandeling en Abstracts | European Veterinary Conference Voorjaarsdagen 2015 geen rauwe vleesvoeding geven. Van een aantal zoönosen waar men in de praktijk regelmatig mee te maken krijgt, zal dieper op de achtergrond worden ingegaan. Leptospirose Waarom is vaccineren tegen leptospirose belangrijk? En waarom tegen meerdere serovars? Leptospirose wordt in de literatuur aangegeven als de meest voorkomende zoönose in de wereld en is endemisch in de meeste tropische gebieden. Bij onze huisdieren zijn het vooral de hond, het rund en het varken die besmet kunnen zijn, maar ook bij de geit, het schaap en het paard kan de ziekte voorkomen. De kat is van nature vrij ongevoelig. Allerlei knaagdieren zoals ratten, veldmuizen, hamsters en muskusratten vormen het het reservoir. In principe kan elk zoogdier een infectiebron of reservoir vormen. Ook niet-zoogdieren, zoals padden, slangen en slakken, kunnen besmet zijn met leptospiren. Infecties met serovars die aangepast zijn voor een bepaalde gastheer geven weinig tot geen ziekteverschijnselen. Vaccinatie bij de hond vindt plaats tegen de in Europa voorkomende serovars Canicola, Icterohaemorrhagiae, Grippotyphosa en Australis en dient jaarlijks herhaald te worden. Rabiës Waarom is vaccineren tegen het rabiësvirus belangrijk? Klassieke hondsdolheid komt niet meer voor bij dieren in België of Nederland, maar nog wel in enkele andere Europese landen. Importinfecties met puppies of zwerfhonden kunnen altijd plaatsvinden. Wereldwijd sterven er jaarlijks nog tienduizenden mensen aan hondsdolheid, voornamelijk in landen als China en India. Als voornaamste overbrenger zijn vooral vossen en zwerfhonden verantwoordelijk. Het geringe aantal meldingen van rabiës bij mensen in Europa (voornamelijk importgevallen) is geen afspiegeling van het belang van deze ziekte, maar een gevolg van het succes van de preventie. Rabiës is een ziekte die primair bij zoogdieren voorkomt; mensen worden geïnfecteerd door een beet. Zodra er symptomen zijn is de ziekte altijd dodelijk, een behandeling is er niet. Preventie, ook na een beet, is alleen mogelijk door tijdige actieve en passieve immunisatie. Vleermuizen kunnen in Nederland ook besmet zijn met het rabiësvirus, maar met een laag-pathogene variant. Het NVWA -beleid rondom het testen van vleermuizen op rabiës is sinds 2012 veranderd. Tot 2012 werden alle gevonden vleermuizen getest, nu alleen als daar aanleiding toe is (zie website NVWA). www.voorjaarsdagen.eu DANS Infectieuze aandoeningen Tetanus Tetanus wordt veroorzaakt door contaminatie van wonden met een sporenvormende bacterie, Clostridium tetani, die gifstoffen produceert. Deze gifstoffen tasten snel het spier- en zenuwstelsel aan en resulteert in verkramping van alle skeletspieren (kaakklem). Wereldwijd sterven jaarlijks ongeveer 800.000 baby’s onder de 4 weken aan tetanus. Van de baby’s die tetanus krijgen, sterft 90%. De ziekte komt vooral voor in ontwikkelingslanden. Bij bijtwonden bestaat ook een risico van tetanus. Mensen die gebeten worden door hond of kat dienen adequaat geadviseerd te worden over de noodzaak van een vaccinatie. Schurftmijt Scabiës of schurft wordt veroorzaakt door Sarcoptes canis bij de hond en Notoedres cati bij de kat. De parasieten zijn zeer gevoelig voor uitdroging en daarom slechts enkele dagen levensvatbaar buiten de hond of de kat. Dat betekent dat indirecte besmetting nauwelijks een rol speelt. Vossen vormen voor honden een reservoir. De mijten zijn gastheerspecifiek, maar soms geven ze problemen bij andere diersoorten, inclusief de mens. In meer dan de helft van de gevallen dat een hond of kat schurft heeft, kunnen huidreacties bij de mens optreden in de vorm van jeuk en groepsgewijs voorkomende papels, voornamelijk op de armen en de romp. De mijten kunnen geen volledige cyclus doormaken bij de mens. Naast het directe effect van de aanwezigheid van de mijten kan een allergische reactie optreden tegen de uitscheidingsproducten van de mijten. De aandoening verdwijnt bij de mens wanneer de dieren worden behandeld. Hetzelfde geldt ook voor de vachtmijt Cheyletiella en de schurftmijt van de cavia (Trixacaris caviae). References 1. Chomel B. Zoonoses of house pets other than dogs, cats and birds. Pediatr Infect Dis 1992; 11: 479–87. 2. Grøndalen Sævik JB, Sørum H. Companion animals as reservoir for zoonotic diseases. Eur J Comp An Pract 2008; 18 (Dec): 213-23 3.Reaser JK, Clark Jr EE, Meyers NM. All Creatures Great and Minute: A Public Policy Primer for Companion Animal Zoonoses. Zoonoses Publ Health 2008; 55: 385–401 4.Tan JS. Human Zoonotic Infections Transmitted by Dogs and Cats. 1997; 157: 1933-43. Abstracts | European Veterinary Conference Voorjaarsdagen 2015 www.voorjaarsdagen.eu