LJN-nummer: AO3515 Zaaknr: C02/894 KA

advertisement
LJN-nummer: AO3515 Zaaknr: C02/894 KA
Bron: Gerechtshof 's-Gravenhage
Datum uitspraak: 5-12-2003
Datum publicatie: 11-02-2004
Soort zaak: civiel - civiel overig
Soort procedure: hoger beroep
Uitspraak: 5 december 2003
Rolnummer: 02/894 KA
Rolnr. rechtbank: 01/1108
HET GERECHTSHOF TE 'S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende arrest
gewezen in de zaak van
ATOFINA VLISSINGEN B.V.,
gevestigd te Ritthem, gemeente Vlissingen,
appellante,
hierna te noemen: Atofina,
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt
tegen
[X],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen:[X],
procureur: mr. L.S.J. de Korte.
Het geding
Atofina is bij dagvaarding van 31 mei 2002 in hoger beroep gekomen van het vonnis van 4
maart 2002 door de rechtbank te Middelburg, sector kanton, locatie Middelburg gewezen
tussen partijen. Atofina heeft bij memorie van grieven negen grieven tegen het vonnis
aangevoerd die door [X] bij memorie van antwoord (met producties) zijn bestreden. Atofina
heeft zich bij akte over die producties uitgelaten. Daarop hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Tegen de feiten zoals die door de rechtbank in het bestreden vonnis sub 2 zijn
vastgesteld is in hoger beroep niet opgekomen, zodat ook het hof zal uitgaan van die feiten.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1. [X] is sinds 1 februari 1975 in dienst bij Atofina. Hij werkte tot 27 april 1999 als
procesoperator. Sinds die datum is hij voor dat werk arbeidsongeschikt en doet hij
aangepast werk bij Atofina.
1.2. [X] was als procesoperator betrokken bij de productie van organotin-verbindingen.
Daarbij werd gebruikgemaakt van organische oplosmiddelen. Ook werd schoongemaakt met
organische oplosmiddelen.
1.3. Vanaf 28 november 1984 heeft [X] bij de bedrijfsarts klachten over vergeetachtigheid
geuit. Bij (neuro)-psychologische onderzoeken van [X] in 1996,1997 en 1999 is een
geheugenstoornis bij [X] geconstateerd.
1.4. Blootstelling aan organische oplosmiddelen kan het centrale zenuwstelsel aantasten en
psychische problemen veroorzaken. Dit wordt het "Organic Solvent Syndrome" of
"Organisch Psycho Syndroom" of OPS genoemd.
1.5. [X] stelt dat hij bij zijn werk als proces-operator in de jaren 1975 tot 1999 regelmatig
aan grote hoeveelheden organische oplosmiddelen is blootgesteld, waardoor bij hem sprake
is van OPS. Hij stelt Atofina als zijn werkgever daarvoor aansprakelijk, aangezien Atofina
onvoldoende maatregelen heeft getroffen om [X] adequate bescherming tegen deze
middelen te bieden.
1.6. [X] vordert veroordeling van Atofina tot betaling van:
a. vergoeding van de door hem geleden en nog te lijden materiele en immateriële schade,
met de wettelijke rente daarover vanaf 1 maart 1996, nader op te maken bij staat;
b. de som van f 36.200, als materiële kosten en voorschot op het smartengeld vermeerderd
met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 1999;
c. de som van f 6.382,93 aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke
rente vanaf 12 september 2000;
d. de proceskosten.
1.7. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de vordering sub a en d toegewezen en de
vorderingen sub b en c gedeeltelijk toegewezen.
2.1. Grief zes luidt:
"Ten onrechte en zonder nadere motivering stelt de Kantonrechter in r.o. 8.9 dat Atofina
geen voldoende concreet bewijs heeft aangeboden van de stelling dat zich geen
overschrijding van de MAC ( hof: maximaal aanvaarde concentratie)-waarde hebben
voorgedaan en de Kantonrechter geen grond ziet haar ambtshalve tot dat bewijs toe te
laten."
2.2. Grief zeven luidt:
"Ten onrechte heeft de Kantonrechter onder r.o. 8.9. overwogen: "Gelet op de aangehaalde
gegevens acht de Kantonrechter het onwaarschijnlijk dat geen overschrijdingen van de
MAC-waarde voor organische oplosmiddelen zich hebben voorgedaan, zoals Atofina stelt.
Daaraan draagt bij dat Klop in zijn brief van 12 november 1999 verwijst naar een
expertiserapport. Klop heeft zijn brieven gericht aan een expertisebureau. Atofina heeft de
brieven in het geding gebracht. De Kantonrechter neemt daarom aan dat het
expertiserapport waarnaar Klop verwijst, is opgemaakt op verzoek van (de verzekeraar van)
Atofina. Kennelijk volgt uit dat niet overgelegde rapport dat [X] van 1975 tot ca. 1990
blootgesteld kan zijn aan overmatige en beschadigende concentraties van mogelijke
neurotoxische stoffen." "
2.3. De achtste grief luidt:
"Ten onrechte heeft de kantonrechter in r.o. 15.2 gesteld dat Atofina de stellingen van [X]
over de feitelijke gang van zaken in het produktieproces en bij het schoonmaken
onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. De door de Kantonrechter in r.o. 15.2
gemaakte verwijzing naar hetgeen onder 8 is overwogen over de (mate van) blootstelling
van [X] aan organische oplosmiddelen tijdens het werk voor Atofina doet hieraan niet af."
2.4. Deze grieven klagen erover dat de rechtbank heeft aangenomen dat [X] in de jaren
1975 tot ca. 1990 blootgesteld kan zijn aan overmatige en beschadigende concentraties van
neurotoxische stoffen. Zij lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
2.5. [X] heeft over de mate waarin hij aan organische oplosmiddelen is blootgesteld,
aangegeven op welke momenten in het productieproces en op welke wijze hij in de jaren
tussen 1975 en 1982 aan organische oplosmiddelen is blootgesteld en dat ook in de jaren
daarna in het productieproces vele incidenten voorkwamen, ook nog in 2000, dat tanks
regelmatig overliepen. [X] heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep stukken
overgelegd waarin melding wordt gemaakt van diverse bedrijfsincidenten en verslagen van
besprekingen over te treffen veiligheidsmaatregelen.
2.6. Atofina heeft daartegen aangevoerd dat in elk geval vanaf 1980 [X] niet meer in
relevante mate is blootgesteld aan organische oplosmiddelen. Atofina heeft de door [X]
gestelde duur van zijn werk met oplosmiddelen per week gemotiveerd betwist. Voorts heeft
Atofina gesteld dat vanaf 1978 geen aceton meer wordt gebruikt en dat het werk met het
schoonmaakmiddel Jizer in 1990 is gestopt. Atofina wijst er op dat volgens het "protocol
voor de diagnostiek van OPS" in elk geval sprake moet zijn geweest van tenminste vijf jaar
regelmatige blootstelling aan organische oplosmiddelen, welke blootstelling tot tenminste
drie jaar geleden heeft plaatsgevonden. Atofina stelt dat met name aan de laatste eis niet is
voldaan. Tevens heeft Atofina tegen de door [X] overgelegde stukken aangevoerd dat veel
incidenten geen betrekking hebben op blootstelling aan organische oplosmiddelen of, voor
zover dat wel het geval is, dat niet blijkt dat [X] daaraan is blootgesteld. De zorg voor
veiligheid is een continu proces en de door [X] overgelegde verslagen wijzen er op, dat
Atofina zich daar steeds mee bezig heeft gehouden en bezig houdt.
2.7. Het hof overweegt als volgt. Vooropgesteld dient te worden dat [X] dient te bewijzen
dat hij in zodanige mate aan schadelijke stoffen is blootgesteld bij zijn werk bij Atofina dat
de door hem gestelde klachten daardoor veroorzaakt kunnen zijn.
Atofina heeft niet weersproken dat [X] tot 1980 bij zijn werk blootgesteld is geweest aan
organische oplosmiddelen. Gelet op wat over de duur en de mate van blootstelling in het
protocol voor de diagnostiek van OPS staat vermeld en het feit dat [X] voor het eerst in
1984 klaagde over vergeetachtigheid is dat niet voldoende om aan te nemen dat die
blootstelling bij [X] OPS kon veroorzaken.
Het hof is van oordeel dat Atofina de stellingen van [X] over de mate van blootstelling in de
jaren na 1980 voldoende gemotiveerd heeft weersproken. Juist is, dat de overgelegde
medische rapportages ervan lijken uit te gaan dat ook in de jaren na 1980 [X] bij zijn werk
is blootgesteld aan relevante hoeveelheden organische oplosmiddelen, doch niet is gebleken
of dat uitgangspunt op iets anders is gebaseerd dan op de mededelingen van [X] of op een
niet overgelegd expertiserapport, hetgeen het hof onvoldoende vindt.
De slotsom is dan ook, dat deze grieven slagen en dat [X] bewijs moet leveren van de wijze
waarop en de mate waarin hij in de jaren na 1980 is blootgesteld aan organische
oplosmiddelen. Ook het eerste deel van grief 1 dat erover klaagt dat de kantonrechter ten
onrechte heeft aangenomen dat [X] tot tenminste drie jaar geleden aan organische
oplosmiddelen is blootgesteld slaagt.
Het hof zal [X] overeenkomstig zijn aanbod toelaten tot dat bewijs.
3.1. Grief één luidt:
" Ten onrechte heeft de Kantonrechter onder r.o. 11.8 aangenomen dat [X] voldoet aan de
criteria dat hij tenminste 5 jaar regelmatig is blootgesteld aan organische oplosmiddelen op
het werk en dat de blootstelling heeft plaatsgevonden tot tenminste 3 jaar geleden.
Onbegrijpelijk is bovendien de hierbij door de Rechter geplaatste toevoeging "( wat niet
hetzelfde is als : tenminste tot 3 jaar geleden)" Ook heeft de kantonrechter in r.o. 11.8 ten
onrechte aan de overweging dat onzeker is of [X] naast vergeetachtigheid te kampen heeft
met andere klachten die van belang zijn met het oog op het protocol voor de diagnostiek
van OPS niet de conclusie verbonden dat dus geen sprake kan zijn van de beroepsziekte
OPS."
3.2. Grief twee luidt:
"Ten onrechte overweegt de Kantonrechter onder r.o. 11.9 dat het niet aan de
Kantonrechter is om uit te maken of [X] lijdt aan CTE ( hof: chronisch toxische
encephalopatie) dan wel OPS. Ten onrechte lijkt de Kantonrechter bovendien aan deze
rechtsoverweging ten grondslag te leggen dat artsen en andere deskundigen hierover van
mening verschillen en het stellen van de diagnose CTE of OPS niet vrij van arbitraire
elementen lijkt."
3.3. Grief drie luidt:
"Ten onrechte heeft de Kantonrechter vervolgens eveneens onder r.o. 11.9 overwogen dat
wel vaststaat dat [X] in ieder geval vanaf 1984 te kampen heeft met geheugenstoornissen,
waarna de Kantonrechter vervolgens ten onrechte en in strijd met het stelsel van de wet
heeft overwogen dat dergelijke geheugenstoornissen - ook als niet mag worden
aangenomen dat [X] lijdt aan CTE of OPS - aan te merken zijn als letsel in de zin van artikel
6:106 lid 1 aanhef en onder b BW wat kan leiden tot schadevergoeding. Hiermee gaat de
Kantonrechter niet alleen ten onrechte uit van het bestaan van de klachten van [X], doch de
Kantonrechter gaat hiermee ook volledig (voorbij) aan het feit van het vereiste causaal
verband tussen de door [X] gestelde klachten en de werkomstandigheden bij Atofina."
3.4. Deze grieven stellen aan de orde of de rechtbank terecht heeft aangenomen dat de
gezondheidsklachten van [X] van dien aard zijn dat zij (kunnen) zijn veroorzaakt door zijn
werk bij Atofina en lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
Uit het protocol voor de diagnostiek van OPS blijkt dat blootstelling aan organische
oplosmiddelen pas schadelijk is voor de gezondheid wanneer daarvan regelmatig sprake is
geweest. Hiervoor is reeds overwogen, dat daarover thans nog onvoldoende duidelijkheid
bestaat. Voor zover Atofina heeft willen betogen dat de rechtbank reeds op grond van de
beperktheid van de klachten van [X] tot de conclusie had moeten komen dat deze niet door
zijn werk bij Atofina veroorzaakt kunnen zijn omdat slechts sprake zou zijn van
geheugenverlies, wordt dat standpunt door het hof verworpen. Uit de overgelegde medische
rapporten kan niet worden afgeleid dat het bij [X] geconstateerde geheugenverlies niet
veroorzaakt kan zijn door blootstelling aan organische oplosmiddelen, doch hooguit, dat
wegens het ontbreken van zich bij OPS naast geheugenstoornis voordoende andere
klachten, in de aard van zijn klachten geen extra aanwijzing gevonden kan worden dat
sprake is van OPS. Ook is het voor de aansprakelijkheid van Atofina niet nodig dat sprake is
van OPS dan wel CTE. Voldoende is dat komt vast te staan dat [X] door blootstelling aan
organische oplosmiddelen bij zijn werk bij Atofina schade in zijn gezondheid heeft
opgelopen.
3.5. Wanneer komt vast te staan dat [X] bij zijn werk regelmatig is blootgesteld aan
organische oplosmiddelen zal nog nadere voorlichting door deskundigen nodig zijn om vast
te stellen of deze blootstelling bij [X] schade heeft veroorzaakt dan wel kan hebben
veroorzaakt. Het hof zal een comparitie van partijen gelasten om met partijen te overleggen
over persoon en aantal van de benoemen deskundigen en over de aan de deskundigen te
stellen vragen, alsmede over de vraag of eerst het resultaat van de bewijsvoering door [X]
moet worden afgewacht alvorens de deskundigen in te schakelen.
4.1. Grief negen luidt;
"Ten onrechte en zonder nadere motivering geheel onbegrijpelijk, heeft de Kantonrechter
onder r.o. 15.3 overwogen dat Atofina niet voldoende zou hebben verklaard dat en hoe [X]
kon worden blootgesteld aan organische oplosmiddelen met overschrijding van de MACwaarde ondanks het bestaan van de volgens Atofina toereikende veiligheidsmaatregelen."
In de toelichting op de grief wijst Atofina er op dat zij gemotiveerd heeft betwist dat sprake
is geweest van overschrijding van de MAC-waarde en dat zij tevens gemotiveerd heeft
betwist dat zij de op haar rustende zorgverplichting niet is nagekomen.
4.2. Het hof is van oordeel dat deze grief slaagt. In r.o. 15.4 komt de rechtbank tot de
conclusie dat Atofina niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgverplichting. De
rechtbank lijkt dat oordeel te baseren op het feit dat Atofina niet zou hebben kunnen
verklaren hoe de MAC-waarde zou zijn overschreden. Nog daargelaten dat Atofina heeft
betwist dat die waarde zou zijn overschreden kan uit het enkele overschrijden van de MACwaarde nog niet worden afgeleid dat Atofina haar zorgplicht niet is nagekomen. Die plicht
gaat immers niet zover dat elke blootstelling aan organische oplosmiddelen onmogelijk
moet zijn.
5.1. In grief vier klaagt Atofina erover dat de rechtbank in r.o. 15.5 tot de conclusie komt
dat dient te worden uitgegaan van het causale verband tussen de blootstelling van [X] aan
organische oplosmiddelen en zijn letsel.
5.2. Het hof overweegt als volgt. Wanneer bewezen is dat [X] bij zijn werk in relevante
mate is blootgesteld aan organische oplosmiddelen en dat sprake is van letsel dat daardoor
kan zijn veroorzaakt, moet het causale verband daartussen worden aangenomen wanneer
tevens vaststaat dat Atofina haar zorgverplichting van artikel 7:658 BW niet is nagekomen.
Nu uit het vorenstaande volgt dat het hof van oordeel is dat de rechtbank ten onrechte
heeft aangenomen dat Atofina die zorgplicht niet is nagekomen slaagt ook deze grief.
Voorzover Atofina tevens heeft bedoeld te stellen dat eerst het causale verband dient vast
te staan en dat pas in dat geval het bewijs door Atofina dat zij haar zorgplicht is nagekomen
relevant wordt, faalt dit betoog.
6. Atofina heeft bewijs door getuigen en/of een deskundigenbericht aangeboden van haar
stelling dat zij haar zorgverplichting is nagekomen. Hoewel het hof (nader) bewijs nodig
acht ten aanzien van de mate van blootstelling van [X] aan organische oplosmiddelen en de
vraag of [X] daardoor letsel heeft opgelopen, acht het hof uit oogpunt van proceseconomie
termen aanwezig reeds thans Atofina toe te laten tot het bewijs dat zij haar zorgverplichting
is nagekomen. Wanneer Atofina immers in dat bewijs slaagt, zijn de andere bewijsthema's
niet meer relevant en dient de vordering van [X] te worden afgewezen. Het hof zal Atofina
gelegenheid geven eerst getuigen te doen horen. Bij gelegenheid van het getuigenverhoor
zal het hof nader met partijen overleggen of en op welke wijze bewijs door deskundigen aan
het bewijs door Atofina kan bijdragen.
Beslissing
Het hof,
alvorens verder te beslissen:
- laat [X] toe te bewijzen door middel van getuigen dat hij bij zijn werk bij Atofina tot
tenminste 1996 regelmatig is blootgesteld aan organische oplosmiddelen;
- laat Atofina toe te bewijzen door middel van getuigen dat zij vanaf 1980 in haar bedrijf
haar verplichting om maatregelen te nemen ter voorkoming van blootstelling aan
organische oplosmiddelen heeft nageleefd;
- bepaalt dat de getuigenverhoren zullen worden gehouden op woensdag 11 februari 2004
om 10.00 uur voor de te dezen benoemde raadsheer-commissaris mr.J.M.E. In 't VeltMeijer, in een der zalen van het Paleis van Justitie, Prins Clauslaan 60 te 's-Gravenhage,
dan wel, voor het geval een der partijen uiterlijk binnen veertien dagen na heden opgeeft
alsdan verhinderd te zijn onder alsdan gelijktijdige opgave van de verhinderdata van beide
partijen voor de eerstkomende twee maanden, op een door de raadsheer-commissaris
alsdan nader te bepalen datum en tijdstip;
- beveelt partijen, Atofina deugdelijk vertegenwoordigd en [X] in persoon, vergezeld van
hun raadslieden, voor het geven van inlichtingen te verschijnen voor de raadsheercommissaris op vorengenoemde datum en tijdstip.
Dit arrest is gewezen door mrs. In 't Velt-Meijer, Schuering en Beyer-Lazonder en is
uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2003 in aanwezigheid van de
griffier.
Download