Flora en Fauna

advertisement
Wat is een biotoop?
Planten zijn in te delen in de hoofdgroepen.
lesschemaformulier
Student
Jaargroep
Stageschool
Groep
Mentor
Vak
Datum
Nicky Manders
8
Flora en fauna
28 feb 2012
Aandachtspunten
Actiepunten (geef op ommezijde aan waar je ze gebruikt)
Didactisch competentie
Ik zorg dat de informatie die ze krijgen uitdagend is door aan te passen
op verschillende niveau’s.
Observeer de kinderen:
Hoe werken ze?
Welke rol hebben ze met het samenwerken?
Hoe zit het met de betrokkenheid?
Ik observeer mijn eigen gedrag:
Hoe speel ik in op vragen
Wat doe ik met het werken
Organisatorisch competentie
Passend bij
competentie
o
o
Ik zorg dat de spullen die ik nodig heb klaar staan en ook goed
voorbereid ben door het lesschemaformulier.
Interpersoonlijke competentie
Pedagogische competentie

Didactische competentie, vak:
o
o

Organisatorische competentie
Samenwerken met collega’s
Samenwerken met omgeving
Beginsituatie:
Ik zag in eerdere lessen dat de betrokkenheid heel groot is als je inspeelt op het kind en wat ze willen.
Flora&Fauna is bekend bij de kinderen maar heeft waarschijnlijk nog wel een korte herhaling nodig.
Doelstelling:
De kinderen leren meer over flora en fauna
De kinderen oefenen het samenwerken
De kinderen komen tot een doel (een ontdekdoos)
De kinderen kunnen anderen uitleg geven over de ontdekdoos
Doelen voor de ontdekdoos(Tule):
*omgevingsfactoren bepalen het voorkomen van organismen op een bepaalde plaats
*mensen beheren gewassen en huisdieren met een bepaald doel
*eigenschappen en kenmerken van organismen worden overgeërfd
*een biotoop kenmerkt zich door de aanwezigheid van bepaalde planten en dieren
*planten en dieren zijn op basis van kenmerken in te delen in soorten
*planten zijn in te delen in de hoofdgroepen: wieren, mossen, paardenstaarten, varens en zaadplanten
Organisatie
Materialen:
Voorbeeld van een ontdekdoos
5 dozen
1
Informatie in de vorm van boeken, bladeren, sites
Digi-bord
Spullen voor de dozen: bloemen, plaatjes, stof, plastic etc.
De kinderen zitten in het begin gewoon aan hun tafels, ik sta voor het digi-bord. Als ze in groepjes
gaan werken zitten ze verspreid door het lokaal. Ik loop rond door het lokaal om te helpen waar ik dan
kan helpen.
Lesverloop
Tijd
Verloop van de les
Specifieke opmerkingen voor
competenties (bv. aandacht voor speciale
kinderen – pedagogisch), aandacht voor
organisatorisch, didactisch zaken)
Introductie
Door het maken van een woordweb halen we weer
informatie op. De kinderen komen met dingen die ze al
geleerd hebben of vanuit de omgeving weten. Zo weet ik
ook wat ik kan verwachten van de kinderen en wat ik van
ze kan vragen.
Aanrommelen
Ik laat mijn ontdekdoos zien. Deze gaat over het indelen
van kenmerken. Ik laat zien hoe ik het heb gemaakt,
namelijk door:
Informatie te zoeken
Idee te bedenken (opdracht)
Opleuken
Ik laat 2 kinderen werken met mijn ontdekdoos om ze zo
te laten zien hoe het werkt en wat de functie is van een
ontdekdoos.
Onderzoeken/bezig zijn
Ik verdeel de klas in 5 groepjes en geef ieder groepje een
doel om de doos voor te maken. De 5 zijn:
*Waarom zie je sommige planten/dieren maar op 1 plek
*Waarvoor gebruiken mensen planten
*eigenschappen en kenmerken van organismen worden
overgeërfd
*waarom hebben mensen dieren?
* planten en dieren zijn op basis van kenmerken in te delen in
soorten
Bij iedere vraag leg ik informatie en een doos neer. Ook vraag
ik de kinderen om te kijken/zoeken wat ze nodig hebben (dit
kunnen ze in de pauze doen)
Ik loop rond en help bij vragen.
Vertel het elkaar
De kinderen laten aan elkaar kort de ontdekdoos zien en
leggen het uit.
Toepassing
de dozen blijven in de klas zodat ze met elkaars doos
kunnen werken en zo ook deze informatie leren.
2
Leefgebieden in Europa
Alle in het wild levende dieren en planten leven in specifieke leefomgevingen of biotopen,
waar de heersende omstandigheden met de behoeften van de desbetreffende soorten
overeenkomen. Een leefomgeving kan gedefiniëerd worden als de plaats waar een bepaalde
dier- of plantesoort het beste kan leven en zich vermeerderen. De specifieke eigenschappen
van een leefgebied worden door geologische en klimatologische omstandigheden bepaald.
Deze zijn beslissend voor welke planten daar groeien en daarmee uiteindelijk ook voor welke
dieren er kunnen leven.
Door de rijkdom en verscheidenheid aan geologische omstandigheden in Midden-Europa
komt hier een groot aantal verschillende leefgebieden binnen een relatief klein gebied voor.
Zonder daarvoor ver te hoeven reizen kan men zulke verschillende leefgebieden vinden als
zeekusten, stranden, moerassen, wadden, rietlanden, rivierbossen, heidevelden en venen,
bosjes en wouden, rivieren, meren, beken en hun oevers, weiden en graslanden, middel- en
hooggebergten.
Elk van deze landschappen heeft niet alleen zijn eigen planten- en dierenwereld, maar
variëren ook nog al naar gelang hun toestand; een strand kan bijvoorbeeld zandig of stenig
zijn en een bos kan uit naald- of loofbomen bestaan.
Naast natuurlijke leefgebieden bestaan er nog vele andere, die onder invloed van de mens zijn
ontstaan. kanalen en stuwmeren, zand- en kiezeluitgravingen, maar ook steengroeven,
houtwallen en parken zijn het werk van de mens, evenals steden en andere nederzettingen en,
op kleinere schaal, boerderijen en tuinen. Het zal velen verrassen dat sommige leefmilieus
zoals heidevelden, die over het algemeen als oorspronkelijk gezien worden, in werkelijkheid
honderden jaren geleden door de mens zijn geschapen toen hij het bos kapte.
Men moet de gecompliceerde interacties van de verschillende factoren die bepaalde
leefmilieus vormen zeer goed kennen om ze voor het welzijn van alle dieren te kunnen
verzorgen en behouden ('biotoopmanagement').
Leefgebieden op Aarde
Voordat vele honderden miljoenen jaren geleden het leven op aarde ontstond, vormde het
vaste land één groot aaneengesloten blok. Gedurende miljoenen jaren veroorzaakten
spanningen binnen de vloeibare kern van de aarde het openbreken en bewegen van haar harde
buitenlaag (de korst). Aan de randen van de ontstane schollen beefde de aarde, ontstonden
bergketens en barstten vulkanen uit. Sinds ongeveer 40 miljoen jaar geleden, lang nadat het
leven op aarde begonnen was, ontstonden de continenten in de vorm waarin we ze nu kennen.
Door de veranderingen in de verdeling van de continenten, de geologische toestanden en de
daarmee samenhangende klimatologische gevolgen, ontstonden in de diverse gebieden uiterst
verschillende milieu-omstandigheden en leefgebieden. In veel gebieden zorgde een ideale
verhouding tussen zonneschijn, regenval en gematigde temperaturen voor goede
groeiomstandigheden. Op sommige plaatsen was het zeer koud, zodat de aarde bijna het hele
jaar met sneeuw en ijs bedekt was. Op andere plaatsen was het daarentegen onverdragelijk
heet; daar scheen bijna doorlopend de zon en regende het weinig. Sommige gebieden lagen
3
hoog boven de zeespiegel, terwijl op andere plaatsen zich gigantische vlakten uitstrekten, die
zich nauwelijks boven het oceaanoppervlak verhieven.
In al deze gebieden, de zeeën zelf inbegrepen, ontwikkelden zich een typische fauna en flora.
Tegenwoordig blijkt uit onderzoek steeds duidelijker, dat de aard van de diverse leefgebieden
op aarde, zoals poolstreken, woestijnen, gebergten, grote meren, rivieren en de verschillende
typen bossen en zeeën, bepalend zijn voor het leven dat zich daarin afspeelt.
Het gebruik van planten
Niet alleen de koffieplant en cacaoboom zijn nuttig voor ons, ook bijvoorbeeld de
jeneverbesstruik en nootmuskaatboom leveren ons grondstoffen. Jeneverbes wordt natuurlijk
gebruikt voor jenever, maar ook als specerij in marinades en als ingrediënt van badolie.
Nootmuskaat is alom bekend door het gebruik in de keuken, maar wist u dat het ook een
hallucinerende werking heeft?
Planten (of delen ervan) worden al sinds mensenheugenis gebruikt als grondstof voor voedsel,
verzorgingsproducten en cosmetica, gebruiksvoorwerpen en medicijnen. Zo wordt de olie van de
oliepalm gebruikt voor het maken van zeep en kaarsen, maar ook voor margarine en bakolie. Bovendien
is het te gebruiken als motorbrandstof. Rijst wordt natuurlijk gegeten, maar het rijststro wordt ook
gebruikt als grondstof voor papier en karton. Men wil er zelfs silicium uit gaan winnen, bekend als
grondstof voor microchips.
Al deze planten en nog veel meer zijn onderdeel van de zogenaamde technische planten in de Botanische
Tuin van de Technische Universiteit Delft. Ze worden besproken in het boek ‘Van plant tot techniek’,
geschreven door Pieter van Mourik en Gerard van der Veen. In het boek staat ook een kaartje (zie
onder) met een route die u langs alle besproken exemplaren leidt. Elk nummer correspondeert met een
foto van en informatie over de betreffende plant in het boek. Hebt u na het lezen nog niet genoeg van de
fascinerende toepassingen van allerlei planten? Achterin het boek zit de DVD ‘Growing solutions’, die u
op een boeiende manier nog meer vertelt.
Sommige mensen die geneesmiddelen gebruiken krijgen ernstige bijwerkingen, soms zelfs met dodelijke afloop.
Stel dat iemand eens zou proberen om de producten, die de mensen als geneesmiddel gebruiken, naar hun
effect op de mens in te delen in vier groepen:
4
1.
2.
3.
in feite niet werkzaam
therapeutisch werkzaam
therapeutisch werkzaam, maar ook enigszins giftig
4.
gevaarlijk giftig en soms dodelijk.
Wanneer hij dan alle producten die de mens als geneesmiddel gebruikt in deze groepen zou indelen, dan zou hij
misschien tot zijn verbazing merken, dat in elke groep producten afkomstig van planten thuishoren!
En als hij, bekomen van zijn verbazing, zou nagaan wat dieren doen, dan zou hij – misschien weer tot zijn
verbazing – merken, dat sommige dieren soms planten gebruiken bij storingen in hun maag of ingewanden. Een
kat eet soms gras, gaat dan braken en raakt daarbij een bal van ingeslikte haren kwijt. Sinds kort is bekend, dat in
het wild levende chimpansees herhaalde malen ruwe bladeren van een bepaalde plant eten als zij last hebben
van ingewandswormen en daarna diarree krijgen waardoor zij de wormen kwijt raken. Wij nemen aan, dat dieren
zoiets leren doordat zij dit gedrag zien bij hun moeder of andere dieren van dezelfde soort.
Anderzijds is ook waargenomen, dat dieren sommige planten helemaal vermijden als voedsel. In onze duinen
blijven de konijnen af van de bladeren van het jakobskruiskruid (die wij kennen als giftige plant), maar als deze
eenjarige plant in het najaar is afgestorven graven de konijnen wel de niet giftige wortelstok op en eten die.
Daarbij laten zij de kleine wortels zitten - zodat er volgend voorjaar een kuiltje met daar omheen een kring van
nieuwe planten ontstaat! (Meer hierover is te vinden in de Chemisch-ecologische flora van Nederland en België,
door H. van Genderen, L.M. Schoonhoven en A. Fuchs)
Ervaringen bij het eten van een product kunnen leiden tot het gebruik als geneesmiddel. Iemand die heel veel
pruimen achter elkaar eet kan last krijgen van diarree: een logisch gevolg is, dat iemand die last heeft van
verstopping soms probeert om zijn stoelgang weer op gang te krijgen met pruimen.
De 16de-eeuwse genezer Paracelsus bracht ons inzicht een stuk verder door er op te hameren, dat het effect van
een geneesmiddel mede wordt bepaald door de hoeveelheid die wij innemen. Hij stelde echter ook, dat het
uiterlijk van een plant al kan aangeven welk ziek orgaan van de mens met die plant te behandelen is: iets wat wij
nu alleen maar grappig vinden. Een plant met lichte vlekjes op de bladeren wekte het beeld op van een long en
zou daarom goed werken bij longziekten. Op deze wijze kwam de plant 'gevlekt longkruid' aan zijn naam.
Paracelsus heette eigenlijk Theophrastus Bombastus von Hohenheim. De uitvoerige stijl met grote woorden
waarin hij schreef is de reden geweest om te denken dat onze term 'bombastisch' daar vandaan komt (maar die is
afgeleid van een woord voor katoenen schoudervullingen).
Planten werden zo doende vele eeuwen lang bij ziekten gebruikt. Een nieuwe ontwikkeling begon in de 19de
eeuw, toen de ontwikkeling van de analytische scheikunde het mogelijk maakte om de structuur vast te stellen
van bestanddelen van planten die als geneesmiddel werkten. Zo werd vastgesteld, dat salicylzuur het werkzame
bestanddeel was van de wilgenbladeren die als geneesmiddel bij koorts werden gebruikt. In een volgend stadium
kon dat de scheikundige zo'n stof zelf samenstellen; de volgende stap was dat de scheikundige zelf stoffen kon
samenstellen met een verwante structuur – en sommige ervan waren sterker werkzaam of minder giftig dan het
natuurproduct. Een treffend voorbeeld is acetylsalicylzuur, dat als 'aspirine' over de wereld ging, en ook buiten
zijn pijnstillende werking heel interessante toepassingen in de geneeskunde vond bij de behandeling van
hartpatiënten.
Een groot voordeel van de scheikundige bereiding is dat wij precies kunnen bepalen hoeveel van de werkzame
stof er in een pil zit.
De chemische analyse van de werkzame bestanddelen maakte het mogelijk om na te gaan welke medisch
actieve stoffen er zitten in planten, die in China of Afrika of andere delen van de wereld al eeuwen lang door de
inheemse bevolking werden gebruikt. Zo werd in 1924 een belangrijke stof gevonden in een Chinese plant met de
5
Latijnse naam Ephedra: vanaf 1927 wordt efedrine synthetisch bereid. Dit proces gaat nog steeds door: de plant
Artemisia annua bleek werkzaam te zijn tegen malaria, en twee jaar geleden werd hieruit het geneesmiddel
artemotil afgeleid.
Maar betekent dit alles, dat wij als geneesmiddel veilig planten kunnen gebruiken die sinds eeuwen in het Verre
Oosten of in Afrika worden gebruikt, veiliger dan de producten van de op winst jagende chemische industrie?
Waarachtig niet.
Geneesmiddelen uit het Verre oOsten, die een Nederlander op eigen houtje invoert, zijn niet onderworpen aan
het strenge toezicht, dat sinds 1964 in Nederland op geneesmiddelen wordt uitgeoefend. Enkele voorbeelden
laten de risico's hiervan zien.
In de jaren '70 van de vorige eeuw traden bij patiënten die een Chinees kruidenpreparaat gebruikten,
verschijnselen op die bekend waren als symptomen van een te sterk werkende voorkwab van de hypofyse. Bij
onderzoek van een in beslag genomen monster werd in dit 'kruidenpreparaat' een hoeveelheid synthetisch
hypofysehormoon gevonden!
In 1993 kregen veel Belgische patiënten die Chinese vermageringspillen gebruikten last van een ernstige
nierstoornis, en enkelen van hen stierven hieraan. Onderzoek toonde aan, dat in dit preparaat niet de wortels van
de Chinese plant 'Fangji '(Stephania tetranda) waren verwerkt, maar bij vergissing de wortels van 'Guang fangji'
(Aristolochia fangchi). In Groot Brittannië werden twee vrouwen ziek met ernstige nierschade, die jaren lang een
Chinees preparaat of Chinese kruidenthee tegen chronisch eczeem hadden gebruikt: in beide gevallen werd de
aanwezigheid van aristolochiazuur I en II aangetoond in de preparaten die de vrouwen hadden gebruikt. Dank zij
hemodialyse en niertransplantatie bleven deze vrouwen in leven. Aristolochiazuur was toen nog als geneesmiddel
op recept verkrijgbaar, maar naar aanleiding van deze gevallen werd invoer, verkoop en aflevering van
Aristolochia in Groot-Brittannië verboden.
In 1995 trad op Taiwan een epidemie op van afwijking van de kleine luchtwegen, de bronchioli: de oorzaak bleek
te zijn het gebruik van ongekookt sap van de bladeren van een plant, Sauropus, die al heel lang in Malakka in
gebruik was maar in veel kleinere hoeveelheden. Op Taiwan was het sap populair geworden als
vermageringsmiddel .
Sint-janskruid heeft in Nederland een zekere populariteit als plantaardig geneesmiddel. Pas sinds enkele jaren is
bekend, dat deze plant een stof bevat, die de afbraak van diverse geneesmiddelen in de lever stimuleert, zodat
deze geneesmiddelen minder werken! Overigens is het sint-janskruid een plant die door konijnen in de duinen
wordt vermeden als zij eten zoeken.
Wat vinden wij Nederlanders nu van planten als geneesmiddelen? Sommigen onder ons – we zullen ze
aanduiden als fytotherapeuten – gaan er van uit dat planten natuurlijk zijn, en dat daarom het gebruik van planten
of plantenproducten bij ziekten veiliger is dan het gebruik van geneesmiddelen gemaakt door de chemische
industrie. In 1990 richtte de Nederlandse Vereniging voor Fytotherapie de Commissie Toetsing Fytotherapeutica
op, samen met de vereniging van fabrikanten van homeopathische, antroposofische en fytotherapeutische
geneesmiddelen: deze commissie stelde zich tot taak een privaatrechtelijke zelfordening tot stand te brengen die
eventueel zou kunnen dienen als voorbereiding van een wetttelijke regeling voor fytotherapeutica, naast die voor
de gewone geneesmiddelen. Tot op heden, 12 jaar later, is er nog niets uitgekomen.
Anderen gaan er van uit, dat de werking van een stof in het lichaam afhangt van zijn structuur en niet van de
herkomst van die stof (plant of chemisch laboratorium). Dit is het standpunt van de zogenaamde reguliere
geneeskundigen. De logische gevolgtrekking is, dat wanneer een nieuwe stof wordt aangeprezen monsters van
die stof moeten worden onderzocht op een wijze die een suggestieve werking uitsluit (in feite is dit o.a. gebeurd,
toen het gebruik van ephedra werd aangeprezen als geneesmiddel omstreeks 1924, en opnieuw met artemisia in
6
2000). Dit standpunt is kernachtig weergegeven door Prof. H. Timmerman, hoogleraar in de farmacie, in een
artikel in het Pharmaceutisch Weekblad in 2001 (jaargang 136 p 624-627: ' Veel pap met weinig krenten'): '
Fytotherapeutica werken of ze werken niet. Als ze werken zijn het geneesmiddelen en moeten ze zo behandeld
worden. Als ze niet werken, moeten we strijden tegen wijdverbreide misvattingen.'
Nutsdieren zijn dieren, die door de mens worden gehouden om hun producten te gebruiken. Zij
brengen de mens dus enige nut. Producten die door de dieren geproduceerd worden zijn:
vlees
melk
eieren
huiden (leer)
wol
honing
Vroeger werden nutsdieren ook gebruikt om op het veld werk te verrichten. Hiervoor maakte men
gebruik van ossen of paarden.
In Europa tellen volgende diersoorten tot de nutsdieren.
rund
varken
konijn
kip
paard
schaap
honingbij
In sommige gevallen worden nutsdieren uit liefhebberij ook als huisdieren gehouden, bijvoorbeeld
paarden en konijnen.
Sommige exotische diersoorten, zoals de struisvogel nemen in Europa intrek als nutsdier.
De honingbij is een insect, maar tevens een dier omdat alle insecten tot de groep van de
ongewervelde dieren behoren.
Dierproef
Dierproeven zijn experimenten die worden uitgevoerd op dieren. Vaak gaat het er om de veiligheid
en werkzaamheid van medicijnen of andere producten te testen, soms om fundamenteel
wetenschappelijk onderzoek. Volgens de cijfers van 2009 werden in Nederland 583.088 dieren
gebruikt om testen mee te doen.[1]
De Europese (waaronder Belgische en Nederlandse) wetgeving schrijft voor dat het welzijn van
proefdieren te allen tijde zoveel mogelijk gewaarborgd wordt, om onnodig lijden te voorkomen.
Voordat proefdieren gebruikt mogen worden, moet een aanvraag hiertoe voorgelegd worden aan
een ethische commissie. Hierin moeten het aantal en de keuze van de proefdieren zorgvuldig
7
beargumenteerd worden. De wet verbiedt het gebruik van dieren als er alternatieve methoden
bestaan.
De woorden "proefdier" en "proefkonijn" worden ook wel overdrachtelijk gebruikt voor de mens,
ook als het niet gaat om het beproeven van medicijnen.
Gebruik
Dierproeven worden uitgevoerd in het kader van wetenschappelijk onderzoek. Vaak hebben
dierproeven tot doel om meer te weten te komen over de effecten van een geneeskundige
behandeling of een medicijn waarvan men de verwachting heeft dat deze ook bij mensen nuttig zou
kunnen zijn. Ook kunnen dierproeven voor psychologische onderzoek worden gebruikt, waarbij het
leergedrag van de dieren kan worden vergeleken met dat van de mens. Dierproeven voor cosmetica
zijn in Nederland sinds 1977 verboden volgens de Wet op de dierproeven.[2]
Alle potentiële geneesmiddelen of andere producten worden eerst op dieren getest om de
effectiviteit en de bijwerkingen ervan te bepalen. Pas als deze tests naar tevredenheid uitvallen kan
worden overwogen om het geneesmiddel ook op mensen te testen. Meestal zijn dierproeven
voldoende om te bepalen of een geneesmiddel effectief werkt bij de mens en of er mogelijk
schadelijk bijeffecten zijn. Toch kan het soms zijn dat de werking van een medicijn of medische
behandeling alsnog anders is bij de mens dan in de proefdieren. Dit komt omdat de fysiologie van
een proefdier kan verschillen van dat van de mens. Een voorbeeld is Softenon dat bij ratten veilig
bleek, maar dat bij mensen ernstige lichamelijke afwijkingen veroorzaakte.
In de jaren 1930 leverden onderzoekers zoals Ivan Pavlov, John Watson, Edward Thorndike en
Burrhus Skinner via gedragsexperimenten op tal van diersoorten belangrijke bijdragen aan de
pyschologie, in het bijzonder het behaviorisme. Ook ethologen en ecologen hebben veel
experimenten verricht met dieren, zowel in het lab als in het veld.
Soorten
De keuze voor een diersoort bij dierproeven hangt niet alleen af van het type onderzoek. Men
probeert ook altijd een zo 'laag' mogelijke diersoort te gebruiken. Zo kunnen voor fundamenteel
onderzoek naar zenuwen sprinkhanen gebruikt worden en worden voor veel erfelijkheidsstudies
nematoden en fruitvliegjes gebruikt.
Toch gebruikt men ook veel 'hogere dieren' oftewel zoogdieren, vooral muizen, konijnen en ratten.
Deze soorten vormen de hoofdmoot van de proefdieren: ze zijn goedkoop in aanschaf, nemen weinig
plaats in en planten zich snel voort (dat laatste is vooral interessant voor experimenten in de
genetica). Daarna zijn kippen de meest gebruikte proefdieren. Ook worden in Nederland dierproeven
op apen gedaan, maar deze zijn zeer omstreden.
Er zijn ook diersoorten die voor specifieke doeleinden geschikt zijn:
Cavia's, die net als de mens geen eigen vitamine C aanmaken
Kreeften zijn vanwege een simpel zenuwstel goed bruikbaar als modelorganisme om de motoriek te
bestuderen
Vissen om te bestuderen hoe snel een stof in een lichaam doordringt (in een waterig milieu).
Chinchilla's hebben een groot middenoor
Bezwaren
Sommige mensen hebben ethische bezwaren tegen dierproeven. De bezwaren worden des te sterker
naarmate er meer alternatieve onderzoeksmethoden gevalideerd worden, waarbij men geen gebruik
van proefdieren hoeft te maken (zoals bijvoorbeeld het gebruik van koeienogen van geslachte dieren
in plaats van de draize-test) en naarmate de gebruikte proefdieren hoger ontwikkeld zijn (niet
gewervelde dieren worden niet beschouwd als proefdieren).
Volgens voorstanders van dierproeven blijven experimenten met dieren nodig, bijvoorbeeld in het
kader van de ontwikkeling van een vaccin tegen hiv (aids).
8
Sommige wetenschappers zijn op wetenschappelijke gronden tegen dierproeven. Zij wijzen erop dat
op dierproeven gebaseerde diermodellen soms weinig relevantie hebben voor mensen.[3] Afhankelijk
van het te verwachten nut zien veel mensen dierproeven als gerechtvaardigd.
Voor- en tegenstanders
Diverse organisaties trekken zich het lot aan van proefdieren. Vele dierenwelzijnsorganisaties of
dierenbeschermingsorganisaties zijn fel gekant tegen dierproeven. Zo is er de Nederlandse Stichting
Proefdiervrij en zijn er talloze kleinere en radicalere groepen die ageren tegen dierproeven.
Daartegenover staan organisaties als de Stichting Informatie Dierproeven die het belang van
onderzoek vooropstellen. Bij dit soort organisaties zijn vaak wetenschappers en
patiëntenorganisaties betrokken.
Daarnaast is er in Nederland de Nederlandse Vereniging voor Proefdierkunde (NVP) actief. Deze zet
zich in voor verstandig dierproefgebruik volgens de 3 V's: vervanging, vermindering en verfijning:
Vervanging van dierproeven door diervrije methoden, vermindering van het aantal te gebruiken
proefdieren en verfijning van de gebruikte methoden, zodanig dat het welzijn van de proefdieren zo
min mogelijk wordt aangetast, en dat met proeven optimale resultaten worden verkregen.
Soorten dieren








Eencellige dieren: niet-symmetrisch, geen skelet, voorbeeld; pantoffeldiertje
Sponzen: niet-symmetrisch, inwendig skelet ( hoornvezels tussen cellen), voorbeeld;
badspons
Holtedieren: veelzijdig symmetrisch, geen skelet, voorbeeld; kwal
Wormen: tweezijdig symmetrisch, geen skelet, voorbeeld; regenworm
Weekdieren: tweezijdig symmetrisch, uitwendig skelet (huisje of schelp), voorbeeld
slak
Geleedpotigen: tweezijdig symmetrisch, uitwendig skelet (pantser), voorbeeld krab
Stekelhuidigen: veelzijdig symmetrisch, inwendig skelet, voorbeeld zeester
Gewervelden: tweezijdig symmetrisch, inwendig skelet (wervelkolom), voorbeeld
mens
De gewervelden zijn ingedeeld in de volgende klassen:





Vissen: koudbloedig, kieuwen, eieren zonder schaal, huid bedekt met schubben en
slijm
Amfibiën: koudbloedig, longen, eieren zonder schaal, huid bedekt met slijm
Reptielen: koudbloedig, longen, eieren met leerachtige schaal, huid bedekt met droge
schubben
Vogels: warmbloedig, longen, eieren met kalkschaal, huid bedekt met veren
Zoogdieren: warmbloedig, longen, levendbarend, huid bedekt met haren
9
Download