Tijdschr. voor Geneeskunde, 62, nr. 23, 2006 MOREEL BERAAD EN GOEDE ZORG VOOR OUDEREN VERONDERSTELLEN EN VERSTERKEN ELKAAR 1 B. MOLEWIJK 2, 3, 4, G. WIDDERSHOVEN 2 Inleiding Samenvatting De zorg voor ouderen is per definitie moreel geladen: tijdens praktische dagdagelijkse handelingen en beslissingen geven we – impliciet en expliciet – vorm aan wat we onder goede zorg verstaan. Daarbij spelen morele overwegingen continu een rol. De ethiek, dat wil zeggen het reflecteren op onze moraal, kan ons helpen om gezamenlijk de zorg voor ouderen bewuster, meer onderbouwd, én beter te maken. Helaas wordt „de” ethiek vaak geïdentificeerd met grote ethische onderwerpen als euthanasie en abortus, én met ethische theorieën uit boeken van universitaire centra. Ethiek wordt ook vaak geassocieerd met abstracte regels, richtlijnen en protocollen die zijn opgesteld door wijze heren en dames uit commissies voor ethiek. Het beeld dat deze ethiek oproept is die van een ethiek die normen en regels stelt waaraan de zorgpraktijk moet voldoen. Wanneer practici zich vervolgens niet kunnen vinden in deze normen, zich niet aan deze regels houden, is er volgens deze ethiek iets mis met de praktijk. Een veelgehoorde redeneertrant is dat dit komt door gebrek aan kennis over de regels, of doordat men in de praktijk 1 2 3 4 Studiedag „Cirkels van zorg: ethiek in zorg voor ouderen”, georganiseerd door het Centrum voor Biomedische Ethiek en Recht, K.U.Leuven, en het Caritas-Verbond der Verzorgingsinstellingen (VVI), Brussel. Moreel Beraad Groep, Sectie Gezondheidsethiek & Wijsbegeerte, Faculteit Gezondheidswetenschappen, Universiteit Maastricht (Nederland). Psychiatrische Zorginstelling GGNet, Warnsveld (Nederland). Correspondentieadres: dr. B. Molewijk, Sectie Gezondheidsethiek & Wijsbegeerte (Uns 40), Capaciteitsgroep Zorgwetenschappen, Faculteit der Gezondheidswetenschappen, Universiteit Maastricht, PB 616, 6200 MD Maastricht (Nederland); e-mail: [email protected] Zorg voor ouderen is per definitie moreel geladen: alle betrokkenen in de ouderenzorg zijn impliciet of expliciet bezig vorm te geven aan dat wat zij onder goede (organisatie van) zorg verstaan. Die bepaling van wat goede zorg is, staat echter niet vast: zij is tijds- en contextafhankelijk. Goede zorg is dialogisch: ze wordt door en in de dialoog met elkaar vorm gegeven. Ethiek, opgevat als reflectie op moraal, speelt daarbij een belangrijke rol. Helaas wordt ethiek vaak geassocieerd met abstracte theorieën of formele commissies die protocollen voorschrijven. Tegenover deze opvatting van ethiek staat „moreel beraad”: het methodisch spreken over goede zorg aan de hand van concrete casus uit de praktijk. Moreel beraad is gebaseerd op een dialogische praktijkethiek waarin de direct betrokkenen zélf de morele experts zijn. Moreel beraad kan op diverse manieren bijdragen aan het denken over en het vormgeven aan goede zorg door goede professionals binnen een goede organisatie. In deze bijdrage wordt omschreven wat moreel beraad en een Moreel Beraad Project is. Voorts wordt kort stilgestaan bij de onderliggende ethiekvisie, het bestaansrecht en de doelen van moreel beraad. In dit artikel wordt bepleit dat moreel beraad en goede zorg voor ouderen elkaar veronderstellen én versterken. te veel handelt vanuit gewoonte of vanuit gevoel. Praktijkverbetering in de ouderenzorg vanuit een dergelijke opvatting van ethiek betekent dat experts de regels moeten komen uitleggen c.q. 1693 ethische kennis moeten overdragen. De practici krijgen dan les in ethiek. Deze opvatting van ethiek gaat ervan uit dat datgene wat goed is niet in de praktijk wordt bepaald, maar afhankelijk is van theoretische inzichten en rationele argumentatie. Tegenover deze theoretische en hiërarchische opvatting van ethiek staat een andere ethiekbenadering, die de praktijk ziet als bron van moraal en ethisch inzicht. Deze andere benadering van de ethiek is de laatste jaren sterk in opkomst en speelt o.a. een rol in de manier waarop ethici in de praktijk wetenschappelijk onderzoek doen. Voor twee voorbeelden van deze „empirische ethiek”, zie Pols en Molewijk (1, 2). Maar ook voor de directe klinische praktijk van de zorg voor ouderen speelt deze andere ethiekopvatting een grote rol. Dat practici betrokken zijn en emoties vertonen is voor deze ethiek geen belemmering voor moreel handelen, maar juist een voorwaarde ervoor. Om de praktijk te verbeteren, moet men aansluiten bij die ervaring en betrokkenen motiveren deze te exploreren en verder te ontwikkelen. Deze ethiek wordt ook wel dialogische praktijkethiek genoemd, en vindt haar theoretische basis in de pragmatische hermeneutiek (3, 4). Eén van de manieren om kennis te nemen van ervaringen van betrokkenen in de praktijk en tegelijkertijd die praktijk te verbeteren is moreel beraad. In moreel beraad spreken hulpverleners over wat zij onder goede zorg verstaan en over de problemen die zij tegenkomen bij het realiseren daarvan. Moreel beraad richt zich op het exploreren van verschillende visies op goede zorg en op het leren van ervaringen van anderen. Om pragmatische en theoretische redenen is moreel beraad gericht op de moraal van de praktijk en is de moraal van de praktijk ook altijd haar vertrekpunt. In deze bijdrage wordt beschreven wat een moreel beraad en moreel-beraadprojecten inhouden. Verder wordt kort uitgelegd vanuit welke theoretische ethiek opvatting moreel beraad wordt vormgegeven, waarom moreel beraad bestaansrecht heeft, en met welke doelen het kan worden ingezet. beraad en bepaalt mede hoe we dat zien en willen vormgeven. De dialogische praktijkethiek gaat uit van een aristotelische opvatting van morele oordelen (3, 4). Ethiek wordt hier gezien als een vorm van praktische rationaliteit en is altijd gesitueerd. Ze veronderstelt praktische ervaring, die zich concretiseert in deugdzaamheid. Zonder morele betrokkenheid is een praktisch oordeel niet mogelijk. Een moreel oordeel is niet universeel, het is gebaseerd op het perspectief dat door degene die het oordeel velt ingenomen wordt. Deze heeft een specifieke kennis en ervaring, en komt vandaar tot een contextueel en gesitueerd oordeel. Betrokkenheid en perspectiviteit zijn geen hinderpalen voor de ethiek, maar wezenlijke elementen ervan. Een aristotelische ethiek wordt gekenmerkt door het besef van de betrekkelijkheid van het eigen oordeel. Dit impliceert de noodzaak van openheid voor perspectieven van anderen. Deze openheid is geen onvoorwaardelijke acceptatie. Men kan slechts openstaan voor de visie van anderen wanneer men het eigen gezichtspunt niet zonder meer opgeeft (5). Het gaat om het kritisch onderzoeken van de geldigheid van het gezichtspunt van de ander. Centraal staat de interactie tussen het eigen perspectief en dat van de ander, door Gadamer uitgewerkt in het model van horizonversmelting. Het gaat om een gezamenlijk leerproces, waarin de deelnemers veranderen. Dat leerproces blijft gekenmerkt door contextualiteit en gesitueerdheid. Het is gebonden aan de concrete omstandigheden waarin men verkeert. Een dialogische ethiek richt zich op het in het spel brengen van perspectieven van alle betrokkenen in de praktijk. Het grondmodel is het luisteren naar de ervaring van de ander. Dat is niet eenvoudig te realiseren wanneer beslissingen genomen moeten worden onder tijdsdruk. Het creëren van tijd en ruimte voor beraad is een cruciale voorwaarde voor verantwoorde ethische besluitvorming. Dialogische ethiek veronderstelt tevens dat er aandacht is voor de stem van allen, ook van de zwakkere partijen. Ook dat is in praktische, institutionele contexten niet eenvoudig te realiseren. Moreel beraad is gebaseerd op een dialogische praktijkethiek Moreel beraad en moreel-beraadprojecten De dialogische praktijkethiek is een belangrijke theoretische voedingsbodem voor moreel 1694 Moreel beraad is een term voor het op verschillende manieren expliciet aandacht besteden aan morele normen en waarden in de dagelijkse praktijk. Morele normen en waarden hebben betrekking op wat we goed en slecht vinden. Het gaat daarbij niet om de vraag of we de dingen in technische zin goed doen, maar om de vraag welke handelingen en eigenschappen bijdragen aan „het goede leven”. Zo kan bijvoorbeeld een euthanasieprocedure technisch goed door een hulpverlener worden uitgevoerd, wanneer deze de bestaande professionele en juridische protocollen en regelgeving goed volgt. Een euthanasiehandeling technisch en protocollair goed doen wil echter nog niet zeggen dat het moreel goed was om die handeling te doen. De vraag of een handeling moreel goed is, dient telkens weer in de specifieke situatie met de betrokkenen onderzocht te worden. Moreel beraad is een gestructureerd gesprek dat als dialoog of onderzoek gekenschetst kan worden en waarbinnen een echte casus uit de praktijk in een groep hulpverleners wordt besproken (6). De gespreksleider, meestal een ethicus of filosoof, begeleidt de dialoog. De gespreksleider geeft doorgaans geen inhoudelijke oordelen of adviezen over de casus. De casus is gebaseerd op concrete ervaringen van hulpverleners waarin zij zichzelf oprecht afvragen wat in die specifieke situatie goede zorg is. Goede zorg wordt hierbij breed opgevat en is niet alleen patiëntgebonden: iedere medewerker van een zorginstelling houdt zich direct of indirect bezig met goede zorg. Alle deelnemers binnen een moreel beraad zijn gelijk: er is geen sprake van een morele hiërarchie. Een goede morele uitgangsvraag is bij een moreel beraad van cruciaal belang. Afhankelijk van doelstelling, omstandigheden, expertisegroep en gespreksleider, en ethiekopvatting, kunnen verschillende gespreksmethoden worden ingezet (7). Ruwweg zijn de gespreksmethoden onder te verdelen in oplossingsgerichte methoden en houdingsgerichte gespreksmethoden (7). Binnen oplossingsgerichte methoden (bv. de dilemmamethode) wordt op zoek gegaan naar de waarden en de normen van de diverse betrokkenen (8). Bij een dilemma ervaart een hulpverlener vaak een verlammend conflict tussen twee waarden en/of twee normen. Daarbij mist de hulpverlener meestal een goed en kritisch zicht op de vooronderstellingen van het dilemma en op de verschillende waarden en normen waaruit het dilemma bestaat. Ook bij de Utrechtse en Nijmeegse stappenplannen wordt gestructureerd een casus besproken (9, 10). Binnen oplossingsgerichte gespreksmethoden staat de casus centraal en wordt een concreet antwoord op praktische vragen gezocht. Binnen houdingsgerichte methoden, zoals de socratische en de hermeneutische methode, is de casus meer een middel om te reflecteren op het denken van de deelnemers. Men kan dan leren wat de vooronderstellingen van de morele vraag en het eigen denken zijn, op welke manier de concepten in de vraag het denken en handelen beïnvloeden, en welke vragen eigenlijk achter de oorspronkelijke morele vraag liggen (11, 12). In de bijlagen worden u achtereenvolgens een eigen bewerking van een oplossingsgerichte methode („de dilemmamethode”) en een houdingsgerichte methode („een socratische dialoog”) aangeboden. Een moreel-beraadproject is een meerjarig project binnen een zorginstelling waarbinnen het houden van moreel beraden een centraal onderdeel is van het gefaseerde implementatie van een integraal ethiekbeleid. Overigens kan het gesprek over goede zorg binnen een moreelberaadproject op diverse manieren ingevuld worden. Te denken valt aan columns, een ethisch café, ethiek binnen intervisie, een maandelijkse dilemmawedstrijd, een rollenspel, ethieklessen, ethiekstudiemiddagen, enz. Een integraal ethiekbeleid heeft aandacht voor het morele op diverse niveaus binnen de organisatie, van schoonmakers en facilitaire medewerkers tot de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht (13). Binnen een integraal ethiekbeleid kan moreel beraad bijvoorbeeld worden ingezet om bepaalde aspecten binnen het kwaliteitsbeleid verder te operationaliseren. Ook kan men expliciet aandacht besteden aan ethische aspecten van het financieel en marketingbeleid, van de identiteit of visie van een zorginstelling, van de gedragscode, van het personeelsbeleid, enz. Tot slot is er binnen een integraal ethiekbeleid doorgaans aandacht voor de rol van ethiek in de opleiding en bijscholing van werknemers. Vaak wordt het implementatieproces van een Moreel-beraadproject binnen een instelling begeleid en onderzocht door middel van een wetenschappelijk interactief procesonderzoek dat „responsieve evaluatie” wordt genoemd (4, 14, 15). Moreel beraad wordt daarbinnen gefaseerd ingezet (16). In de eerste fase staat het sensibiliseren van de organisatie voor morele vragen centraal. In de tweede fase krijgen medewerkers door de ethicus leerervaringen aangeboden in het omgaan met morele vragen (zoals door het deelnemen aan een reeks moreel beraden). In de 1695 derde fase wordt getracht de aandacht voor ethiek structureel onder te brengen in het instellingsbeleid en de bestaande werkprocessen. Een goede borging is hierbij essentieel. Om zorg te dragen voor de continuïteit van het georganiseerde gesprek over goede zorg is door de moreel-beraadgroep van de Universiteit Maastricht een „train-the-trainers”-traject ontworpen. Binnen dat traject worden een aantal oorspronkelijke deelnemers aan moreel beraad opgeleid tot gespreksleider Moreel Beraad. Eenmaal opgeleide gespreksleiders vormen een instellingsbrede gespreksleiderpool en doen vervolgens regelmatig mee aan intervisie en supervisie bijeenkomsten. Een moreel-beraadproject beoogt een kritisch en lerend organisatieklimaat te bevorderen waarin het doordenken en onderbouwen van het handelen tot de dagelijkse professionaliteit behoort. Van zorgorganisaties vraagt dit dat zij hulpverleners ondersteunen in de opbouw van een dergelijke reflectieve praktijk door de juiste condities te verschaffen om een dergelijk ethiekbeleid te organiseren en te waarborgen (17). Moreel beraad kan zo bijdragen tot de institutionele vormgeving van een verantwoordelijkheidspraktijk (16, 18, 19). De aandacht voor moreel beraad en moreelberaadprojecten in Nederland neemt de laatste jaren sterk toe. Veel instellingen zijn op de een of andere manier bezig met moreel beraad. De Nederlandse minister voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) speelt daarbij een grote rol. Zo vraagt ze aan de managers van zorginstellingen om ethiek als integraal onderdeel van het kwaliteitsbeleid op te nemen en om gestructureerd overleg over ethische vraagstukken binnen die instellingen. In een begrotingsbrief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal stelt ze: „Het management zal zich daarbij niet alleen kunnen richten op ethische vragen die zich voordoen in de directe zorgverlening, maar ook op vragen over de organisatie van zorg en de plaats die zij (willen) innemen in het geheel van maatschappelijke ontwikkelingen. Inmiddels bekende instrumenten als de medisch-ethische commissie en het opstellen van codes en protocollen zijn daarbij belangrijke instrumenten maar naar mijn overtuiging niet toereikend. De komende tijd wil ik het management van zorginstellingen dan ook stimuleren om ethiek op te nemen in het kwaliteitsbeleid. Een mogelijkheid om dat te bevorderen zou kunnen zijn dat binnen instellingen een 1696 gestructureerd overleg tussen patiënten, hulpverleners en management over ethische vraagstukken wordt ontwikkeld” (20). Het ministerie ondersteunt daarnaast wetenschappelijk promotieonderzoek van de Universiteit Maastricht naar monitoring, implementatie en effect van moreel beraad in alle Nederlandse zorginstellingen. Instellingen voor ouderenzorg, St.-Vivre te Maastricht en Vughterstede te Vught, financieren een promotieonderzoek bij de Universiteit Maastricht naar de ontwikkeling en implementatie van moreel beraad in hun instellingen. Een psychiatrische zorginstelling, GGNet te Warnsveld, financiert een soortgelijk promotieonderzoek voor de psychiatrie. De Moreel-beraadgroep van de Universiteit Maastricht organiseert, in samenwerking met Hans van Dartel en het ministerie van VWS, het driemaandelijks expertplatform voor moreel beraad, én de zesmaandelijkse werkconferenties moreel beraad. Voorts heeft de Moreel-beraadgroep in 2005 een European Clinical Ethics Network (ECEN) (mede)opgericht waarin elk halfjaar vertegenwoordigers uit Europese landen de ontwikkelingen in moreel beraad in de praktijk, alsmede het onderzoek naar moreel beraad, bespreken (21). Waarom moreel beraad? Het toenemende enthousiasme over en de groeiende belangstelling voor moreel beraad dienen niet automatisch te fungeren als rechtvaardigingen voor de praktijk van moreel beraad. Het is belangrijk expliciet te maken welke redenen moreel beraad bestaansrecht geven. In deze paragraaf wordt een aantal van die redenen genoemd. Allereerst geldt dat de zorg per definitie een morele praktijk is omdat verondersteld wordt dat men het goede wil doen voor de zieke mens. Omdat „het goede doen” niet eenvoudig te bepalen is, en het per moment en per context kan verschillen, is moreel beraad nodig. Vanuit het perspectief van de dialogische ethiek geldt overigens dat „het goede” niet buiten de context en buiten de betrokkenen in die context kán worden bepaald. Voorts geldt dat de bepaling van goede zorg continu aan verandering onderhevig is. Voorbeelden van die veranderingen zijn maatschappelijke en politieke ontwikkelingen, zoals de toenemende economisering van de zorg, de marktwerking, de roep om productie- en prestatie-indicatoren, én de toenemende druk op instellingen om zich transparant en meetbaar te verantwoorden. Goede zorg moet dus steeds weer in de directe zorgpraktijk gedefinieerd en geherdefinieerd worden. Verder geldt dat het gesprek over goede zorg op zichzelf een manier is om uiting te geven aan het respect voor, de afstemming met en de bejegening van de zorgvrager. Goede zorg voor de zorgvrager kan niet anders dan bepaald worden door een continue dialoog met die zorgvrager. De dialoog is daarbij niet alleen een middel om informatie te krijgen over wat de zorgvrager onder goede zorg verstaat, maar is op hetzelfde moment een vorm van zorgen voor de zorgvrager. Een andere reden voor het bestaansrecht van moreel beraad is dat het expliciteren en communiceren van wat we onder goede zorg verstaan, gezien wordt als een kerncompetentie van een goede hulpverlener. Bewustwording, zelfreflectie en transparantie zijn belangrijke elementen van een hulpverlener die op een constructieve manier steeds weer zijn denken en handelen verantwoordt ten opzichte van zichzelf, de zorgvrager én de zorginstelling. Moreel beraad kan ook gezien worden als een vorm van zelfzorg voor de hulpverlener. De bovengenoemde trend van verzakelijking in de zorg roept steeds meer morele en kwalitatieve vragen op naar de kern, de identiteit of het hart van het beroep van hulpverleners en naar de minimale voorwaarden om dat goed, zinvol en naar tevredenheid uit te kunnen voeren. Met het begrip „normatieve professionaliteit”, opgevat als een reflexief verantwoorde verhouding tussen de existentiële kwaliteit van het persoonlijke leven, de professionele beroepsactiviteit en de maatschappelijke ontwikkelingen, tracht men tegengewicht te geven aan deze verzakelijking van de zorg (22). Moreel beraad is een manier om de eigen kernwaarden van de hulpverlener te herontdekken en een plaats te geven in de zorg voor hulpbehoevende mensen. Waartoe moreel beraad? Moreel beraad kan worden ingezet voor het werken aan verschillende doelen. Zo kan een moreel beraad erop gericht zijn om een concreet antwoord te vinden op de vraag hoe we zouden moeten handelen in situatie X met patiënt Y. In een dergelijke situatie is de casus het primaire doel. Het kan echter ook een doel zijn om na te denken over hoe betrokkenen zichzelf als team en als instelling zien. In dat laatste geval is de casus in een moreel beraad een middel voor een ander doel: visie, teambuilding of identiteitsbepaling. Een andere reden voor moreel beraad kan zijn om bij een fusie van afdelingen of een conflict tussen twee groepen de verschillen in waarden en normen expliciet te krijgen. Moreel beraad kan ook worden ingezet als een permanente vorm van professionalisering of als onderdeel van het kwaliteitsbeleid van de desbetreffende instelling. Moreel beraad kan hulpverleners helpen om invulling te geven aan hun identiteit, waardoor hulpverleners weer gemotiveerd raken hun werk goed te doen. Bovendien kan door het creëren van gezamenlijkheid duidelijkheid ontstaan over verantwoordelijkheden, zodat tijdverlies door het ontbreken van afstemming of weinig onderbouwde besluitvorming wordt voorkomen. Dat moreel beraad voor veel verschillende doelen kan worden ingezet, en dat zelfs binnen één bijeenkomst van moreel beraad deelnemers verschillende doelen voor ogen hebben, impliceert dat steeds expliciet gemaakt moet worden wat de doelen van een moreel beraad zijn. Het is bijvoorbeeld van belang of een moreel beraad wordt ingezet om een consensus te bereiken of om juist de verschillen in kaart te brengen en daarvan te leren. Doelen van moreel beraad kunnen niet zonder overleg met de betrokkenen bepaald worden; zij moeten steeds weer in gesprek met de betrokkenen vastgesteld en/of bijgesteld worden. Dit sluit aan bij onze dialogische praktijk ethiek. Het expliciet maken van de doelen van een moreel beraad is nodig om een moreel beraad goed voor te bereiden (bv. door een passende gespreksmethode te zoeken). Een geëxpliciteerde doelstelling is ook nodig om achteraf met elkaar te bepalen of een moreel beraad een goed moreel beraad was. Voorts geldt dat wetenschappelijk onderzoek, dat erop gericht is de kwaliteit en de resultaten van moreel beraad in kaart te brengen, niet kan worden vormgegeven als de doelen van moreel beraad onduidelijk zijn. Besluit Moreel beraad is gebaseerd op een dialogische praktijkethiek waarbij de hulpverleners zélf 1697 als de bron van de moraal fungeren; zij zijn degenen die morele inzichten en morele vragen hebben en daarmee gezamenlijk aan de slag gaan. De ethicus is geen docent of moreel expert, maar functioneert als gespreksleider die de morele competenties van professionals en het morele onderzoek naar dat wat goede zorg is, kritisch doch constructief begeleidt. Zodoende hoeven hulpverleners geen moeizame vertaalslag te maken van abstracte gedecontextualiseerde ethische theorieën naar hun eigen praktijk. De morele vragen komen rechtstreeks uit hun dagelijkse praktijk, hetgeen hun betrokkenheid en motivatie vergroot en de kans op een relevante bijdrage aan de directe zorg en een succesvolle implementatie van moreel beraad groter maakt. Het succes van moreel beraad in de ouderenzorg staat of valt met de bereidheid naar elkaar te luisteren en ervaringen te delen. Dat impliceert dat men aandacht moet hebben voor wat de ander te zeggen heeft, over het vermogen beschikt te luisteren, en gevoelig is voor de invloed van eigen interventies op de ander. Moreel beraad vereist daarom bij de deelnemers een aantal deugden die volgens de zorgethiek kenmerkend zijn voor de zorg (23, 24). Zonder een zorgzame houding van de deelnemers komt moreel beraad niet tot stand. Moreel beraad gaat er deels van uit dat die deugden bij de deelnemers aanwezig zijn, maar leidt er tevens toe dat ze verder ontwikkeld worden. Spreken over goede zorg vereist openheid. Openheid impliceert dat men zich niet afsluit voor negatieve reacties van anderen. Dat wil niet zeggen dat men elke afwijzing of kritiek als terecht moet beschouwen. Om de eigen opvatting daadwerkelijk te kunnen herbezien, moet men eerst en vooral vertrouwen hebben in de eigen inzichten. Adequate zorgverlening veronderstelt de vaardigheid om het juiste midden te vinden tussen vasthoudendheid en inschikkelijkheid. Wie te zeer aan zijn eigen opvattingen vasthoudt, loopt het gevaar niet te luisteren naar de afwijzende reacties van anderen. Wie echter te snel met elke suggestie meegaat, dreigt de waarde van eigen overtuigingen uit het oog te verliezen. Het vermogen om op een bepaald moment het juiste midden te bepalen is volgens Aristoteles kenmerkend voor wijze mensen. Het belang van het bepalen van het juiste midden geldt zowel in het zorgproces als in een moreel beraad. Om in een onderling 1698 gesprek over problemen in de zorg het juiste midden te kunnen bepalen, dient men praktische ervaring te hebben met de zorg. Om in de zorg het juiste midden te bepalen, dient men op gezette tijden met anderen hierover methodisch in gesprek te treden door middel van een moreel beraad. Abstract Moral Case Deliberation both preconsiders and strengthens good elderly care Caring is inherently a moral practice. Those who are involved in the care for the elderly give meaning to their views on good (organisation of) care, implicitly or explicitly. The meaning of good care is directly attached to a specific context and a specific moment; it is neither fixed nor static. In this paper, good care is understood as dialogic: the meaning of good care arises out of and by means of dialogue between the stakeholders. Ethics can play a crucial role in shaping this dialogue. Unfortunately, many people see ethics primarily as a discipline which develops abstract moral theories and generate ethicists for formal ethics committees in order to prescribe protocols and guidelines. Dialogical ethics, with its theoretical bases in pragmatic hermeneutics, is opposed to this view of ethics. Moral Case Deliberation is a good example of dialogical ethics in which the ethicist applies various conversation methods in order to support health care professionals to reflect on their moral questions. Starting point is the moral expertise of the health care professionals themselves; the ethicist functions as a facilitator. Moral Case Deliberation contributes both to reflect as to shape good care (executed by good professionals within a good health care organisation). This paper describes the meaning of a Moral Case Deliberation and a Moral Deliberation Project. Additionally, it reflects on the underlying view on dialogical ethics, the justification of Moral Deliberation and some possible goals of Moral Deliberation. With this paper, the authors argue that Moral Case Deliberation both presupposes and strengthens good elderly care. Bijlage 1: Aangepaste versie van de dilemmamethode (8) 1. Formuleer het dilemma – Wat is er aan de hand? Beschrijving van een dilemmasituatie door de voorbeeldgever: hulpvrager, hulpvraag, aard van het probleem, tot aan het moment van het dilemma: moet ik zus of zo handelen, ingrijpen of niet ingrijpen? – Beschrijf de situatie in één zin (S). Formuleer vervolgens de twee kanten van het dilemma (D): als ik collega X deze informatie geef, schend ik het vertrouwen van mijn cliënt; als ik de informatie niet geef, ben ik niet collegiaal. – Formuleren van de (ethische) vraag (V): Mag ik informatie over de cliënt doorgeven aan mijn collega of niet? (schrijf de vraag op). – Geven van intuïtief oordeel: reactie van de overige groepsleden: verplaats je in de plaats van de voorbeeldgever en geef je intuïtief oordeel. Daarna reactie van de voorbeeldgever. Voorbeeldgever vertelt nu het verdere verloop. 2. Benoem de waarden en normen – Welke waarden zijn in het geding? (bv. integriteit, autonomie, respect); schrijf de waarden op vanuit de verschillende perspectieven en de daarmee samenhangende belangen (hulpverlener, cliënt, familie, medebewoners, organisatie). Maak een tabel met als kolommen de waarden en de normen en als rij de verschillende perspectieven. – Welke normen zijn in het geding? Regels, impliciet en expliciet; bv: als een patiënt zich agressief gedraagt, dan handelen wij zo…; als hulpverlener moet ik voor deze cliënt zorgen. Probeer dergelijke normen met „mag/ moet”-vorm („do’s” en „don’ts”) te vinden. Schrijf de normen achter de waarden in de tabel op. 3. Vind alternatieve mogelijkheden – Welke mogelijkheden zijn er om uit het geformuleerde dilemma te komen (zie stap 1)? Noem de mogelijkheden zo mogelijk vanuit verschillende perspectieven (zie stap 2). – Schrijf de mogelijkheden in steekwoorden op. 4. Maak een individuele afweging – Verplaats je in de voorbeeldgever en beantwoord de vraag: Wat zou jij doen als je in de schoenen van de voorbeeldgever stond en waarom? A. Het is moreel juist dat IK …. doe (zo concreet mogelijk) B. Omwille van …. (waarden, normen) C. Ondanks …. (Wat kost het je? Andere kant van dilemma) D. Hoe kan ik t.a.v. punt C de schade beperken of hoe kan ik met de schade omgaan? E. Wat heb je nodig om A ook daadwerkelijk te gaan doen? (persoonlijk, als team, als organisatie) 5. Overeenkomsten en verschillen: afspraken – Wat zijn overeenkomsten en verschillen? – Maak als groep een afweging van de beschreven argumenten: welke waarde en norm verdienen het meeste gewicht? Welk antwoord of welke handeling sluit hierbij aan? Tot hoever, en tegen welke kosten, is een consensus te bereikbaar? (Indien niet, wat dan?) – Welke praktische werkafspraken maken we n.a.v. deze bijeenkomst? En wie doet wat wanneer? 6. Terugblik – Hoe ervaarde men de bijeenkomst? – Staat de voorbeeldgever nog achter zijn handelwijze en waarom? Bijlage 2: De socratische dialoog (25) Een goede dialoog verbindt mensen, maakt ruimte en kweekt begrip. Zes kenmerken van de dialooghouding 1. Neem de tijd. Een dialoog is een vorm van langzaam denken, gericht op diepgang. 2. Luister. Stel vragen. Verplaats u in een ander. Bekijk de wereld door diens ogen. 3. Er hoeft geen beslissing uit te komen. Begrip kweken en zicht krijgen op elkaars denkbeelden is voldoende resultaat. 1699 4. Denk niet tegen de anderen („ja, maar”). Denk met de anderen, denk samen, denk als één hoofd („ja, en”). 5. Fixeer u niet op oplossingen. Onderzoek de onderliggende redenen, waarden of visies van een probleem of een oplossing. 6. Maak ruimte voor nieuw denken. Ga voorbij uw oude denken. De vier stappen in een dialoog Centraal staat een praktijkgeval, waar de verteller zelf bij is betrokken en die hij of zij als een probleemsituatie heeft ervaren. 1. Vertel kort wat u ervaren hebt: a. Wat er feitelijk gebeurd is (feiten) b. Wat u zelf gedaan hebt (handeling) c. Wat de situatie voor u persoonlijk betekent (gevoel, beleving) d. Welke vraag hier onderzocht moet worden (vraag) 2. De anderen stellen verhelderingsvragen 3. De anderen verplaatsen zich in de schoenen van de voorbeeldgever: a. Wat zou de situatie voor u betekenen? (gevoel, beleving) b. Wat zou u doen als u in die situatie was? (handeling) c. Hoe zou u de gestelde vraag (1d) beantwoorden? (oordeel) d. Op grond van welke onderliggende principes of waarden? (visie) 4. Aan het eind neemt ieder een paar minuten de tijd om voor zichzelf te formuleren wat de essentie is en welke vorm van deugdelijk handelen is nodig om daaraan recht te doen? a. Wat gaat u aan uw hart, wat moeten we ter harte nemen (essentie)? b. Welke moed is er nodig om daaraan recht te doen? Wat moet er voor worden opgegeven (maat)? Wat heb je onder ogen te zien (bezonnenheid)? c. Wat is dus nodig in (uw deel van) de organisatie (rechtvaardigheid)? LITERATUUR 1. POLS AJ. De etnografie van goede zorg. Empirische ethiek in de langdurige psychiatrie. In: Maandblad voor de Geestelijke Volksgezondheid, 2004; 59: 487-500. 2. MOLEWIJK AC. Risky Business. Individualised evidencebased decisicion-support and the ideal of patient autonomy. An integrated empirical ethics study (thesis). Leiden: Leiden University Medical Center, 2006. 3. WIDDERSHOVEN GA. Ethiek in de kliniek. Amsterdam: Boom, 2000. 4. WIDDERSHOVEN G, ABMA T. Moreel beraad als dialoog. Dialogische ethiek en responsieve evaluatie als grondslagen voor moreel beraad. In: Manschot H, van Dartel H, red. In gesprek over goede zorg. Overlegmethoden voor ethiek in de praktijk. Amsterdam: Boom, 2003: 191-202. 5. GADAMER HG. Wahrheit und Methode. Grundzüge einer philosophischen Hermeneutik. Tübingen: Mohr, 1960. 6. MOLEWIJK B, WIDDERSHOVEN G. Nota Moreel Beraad. Maastricht: Universiteit Maastricht, 2005. 7. MANSCHOT H, VAN DARTEL H, red. In gesprek over goede zorg. Overlegmethoden voor ethiek in de praktijk. Amsterdam: Boom, 2003. 8. GRASTE J. Omgaan met dilemma’s. Een methode voor ethische reflectie. In: Manschot H, van Dartel H, red. In gesprek over goede zorg. Overlegmethoden voor ethiek in de praktijk. Amsterdam: Boom, 2003: 43-61. 9. BOLT I, KANNE M. Het stappenplan: de Utrechts methode voor structurering van ethische reflectie. In: Manschot H, van Dartel H, red. In gesprek over goede zorg. Overlegmethoden voor ethiek in de praktijk. Amsterdam: Boom, 2003: 80-94. 10. STEINKAMP, N. De Nijmeegse methode voor moreel beraad. In: Manschot H, van Dartel H, red. In gesprek 1700 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. over goede zorg. Overlegmethoden voor ethiek in de praktijk. Amsterdam: Boom, 2003: 62-79. BAUDUIN D. De Socratische methode: van moreel oordeel naar morele vooronderstelling. In: Manschot H, van Dartel H, red. In gesprek over goede zorg. Overlegmethoden voor ethiek in de praktijk. Amsterdam: Boom, 2003: 97-114. VAN DER SCHEER L. Hermeneutische benadering: op zoek naar verborgen betekenissen. In: Manschot H, van Dartel H, red. In gesprek over goede zorg. Overlegmethoden voor ethiek in de praktijk. Amsterdam: Boom, 2003: 153-174. MOLEWIJK AC. Een integraal ethiek beleid. Hoe(zo)? Discussienota van de Commissie Ethiek van de Stromen voor de Raad van Bestuur, 2004. STOLPER M, MOLEWIJK B, WIDDERSHOVEN G. Eindrapportage ethiekproject Circuit Langdurige Zorg. Den Bosch-Vught: Reinier van Arkel Groep. MOLEWIJK AC, ABMA T, WIDDERSHOVEN G. Teaching ethics in the clinic. The theory and practice of moral case deliberaton. In press. VAN DARTEL H. Van ethische commissie naar stuurgroep ethiek. Over de implementatie van moreel beraad in het kwaliteitsbeleid van instellingen voor gezondheidszorg (rapport). Utrecht: CELAZ/Nederlandse Zorgfederatie, 1998. VAN ELTEREN A. GGNet in gesprek over goede zorg. Over de relatie tussen gezamenlijke reflectie, goede zorg en zorgprofessionaliteit. Maastricht: GGNet – Universiteit Maastricht, Opzet promotie onderzoek Moreel Beraad, 2006. VERKERK M. De organisatie als praktijk van verantwoordelijkheid. In: Graste J, Bauduin D, red. Waardenvol werk. Ethiek in de geestelijke gezondheidszorg. Assen: Van Gorcum, 2000:112-125. 19. WALKER MU. Moral understandings. A feminist study in ethics. New York/London: Routledge, 1998. 20. Nederlands Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Begrotingsbrief van de minister VWS aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 14-4-2000, ZG.800XVI, 87, 2000, blz. 5. 21. MOLEWIJK AC. Report of the Maastricht meeting of the European Clinical Ethics Network (ECEN). In press. 22. BAARS J, VAN ELTEREN AH. Cursuswerkboek Humane Ouderenzorg. Utrecht: Universiteit voor Humanistiek, 2005. 23. TRONTO J. Moral boundaries. A political argument for an ethic of care. London: Routledge, 1993. 24. MOODY HR. Ethics in an aging society. Baltimore: Johns Hopkins University Press, 1992. 25. BROERS E, KESSELS J. Professionaliseren door gezamenlijke reflectie. Intervisie en het socratisch gesprek vergeleken. In: Delnoij J, van Dalen W. Het socratisch gesprek. Budel: Damon, 2003: 231-244. 1701