de non-proliferatie van kernwapens en internationale

advertisement
DE NON-PROLIFERATIE VAN KERNWAPENS EN
INTERNATIONALE CONTROLES
door
Roland Carchon
geactualiseerd in 2006 door
Klaas van der Meer
Studiecentrum voor Kernenergie
Boeretang 200 – B-2400 Mol
CL-1
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
2
INHOUDSTAFEL
1.
Samenvatting
Inleiding
4
14
2.
2.1.
2.2.
2.3.
Non-proliferatie: historisch overzicht
Het ontstaan van internationale samenwerking
Internationale Verdragen met betrekking tot nucleaire controle en ontwapening
Kernwapenverdragen en hun leden
17
17
18
20
3.
3.1.
3.2.
3.3.
3.4.
3.5.
Waarborgsystemen voor splijtstofcontrole
Algemeen
Autoriteit voor IAEA waarborgcontroles
Autoriteit voor Euratom waarborgcontroles
Synergie IAEA-Euratom
Het Additioneel Protocol: opsporing van illegale activiteiten
27
27
27
32
33
34
4.
4.1.
4.2.
4.3.
4.4.
Fysische beveiliging van splijtstoffen
Verdrag inzake externe beveiliging van kernmateriaal
De rol van het IAEA
De betekenis van het Verdrag
Externe beveiligingsniveaus
37
37
39
40
40
5.
5.1.
5.2.
5.3.
5.4.
Handel in splijtstoffen
Het Zangger Comité
De Nucleaire Bevoorraders Groep (NSG, Nuclear Suppliers Group)
De Wassenaar Regeling (opvolger van COCOM)
Het controleregime aangaande rakettechnologie (Missile Technology Control Regime,
MTCR) en de Haagse Gedragscode (Hague Code Of Conduct, HCOC)
42
42
42
43
44
6.
6.1.
6.2.
6.3.
6.4.
Inventaris van splijtstoffen
Inventaris van civiel plutonium
Inventaris van civiel hoogverrijkt uranium
Inventaris van militair plutonium
Inventaris van militair hoogverrijkt uranium in de kernwapenstaten
46
46
46
47
49
7.
7.1.
7.2.
7.3.
Probleemlanden: Irak, Noord-Korea, Iran
Irak
Noord-Korea
Iran
51
51
53
55
8.
8.1.
8.2.
8.3.
De facto kernwapenstaten: Israël, Indië, Pakistan
Israël
Indië
Pakistan
56
56
57
58
9.
9.1.
9.2.
9.3.
9.4.
9.5.
Landen die afzien van kernwapenambities: Zuid-Afrika, Argentinië, Brazilië, Libië,
Algerije, Nieuwe onafhankelijke Staten van de ex-USSR
Zuid-Afrika
Argentinië en Brazilië
Libië
Algerije
De nieuwe onafhankelijke Staten van de voormalige USSR
61
61
61
62
62
63
10.
Conclusies
65
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
3
Lijst figuren, tabellen en bijlagen
Figuur 1 : Evolutie van het aantal kernwapens in de wereld [1]
7
Tabel 1 : Internationale Verdragen over nucleaire controle en ontwapening (situatie 3/12/04) [5]
19
Tabel 2 : Significante hoeveelheden (IAEA)
30
Tabel 3 : Drempelwaarden
30
Tabel 4 : IAEA tijdslimieten
31
Tabel 5 : Geschatte tijden voor de omzetting naar plutonium- of uraniummetaal eindproduct (IAEA) 31
Tabel 6 : Indeling van nucleaire materialen
38
Tabel 7 : Benaderende hoeveelheden materialen onderworpen aan de controles van het IAEA eind
2003
48
Tabel 8 : Totale hoeveelheid beschikbaar militair Pu en HEU (in ton) [25]
50
Bijlage 1: Waarborgen Historisch Overzicht
68
Bijlage 2: Verdrag inzake de niet verspreiding van kernwapens
71
Bijlage 3: Lijst met de status van de landen volgens waarborgovereenkomst
Per 25/11/2004
77
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
4
Samenvatting
Vanaf de ontdekking van de kernenergie, werden de uitvinders en de politieke autoriteiten
geconfronteerd met twee grote uitdagingen:
• ten eerste om de mensheid te behoeden voor de verleiding om kernenergie aan te
wenden voor oorlogsdoeleinden;
• ten tweede de uitdaging om kernenergie op een voor de mensheid verantwoorde en
vooral veilige manier te exploiteren.
Om beide uitdagingen het hoofd te bieden, leidden het Baruch-plan en de door Eisenhower
gelanceerde "Atoms for Peace" politiek tot de oprichting in 1956 van het Internationaal
Agentschap voor Atoomenergie (International Atomic Energy Agency). In dezelfde periode
werd de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) opgericht. Euratom en het
IAEA zijn belangrijke internationale organisaties op het gebied van kernenergie, en hebben
als taak zowel controle als promotie.
Naast de oprichting van deze internationale organisaties, werden in de schoot van, of in
nauwe samenwerking met deze organisaties, meerdere Verdragen afgesloten, die elk een
bepaald facet regelen van de risico's die met de productie van kernenergie gepaard gaan.
De productie van kernenergie creëert inderdaad niet alleen het risico dat een ongeval zich
voordoet. Het "nucleaire risico" is ruimer dan het ongevalrisico. Grosso modo worden de
volgende risico's van kernenergie onderscheiden: veiligheid (safety), met inbegrip van de
veilige berging van kernafval, bewaking (security) en waarborgen (safeguards).
Het spreekt voor zich dat in de praktijk de scheidingslijn tussen deze verschillende
aspecten niet altijd makkelijk zal te trekken zijn en dat deze aspecten elkaar beïnvloeden.
Deze brochure behandelt enkel de waarborgenproblematiek. Er wordt met andere woorden
nagegaan welke verschillende Verdragen de vreedzame aanwending van kernenergie
beogen en welke internationale organisaties hiervoor enige bevoegdheid hebben.
Hierbij zijn een aantal documenten van belang zoals het Statuut van het Internationaal
Agentschap voor Atoomenergie (IAEA). Dit Agentschap heeft als voornaamste doel ervoor
te zorgen dat kernenergie de vrede, de gezondheid en de welvaart in de hele wereld
bevordert. In ruil voor deze promotie, zal het IAEA daadwerkelijk nagaan of het nucleair
materiaal dat voorwerp uitmaakt van deze bijstand, niet voor militair gebruik wordt
misbruikt. Hiertoe heeft het IAEA een waarborgensysteem ontwikkeld.
Dit systeem bestaat voornamelijk uit een inventarisatie van splijtstoffen en het uitvoeren
van inspecties ter plaatse om na te gaan of de door het land in kwestie opgegeven
hoeveelheden splijtstoffen overeenstemmen met de werkelijkheid.
Het waarborgensysteem is enkele jaren geleden uitgebreid met het zog. Additioneel
Protocol, zodat het IAEA nu ook inspecties kan uitvoeren om niet-gedeclareerde
proliferatiegevoelige activiteiten te ontdekken.
Het IAEA zal deze controletaak uitvoeren hetzij wanneer een bepaald land, zoals gezegd,
om bijstand heeft gevraagd, hetzij wanneer een land is toegetreden tot één van de
nucleaire ontwapeningsverdragen (waarvan het Non-proliferatie Verdrag (NPV) zonder
twijfel het meest bekende en universele is). Dit verschil is essentieel: wanneer een land
waarborgverplichtingen heeft buiten het NPV, gelden deze verplichtingen enkel voor de
splijtstoffen die het voorwerp uitmaken van de overeenkomst tussen het land in kwestie en
het IAEA. Goede voorbeelden hiervan zijn Israël, Indië en Pakistan die geen lid zijn van het
NPV noch van een ander nucleair ontwapeningsverdrag.
Zij hebben wel een overeenkomst met het IAEA voor de controle van individuele
installaties; in tegenstelling tot een overeenkomst afgesloten na ondertekening van het
NPV, geldt de overeenkomst met hogergenoemde landen niet voor alle splijtstoffen op
hun grondgebied.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
5
Een land daarentegen dat het NPV ondertekent, dient de waarborgcontroles op al zijn
splijtstoffen te aanvaarden.
De uitvoering van het NPV is rechtstreeks gekoppeld aan het IAEA. Het is met andere
woorden het IAEA dat nagaat of de verschillende Verdragspartijen hun verplichtingen
nakomen.
Het NPV bepaalde dat, 25 jaar na de inwerkingtreding, een conferentie belegd zou worden
teneinde te beslissen of het voor onbeperkte tijd van kracht zou blijven, dan wel of het voor
één of meer bepaalde perioden zou worden verlengd, en dat deze beslissing zou worden
genomen door een meerderheid van de Partijen bij het Verdrag. Bijgevolg werd in mei 1995
een Herzieningsconferentie gehouden waar de beslissing genomen is het Verdrag voor
onbeperkte tijd voort te zetten.
Naast het NPV zijn nog andere Verdragen van kracht die een beperking van het aantal
kernwapens beogen: het Verdrag van Tlatelolco voor een kernwapenvrij Latijns-Amerika,
het Verdrag van Rarotonga voor een kernwapenvrije Stille Zuidzee, het Verdrag van
Pelindaba voor een kernwapenvrij Afrika, het Verdrag van Bangkok voor een kernwapenvrij
Zuidoost Azië en het Verdrag tussen Brazilië en Argentinië betreffende het vreedzaam
gebruik van kernenergie. Ook binnen Euratom (Europese Gemeenschap voor
Atoomenergie) bestaat een waarborgensysteem dat werd ingesteld door het Verdrag van
Rome. Tussen het IAEA en Euratom werd trouwens, zoals geldt voor alle landen met
waarborgenverplichtingen, een overeenkomst getekend.
Al deze Verdragen verplichten de ondertekenaars om een overeenkomst af te sluiten met
het IAEA, dat dan zijn controlerende taak kan uitvoeren. Hoewel het NPV het meest
universele Verdrag is, dragen ook de andere Verdragen bij tot een beperking van het aantal
kernwapens op onze aardbol.
Als aanvulling op de waarborgcontroles door internationale inspectieorganisaties bestaan
er handelsbeperkingen op uitrusting met nucleaire finaliteit en op nucleair verwante
goederen. Waar in de jaren vijftig de VSA een monopolie hadden op de nucleaire markt,
was een controle op het gebruik van nucleaire leveringen relatief makkelijk te
verwezenlijken. Anderhalf decennium later echter opereerden meerdere leveranciers op de
markt, waarbij gevreesd werd dat naast de prijs, ook de aard en omvang van de controles
die met dergelijke levering gepaard gingen, een determinerende factor zou worden,
bijvoorbeeld bij commerciële transacties. Bijkomende controle drong zich bijgevolg op.
De ondertekening van het NPV werd dan ook meer en meer gebruikt als pasmunt bij de
levering van nucleair materiaal: de nucleaire exportlanden waren enkel bereid dergelijk
materiaal te leveren indien het land in kwestie bereid was het NPV en dus verregaande
waarborgcontroles te aanvaarden. Eenzelfde houding van de exportlanden kan men nu
waarnemen met betrekking tot de aanvaarding van het Additioneel Protocol.
Tegelijk geeft Artikel III.2 van het NPV enkel een definitie van de notie "splijtbaar materiaal"
en niet van "uitrusting". Bijgevolg hebben de verschillende landen die nucleair materiaal
exporteerden beslist om hierover binnen een informeel comité duidelijkheid te verschaffen.
De werkzaamheden van dit comité - Zangger Comité genoemd naar haar eerste voorzitter
leidden tot het opstellen van een lijst van materialen en uitrusting waarop
uitvoerbeperkingen van kracht zijn de "Trigger List". Het Zangger Comité opereert onder
de vleugels van het IAEA. Daarnaast werd ook de zgn. Club van Londen opgericht die de
verschillende nucleaire exportstaten verenigde. Binnen de Club van Londen wordt de
nationale exportpolitiek op elkaar afgestemd. Ook binnen dit comité werd een "Trigger List"
opgesteld. De Club van Londen wordt ook wel de "Nuclear Suppliers' Group" genoemd.
Praktisch dezelfde landen, die in het Zangger Comité zetelen, zijn ook lid van de Club van
Londen.
Het proliferatieprobleem stelt zich echter niet alleen tijdens de verwerking van splijtstoffen
in een kerncentrale, maar ook tijdens het transport van splijtbaar materiaal en bij de opslag.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
6
Gevreesd wordt namelijk dat criminele of terroristische organisaties de hand zouden leggen
op materiaal dat kan aangewend worden bij de productie van een kernwapen, om het aan
de meest biedende te verkopen of voor eigen gebruik. In deze context werd het Verdrag
betreffende de fysieke beveiliging van kernmaterialen afgesloten te New York, dat de
verschillende ondertekenaars verplicht om in hun nationale wetgeving de nodige
bepalingen op te nemen waardoor kernmateriaal zowel tijdens transport als bij verwerking
niet in verkeerde handen kan vallen.
Het safeguardsregime is uitgebreid in het nieuws geweest, onder andere tengevolge van de
problemen met Irak, Iran, Libië en Noord-Korea, welke landen minder en meer geslaagde
pogingen hebben ondernomen om een kernwapen te ontwikkelen. Deze gevallen worden
gedetailleerd besproken in hoofdstuk 7.
Er bestaan vijf officiële kernwapenstaten, met andere woorden landen die vóór 1 januari
1967 een kernwapen ontwikkeld en tot ontploffing gebracht hebben. Het gaat om China,
Frankrijk, de voormalige Sovjet-Unie met als erfgenaam Rusland, de Verenigde Staten van
Amerika en het Verenigd Koninkrijk.
Daarnaast zijn er landen die officieel niet over kernwapens beschikken, maar waarvan
algemeen wordt aangenomen dat zij wel degelijk kernwapens in hun bezit hebben.
Het gaat onder meer om Israël, Indië en Pakistan (de facto kernwapenstaten). Tot de 90'er
jaren behoorden ook Zuid-Afrika, Argentinië en Brazilië tot de groep van landen die geacht
werden snel een kernwapen te kunnen ontwikkelen, maar zij hebben hun
kernwapenambities laten varen en hebben een allesomvattende waarborgcontrole van het
IAEA aanvaard. Ook andere landen hebben pogingen ondernomen om een
kernwapenprogramma op te zetten. We denken hier onder meer aan Zuid-Korea, Zweden
en Taiwan maar om verschillende redenen hebben deze landen deze plannen niet
doorgezet.
Het Non-proliferatie Verdrag mag dan nog een aantal leemtes vertonen, de strijd tegen de
horizontale proliferatie of de verspreiding van het aantal kernwapens over meerdere landen
kan als een relatief succes beschouwd worden. Ook de verticale proliferatie (of het aantal
kernwapens binnen één Staat of de kwaliteitsverbetering van deze wapens) van de
verschillende kernwapenstaten is enigszins ingedijkt, mede door de val van de Berlijnse
muur en door economische motieven, maar het uiteindelijke doel van een kernwapenvrije
wereld is nog ver. Figuur 1 illustreert de evolutie van het aantal kernwapens in de wereld.
Het belang van de beslissing om het Non-proliferatie Verdrag voor onbeperkte tijd voort te
zetten kan dan ook niet genoeg onderstreept worden.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
Figuur 1 : Evolutie van het aantal kernwapens in de wereld [1]
totaal aantal kernwapen
Evolutie aantal kernwapens
70000
60000
50000
40000
30000
20000
10000
0
1945 1950 1955 1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000
jaartal
7
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
8
Verklarende woordenlijst, afkortingen en acroniemen
ABACC
Additioneel Protocol
Calutron
Argentinian-Brazilian Agency for ACcounting and Control:
Argentijns-Braziliaans Agentschap voor Boekhouding en
Controle van Nucleair Materiaal.
Protocol dat toegevoegd wordt aan een Safeguards
Overeenkomst tussen een Staat en het IAEA met als doel
de doelmatigheid en doeltreffendheid van de
waarborgcontroles te verhogen. Het Additioneel Protocol
geeft het IAEA meer rechten tijdens en naast de inspecties,
zoals de mogelijkheid om binnen zeer korte termijn toegang
te krijgen tot gebouwen en gegevens, de mogelijkheid om in
installaties op willekeurige plaatsen monsters te nemen en
deze later te analyseren en om met satellieten te
inspecteren.
CALifornia University cycloTRON
Een toestel voor elektromagnetische verrijking van uranium.
CAS
Committee on Assurance of Supply.
Cerenkov-straling
Licht met een maximale intensiteit in het blauwe
spectrumgebied, dat ontstaat wanneer geladen deeltjes zich
bewegen in een transparant medium met een snelheid, dat
groter is dan de lichtsnelheid in dit materiaal (v > co/n; co:
lichtsnelheid in het luchtledige, n: brekingsindex). De
energiedrempel voor elektronen in water (n=1.33), waarbij
de Cerenkov-straling optreedt, bedraagt 260 keV.
Observatie van deze gloed wordt gebruikt voor de
kwalitatieve inspectie van bestraalde brandstof in een
koelingbekken.
COCOM
COordinating COmmittee for Multilateral export controls: een
controlecomité voor uitvoer naar voormalige communistische
staten. Is vervangen door de Wassenaar Regeling.
De facto
Feitelijk, volgens de feiten.
De jure
Drempellanden
Volgens het recht.
Die landen waarvan men aanneemt dat ze over de
technologie en het materiaal beschikken nodig voor de
aanmaak van nucleaire wapens en die in sommige gevallen
ervan verdacht worden reeds wapens ontwikkeld te hebben.
EG
Europese Gemeenschap.
EU
Europese Unie (sinds het Verdrag van Maastricht 1993).
Euratom
Facility Attachment
EURopean ATOMic energy community of Europese
Gemeenschap voor Atoomenergie, ingesteld door het
Verdrag van Rome in 1960.
Het gedetailleerde plan om splijtstofcontrole toe te passen
op een bepaalde installatie. Meestal legt dit de Materiaal
Balans-Gebieden vast en duidt de strategische punten aan
waar de IAEA inspecteur toegang mag hebben tijdens
inspecties en waar controle instrumenten mogen geplaatst
worden.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
9
Full-scope safeguards
Engelse term voor "alle splijtstof omvattende waarborgen";
dit begrip heeft betrekking op IAEA waarborgcontroles op
alle splijtstoffen binnen een Staat, partij bij het NPV, conform
de vereisten van het Verdrag.
Garanties
Dikwijls gebruikte term om waarborgen of waarborgcontroles
aan te duiden; synoniem is waarborgen, de Engelse term is
safeguards.
GCR
Gasgekoelde, grafietgemodereerde reactor, van het Engelse
"Gas Cooled Reactor". Het typevoorbeeld in het VK was de
Magnox reactor.
GOS
Gemenebest van Onafhankelijke Staten, ontstaan uit de
vroegere Sovjet-Unie.
HCOC
Hete cel
Hague Code Of Conduct of de Haagse Gedragscode.
Aanvulling van de MTCR.
Vertaling van het Engelse "Hot Cell"; zwaar afgeschermde,
dichte ruimte waarin hoog radioactieve stoffen door middel
van op afstand bediende manipulatoren worden gehanteerd.
De werkzaamheden kunnen door een venster met loodglas
gadegeslagen worden, zodat er voor het bedienende
personeel geen gevaar bestaat. Dit wordt ook soms warme
cel genoemd.
HEU
Highly Enriched Uranium of hoogverrijkt uranium. Uranium
waarbij het percentage 235U is verhoogd tot meer dan 20%.
Militair uranium heeft een verrijking van minimum 90%.
HMP
Hoofd Meet Punt: onderverdeling van Materiaal Balans
Gebied (MBG).
HWR
Zwaar-water gekoelde en gemodereerde reactor, van het
Engelse "Heavy Water Reactor".
IAEA
International Atomic Energy Agency, vertaald als
Internationaal Agentschap voor Atoomenergie, ook wel het
Agentschap genoemd.
ICOC
International Code Of Conduct. Vroegere naam voor de
Haagse Gedragscode of HCOC.
INF
INFCE
Intermediate range Nuclear Forces. Het INF-Verdrag (1988)
voorziet een reductie van het aantal middellange
afstandsraketten.
International Nuclear Fuel Cycle Evaluation: een
internationale evaluatie van de splijtstofcyclus, vanuit
proliferatie oogpunt, gestart door de VSA.
INFCIRC
Afkorting van "INFormation CIRCular", een informatiefolder
waarmee het IAEA de lidstaten informeert over belangrijke
zaken of overeenkomsten betreffende waarborgen. In de
brochure wordt verwezen naar de volgende INFCIRC
nummers: 66, 153, 193, 209, 225, 254, 274, 457, 540.
Insluiting & toezicht
Vertaling van het Engelse "Containment and Surveillance";
dit omvat het geheel aan verzegelingsmiddelen en optische
bewakingssystemen en vormt een belangrijk aanvullend
middel bij de waarborgcontroles.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
Isotoop
Kritische massa
10
Atoomkern (of nuclide) met hetzelfde aantal protonen, maar
met een verschillend aantal neutronen. Isotopen behoren tot
hetzelfde scheikundige element.
Kleinste massa splijtstof waarin onder bepaalde
voorwaarden van chemische en fysische samenstelling,
geometrie en moderatie een kettingreactie kan ontstaan.
KWS
Kernwapenstaten: deze zijn gedefinieerd in het Nonproliferatie Verdrag als die staten die vóór 1 januari 1967
een kernwapen hadden vervaardigd en tot ontploffing
gebracht en zijn dus beperkt tot China, Frankrijk, Rusland,
Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika.
LEU
Low Enriched Uranium of laagverrijkt uranium. Uranium
waarbij het percentage 235U is verhoogd van het natuurlijke
aandeel 0.7% tot maximaal 20%. De verrijking voor gebruik
in kerncentrales bedraagt meestal 3 tot 5%.
LWGR
Lichtwater gekoelde, grafiet gemodereerde reactor, van het
Engelse "Light Water cooled, Graphite moderated Reactor".
LWR
Lichtwater gekoelde en gemodereerde Reactor die gebruik
maakt van laagverrijkt Uranium (LEU) als splijtstof.
MBG
Materiaal Balans Gebied: een eenheid van een bepaalde
installatie waarvoor een aparte boekhouding van de
splijtstoffen wordt bijgehouden.
MOX
Mixed OXyde of mengoxide: een mengsel van uranium- en
plutoniumoxide.
MTCR
MUF
MW
Missile Technology Control Regime: het controleregime
aangaande rakettechnologie.
Material Unaccounted For: het niet boekbaar materiaal
binnen een materiaalbalans gebied (MBG), of het verschil
tussen de boekhouding en de fysische toestand van de
splijtstoffen.
MegaWatt: de eenheid van elektrisch of thermisch
vermogen, dikwijls aangeduid als MWe respectievelijk
MWth.
NKWS
Niet KernWapenStaten: alle Staten die geen kernwapens
bezitten volgens de officiële definitie van het NPV.
NPV
Non-proliferatie Verdrag: Verdrag op de Niet-verspreiding
van Kernwapens (in het Engels Non-Proliferation Treaty).
NSG
Nuclear Suppliers Group, vertaald als "Nucleaire
Bevoorraders Groep": Staten met nucleaire technologie die
in aanmerking komt voor export.
Nucleair-verwante
dubbelgebruik artikelen
Onttrekking
Vertaling van de Engelse term "nuclear-related dual-use
items"
Vertaling van de Engelse term "diversion": het wegnemen
van nucleair materiaal uit het civiele circuit teneinde
kernwapens aan te maken of om het te gebruiken voor een
onbekend doel. Ook kan het betekenen dat nucleair
materiaal onttrokken wordt aan de waarborgcontroles
waaraan het onderworpen is.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
OPANAL
Plutonium
Pu
Proliferatie (horizontale)
11
Agentschap belast met de controles in het kader van het
Verdrag van Tlatelolco. De afkorting staat voor
"Organización para la Prohibición de Armas Nucleares en
America Latina", of "Agency for the Prohibition of Nuclear
Weapons in Latin America".
Speciale splijtstof en direct bruikbaar materiaal voor de
aanmaak van een nucleaire explosieve componenten.
Ontstaat door bestraling van uranium. Symbool Pu.
Symbool voor het element Plutonium.
Verwerven van kernwapens door andere landen dan de 5
officiële kernwapenstaten.
Proliferatie (verticale)
Vermeerdering van het aantal kernwapens binnen een Staat
of verbetering van hun efficiëntie.
Rad
Radiation Absorbed Dose: (verouderde) eenheid van de
geabsorbeerde stralingsenergie. Een rad komt overeen met
de absorptie van een stralingsenergie van 1/100 joule per
kilogram materie. De nieuwe eenheid van de geabsorbeerde
energie is de joule/kilogram. Deze heeft de speciale naam
gray (Gy).
Er geldt: 1 rad = 0.01 Gy.
Safeguards
Engelse term die verwijst naar het geheel van internationale
controles, waarnemingen, verificaties, enz. die samen
moeten uitmaken of nucleaire materialen (in sommige
gevallen eveneens uitrusting) niet onttrokken werden aan
het civiele kernenergie programma waarvoor ze eigenlijk
bestemd waren. Wordt vertaald als 'waarborgen'.
Safeguards
Overeenkomst
SALT
In deze Overeenkomst staat beschreven hoe het IAEA de
waarborgcontroles uitvoert in een Staat. Iedere Staat, die
het NPV ondertekent, verplicht zich binnen de 18 maanden
na ondertekening een Safeguards Overeenkomst met het
IAEA af te sluiten.
Strategic Arms Limitation Talks: VSA - USSR Verdrag
betreffende ontwapening
(SALT I 1972, SALT II 1979).
SCK•CEN
Studiecentrum voor Kernenergie - Centre d'Etudes de
l'Energie Nucléaire: nucleair onderzoekscentrum in België.
Significante hoeveelheid
Benaderende hoeveelheid splijtstof die, alle
conversieprocessen in acht genomen, benodigd is voor de
aanmaak van een nucleair explosief niet kan uitgesloten
worden. Afgekort SH.
SH
SORT
Splijtstof
Significante hoeveelheid.
Strategic Offensive Reductions Treaty (VSA-Rusland,
Verdrag van Moskou, 2002). Verdrag met als doel het aantal
strategische kernwapens verder te verminderen.
Plutonium-239 (239Pu), Uranium-233 (233U), Uranium verrijkt
in de isotopen 235 en 233 en elk materiaal dat één of
meerdere van voornoemde isotopen bevat. Het zijn
materialen die splijting (fissie) kunnen ondergaan, en als
dusdanig het basiselement voor een kernwapen vormen.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
12
Splijtstofcyclus
Een reeks van processen van de splijtstof nodig voor de
uitbating van kernreactoren. Daartoe behoren het ontginnen
en gebruiksklaar maken van uraniumerts, het verrijken van
het uranium, het voor de eerste maal fabriceren van
splijtstofstaven en splijtstofelementen en hun gebruik in een
reactor, de chemische opwerking om het in de gebruikte
splijtstof achtergebleven uranium en het ontstane plutonium
terug te winnen en het wederom fabriceren van nieuwe
splijtstofelementen.
Splijtstofcyclus(open)
Splijtstofcyclus waarin gebruikte splijtstof niet opgewerkt en
herbruikt wordt.
Splijtstofcyclus(gesloten)
Splijtgrondstof
START
SWU
Th
Thorium
U
Splijtsofcyclus waarin gebruikte splijtstof opgewerkt en
herbruikt wordt.
Uranium dat het mengsel van isotopen bevat zoals het
voorkomt in de natuur; Uranium verarmd in het isotoop 235;
Thorium.
STrategic Arms Reduction Talks: VSA - USSR (1991)
Verdrag over de beperking van de strategische wapens.
Separative Work Unit: een maat voor de inspanning die
vereist is om in een verrijkingsinstallatie uranium met een
bepaald 235U gehalte, te scheiden in twee fracties, één met
een hoger gehalte 235U en één met een lager gehalte 235U.
Symbool voor het element Thorium.
Splijtgrondstof. Zoals het voorkomt in de natuur bevat het
slechts het isotoop Thorium-232 (232Th) dat door absorptie
van neutronen kan worden omgezet in het splijtbare
Uranium-233 (233U). Symbool Th.
Symbool voor het element Uranium.
UNMOVIC
United Nations Monitoring, Verification and Inspection
Commission. Gesticht door de Veiligheidsraad in december
1999 om de internationale inspecties naar
massavernietigingswapens in Irak te hervatten.
UNSCOM
UN Special Commission on Iraq. Voorganger van
UNMOVIC. Deze commissie moest na de Eerste Golfoorlog
de zoektocht uitvoeren naar massavernietigingswapens in
Irak en deze vernietigen.
Uranium
Natuurlijk radioactief element met atoomnummer 92 en
zoals het gevonden wordt in erts, met een gemiddeld
atomair gewicht van 238. De 2 voornaamste natuurlijke
isotopen zijn uranium-235 (0.72 % van het natuurlijk
uranium) en uranium-238 (99.28 % van het natuurlijk
uranium).
Uranium-235 (235U)
Het enige natuurlijke splijtbare isotoop. Natuurlijk uranium
bevat 0.72 % 235U; licht-water reactoren gebruiken 3 tot 5 %
235
U en wapen-kwaliteit uranium bevat meer dan 90 % 235U.
Uranium-238 (238U)
Natuurlijk uranium bevat ongeveer 99.3 % 238U. Door
absorptie van neutronen wordt het 239Pu, wat een splijtstof
is.
Uranium verrijking
Bewerking waardoor het percentueel gehalte van het isotoop
U in natuurlijk uranium wordt verhoogd tot meer dan 0.7%.
235
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
USSR
Unie van Socialistische Sovjet Republieken.
VK
Verenigd Koninkrijk.
VN
Verenigde Naties (United Nations).
VSA
VS-DOE
Waarborgen
Zangger Comité
13
Verenigde Staten van Amerika.
Verenigde Staten - Ministerie van Energie (Department Of
Energy).
zie Safeguards.
Comité dat toezicht houdt op exportcontroles van
splijtstoffen conform Artikel III.2 van het NPV.
SCK•CEN
1.
Non-Proliferatie Verdrag
14
Inleiding
In de jaren dertig werd nogal wat wetenschappelijk onderzoek verricht naar de
samenstelling en de opbouw van de atoomkern.
In 1939, op de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, ontdekten Hahn en Strassman in
Berlijn een eigenaardig fenomeen bij experimenten met uranium dat niet onmiddellijk kon
uitgelegd worden. Later werd dit fenomeen verklaard als kernsplijting of fissie, namelijk het
in stukken breken van de kern onder invloed van uitwendige factoren, waarbij in vergelijking
met toen gekende energiebronnen, enorme hoeveelheden energie vrij kwamen.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd dit fenomeen verder onderzocht teneinde
kernwapens te ontwikkelen, die dan in 1945 werden ingezet tegen de Japanse steden
Hiroshima en Nagasaki. De eerste kennismaking van de mensheid met het fenomeen
kernenergie was dus via de militaire toepassing. De huidige vreedzame toepassingen
hebben zich in de ogen van de publieke opinie nooit helemaal kunnen bevrijden van de
destructieve uitwerking die gedemonstreerd werd in 1945. In zijn boek "Janus" stelt Arthur
Koestler dat het jaar 1945 zelfs als het begin van een nieuwe tijdrekening kan beschouwd
worden, omdat sinds die tijd de mensheid voor het eerst in staat werd gesteld zichzelf
geheel te vernietigen.
De productie van kernenergie creëert inderdaad niet alleen het risico dat zich een ongeval
voordoet (zoals in Chernobyl). Het "nucleaire risico" is ruimer dan het ongevalrisico. Grosso
modo worden in het nucleaire risico volgende aspecten onderscheiden:
Veiligheid (Safety):
heeft betrekking op de veiligheid van kerninstallaties; afvalberging en van transport en
beoogt de bescherming van de bevolking en van het milieu tegen de gevaren voortkomend
uit ioniserende straling;
Bewaking (Security):
hiermee wordt de bescherming van radioactief materiaal tegen terroristische en misdadige
acties bedoeld;
Waarborgen (Safeguards):
is het systeem, dat tracht te garanderen dat kernenergie enkel voor vreedzame doeleinden
wordt aangewend.
Waarborgen vormen slechts een deel van de oplossing van het globale nucleaire risico.
Het spreekt voor zich dat in de praktijk de scheidingslijn tussen deze verschillende
aspecten niet altijd gemakkelijk zal te trekken zijn en dat deze aspecten elkaar
beïnvloeden.
Sinds de ontwikkeling van de eerste atoombom heeft de verspreiding of proliferatie van
kernwapens een enorme escalatie gekend: er zijn meerdere kernwapenstaten bijgekomen
(horizontale proliferatie) en elk van de kernwapenstaten heeft zijn eigen arsenaal grondig
uitgediept, zowel in kwantiteit als in kwaliteit (verticale proliferatie).
Momenteel zijn er 5 officiële kernwapenstaten: China, Frankrijk, de voormalige Sovjet-Unie,
de Verenigde Staten van Amerika en het Verenigd Koninkrijk.
Na de Tweede Wereldoorlog werd men zich bewust van het enorme gevaar van een
ongebreidelde proliferatie van kernwapens en is een reeks gesprekken gestart in de schoot
van de Verenigde Naties, met als doel de wapenwedloop aan banden te leggen.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
15
Hierna is een aantal van de resulterende Verdragen opgesomd:
•
•
•
•
•
•
Verdrag inzake een kernwapenvrij Antarctica (1959);
Verdrag inzake een kernwapenvrij Latijns-Amerika (Tlatelolco,1967);
Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (1968);
Verdrag inzake de fysische beveiliging van kernmateriaal (1980);
Verdrag inzake een kernwapenvrije Stille Zuidzee (Rarotonga, 1985);
Verdrag tussen Argentinië en Brazilië tot het vreedzaam gebruik van kernmateriaal
(1991);
• Verdrag inzake een kernwapenvrij Zuidoost Azië (Bangkok, 1995);
• Verdrag inzake een kernwapenvrij Afrika (Pelindaba, 1996).
In feite kan aan deze lijst eveneens het Euratom-Verdrag (Rome, 25 maart 1957)
toegevoegd worden vermits ook daarin bepalingen met betrekking tot waarborgcontroles
zijn opgenomen. Maar het Euratom-Verdrag is veel ruimer dan dat; zo voert het een
specifiek eigendomsregime in voor nucleair materiaal, bevat het ook bepalingen
betreffende bescherming van de gezondheid, enz.
Deze verschillende Verdragen komen in deze brochure aan bod, maar aangezien het
Verdrag betreffende de niet-verspreiding van kernwapens veruit het meest universele is
van deze Verdragen, zal aan dat Verdrag de meeste aandacht worden besteed.
Deze brochure heeft tot doel duidelijk te maken hoe deze waarborgcontroles plaats vinden,
volgens welke wetgeving, wat precies gecontroleerd wordt en wat de rechten en plichten
zijn van de landen die zijn toegetreden tot de verschillende Verdragen.
Hoofdstuk 2 geeft een historisch overzicht van non-proliferatie en van de internationale
Verdragen die tot doel hadden de bewapeningswedloop in de meest ruime zin aan banden
te leggen. Tevens wordt in dit hoofdstuk dieper ingegaan op deze Verdragen afzonderlijk.
Hoofdstuk 3 omschrijft de waarborgsystemen voor splijtstofcontrole. Zowel de systemen
van het IAEA als van Euratom worden onder de loep genomen. Ook de complexiteit van de
verschillende IAEA systemen wordt uitgediept. Het is immers niet vanzelfsprekend dat
IAEA inspecties, uitgevoerd in een niet-kernwapenstaat die geen ondertekenaar is van het
NPV, uitsluitsel geven over activiteiten met militaire doeleinden, welke overigens geenszins
onwettelijk kunnen genoemd worden.
Hoofdstuk 4 gaat dieper in op het Verdrag betreffende externe beveiliging van
kernmateriaal, ondertekend te New York en waarvan België ondertekenaar is.
De handel in splijtstoffen, en vooral de beperkende controlemaatregelen op de vrije handel
worden besproken in hoofdstuk 5.
Hoofdstuk 6 geeft een inventaris van de bestaande splijtstoffen, civiel en militair, die mede
door de ontwapeningsverdragen START en INF vrijkomen.
De hoofdstukken 7, 8 en 9 brengen een aantal landen naar voor die als drempellanden
worden bestempeld en die in te delen zijn in drie categorieën: landen met potentiële
middelen om kernwapens aan te maken en die ook een zekere interesse daarvoor hebben,
de facto kernwapenstaten en landen die nucleaire ambities hadden in het verleden maar
daarvan zijn teruggekeerd.
In hoofdstuk 10 tenslotte worden enkele conclusies getrokken.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
16
Bijlage 1 geeft een beperkt historisch overzicht van waarborgcontroles. In een bijlage 2 is
de volledige tekst van het Non-proliferatie Verdrag gegeven. Bijlage 3 geeft een overzicht
van de status van landen met betrekking tot non-proliferatie inspecties.
Afkortingen en acroniemen zijn afzonderlijk weergegeven aan het begin van de brochure.
Ze zijn soms technisch van aard maar moeten de duidelijkheid van deze brochure helpen
ondersteunen.
Aan het eind van de hoofdstukken 2, 3 en 5 is een korte samenvatting gegeven van de
meest essentiële punten.
De referenties en verwijzingen naar meer uitgebreide literatuur zijn weergegeven tussen
vierkante haakjes.
SCK•CEN
2.
Non-Proliferatie Verdrag
17
Non-proliferatie: historisch overzicht
2.1. Het ontstaan van internationale samenwerking
De internationale controles op splijtstoffen zijn historisch gegroeid. In bijlage 1 geven we
een chronologisch overzicht van de inspanningen die tot op vandaag werden geleverd om
de nucleaire activiteit aan internationale controle te onderwerpen en de proliferatie van
kernwapens tegen te gaan.
Men moet steeds voor ogen houden dat de eerste kennismaking van de mensheid met de
nucleaire technologie gebeurde via de kernwapens die in 1945 zijn ingezet tegen de
Japanse steden Hiroshima en Nagasaki. De toenmalige monopoliepositie van de Verenigde
Staten heeft geleid tot een verscherping van de tegenstellingen tussen de grootmachten en
betekende het startpunt van de "Koude Oorlog" die gedurende 35 jaar de wereldpolitiek
beheerste. De Koude Oorlog lag aan de basis van de "verticale" proliferatie van
kernwapens of de duizelingwekkende toename, zowel kwantitatief als kwalitatief, van de
vernietigingscapaciteit van de nucleaire arsenalen van de Verenigde Staten van Amerika
(VSA) en van de voormalige Sovjet-Unie (USSR). Het is pas met het einde van de Koude
Oorlog dat er een kentering kwam in de verticale proliferatie.
Daar staat dan wel tegenover dat de verspreiding van kernwapens over de hele wereld of
de "horizontale" proliferatie minder snel ging dan tijdens de jaren '50 en '60 gevreesd werd.
De diplomatieke inspanningen tegen de horizontale proliferatie blijken dus succesvoller
geweest te zijn dan deze tegen de verticale proliferatie. Op het ogenblik dat de twee
grootmachten allebei over nucleaire wapens beschikten werden ze hoe dan ook
bondgenoten in de strijd tegen de verspreiding van die wapens naar andere landen. Bij de
oprichting van het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA) en bij de uitwerking
van het internationale waarborgen controlestelsel bestond er een hoge mate van
consensus tussen de VSA en de vroegere USSR over de te varen koers.
In de jaren na de Tweede Wereldoorlog werd de nucleaire technologie geheim gehouden of
slechts met mondjesmaat doorgespeeld aan nieuwe bondgenoten (België had op dit vlak
een geprivilegieerde positie, mede in het licht van de uraniumvoorraden in het toenmalige
Belgisch Congo).
Echter in december 1953, op het ogenblik dat ook de toenmalige USSR en het VK tot de
nucleaire club waren toegetreden, hield VSA president Eisenhower voor de Algemene
Vergadering van de Verenigde Naties zijn "Atoms for Peace" toespraak ("Atomen voor
Vrede") waarin hij voorstelde een "Internationaal Agentschap voor Atoomenergie" op te
richten onder de vleugels van de Verenigde Naties, dat de internationale verspreiding van
nucleaire technologie voor vreedzame doeleinden op zich zou nemen.
De oprichting van het IAEA kwam er in 1957, met essentieel een dubbele functie.
Artikel II van het statuut [2] vermeldt de promotionele rol van het Agentschap: "het
bevorderen en vergroten van de bijdrage van nucleaire energie tot vrede, gezondheid en
welvaart in de wereld". Artikel III vermeldt dan de controlerende rol van het Agentschap:
"het inrichten en beheren van waarborgen op speciaal splijtbaar materiaal en andere
materialen, diensten, uitrusting, installaties en informatie ter beschikking gesteld door het
IAEA (...) of waarborgen toepassen op het verzoek van de partijen bij bilaterale of
multilaterale Verdragen, of, op het verzoek van een staat, waarborgen toepassen op om het
even welke nucleaire activiteit van die staat".
De basisidee van Eisenhower's "Atoms for Peace" toespraak [3] vinden we terug in het
statuut van het Agentschap met zowel een controlerende als promotionele functie.
Datzelfde tweeledige karakter vinden we terug in het Non-proliferatie Verdrag (NPV) uit
1968 (zie bijlage 2), dat een uitdrukkelijk verband legt tussen enerzijds het engagement van
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
18
de niet-kernwapenstaten (NKWS) om afstand te doen van de kernwapenoptie en anderzijds
het recht van die NKWS om toegang te krijgen tot vreedzame nucleaire technologie.
Aangezien het NPV het Agentschap uitdrukkelijk de bevoegdheid toekent voor controle op
alle splijtstof in alle vreedzame nucleaire activiteiten van een Staat, mag dit Verdrag gezien
worden als de hoeksteen van een volwaardig waarborgsysteem op wereldschaal.
Ondertussen was ook in Europees verband de samenwerking gegroeid en in 1957 werd het
Verdrag van Rome [4] getekend door de Benelux landen, Duitsland, Frankrijk en Italië, wat
naast de oprichting van de Europese Gemeenschap ook het ontstaan van Euratom
betekende. Het Euratom Verdrag voorziet verregaande technische en wetenschappelijke
samenwerking maar ook de opdracht toe te zien dat geen nucleair materiaal wordt
ontvreemd voor andere dan de oorspronkelijk verklaarde doeleinden. Euratom neemt ook
de controle op zich ingevolge akkoorden met derde landen (VSA bijvoorbeeld) of met een
internationale organisatie (samenwerking met het IAEA voor waarborgen krachtens het
Non-proliferatie Verdrag, zie hoofdstuk 3).
2.2. Internationale Verdragen met betrekking tot nucleaire controle en ontwapening
Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn heel wat onderhandelingen gevoerd met het doel te
komen tot Internationale Verdragen over nucleaire controle en ontwapening in het
algemeen. Die onderhandelingen zijn gevoerd in de schoot van de Verenigde Naties, ofwel
op bilaterale basis tussen de militaire grootmachten.
Tabel 1 geeft een overzicht van de verschillende internationale Verdragen over
wapencontrole en ontwapening. Zij hebben betrekking op massavernietigingswapens,
kernwapens, chemische en biologische wapens, conventionele wapens en ballistische
raketten. Rakettechnologie komt hier eveneens ter sprake omdat
massavernietigingswapens geen uitwerking kunnen hebben als geen
overbrengingsmiddelen beschikbaar zijn en naast vliegtuigen heeft de rakettechnologie
zich zeker een plaats veroverd op de markt.
De verschillende aspecten die beschouwd worden, zijn de productie, proeven, opstelling,
transfer van de respectieve wapens en de vernietiging van de voorraden.
Dit volledige overzicht is veel ruimer dan het nucleaire alleen en biedt de mogelijkheid alle
ontwapeningsinspanningen en gesprekken, die dikwijls parallel zijn verlopen, in een juist
perspectief te plaatsen.
De meeste Verdragen worden hier niet verder besproken; alleen de Verdragen die
betrekking hebben op de non-proliferatie van kernwapens en die mede impact hebben op
het stelsel van waarborgen binnen het vreedzame gebruik van de kernenergie zullen verder
aan bod komen. Zij worden afzonderlijk beschouwd in paragraaf 2.3.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
19
Vernietiging stocks
Uitvoer/Transfers
Bezit: Opstelling
1967
1967
27(97)
t
Zeebodemverdrag
1971
1972
21(95)
t
t
t
Maanverdrag
1979
1984
5(10)
t
t
t
1959
1961
12(44)
1963
1963
131
Tlatelolco
1967
1969
33
t
t
t
Non-proliferatie
1968
1970
188
g
g
t
SALT I
1972
1972
2
g
g
g
g
SALT II
1979
2
g
g
g
g
Rarotonga
1985
1986
13
t
t
INF
1987
1988
2
t
t
START
1993
opgezegd
2
g
SORT
2002
2
g
CTBT
1996
172
Bangkok
1995
Pelindaba
Gebruik
(partijen)
Proeven
Van kracht
Ruimteverdrag
VERDRAG
Productie
Ondertekening
Aantal ondertekenaars
Tabel 1 : Internationale Verdragen over nucleaire controle en ontwapening
(situatie 3/12/04) [5]
Massavernietigingswapens
t
Kernwapens
Zuidpool Verdrag
Verdragen proeven
a
1997
t
t
g
t
t
t
t
t
t
t
g
t
10
t
t
t
t
t
t
1996
52
t
t
t
t
t
g
Genève Protocol
1925
132
Conventie Biologische Wapens
1972
1975
167
t
t
t
t
t
t
Conventie Chemische Wapens
1993
1997
166(162)
t
t
t
t
t
t
1990
1992
30
1981
1983
90
Verdrag antiballistische raketten
1972
1972
2
Controle rakettentechnologie (MTCR)
1987
Chemische/Biologische wapens
Conventionele wapens
Conventionele strijdkrachten in Europa
g
g
Conventie Mensonwaardige wapens
t/g
Ballistische raketten
t: totaal
g: gedeeltelijk
a
Partial Test Ban Treaty
34
g
g
t
g
g
g
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
20
2.3. Kernwapenverdragen en hun leden
2.3.1.
Algemeen
In paragraaf 2.2 werd een overzicht gegeven van de Internationale Verdragen over
wapencontrole en ontwapening. Er wordt nu verder ingegaan op die Verdragen die verband
houden met de aanmaak van kernwapens en die gevolgen hebben voor controles door
internationale inspectieorganismen op de vreedzame activiteiten in de ondertekenende
landen.
Deze Verdragen zijn :
• het Non-proliferatie Verdrag: het Verdrag inzake de Niet-verspreiding van Kernwapens;
• het Verdrag van Tlatelolco: het Verdrag op het verbod op kernwapens in LatijnsAmerika;
• het Verdrag van Rarotonga: het Verdrag over de kernwapenvrije zone in de Stille
Zuidzee;
• Het Verdrag over Bangkok: het verdrag voor een kernwapenvrije zone in Zuidoost Azië;
• Het Verdrag over Pelindaba: het verdrag voor een kernwapenvrij Afrika.
Het Verdrag inzake de Niet-verspreiding van Kernwapens is het meest universele Verdrag
en wordt in deze paragraaf eerst behandeld.
Het Verdrag van Tlatelolco gaat verder dan het NPV omdat het alle kernwapens bant uit de
Latijns-Amerikaanse regio en wordt daarna behandeld.
Het Verdrag van Rarotonga beoogt een kernwapenvrije zone in de Stille Zuidzee.
Tijdens de herzieningsconferentie van het NPV in 1995 is, naast het besluit tot de
onbeperkte voortzetting van het NPV, ook de aanmoediging uitgesproken tot het creëren
van kernwapenvrije zones in de wereld als middel om de risico's die kernwapens met zich
meebrengen verder tegen te gaan. Wellicht mede ten gevolge hiervan, hoewel de
diplomatieke basis vaak al eerder werd gelegd, zijn er na de herzieningsconferentie nog
twee kernwapenvrije zones gecreëerd: Zuidoost Azië en Afrika. Ook zijn er besprekingen
over een kernwapenvrije zone in Centraal Azië.
Wat deze Verdragen betekenen, wat de rechten en plichten van de ondertekenende
partijen zijn en welke landen partij zijn bij deze Verdragen wordt hierna uitgediept.
2.3.2.
Het Verdrag inzake de Niet-verspreiding van Kernwapens:
het Non-proliferatieVerdrag (NPV)
Op 1 juli 1968 werd het Verdrag op de Niet-verspreiding van Kernwapens opengesteld voor
ondertekening door de verschillende Staten. Het werd van kracht op 5 maart 1970.
In 2004 waren 188 Staten lid van het Verdrag, waardoor het NPV de meest universele
non-proliferatie overeenkomst is. De tekst van het Verdrag [6] wordt integraal weergegeven
in bijlage 2.
Artikel III van het Verdrag belast het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie (IAEA)
met het organiseren van de controles op splijtstoffen (in de Engelse tekst wordt het woord
Safeguards gebruikt om het globale pakket aan activiteiten te omschrijven, in de
Nederlandse vertaling is sprake van "waarborgen" [6]).
Het Verdrag bevat een aantal beloftes van kernwapenstaten (KWS) en van nietkernwapenstaten (NKWS). De niet-kernwapenstaten die toetreden tot het Verdrag beloven
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
21
geen kernwapens of andere nucleaire explosieven aan te maken of te verwerven (artikel II).
De Staat verbindt zich ertoe om binnen anderhalf jaar nadat de
toetredingsonderhandelingen zijn gestart, een overeenkomst af te sluiten met het IAEA.
Dergelijke overeenkomst regelt de toepassing van waarborgcontrole op alle vreedzame
nucleaire activiteiten met als doel te controleren of de Staat zijn verplichtingen nakomt
(artikel III). Vandaar het begrip "full-scope safeguards" of vrij vertaald: "alle splijtstoffen
omvattende controles".
Als tegenprestatie erkent het Verdrag het recht van alle partijen om deel te nemen aan de
meest brede uitwisseling van uitrusting, materialen en wetenschappelijke en
technologische informatie voor het vreedzame gebruik van kernenergie (het merendeel van
de nucleaire ontwapeningsverdragen voorziet analoge rechten).
Geen van de aan de NKWS opgelegde beperkingen is van kracht voor de kernwapenstaten
die evenwel voor waarborgcontrole van hun civiele nucleaire industrie een vrijwillig aanbod
hebben gedaan, waardoor er in de praktijk IAEA controles worden uitgevoerd op een
beperkt aantal installaties in de kernwapenstaten.
In essentie is het Verdrag een "contract" tussen kernwapenstaten en niet-kernwapenstaten:
• de NKWS verbinden zich er toe niet mee te werken aan de overdracht van kernwapens
of er zelf te produceren of te verwerven;
• de KWS verbinden zich er toe op geen enkele wijze NKWS bij te staan om op welke
wijze dan ook kernwapens te produceren of te verwerven (de "horizontale" proliferatie);
• alle partijen (KWS en NKWS) verbinden zich er toe de uitwisseling van uitrusting en
materieel evenals van wetenschappelijke en technologische informatie te bevorderen en
er ook aan deel te nemen;
• alle partijen verbinden zich er toe onderhandelingen aan te gaan over effectieve
maatregelen om de kernwapenwedloop binnen afzienbare tijd te stoppen en te streven
naar algehele ontwapening.
Het Verdrag voorziet vijfjaarlijkse herzieningsconferenties. Daarbij kwam steeds de kritiek
van vooral de ontwikkelingslanden aan de orde op het "discriminerend" karakter van het
Verdrag: het Verdrag "wettigt" de positie van de KWS, zonder dat het daarom een
werkelijke dwang uitoefent op deze laatsten om effectief te ontwapenen.
De ontwikkelingslanden vrezen ook dat het NPV gebruikt wordt als instrument om de
overdracht van technologie van Noord naar Zuid te bemoeilijken. Zoals het quasi universele
lidmaatschap van het NPV aantoont, is er over de jaren nochtans een consensus gegroeid
over het grote nut van het NPV voor de wereldgemeenschap.
Artikel X van het Verdrag voorzag onder andere dat het verdrag van kracht was voor 25
jaar (tot 1995) en dat dan door de partijen beslist moest worden hoe het Verdrag zou
worden voortgezet, of voor onbeperkte tijd of voor een volgende vaste periode.
De Herzieningsconferentie van 1995 was dan ook van groot belang voor de toekomst van
het NPV.
Tijdens de 1995 Herzieningsconferentie is bij meerderheid en zonder stemming besloten
om het Verdrag voor onbeperkte duur voort te zetten. Tevens wensten de partijen het
herzieningsproces te versterken door een voorbereidingscommissie te installeren voor
iedere volgende Herzieningsconferentie. Het ultieme doel van het NPV is benadrukt,
namelijk het totaal verbannen van kernwapens uit deze wereld.
Een belangrijk middel om hiertoe te komen is het installeren van kernwapenvrije zones.
Zoals eerder gemeld, is bij dit laatste een goede vooruitgang geboekt.
De Herzieningsconferentie van 2000 aanvaardde unaniem een lijvig document, waarin
onder andere wederom het belang werd benadrukt van totale uitbanning van kernwapens.
Naast de reeds in 1995 genoemde kernwapenvrije zones werd het toekomstig bekrachtigen
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
22
van het Comprehensive Test Ban Treaty, dat een totaal verbod op kernproeven uitvaardigt,
en het Fissile Material Cut-Off Treaty, dat de productie van splijtbaar materiaal voor
kernwapens verbiedt, gezien als middel om het uiteindelijke doel te bereiken.
Iedere partij bij het Verdrag kan zich volgens Artikel X terugtrekken (mits een vooropzeg
van 3 maanden), indien geoordeeld wordt dat de hoogste belangen van het land in gevaar
gebracht worden door buitengewone gebeurtenissen die betrekking hebben op het
onderwerp van dit Verdrag.
Noord-Korea maakte van deze bepaling gebruik in maart 1993, zij het dat in een
gezamenlijke verklaring met de VSA in juni van datzelfde jaar aangekondigd werd dat het
die terugtrekking tot nader order opschortte. Na vele (mislukte) onderhandelingen heeft
Noord-Korea de opzegging effectief verklaard vanaf 11 januari 2003.
Dergelijke terugtrekking legt natuurlijk een hypotheek op het Verdrag: de onder het NPV
verworven technologie voor vreedzame toepassing van kernenergie kan zo immers
toegepast worden voor militaire doeleinden zonder dat de internationale gemeenschap
daar enig verhaal tegen heeft (de situatie in Noord-Korea wordt verder besproken in
hoofdstuk 7).
Na de Eerste Golfoorlog in 1991 en de daaropvolgende ontdekking van het illegale Iraakse
kernwapenprogramma (Irak had immers het NPV ondertekend), werden bijkomende
maatregelen ontwikkeld om de IAEA inspecties te verbeteren. Men wilde de inspecties niet
meer beperken tot opgegeven installaties en nucleair materiaal in een Staat, maar men
breidde de inspecties uit opdat ook illegale, niet-gedeclareerde activiteiten opgespoord
konden worden.
Hiertoe is in 1998 door het IAEA het Additioneel Protocol opgesteld. Dit Protocol kan
toegevoegd worden aan een Safeguards Overeenkomst tussen een Staat en het IAEA.
Het heeft als doel de doelmatigheid en doeltreffendheid van de waarborgcontroles te
verhogen. Het Additioneel Protocol geeft het IAEA meer rechten tijdens en naast de
inspecties, zoals de mogelijkheid om binnen zeer korte termijn toegang te krijgen tot
gebouwen en gegevens, de mogelijkheid om in installaties op willekeurige plaatsen
monsters te nemen en deze later te analyseren en om met satellieten te inspecteren. Het
Additioneel Protocol wordt uitgebreid besproken in paragraaf 3.3. In bijlage 3 wordt
eveneens de lijst gegeven met de status van de landen volgens waarborgovereenkomst en
Additioneel Protocol per 25 november 2004.
2.3.3.
Het Verdrag op het Verbod op Kernwapens in Latijns-Amerika:
het Tlatelolco Verdrag
Het Tlatelolco Verdrag creëert een kernwapenvrije zone op het Zuid-Amerikaanse continent
en was het eerste regionaal Verdrag dat handelt over kernwapenvrije zones. Dit betekent
dat de partijen bij het Verdrag er niet alleen van afzien zelf kernwapens te produceren,
testen, gebruiken of te verwerven, maar dat ze ook geen ontvangst, opslag, installatie,
ontplooiing of enige andere vorm van bezit van deze wapens toestaan, ook niet door
derden op hun grondgebied of op welke wijze dan ook.
Elk kernwapen wordt dus van het Zuid-Amerikaanse grondgebied gebannen.
De partijen verplichten er zich ook toe af te zien van elke vorm van aanmoediging of
goedkeuring van productie, verwerven, enz. van kernwapens.
Het Tlatelolco Verdrag werd opengesteld voor ondertekening en ratificatie op 14 februari
1967 en trad in werking op 22 april 1968 toen 11 Staten geratificeerd hadden en ook
gebruik hadden gemaakt van hun recht op de niet-toepassing van artikel 28. Dit artikel
voorziet immers dat het Verdrag pas in werking treedt als alle landen van het continent en
de 5 KWS (China, Frankrijk, Rusland, VK en de VSA) geratificeerd hebben. Deze
voorwaarde is ondertussen vervuld: Argentinië en Chili ratificeerden in 1993, Brazilië in
1994. Cuba heeft het verdrag als laatste geratificeerd in 2002, waardoor het Verdrag geldt
voor het volledige continent.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
23
Het Verdrag van Tlatelolco verbiedt de ondertekenaars om kernwapens te verwerven en
roept Latijns-Amerika uit tot kernwapenvrij gebied.
In een bijkomend Protocol I hebben westerse landen die de jure of de facto
verantwoordelijkheid hebben voor het Zuid-Amerikaanse territorium ook de verplichting van
het Verdrag onderschreven. Staten die het bijkomend Protocol I hebben ondertekend zijn:
Frankrijk, Nederland, Verenigde Staten van Amerika en het Verenigd Koninkrijk.
In bijkomend Protocol II verplichten de 5 KWS er zich toe de kernwapenvrije status van het
continent te respecteren en tegen geen enkele partij van het Verdrag te dreigen met het
gebruik van kernwapens of effectief tot gebruik over te gaan. Staten die het bijkomend
Protocol II hebben ondertekend zijn: Volksrepubliek China, Frankrijk, Rusland, Verenigde
Staten van Amerika en het Verenigd Koninkrijk.
Het Verdrag is onderworpen aan de controles van het speciaal hiervoor opgerichte
OPANAL en het IAEA, gelijksoortig met deze in het Non-proliferatie Verdrag.
Tevens is er een voorziening voor speciale inspecties die kunnen uitgevoerd worden in
geval van inbreuk.
Staten die het Verdrag geratificeerd hebben op 26 augustus 2004, zijn [5]:
Antigua en Barbuda, Argentinië, Bahamas, Barbados, Belize, Bolivië, Brazilië, Chili,
Columbia, Costa Rica, Cuba, Dominica, Dominicaanse Republiek, Ecuador, El Salvador,
Grenada, Guatemala, Guyana, Haïti, Honduras, Jamaica, Mexico, Nicaragua, Panama,
Paraguay, Peru, Sint Kitts en Nevis, Sint Lucia, Sint Vincent en de Grenadinen, Suriname,
Trinidad en Tobago, Uruguay, Venezuela.
2.3.4.
Het Verdrag over de kernwapenvrije zone in de Stille Zuidzee: het Verdrag
van Rarotonga
Het Verdrag van Rarotonga werd ondertekend op 6 augustus 1985 en werd van kracht op
11 december 1986. Het creëert een kernwapenvrije zone die het grootste gedeelte bestrijkt
van het gebied in de Stille Zuidzee beneden de evenaar. De ondertekenaars worden
uitgesloten van het bezit, gebruik, opslag of testen van nucleaire wapens (ook niet door
derden) en van het dumpen van nucleair afval in zee.
Het staat de leden van het Verdrag vrij zelf hun nationaal beleid te bepalen betreffende het
aanmeren van schepen met kernaandrijving of met kernbewapening.
De ondertekenaars trachten - gelijkaardig met deze van het Verdrag van Tlatelolco - drie
protocols af te sluiten met de kernwapenstaten om de Stille Zuidzee kernwapenvrij te
maken.
Protocol I voorziet een verplichting voor Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde
Staten om in de gebieden onder hun jurisdictie in de zone niet over te gaan tot productie,
opslag of testen van kernwapens. Alle drie de landen hebben het protocol in 1996
ondertekend. Slechts de VSA heeft het protocol niet geratificeerd.
Zowel Protocol II (verbod kernwapens te gebruiken of daarmee te dreigen tegen de leden
van het Verdrag) als Protocol III (verbod kernwapens te testen binnen de kernwapenvrije
zone van de Stille Zuidzee) zijn ondertekend door alle vijf kernwapenstaten. Wederom is de
VSA het enige land dat deze Protocollen nog niet geratificeerd heeft.
De controle van het verdrag is in handen van het IAEA op basis van bestaande
waarborgovereenkomsten. Er is een bijkomende procedure voor rapportering, raadpleging
en klachten bij het Bureau voor Economische Samenwerking van de Stille Zuidzee (South
Pacific Bureau for Economic Co-operation).
De landen die het Verdrag hebben ondertekend op 26 augustus 2004, zijn [5]:
Australië, Cook Eilanden, Fiji, Kiribati, Nauru, Nieuw-Zeeland, Niue, Papoea Nieuw Guinea,
Salomon Eilanden, Samoa, Tonga, Tuvalu, Vanuatu. Tonga dient het Verdrag nog te
ratificeren.
SCK•CEN
2.3.5.
Non-Proliferatie Verdrag
24
Het Verdrag over de kernwapenvrije zone in Zuidoost Azië:
het Verdrag van Bangkok
Het Verdrag van Bangkok werd ondertekend op 15 december 1995 en werd van kracht op
28 maart 1997. Het creëert een kernwapenvrije zone die het territorium van de Partijen
omvat, maar ook het continentaal plat en de exclusieve economische zones (de zog. 200
mijlzone). De ondertekenaars zien af van de ontwikkeling, het bezit, gebruik, opslag of
testen van nucleaire wapens (ook niet door derden) en van het dumpen van nucleair afval
in zee.
Het staat de leden van het Verdrag vrij zelf hun nationaal beleid te bepalen betreffende het
aanmeren van schepen met kernaandrijving of met kernbewapening.
De ondertekenaars trachten een Protocol af te sluiten met de kernwapenstaten om
Zuidoost Azië kernwapenvrij te maken.
Het Protocol voorziet in een verbod kernwapens te gebruiken of daarmee te dreigen tegen
de leden van het Verdrag en een verbod dit te doen tegen andere landen binnen de
kernwapenvrije zone van Zuidoost Azië. Het feit dat het Verdrag geldt voor het continentaal
plat en de exclusieve economische zones wordt door enkele kernwapenstaten
aangedragen als reden om het Protocol niet te tekenen. Geen van de kernwapenstaten
heeft tot nu toe het Protocol ondertekend.
De controle van het verdrag is in handen van het IAEA op basis van bestaande
waarborgovereenkomsten. Er is een bijkomende procedure voor rapportering, raadpleging
en klachten bij het Uitvoerend Comité van de Commissie voor de Kernwapenvrije Zone van
Zuidoost Azië.
De landen die het Verdrag hebben ondertekend op 26 augustus 2004, zijn [5]:
Brunei, Cambodja, Indonesië, Laos, Maleisië, Myanmar, Filippijnen, Singapore, Thailand,
Vietnam.
De Filippijnen dienen het Verdrag nog te ratificeren.
2.3.6.
Het Verdrag over de kernwapenvrije zone in Afrika: het Verdrag van Pelindaba
Het Verdrag van Pelindaba werd ondertekend op 11 april 1996. Het is nog niet van kracht
omdat 28 landen het verdrag moeten hebben geratificeerd voordat het in werking treedt.
Op dit moment hebben slechts 17 landen het Verdrag geratificeerd. Het Verdrag van
Pelindaba creëert een kernwapenvrije zone in het territorium van de Afrikaanse Staten.
De partijen verplichten zich ertoe af te zien van het bezit, gebruik, opslag of testen van
kernwapens (ook niet door derden) en van het dumpen van nucleair afval in zee.
Het staat de leden van het Verdrag vrij zelf hun nationaal beleid te bepalen betreffende het
aanmeren van schepen met kernaandrijving of met kernbewapening.
De ondertekenaars trachten - gelijkaardig met deze van het Verdrag van Tlatelolco - drie
protocols af te sluiten met de wapenstaten om het Afrikaanse continent kernwapenvrij te
maken.
Zowel Protocol I (verbod kernwapens te gebruiken of daarmee te dreigen tegen de leden
van het Verdrag) als Protocol II (verbod wapens te testen binnen de kernwapenvrije zone)
zijn ondertekend door alle vijf kernwapenstaten. Echter, zowel Rusland als de VSA hebben
deze Protocollen nog niet geratificeerd.
Protocol III voorziet in een verplichting voor Frankrijk en Spanje om in de gebieden onder
hun jurisdictie in de zone het Verdrag te respecteren. Frankrijk heeft het Protocol getekend
en geratificeerd, Spanje heeft noch het één noch het ander gedaan.
De controle van het Verdrag is in handen van het IAEA op basis van bestaande
waarborgovereenkomsten. Er is een bijkomende procedure voor rapportering, raadpleging
en klachten bij de hiervoor speciaal opgerichte Afrikaanse Commissie voor Kernenergie.
De landen die het Verdrag hebben ondertekend op 26 augustus 2004, zijn [5]:
Algerije, Angola, Benin, Botswana, Burkina Faso, Burundi, Centraal Afrikaanse
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
25
Republiek, Comoren, Democratische Republiek van Kongo, Djibouti, Egypte, Equitoriaal
Guinee, Eritrea, Ethiopië, Gabon, Gambia, Ghana, Guinea, Guinee-Bissau, Ivoorkust,
Kaapverdië, Kameroen, Kenia, Kongo, Lesotho, Liberia, Libië, Malawi, Mali, Marokko,
Mauritanië, Mauritius, Mozambique, Namibië, Niger, Nigerië, Oeganda, Ruanda, Sao
Tome en Principe, Seichellen, Senegal, Sierra Leone, Somalië, Soedan, Swaziland, Togo,
Tsjaad, Tunesië, Tanzania, Zambia, Zimbabwe, Zuid-Afrika. Madagaskar heeft als enig
Afrikaans land het verdrag niet ondertekend. De landen die het Verdrag geratificeerd
hebben zijn vetgedrukt.
2.3.7.
Het Verdrag over de kernwapenvrije zone in Centraal Azië
Dit verdrag behelst een kernwapenvrije zone in enkele voormalige Sovjetrepublieken in
Centraal Azië. Het is nog niet ondertekend, maar er is wel een principieel akkoord tussen
de partijen. De betrokken landen op 26 augustus 2004 zijn Kazachstan, Kirgistan,
Tajikistan, Turkmenistan en Oesbekistan [5].
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
Samenvatting
Internationale Verdragen over Nucleaire Ontwapening
Mondiaal Verdrag
Non-proliferatie Verdrag
Opgesteld in 1968
188 leden op 25 november 2004
1.
2.
3.
4.
Verbod NKWS om kernwapens te verwerven
Verbod KWS om NKWS te helpen kernwapens te verwerven
Bevordering uitwisseling wetenschappelijke en technologische informatie
Waarborgen - overeenkomst met IAEA
Regionale Verdragen
Verdrag van Tlatelolco
Opgesteld in 1967
33 leden op 26 augustus 2004
Kernwapenvrij Latijns-Amerika
Controle door OPANAL/IAEA
Verdrag van Rarotonga
Opgesteld in 1985
13 leden op 26 augustus 2004
Kernwapenvrije Stille Zuidzee
Controle door IAEA
Verdrag van Bangkok
Opgesteld in 1995
10 leden op 26 augustus 2004
Kernwapenvrij Zuidoost Azië
Controle door IAEA
Verdrag van Pelindaba
Opgesteld in 1985
52 leden op 26 augustus 2004
Kernwapenvrij Afrika
Controle door IAEA
Verdrag van Centraal Azië
In oprichting
5 leden op 26 augustus 2004
Kernwapenvrij Centraal Azië
26
SCK•CEN
3.
Non-Proliferatie Verdrag
27
Waarborgsystemen voor splijtstofcontrole
3.1. Algemeen
In dit hoofdstuk willen we nagaan hoe de splijtstofcontroles worden uitgevoerd, door welke
internationale organismen en volgens welke modaliteiten.
In hoofdstuk 2 is een historisch overzicht gegeven van de verschillende initiatieven die
hebben geleid tot de oprichting van de internationale controleorganismen, IAEA en
Euratom, met hun eigen bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen het kader van
hun eigen oprichtingsverdragen.
Die historische opbouw heeft ervoor gezorgd dat waarborgen kunnen worden toegepast
volgens verschillende grondbeginselen.
Er moet op gewezen worden dat inzake waarborgen de landen van de Europese Unie op
dit moment onderworpen zijn aan twee waarborgsystemen:
• het Euratom systeem (dat gecreëerd is door het Verdrag van Rome van 1957)
• de IAEA controle door de toetreding tot het NPV. Na de inwerkingtreding van het NPV
is een samenwerking ontstaan tussen beide systemen met betrekking tot het uitvoeren
van inspecties.
Op elk van die systemen wordt hier dieper ingegaan, eerst elk afzonderlijk en daarna in
synergie.
3.2. Autoriteit voor IAEA waarborgcontroles
De bevoegdheden van het IAEA vloeien voort uit het bij haar oprichting goedgekeurde
statuut. Dit statuut vormt dan ook de wettelijke basis voor het gehele waarborgensysteem.
Volgens artikel III.5 van het IAEA statuut [2] is het IAEA belast met "het instellen en
uitvoeren van controles ter bevestiging dat speciale splijtstoffen en andere materialen,
diensten, uitrusting, installaties en informatie, ter beschikking gesteld door het Agentschap
of op zijn vraag of onder zijn supervisie of controle, niet gebruikt worden voor enig militair
doel; en controles uit te voeren, op vraag van de lidstaten, bij een bilaterale of multilaterale
overeenkomst, of op verzoek van een Staat, op eender welke van de activiteiten van de
Staat op het gebied van de atoomenergie".
Staten aanvaarden controles door verschillende types overeenkomsten:
• "projectovereenkomsten" voor levering van specifieke materialen, uitrusting die ter
beschikking worden gesteld door het IAEA;
• "transferovereenkomsten" waardoor Staten hun controleverantwoordelijkheden zoals
gesteld in de samenwerkingsovereenkomsten afstaan aan het IAEA;
• "eenzijdige onderwerping" door een Staat aan IAEA controles van bepaalde instellingen,
nucleaire materialen of van alle nucleaire activiteiten.
De modaliteiten van dit waarborgsysteem zijn vervat in document INFCIRC/66 [7].
Dit document vormt de basis voor projectovereenkomsten, transferovereenkomsten en
unilaterale onderwerpingovereenkomsten, welke betrekking hebben op uitrusting, diensten,
installaties, nucleair materiaal, ander materiaal en informatie.
Het moge duidelijk zijn dat waarborgcontroles onder INFCIRC/66 zich beperken tot die
activiteiten van een Staat, die genoemd worden in bovenstaande drie types van
overeenkomsten. Alle andere activiteiten vallen buiten de waarborgcontroles. Er is nog
slechts een drietal Staten, dat INFCIRC/66 type waarborgovereenkomsten hebben met het
IAEA. Dit zijn India, Israël en Pakistan.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
28
Op 1 juli 1968, na het onderschrijven door de Algemene Vergadering van de Verenigde
Naties, werd het NPV opengesteld voor ondertekening en het werd van kracht in maart
1970.
Onder het NPV is iedere toetredende niet-kernwapenstaat (NKWS) verplicht een
overeenkomst af te sluiten met het IAEA voor de toepassing van waarborgen op al zijn
vreedzame nucleaire activiteiten.
Het "exclusieve doel" van deze waarborgen is, volgens artikel III.1 van het NPV, te
verifiëren dat de Staat in kwestie geen "nucleaire energiea onttrekt van het vreedzaam
gebruik naar de aanmaak van kernwapens of andere nucleaire explosieve tuigen".
Onder het NPV is de Staat niet weerhouden om nucleaire energie te gebruiken voor
niet-explosieve militaire toepassingen (zoals het nucleair aandrijven van schepen of
onderzeeërs). Geen enkele NKWS evenwel is hiertoe overgegaan.
De modaliteiten van dit waarborgsysteem zijn vervat in document INFCIRC/153 [8].
Dit document vormt de basis voor alle overeenkomsten met niet-kernwapenstaten die
ondertekenaar zijn van het NPV, en waarbij alle nucleair materiaal in alle vreedzame
activiteiten van de Staat is onderworpen aan controle.
Het fundamentele engagement door een Staat onder een NPV waarborgovereenkomst,
zoals verwoord in paragraaf 1 van INFCIRC/153, is "waarborgen te accepteren, in
overeenstemming met de clausules van de overeenkomst, op alle splijtgrondstoffen of
speciale splijtstoffen in alle vreedzame nucleaire activiteiten binnen het territorium van de
Staat, onder zijn jurisdictie of uitgevoerd onder zijn controle waar dan ook, met het
exclusieve doel om te verifiëren dat dit materiaal niet werd onttrokken voor de aanmaak van
kernwapens of andere nucleaire explosieve tuigen".
Sinds 1998 bestaat er voor elke Staat de mogelijkheid om een NPV waarborgovereenkomst
uit te breiden met het Additioneel Protocol zoals beschreven in INFCIRC/540 [9]. Het
Additioneel Protocol voorziet meer rechten voor IAEA inspecteurs bij het uitvoeren van
inspecties met als doel de doeltreffendheid en doelmatigheid van de inspecties te
verhogen. Aanleiding voor het opstellen en invoeren van het Additioneel Protocol was de
Eerste Golfoorlog en de daaropvolgende ontdekking van een clandestien
kernwapenprogramma in Irak, terwijl dit land toch het NPV had ondertekend en er
waarborgcontroles plaatsvonden onder INFCIRC/153.
Het Additioneel Protocol voorziet dat een Staat meer uitgebreide informatie levert over de
locaties waar nucleaire installaties gevestigd zijn of waar nucleair onderzoek wordt verricht.
Tevens dient de aard van het onderzoek en de capaciteit van de installaties worden
vermeld. Inspecteurs van het IAEA krijgen gemakkelijker en sneller toegang tot de locaties
en installaties.
Belangrijk is ook dat de handel in nucleair-verwante dubbelgebruik artikelen gemeld dient
te worden.
In wat volgt wordt dieper ingegaan op de specifieke vereisten van de documenten
INFCIRC/66, INFCIRC/153 en INFCIRC/540.
INFCIRC/153 definieert het objectief van splijtstofcontrole en verplicht het IAEA een
technische conclusie te formuleren aangaande het eventuele "onboekbaar materiaal" (MUF
genoemd) met betrekking tot elke boekhoudkundige eenheid (materiaalbalansgebied
genoemd), en dit gebaseerd op de verificatieactiviteiten.
INFCIRC/66 vereist niet dat soortgelijke conclusies worden opgesteld, maar het IAEA is
a
De originele tekst spreekt van "nucleaire energie", waar het misschien logischer lijkt te spreken van
"nucleair materiaal".
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
29
verplicht door zijn statuut verslag uit te brengen over de naleving van de akkoorden en in
geval van niet-naleving, dit te rapporteren aan de Raad van Gouverneurs. INFCIRC/66
geeft het IAEA wel een aantal middelen om met betrekking tot splijtbaar materiaal
conclusies te trekken gelijkaardig als voor INFCIRC/153. Onder INFCIRC/66 moet het IAEA
voor iedere afzonderlijke situatie zelf evalueren of de afgesproken waarborgcontroles voor
splijtbare materialen het toelaten om zijn verantwoordelijkheden inzake controles correct uit
te oefenen.
De technische objectieven van splijtstofcontrole zijn in de overeenkomsten ([8] paragraaf
28) verder gedefinieerd als "het tijdig ontdekken van het onttrekken van significante
hoeveelheden nucleair materiaal van vreedzame nucleaire activiteiten voor de
vervaardiging van kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen of voor onbekende
doeleinden".
De noties "tijdig ontdekken", "significante hoeveelheid" en "risico" werden gekwantificeerd
in de loop der tijden, mede steunend op de praktijkervaring.
De kwantificatie van deze noties is wel afhankelijk van het soort nucleair materiaal, de
manier waarop het is opgeslagen en de fysisch/chemische vorm waarin het verkeert.
Een "significante hoeveelheid" komt overeen met "de benaderende hoeveelheid splijtstof
waarmee de mogelijkheid van de aanmaak van een kernwapen niet kan uitgesloten
worden, alle conversieprocessen in acht genomen". Zij wordt onder andere gebruikt voor
de selectie van doelwaarden van boekhoudkundige verificatie.
Deze doelwaarde bepaalt de nauwkeurigheid van de verificatie en de moeite die een
inspecteur zich moet getroosten om zijn inspectiedoel te bereiken. Het is moeilijker de
afwezigheid van 1 gram splijtbaar materiaal vast te stellen dan de afwezigheid van 10
kilogram. Significante hoeveelheden moeten niet verward worden met kritische massa's; zij
nemen de onvermijdelijke verliezen in beschouwing die te wijten zijn aan conversie- en
fabricageprocessen ([10] paragraaf 3.14).
Tabel 2 geeft waarden voor de nu toegepaste significante hoeveelheden voor verschillende
categorieën van materialen.
Tabel 3 geeft voor verschillende materiaalcategorieën de "drempelwaarden" die
gedefinieerd zijn als de benaderende hoeveelheid speciaal splijtbaar materiaal nodig voor
de aanmaak van een kernwapen.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
30
Tabel 2 : Significante hoeveelheden (IAEA)
Materiaal
Significante hoeveelheid
Safeguards van toepassing
op
Direct-gebruiksklaar nucleair materiaal
Pu
8 kg
totaal element
233
8 kg
totaal isotoop
25 kg
hoeveelheid 235U
U
U(235U > 20%)
Niet direct-gebruiksklaar nucleair materiaal
U(235U < 20%)
75 kg
20 t
Th
hoeveelheid 235U
totaal element
Tabel 3 : Drempelwaarden
Materiaal
Drempelwaarde
Pu (239Pu > 95%)
8 kg 239Pu
U (235U > 90-95%)
25 kg U
233
U
8 kg 233U
De IAEA tijdslimieten ("timeliness criteria") zijn afhankelijk van de materiaalvorm en zijn
weergegeven in tabel 4 ([10] paragraaf 3.20).
De tijdslimiet geeft de tijd aan tussen twee opeenvolgende IAEA inspecties van het
betrokken kernmateriaal.
In landen waar het Additioneel Protocol van kracht is zal het IAEA zich minder strikt aan
deze tijdslimieten houden, omdat het er dan vanuit gaat dat er geen illegale activiteiten in
dat land gebeuren.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
31
Tabel 4 : IAEA tijdslimieten
Materiaal
Tijdslimiet
onbestraald direct-gebruiksklaar materiaal
1 maand
bestraald direct-gebruiksklaar materiaal
3 maanden
niet direct-gebruiksklaar materiaal
1 jaar
De IAEA tijdslimieten zijn gebaseerd op de omzettingstijden. Dit is de tijd die nodig is om
het materiaal om te zetten in een vorm die bruikbaar is in een kernwapen (metallisch
plutonium of uranium). De omzettingstijden staan vermeld in tabel 5 ([10] paragraaf 3.13).
Tabel 5 : Geschatte tijden voor de omzetting naar plutonium- of uraniummetaal
eindproduct (IAEA)
Vorm van het uitgangsmateriaal
Omzettingstijd
Pu, HEU of 233U metaal
grootteorde: dagen (7-10)
PuO2, Pu(NO3)4 of andere zuivere Pu
verbindingen
grootteorde: weken (1-3)
HEU of 233U oxide of andere zuivere U
verbindingen
idem
MOX of andere niet bestraalde zuivere
mengsels van Pu, U (233U + 235U $ 20%);
Pu, HEU en/of 233U in productieresten of
andere onzuivere mengsels
idem
Pu, HEU of 233U in bestraalde brandstof
grootteorde: maanden (1-3)
U met 233U + 235U < 20%; Th
grootteorde: 1 jaar
Het hierboven uiteengezette systeem is dus het door het IAEA wereldwijd toegepaste
systeem van waarborgcontroles.
Inzake splijtstofcontrole hebben de landen van de Europese Unie een speciale ontwikkeling
meegemaakt door de bijna gelijktijdige ontwikkeling van twee parallelle controlesystemen:
dat van Euratom en dat van het IAEA. In de volgende paragraaf wordt het Euratom
systeem uiteen gezet.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
32
3.3. Autoriteit voor Euratom waarborgcontroles
De autoriteit voor Euratomcontroles vloeit voort uit het Verdrag van Rome en meer bepaald
het Euratom Verdrag.
Het Euratom Verdrag is één van de drie Verdragen gesloten door dezelfde 6 Staten, die de
basis vormden voor de Europese Gemeenschap (de andere Verdragen zijn het Kolen en
Staal Verdrag en dat van de Economische Gemeenschap).
Het Euratom Verdrag bevat een hoofdstuk over nucleaire waarborgen. Het eerste artikel
van dit hoofdstuk ([4] artikel 77) stelt dat:
"Overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk moet de Commissie zich ervan
vergewissen of op het grondgebied van de Lidstaten:
• de ertsen, grondstoffen en de bijzondere splijtstoffen niet voor andere doeleinden
worden aangewend dan waarvoor de gebruikers verklaard hebben ze te bestemmen,
• de bepalingen met betrekking tot de voorziening en elke bijzondere verbintenis
betreffende controle, die de Gemeenschap heeft aangegaan in een akkoord met een
derde Staat of een internationale organisatie, worden nageleefd".
Artikel 77 van het Verdrag, dat hiervoor is geciteerd, bevat 2 verschillende bepalingen:
• dat materialen niet onttrokken worden voor een ander gebruik dan verklaard door de
gebruiker;
• dat voldaan wordt aan de verplichtingen aangegaan door de Commissie onder een
bepaalde overeenkomst met een derde Staat of met een internationaal organisme.
Het is nuttig te beklemtonen dat het waarborgstelsel van Euratom niet enkel de onttrekking
van nucleair materiaal omvat voor de potentiële aanmaak van een kernwapen (wat
eveneens de zorg van IAEA waarborgen is door het NPV) maar ook vele andere aspecten
betreffende het eigenlijke gebruik van die materialen, normaal bepaald in
bevoorradingscontracten waarbij de gemeenschap garandeert specifieke verplichtingen na
te komen.
Door artikel 77 van dit Verdrag wordt het Europees inspectoraat (Luxemburg) verplicht
controles uit te voeren in de verschillende installaties binnen de Europese Unie die
splijtstoffen in hun bezit hebben, teneinde zich ervan te verzekeren dat "de mineralen,
splijtgrondstoffen en speciale splijtstoffen niet zijn afgevoerd van het gebruik dat door de
gebruiker voorzien was".
De volgende artikels van dit hoofdstuk specifiëren hoe die doelstellingen bereikt zouden
moeten worden:
• de operatoren moeten aan de Commissie de fundamentele technische kenmerken
van hun installaties meedelen en zij moeten regelmatig stocks en bewegingen van
nucleaire materialen rapporteren;
• de Commissie zendt inspecteurs naar de verschillende installaties en die inspecteurs
hebben toegang tot alle plaatsen waar nucleaire materialen aanwezig zijn;
• de Commissie kan sancties opleggen aan die operatoren die zich onder meer niet
schikken naar de bepalingen en kan bijvoorbeeld een installatie onder de leiding
van een inspecteur plaatsen, wat in het verleden al gebeurd is.
Bijzonder interessant in deze context is dat de Commissie, voor de toepassing van zijn
waarborgensysteem, rechtstreeks onderhandelt met de operatoren en niet met de
regeringen van de lidstaten. Het Europese systeem is een supranationaal systeem, waarbij
zekere soevereiniteitsrechten door de Staten zijn overgedragen aan de Europese
Commissie. Zij heeft nochtans geen politiebevoegdheid en een beperkte bevoegdheid op
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
33
het vlak van fysische bescherming.
Na de ondertekening van de waarborgovereenkomsten met het IAEA werd het voor de
Commissie nodig een nieuwe waarborgen reglementering aan te nemen, die inspeelt op de
nieuwe vereisten; die nieuwe reglementering [11] moest toepasbaar zijn op nucleaire
materialen en installaties van de toenmalige 9 lidstaten (inclusief de twee kernwapenstaten)
en was bedoeld om de Commissie toe te laten om van de operatoren de informatie te
bekomen die nodig was voor het IAEA en voor de eigen doelstellingen. Zij is van kracht
sinds januari 1977.
De modaliteiten van die synergie zijn weergegeven in document INFCIRC/193 [12], dat in
grote lijnen analoog is aan het hoger besproken document INFCIRC/153.
Zonder in detail te gaan worden hier enkele belangrijke punten opgesomd:
• de verplichting de fundamentele technische kenmerken mee te delen aan de
Commissie,
• de verplichting tot mededelen van de rapporten over materiaalstocks en bewegingen
aan de Commissie,
• het opstellen door de Commissie van de "Bijzondere bepalingen inzake de
Veiligheidscontrole"; deze bepalen in detail de procedures waardoor de operatoren
hun waarborgverplichtingen kunnen nakomen en definiëren in het bijzonder de
materiaalbalansgebieden (MBG), de hoofdmeetpunten (HMP), inspectiefrequenties,
rapportformaten en maatregelen voor insluiting (verzegeling) en toezicht (camera
bewaking). De bijzondere bepalingen zijn specifiek voor de installatie en zijn verwant
met de Facility Attachments van het IAEA, met nochtans ook de specifieke
verschillen (bv. de oorsprong van de nucleaire materialen moet gerapporteerd worden).
Het Europees Inspectoraat heeft analoge waarden voor "significante hoeveelheid" en
"tijdige ontdekking" als het IAEA. Deze waarden zijn niet echt gepubliceerd maar
meegedeeld op conferenties en enkel als voorbeeld. Zo werd een waarde van 6.2 kg
vermeld in verband met plutonium [13] in vergelijking met de 8 kg volgens het IAEA.
De andere belangrijke parameter is de tijdslimiet op de ontdekking van een onttrekking van
splijtbaar materiaal. De Europese tijdslimieten zijn gelijkaardig aan die van het IAEA [13].
Sinds enkele jaren is er bij het Europees Inspectoraat (het vroegere Euratom) een
reorganisatie op datum van eind 2004 aan de gang met als doel de wijze van inspectie
fundamenteel te wijzigen. Hoewel de reorganisatie nog niet volledig uitgekristalliseerd is,
wenst de huidige leiding een controlesysteem waarbij het de operatoren zijn die de
metingen uitvoeren. Het Europees Inspectoraat beperkt zich tot een controle om te zien of
de metingen conform welbepaalde procedures zijn uitgevoerd en wenst meer mankracht te
besteden aan het evalueren van de metingen.
3.4. Synergie IAEA-Euratom
De verschillende niet-kernwapenstaten van de Europese Unie hebben gezamenlijk het NPV
ondertekend en hebben een gezamenlijke overeenkomst gesloten met Euratom en het
IAEA voor het nakomen van de NPV verplichtingen die voortvloeien uit de ondertekening.
Na de ratificatie verscheen die overeenkomst samen met het NPV in het Belgisch
Staatsblad [6]. Dit document vormt de basis van de inspecties die in België worden
uitgevoerd.
De overeenkomst tussen de zeven niet-kernwapenstaten, de Europese Gemeenschap en
het IAEA [12], ondertekend in april 1973, werd van kracht in februari 1977 na ratificatie door
de betrokken lidstaten en nadat de Commissie de wettelijke instrumenten had ingesteld die
nodig zijn voor de implementering. In zijn structuur en bepalingen volgt het van dichtbij het
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
34
model van INFCIRC/153 [8], maar het houdt terdege rekening met het bestaan van het
waarborgsysteem van Euratom, vooral via het protocol en de bijzondere bepalingen [12].
In 1976, werd een gelijkaardige overeenkomst gesloten tussen het IAEA, de Europese
Gemeenschap en het Verenigd Koninkrijk (dat evenals Frankrijk onderhevig is aan
Euratomcontroles) in uitvoering van het vrijwillig aanbod van het VK om IAEA waarborgen
te aanvaarden op zijn civiele nucleaire installaties.
Frankrijk trad toe tot het NPV in 1992, maar had reeds een overeenkomst met de Europese
Unie en met het IAEA waarin analoge waarborgen waren voorzien als in de andere
overeenkomsten, met dien verstande dat de waarborgen beperkt waren tot die materialen
welke Frankrijk onder controle wilde plaatsen.
Artikel 14 van het protocol bij dit document [12] bepaalt dat het IAEA zijn inspecties zal
uitvoeren samen met de inspectiewerkzaamheden van Euratom door observatie van de
inspectiewerkzaamheden van de inspecteurs van de Gemeenschap (Europese Unie). In de
loop der tijden is, onder andere met betrekking tot het plutonium aanwezig in België
(Belgonucléaire en de plutoniumlaboratoria van het SCK•CEN) de inspectieformule
gewijzigd naar een gezamenlijke inspectie inspanning (New Partnership Approach, joint
team).
De inspectiemodaliteiten worden bepaald door de Euratomwetgeving terzake [11].
Er bestaat in België, evenals in de overige niet-kernwapenstaten van de Europese Unie,
een dubbele inspectie van de twee internationale inspectieorganen, hetzij in een
gezamenlijke, hetzij in een afzonderlijke formule.
Anno 2004 beraden beide inspectieorganisaties zich over fundamentele wijzigingen in de
wijze van uitvoeren van inspecties. Het IAEA wenst in het kader van het Additioneel
Protocol minder klassieke inspecties op installaties en materiaal uit te voeren, terwijl het
Europese inspectoraat door een herinterpretatie van het Euratom verdrag ook wenst over
te gaan tot het verminderen van inspecties te velde en in plaats ervan diepgaander
analyses wil maken van de inspectiegegevens samen met gegevens uit open bronnen.
3.5. Het Additioneel Protocol: opsporing van illegale activiteiten
Sinds de Eerste Golfoorlog en de daarop volgende inspecties van IAEA inspecteurs via
UNSCOM en later UNMOVIC, wordt nu ook aandacht besteed aan het probleem van
illegale activiteiten. Na de ontdekking van de Iraakse clandestiene kernwapenactiviteiten
werd het IAEA ervan beticht geen signaal te hebben gegeven aangaande de illegale
activiteiten die zich in Irak aan het ontwikkelen waren. Enigszins onterecht, want het
technisch objectief ([8] paragraaf 28) van het IAEA was immers "het tijdig ontdekken van
het onttrekken van significante hoeveelheden nucleair materiaal van vreedzame nucleaire
activiteiten voor de vervaardiging van kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen of
voor onbekende doeleinden", m.a.w. het vaststellen dat het gedeclareerde materiaal geen
verkeerde bestemming had gekregen, terwijl het in Irak om niet-gedeclareerde activiteiten
en materialen ging.
Het Agentschap had nooit een werkelijk mandaat gekregen voor de actieve opsporing van
clandestiene activiteiten.
Sindsdien heeft het opsporen van illegale activiteiten in een land onder IAEA inspectie, een
heel bijzondere aandacht gekregen. Dit heeft geleid tot het opstellen van het Additioneel
Protocol in 1997 [9]. Dit Protocol kan op vrijwillige basis door een land worden aanvaard en
toegevoegd aan de waarborgovereenkomst, die het heeft afgesloten met het IAEA in het
kader van het NPV.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
35
Aanvaarden van het Additioneel Protocol houdt voor een Staat onder meer in:
• de verplichting tot het verschaffen, in een vroeg stadium, van de planning aangaande
nieuwe activiteiten en constructies;
• het rapporteren van de productie, export en import van nucleair materiaal en de
verificatie ervan;
• het rapporteren van export en import van uitrusting en materialen, speciaal bedoeld
voor gebruik in nucleaire activiteiten en de verificatie ervan;
• toegang geven aan inspecteurs op alle locaties waar nucleaire activiteiten plaatsvinden
om de afwezigheid van niet-gedeclareerde activiteiten of materiaal te verifiëren;
• toegang geven aan de inspecteurs om waar dan ook in de Staat milieumonsters te
nemen teneinde de afwezigheid van niet-gedeclareerde activiteiten of materiaal te
verifiëren.
Tevens voert het IAEA bijkomend onderzoek uit om de afwezigheid van niet-gedeclareerde
activiteiten verder te verifiëren. Dit onderzoek omvat:
• het gebruik van open informatie. Hierbij kan men denken aan kranten- en
tijdschriftartikelen, maar ook aan financiële informatie en jaarverslagen;
• het gebruik van satellietfoto's.
De bijkomende informatie, die het IAEA aldus vergaart, geeft meer zekerheid dat de Staat
geen illegale activiteiten ontplooit om een kernwapen te maken. De bijkomende inspecties
zijn specifiek gericht om niet-gedeclareerde verrijkings- en heropwerkingsactiviteiten te
ontdekken, activiteiten die tot doel hebben om resp. hoogverrijkt uranium en afgescheiden
plutonium te verwerven. Deze materialen zijn de benodigde grondstoffen voor een
kernwapen. Indien het IAEA deze activiteiten in een Staat kan uitsluiten, dan hoeft men het
nucleair basismateriaal ook minder frequent te inspecteren. Dit leidt tot besparingen bij
zowel het IAEA als de operatoren van kerninstallaties, die de inspecties moeten
begeleiden.
Concreet kan het IAEA de inspecties op bestraalde splijtstof, die plutonium bevat,
verminderen indien het IAEA er zeker van is dat er geen illegale heropwerking van
bestraalde splijtstof in een land gebeurt, waarbij plutonium gescheiden wordt van de rest
van de bestraalde splijtstof. Evenzo kunnen de inspecties op laagverrijkt uranium
verminderd worden indien men geen illegale verrijkingsactiviteiten ontdekt, waarmee
laagverrijkt uranium omgevormd kan worden tot hoogverrijkt uranium dat geschikt is voor
kernwapens [14].
Het aanvaarden van het Additioneel Protocol gebeurt op vrijwillige basis, maar de
diplomatieke druk om het te aanvaarden mag toch niet genegeerd worden, zoals het geval
van Iran duidelijk gedemonstreerd heeft. Binnen de Nucleaire Bevoorraders Groep leeft
bijvoorbeeld sterk de gedachte om exporten van nucleair-gerelateerd materiaal alleen nog
maar toe te laten naar landen die het Additioneel Protocol aanvaard hebben.
Het Additioneel Protocol heeft tot doel een grotere transparantie teweeg te brengen, met
grotere vrijheden voor de inspecteurs en minder inspecties als compensatie voor de
betrokken Staat.
Euratom treft geen speciale maatregelen voor het opsporen van illegale activiteiten, maar
heeft door artikel 77 van het Verdrag van Rome een controle op in- en uitvoer uit de EU en
op het gebruik van de splijtstoffen. Dit houdt tevens een controle op illegale activiteiten in.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
Samenvatting
Waarborgsystemen
IAEA
Volgens Statuut
(document INFCIRC/66)
Controle op:
uitrusting, diensten, installaties, nucleair materiaal, ander
materiaal, informatie
Controle op:
individuele installatie in overeenkomst met Staat
Volgens NPV
(document INFCIRC/153)
Controle op:
ALLE splijtstoffen in ALLE activiteiten van de
toegetreden Staat
Volgens AP
(document INFCIRC/540)
Controle op:
ALLE splijtstoffen in ALLE activiteiten van de
toegetreden Staat
niet-gedeclareerde activiteiten in de Staat
EURATOM
Volgens Verdrag van Rome
Modaliteiten in verordening nr. 3227/76
EURATOM - IAEA Synergie
Volgens document INFCIRC/193
36
SCK•CEN
4.
Non-Proliferatie Verdrag
37
Fysische beveiliging van splijtstoffen
4.1. Verdrag inzake externe beveiliging van kernmateriaal
Op 3 maart 1980 werd het "Verdrag inzake externe beveiliging van kernmateriaal" [15] voor
ondertekening opengesteld voor alle Staten van de VN. Het werd door België geratificeerd
op 24 juli 1984 [16].
Het Verdrag omvat 23 artikels en 2 bijlagen. Het concentreert zich voornamelijk op de
bescherming van kernmateriaal tijdens internationaal nucleair transport, hoewel enkele
bepalingen betrekking hebben op de bescherming van kernmateriaal bij binnenlands
gebruik, opslag en transport.
Krachtens het Verdrag betekent "internationaal nucleair vervoer" het vervoer met om het
even welk vervoermiddel van een zending kernmateriaal dat de grenzen moet
overschrijden van de Staat waar ze haar oorsprong heeft, vanaf het vertrek uit een
installatie van de expediteur in die Staat tot de aankomst in een installatie van de
geadresseerde op het grondgebied van de Staat van eindbestemming.
De term "installatie" komt in het Verdrag slechts in deze context voor. Bovendien is
"installatie" niet gedefinieerd en wordt de interpretatie van dit begrip overgelaten aan de
ondertekenaars van het Verdrag. Dit gemis aan definitie was opzettelijk en is een
compromis voortvloeiend uit de noodzaak om, voor wat de installaties op hun grondgebied
betreft, de nationale bevoegdheid inzake externe beveiliging ten volle te behouden.
Artikel 3 stelt dat elke Verdragsluitende Staat, overeenkomstig zijn nationale wetgeving en
het internationale recht, de nodige maatregelen moet nemen om tijdens een internationaal
nucleair vervoer het kernmateriaal dat zich op zijn grondgebied bevindt of aan boord van
een schip of vliegtuig dat zich onder zijn jurisdictie bevindt, in de mate van het mogelijke te
beveiligen overeenkomstig de vastgelegde niveaus (weergegeven in tabel 6).
Elke partij stemt er eveneens in toe om in-, uit- en doorvoer van nucleair materiaal enkel
toe te laten mits zij de verzekering heeft gekregen dat het kernmateriaal zal beschermd
worden volgens de overeengekomen niveaus.
De partij moet ook de overeengekomen niveaus van bescherming toepassen op materiaal
dat tijdens doorvoer van één plaats op zijn grondgebied naar een andere plaats, en daarbij
doorheen internationale wateren of luchtruim passeert (artikel 4).
De partij die verantwoordelijk is voor de ontvangst van hierboven beschreven verzending
moet op voorhand die Staten in kennis brengen van de doorvoer van het kernmateriaal
over hun grondgebied.
De partijen gaan akkoord om, in geval van diefstal, overval of enige dreiging, samen te
werken en hulp te verlenen aan elke Staat die erom verzoekt inzake de bescherming en het
terug verkrijgen van zulk materiaal. Voor zover nodig kunnen Staten die geen partij zijn bij
dit Verdrag, het voordeel inroepen van de samenwerkingsvoorzieningen. Hiertoe zijn de
partijen het eens om elkaar in te lichten, direct of via het IAEA, over hun respectievelijke
gezagsorganen die verantwoordelijk zijn voor de externe bescherming van kernmateriaal
en voor elk antwoord of elke herwinningoperatie inzake ontoelaatbare verwijdering, gebruik
of verandering. De partijen zijn het er ook over eens om direct samen te werken en elkaar
rechtstreeks of via internationale organisaties te raadplegen, teneinde het ontwerp en
onderhoud van systemen voor beveiliging van kernmateriaal voor internationaal vervoer te
verbeteren.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
38
Tabel 6 : Indeling van nucleaire materialen
Materiaal
Vorm
Klasse
I
1. Pua
Niet bestraaldb
2 kg of meer
meer dan 500 g maar
minder dan 2 kg
2. 235U
Niet bestraaldb
5 kg of meer
Uranium verrijkt tot
20%
meer dan 1 kg maar
meer dan 15 g
maar minder dan
500 g
minder dan 5 kg
meer dan 15 g
maar minder dan 1
kg
10 kg of meer
meer dan 1 kg
maar minder dan
10 kg
235
U of meer
Uranium verrijkt tot
IIIc
II
10% 235U of meer
maar minder dan 20%
10 kg of meer
Uranium verrijkt
boven het natuurlijk
gehalte maar minder
dan 10% 235U
3. 233U
Niet bestraaldb
2 kg of meer
meer dan 500 g maar
minder dan 2 kg
meer dan 15 g
maar minder dan
500 g
4.Bestraalde
verarmd of natuurlijk
splijtstof
uranium, thorium of
laagverrijkte splijtstof
(minder dan 10%
splijtbare materie)d,e
a
b
c
d
e
Alle plutonium uitgezonderd dit waarvan de isotopenconcentratie in plutonium-238 de 80% overschrijdt.
Niet in een reactor bestraald materiaal of materiaal bestraald in een reactor, maar niet met een
stralingsniveau gelijk aan of minder dan 100 rad/uur op één meter afstand, onafgeschermd.
Hoeveelheden welke niet onder klasse III vallen, alsook natuurlijk uranium, dienen beveiligd te
worden overeenkomstig de gebruiken van toepassing bij voorzichtig beheer.
Ofschoon dit beveiligingsniveau wordt aangeraden, is het de Staten veroorloofd om, na evaluatie van
de specifieke omstandigheden, er een verschillende fysische-beveiligingsklasse aan toe te kennen.
Andere splijtstoffen die uit hoofde van haar oorspronkelijk gehalte aan splijtbare materie ondergebracht
zijn bij klasse I en II voor bestraling, mogen bij de onmiddellijk lager gelegen klasse ingedeeld worden
indien het stralingsniveau van de splijtstoffen méér is dan 100 rad/uur op één meter afstand,
onafgeschermd.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
39
Een belangrijk onderdeel van het Verdrag vinden we in Artikel 7.
Iedere partij is verplicht om bepaalde daden als strafbaar feit te beschouwen volgens zijn
nationale wetgeving en schendingen te bestraffen volgens de ernst van het strafbaar feit.
Hieronder vallen diefstal, verduistering en afpersing inzake kernmateriaal. Tevens
ressorteren hieronder ongeoorloofde daden met kernmateriaal "om eender welk persoon te
doden of hem ernstig lichamelijk letsel toe te brengen of aanzienlijke schade aan goederen
te veroorzaken".
Naast de introductie van soortgelijke bepalingen in het nationale strafrecht, is elke
Verdragsluitende Staat er krachtens Artikel 8 eveneens toe gehouden de nodige
maatregelen te treffen teneinde zijn bevoegdheid vast te leggen om kennis te nemen van
de in Artikel 7 bedoelde strafbare feiten.
Aldus is de rechter van een Verdragsstaat bevoegd wanneer:
• het strafbaar feit wordt begaan op het grondgebied van deze Staat of aan boord van een
schip of vliegtuig dat geregistreerd is in dat land;
• de vermoedelijke dader een onderdaan is van die Staat;
• de vermoedelijke dader zich op het grondgebied van het land bevindt en niet wordt
uitgeleverd;
• bovendien kan elke Verdragsluitende Staat die bij internationaal vervoer van
kernmateriaal betrokken is als in- of uitvoerende Staat, zijn bevoegdheid voor de
bedoelde strafbare feiten vaststellen, overeenkomstig het internationaal recht.
Het Verdrag voorziet ook in de gepaste nationaalrechterlijke maatregelen (vervolging of
uitlevering, gevangenschap inbegrepen) met het oog op de beschikbaarheid van de
vermoedelijke dader. Het schema van vervolging of uitwijzing en aanverwante procedures
zijn bedoeld om te verzekeren dat geen asiel verleend wordt aan daders van terroristische
of andere ernstige misdadige handelingen met kernmateriaal. Ze zijn gebaseerd op
analoge voorzieningen van de zogenaamde "Kaping Verdragen" en het Verdrag inzake
bescherming en bestraffing van misdaden begaan tegen internationaal beschermde
personen met inbegrip van diplomaten.
4.2. De rol van het IAEA
Als dusdanig is het IAEA geen partij bij het Verdrag.
Het oorspronkelijke exemplaar van het Verdrag werd neergelegd bij het IAEA.
De functie van het Agentschap is de bewaring van het origineel en de mededeling van elke
informatie betreffende ondertekening, ratificatie, amendering, voorbehoud, klachten, van
kracht worden of uittreding van Staten.
Het IAEA heeft een bemiddelende taak door:
• de Staten te informeren betreffende de nationale wetten en regelingen die uitwerking
hebben op het Verdrag;
• de Staten in te lichten over het resultaat van de maatregelen inzake de vervolging van
vermoedelijke daders;
• informatie te geven inzake de desbetreffende nationale gezagsorganen verantwoordelijk
voor de externe bescherming van kernmateriaal en voor de coördinatie van antwoord en
terugwinningacties.
Het IAEA zal ook de samenwerking tussen de Staten vergemakkelijken bij de ontwikkeling
en de verbetering van systemen voor de externe bescherming van kernmateriaal bij
internationale transporten.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
40
4.3. De betekenis van het Verdrag
Het is duidelijk dat een verbetering in het systeem van externe bescherming, de
eenvormige toepassing van de niveaus van externe bescherming van kernmateriaal, de
internationale samenwerking in geval van diefstal of verkeerd gebruik en het vastleggen
van een standaard reeks van strafbare feiten voortvloeiend uit het Verdrag, bijdragen tot de
veiligheid van kernmateriaal gebruikt voor vreedzame doeleinden.
Deze verhoogde beveiliging van kernmateriaal gebruikt voor vreedzame doeleinden tracht
terrorisme of sabotage van kernmateriaal te verhinderen, waardoor de kans dat de
bevolking blootgesteld wordt aan straling, afneemt.
Aldus draagt een doeltreffende fysische bescherming van kernmateriaal bij tot de
aanvaarding van kernenergie zowel vanwege de bevolking als van de regeringen door het
afzwakken van de publieke bezorgdheid omtrent de risico's van nucleaire proliferatie en de
nadelige effecten van blootstelling aan radioactieve straling.
Bovendien kan een doeltreffend Verdrag de totstandkoming versnellen van de afspraken
inzake nucleaire bevoorrading tussen de Staten die partij zijn bij dit Verdrag, aangezien het
niet langer nodig is om afzonderlijk te onderhandelen over voorzieningen inzake de externe
bescherming van kernmateriaal.
Ook moet het opnemen van de niveaus van externe bescherming in het Verdrag volgens
de aanbevelingen van het Agentschap, de aanvaardbaarheid vergemakkelijken van deze
aanbevelingen door de Staten die geen partij zijn bij dit Verdrag, dit in zowel de bilaterale
als de multilaterale Verdragen over de nucleaire bevoorrading.
Het Verdrag draagt daardoor bij tot de vermindering van de mogelijke oorzaken van wrijving
tijdens de onderhandelingen over de nucleaire bevoorrading.
Op deze manier kan dit Verdrag dienen als ondersteuning van het vertrouwen in de
uitvoerbaarheid van de internationale Verdragen inzake nucleaire bevoorrading.
4.4. Externe beveiligingsniveaus
Hierna volgen de externe beveiligingsniveaus van toepassing bij internationaal transport
van nucleair materiaal volgens de klassenindeling van Tabel 6.
• Tijdens opslag ter gelegenheid van een internationaal nucleair transport, gelden
de volgende externe beveiligingsniveaus:
o
Materialen van klasse III worden opgeslagen in een zone waarvan de toegang
onder controle staat;
o
Materialen van klasse II worden opgeslagen in een zone die onder permanent
toezicht staat, uitgeoefend door bewakers of met behulp van elektronische
toestellen, omgeven door een afsluiting met een beperkt aantal uitgangen onder
aangepaste controle, ofwel elke andere zone die een gelijkwaardig peil van externe
beveiliging biedt;
o
Materialen van klasse I worden opgeslagen in een zone die op dezelfde wijze
beveiligd is als deze voor de hiervoor vernoemde klasse II, maar waarvan de
toegang bovendien beperkt is tot personen waarvan de betrouwbaarheid bewezen is
en die onder toezicht staat van bewakers die in nauwe verbinding staan met de
gepaste interventie-eenheden. De in dit verband genomen specifieke maatregelen
zullen ertoe strekken, elke aanval, elke ongeoorloofde toegang of elk ongeoorloofd
wegnemen van materialen op te sporen of te voorkomen.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
41
• Tijdens internationaal transport gelden de volgende externe beveiligingsniveaus
voor nucleair materiaal:
o
o
o
Materialen van klasse II en III zullen vervoerd worden met inachtneming van
bijzondere voorzorgen. Deze omvatten onder meer het treffen van voorafgaande
schikkingen tussen verzender, bestemmingen en vervoerder en een voorafgaand
akkoord tussen natuurlijke of rechtspersonen onderworpen aan de jurisdictie en
reglementen van de uitvoerende en invoerende Staten, waarbij de datum, de plaats
en procedure van overdracht van de verantwoordelijkheid over het vervoer bepaald
worden;
Materialen van klasse I zullen vervoerd worden met inachtneming van de bijzondere
voorzorgen zoals voorzien voor materialen van klasse II en III en daarenboven,
onder bestendig toezicht van een escorte en onder voorwaarden die een nauwe
verbinding met gepaste interventie-eenheden waarborgen;
Voor natuurlijk uranium anders dan in de vorm van erts of ertsafval, behelst de
transportbeveiliging, voor hoeveelheden groter dan 500 kilogram U, de
voorafgaandelijke kennisgeving van de verzending met de vermelding van de wijze
van vervoer, het verwachte uur van aankomst en de ontvangstbevestiging van de
verzending.
Er waren op 23 april 2004 104 lidstaten [17]:
Het Verdrag is eveneens onderschreven door het Europees Inspectoraat, het vroegere
Euratom.
In overeenstemming met artikel 102 van het Euratom Verdrag en volgens beslissing
7390/80 (29 mei 1980) van de Raad, hebben de lidstaten en Euratom samen het Verdrag
geratificeerd wat voor België gebeurde door de Wet van 24 juli 1984 [16].
Het IAEA publiceert regelmatig aanbevelingen met betrekking tot de fysische beveiliging
van nucleaire materialen [18]. De laatste publicatie vestigt in het bijzonder de aandacht op
de beveiliging tegen sabotage van nucleair materiaal en nucleaire intallaties [19].
SCK•CEN
5.
Non-Proliferatie Verdrag
42
Handel in splijtstoffen
Splijtstoffen en andere gevoelige materialen vormen een essentieel onderdeel voor de
aanmaak van een kernwapen. In een geest van non-proliferatie is het dan niet opportuun
een vrije handel in die materialen toe te laten.
Om de handel in splijtstoffen en andere gevoelige materialen onder controle te houden zijn
via verscheidene kanalen inspanningen geleverd. Deze behelzen vooral het Zangger
Comité, de nucleaire bevoorradingsgroep (NSG), de Wassenaar overeenkomst (het
vroegere COCOM), het MTCR en de HCOC (ook wel ICOC genoemd). Elk van deze
internationale afspraken en informele overeenkomsten wordt hier verder besproken en in
zijn historische context verklaard.
5.1. Het Zangger Comité
Het Zangger Comité (meer formeel het NPV-uitvoerders comité) werd gesticht in 1971 en is
genoemd naar zijn eerste Zwitserse voorzitter Claude Zangger. Het Comité is belast met
het opvolgen van procedures binnen de NPV verplichtingen in verband met export van
nucleaire materialen en uitrusting. Het NPV voorziet dat splijtgrondstoffen en speciale
splijtstoffen, of uitrusting, of materialen speciaal ontworpen voor de productie, gebruik of
verwerking van speciale splijtstoffen, niet aan niet-kernwapenstaten mogen geleverd
worden, tenzij de splijtgrondstoffen of speciale splijtstoffen onderworpen zijn aan de IAEA
waarborgen ([6]-Art.III.2). Het Comité stelde in 1974 een "Trigger List" samen van artikelen
nucleaire uitrusting en materiaal waarvoor de transfer afhankelijk dient te zijn van IAEA
waarborgen in het ontvangende land [20].
Deze lijst wordt regelmatig aangepast en kan geraadpleegd worden bij het IAEA als de
laatste herziening van INFCIRC/209 [21].
Hoewel het NPV de ondertekenaars impliciet via artikel III.2 verplicht zorg te dragen voor
een zekere exportcontrole van nucleair materiaal en uitrusting, gebeurt deze exportcontrole
in het kader van het Zangger comité op vrijwillige basis.
Naast het toepassen van de exportcontrole informeren de leden elkaar ook jaarlijks over de
aard en hoeveelheid van de uitvoer en uitvoerlicenties van nucleaire materialen en
uitrusting.
Lidstaten van het Zangger Comité zijn op datum van 26 augustus 2004 [5]:
Argentinië, Australië, België, Bulgarije, Canada, China, Denemarken, Duitsland, Finland,
Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Japan, Luxemburg, Nederland,
Noorwegen, Oekraïne, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Rusland, Slovenië,
Slowakije, Spanje, Tsjechië, Turkije, Verenigde Staten van Amerika, Verenigd Koninkrijk,
Zuid-Afrika, Zuid-Korea, Zweden, Zwitserland.
De Europese Unie is een permanente waarnemer.
5.2. De Nucleaire Bevoorraders Groep (NSG, Nuclear Suppliers Group)
De Nucleaire Bevoorraders Groep (ook informeel de Londen Groep of de Londen
Bevoorradersgroep genoemd) groepeert de landen van de Europese Unie en andere
nucleaire uitvoerende landen.
In tegenstelling tot het Zangger Comité is het mandaat van de NSG niet verbonden met het
NPV zodat deze groep een ruimere waaier van exportcontrole initiatieven kan nemen, ook
bijvoorbeeld voor goederen voor niet-uitsluitend nucleair gebruik (de nucleair-verwant
dubbelgebruik goederen).
Het doel van de NSG is te verzekeren dat nucleaire exporten slechts gebeuren enkel en
alleen als aan de passende maatregelen van waarborgen, externe beveiliging, non-
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
43
proliferatie voorwaarden en andere beperkingen is voldaan.
De groep tracht ook alle export te beperken van gevoelige artikelen die kunnen bijdragen
tot de proliferatie van kernwapens. De exportregels werden in 1976 gebundeld en aan het
IAEA medegedeeld in januari 1978 [22] en voorzien enkele aanvullende exportcontrole
beperkingen bovenop deze voorzien door het NPV: de uitvoer zou nooit mogen uitmonden
in om het even welk nucleair explosief tuig.
De NSG richtlijnen betreffen exporten naar iedere niet-kernwapenstaat van materialen of
uitrusting die vermeld zijn in de annexen van deze richtlijnen. De richtlijnen bestaan uit een
deel 1 voor nucleair materiaal en uitrusting en een deel 2 voor nucleair-verwant
dubbelgebruik artikelen. De NSG "Trigger List" in deel 1 is bijna letterlijk dezelfde als de
Zangger Comité "Trigger List", wat de nauwe samenwerking tussen de NSG en het
Zangger comité illustreert.
In aanvulling op deel 1 is sinds de Golfoorlog in Irak (1991) een zogenaamde nucleairverwant dubbelgebruik artikelenlijst opgesteld welke artikelen vermeldt die voor de
aanmaak van kernwapens nuttig of nodig zijn, maar ook niet-nucleaire toepassingen
hebben. Deze lijst staat in de annex van deel 2 van de NSG richtlijnen. Ook deze richtlijnen
worden regelmatig aangepast [23].
De bevoorrading van artikelen is afhankelijk gemaakt van de verzekering van vreedzaam
gebruik, toepassing van de IAEA waarborgen, doeltreffende fysische beveiliging en het
aanvaarden door de ontvanger dat iedere re-transfer het voorwerp is van dezelfde
beperkingen.
De Warschau plenaire vergadering van de NSG groep in 1992 nam ook full-scope
waarborgsystemen onder IAEA toezicht aan als een voorwaarde voor export, d.w.z.
waarborgen op alle splijtgrondstoffen en speciale splijtstoffen bij de ontvanger. Concreet
betekent dit dat de NSG landen niet langer exporteren naar landen waar geen full-scope
waarborgen toegepast worden.
Enkele voorbeelden van nucleair-verwant dubbelgebruik artikelen zijn: draai- en
freesmachines, ovens, isostatische persen, robotten, bepaalde materialen (bv. aluminium,
berillium, boor, "maraging" staal, enz.), uitrusting en componenten voor uranium
isotopenscheiding, uitrusting voor de produktie van zwaar water, uitrusting voor de
ontwikkeling van implosiesystemen, uitrusting en componenten voor nucleaire testen.
Op datum van 26 augustus 2004 zijn er 44 Lid-Staten van de Nucleaire Bevoorraders
Groep [5]:
Argentinië, Australië, België, Brazilië, Bulgarije, Canada, China, Cyprus, Denemarken,
Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Japan,
Kazachstan, Letland, Litouwen, Luxemburg, Malta, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen,
Oekraïne, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Rusland, Slovenië, Slowakije, Spanje,
Tsjechië, Turkije, Verenigde Staten van Amerika, Verenigd Koninkrijk, Wit-Rusland, ZuidAfrika, Zuid-Korea, Zweden, Zwitserland.
We noteren dat alle leden van het Zangger comité ook lid zijn van de NSG, maar
omgekeerd is dit niet het geval.
5.3. De Wassenaar Regeling (opvolger van COCOM)
COCOM (CO-ordinating COmmittee for Multilateral Export Controls) was een overeenkomst
tussen Westerse landen in verband met de toelevering van industrieel materieel en
technologie met mogelijk militaire waarde aan de voormalige USSR en zijn bondgenoten en
aan China. De COCOM lijst bevatte onder andere ook nucleair-gerelateerd materiaal en
technologie.
COCOM was een informele intergouvernementele overeenkomst, maar geen Verdrag.
Het werd voor de eerste maal goedgekeurd in 1949 en werd gecoördineerd vanuit Parijs.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
44
Sinds het einde van de Koude Oorlog zijn de internationale relaties omgegooid en de
vroegere COCOM beperkingen zijn niet meer geldig. De overeenkomst werd in 1994
opgeschort en is vervangen door de Wassenaar Regeling, waarin ook de voormalige
Oostblok landen zetelen. De COCOM lijst van nucleair-verwante dubbel-gebruik artikelen is
overgedragen aan de NSG. Het doel van de Wassenaar Regeling is de regionale en
internationale veiligheid te verhogen door toezicht te houden op conventionele
wapenexporten en dubbel-gebruik technologieën en door controleregimes voor
massavernietigingswapens te ondersteunen en versterken, zonder deze echter te
dupliceren.
5.4. Het controleregime aangaande rakettechnologie (Missile Technology Control
Regime, MTCR) en de Haagse Gedragscode (Hague Code Of Conduct, HCOC)
De principiële doelstelling van het controleregime aangaande rakettechnologie is de
verspreiding te beperken van raketten en niet-bemande luchttransport systemen
(ballistische-, kruis- en grote grond-lucht raketten, enz.) die in staat zijn een vrije last van
500 kg te verplaatsen en een minimale reikwijdte hebben van 300 km, teneinde het risico
van nucleaire proliferatie te verminderen.
Het controleregime aangaande rakettechnologie (MTCR) is een informele nietverdragsgebonden associatie van regeringen die gemeenschappelijke belangen delen in
de non-proliferatie van raketontwikkeling. Ook hier gebeurt de controle op basis van een
stuklijst, waarin de uitrusting en technologieën genoemd worden die niet of beperkt
uitgevoerd mogen worden.
Formele discussies over de controle van de proliferatie van rakettechnologie zijn begonnen
in 1983 tussen Duitsland, Frankrijk, Italië, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten
van Amerika. Later namen ook Canada en Japan deel en in 1985 werd een interim akkoord
bereikt op de controle van de proliferatie van ballistische raketten, inclusief de dubbelgebruik raketonderdelen. Op datum van 3 december 2004 is het lidmaatschap uitgebreid tot
34 landen.
De landen die de overeenkomst hebben onderschreven zijn [5]:
Argentinië, Australië, België, Brazilië, Bulgarije, Canada, Denemarken, Duitsland, Finland,
Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, IJsland, Italië, Japan, Luxemburg, Nederland,
Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oekraïne, Oostenrijk, Polen, Portugal, Rusland, Spanje,
Tsjechië, Turkije, Verenigde Staten van Amerika, Verenigd Koninkrijk, Zuid-Afrika, ZuidKorea, Zweden, Zwitserland.
Sommige andere Staten, zoals China, Israël, Roemenië en Slowakije hebben beloofd zijn
richtlijnen na te leven.
De Haagse Gedragscode is bedoeld als aanvulling van het MTCR. De ondertekenaars (111
Staten op datum van 26 augustus 2004) beloven zich te beperken in de ontwikkeling, het
testen en het gebruik van draagraketten voor massavernietigingswapens.
Gezien de gelijkenissen tussen ballistische raketten en ruimteraketten zijn er afspraken
gemaakt om jaarlijks verklaringen uit te wisselen over de plannen voor het gebruik van
dergelijke raketten. Ook dient een lancering op voorhand aangekondigd te worden.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
Samenvatting
Handel in Splijtstoffen
Zangger Comité
35 leden
Opgericht in 1971
Uitvoering van artikel III.2 van het NPV
Nucleaire Bevoorraders Groep
44 leden
Opgericht in 1976
Niet gebonden aan het NPV
Wassenaar Regeling
33 leden
Opgericht in 1995
Handelsbeperkingen voor alle types van wapens
MTCR
33 leden
Opgericht in 1987
Rakettechnologie
Haagse Gedragscode
111 ondertekenaars
Aangenomen in 2002
Rakettechnologie
45
SCK•CEN
6.
Non-Proliferatie Verdrag
46
Inventaris van splijtstoffen
6.1. Inventaris van civiel plutonium
Plutoniumproductie is het onvermijdelijke gevolg van de bestraling van uranium in een
kernreactor. De snelheid waarmee plutonium geproduceerd wordt hangt af van het
reactortype en zijn karakteristieken, de verrijking van de splijtstof en zijn plaats in de reactor
en de reactoruitbating. In het algemeen kan gezegd worden dat hoe langer de splijtstof
bestraald wordt hoe meer plutonium er gevormd wordt.
Splijtstof in reactoren voor energieproductie wordt bestraald gedurende aanzienlijk langere
periodes dan in het geval van militaire toepassingen. Een verlengde bestraling (met een
hoge bestralingsgraad) verandert ook de isotopische samenstelling van het plutonium, met
een lager percentage van het splijtbare (of fissiele) isotoop 239Pu in de splijtstof tot gevolg.
Plutonium dat ontladen is uit een commerciële reactor heeft voor 60 % splijtbare isotopen,
terwijl militair plutonium gewoonlijk meer dan 93 % 239Pu bezit.
Na het verblijf in de reactor wordt de splijtstof ontladen en gedurende één tot anderhalf jaar
gestockeerd in een stockagebekken, gewoonlijk dicht bij de reactor. Daarna wordt de
splijtstof eventueel naar de heropwerkingsinstallatie gebracht en behandeld, waarna het
resterende uranium en plutonium gescheiden worden van de afvalproducten (fissie- of
splijtingsproducten). Het plutonium kan dan dienen voor hergebruik in mengoxide (MOX)
splijtstof.
De bestraalde splijtstof kan ook in aanmerking komen voor directe berging.
Plutonium kan dus voorkomen in bestraalde splijtstof, kan afgescheiden zijn en
gestockeerd in de heropwerkingsinstallatie of in de plutoniumfabriek of het kan verwerkt zijn
in MOX splijtstof.
De wereldwijde inventaris van civiel materiaal dat aan controle is onderworpen, is
weergegeven in Tabel 7. De gegevens zijn overgenomen uit het jaarverslag 2003 van het
IAEA.
De tabel bevat de hoeveelheden, uitgedrukt in zowel ton als in significante hoeveelheid,
van de verschillende categorieën materialen onderworpen aan inspectieregimes volgens
zowel INFCIRC/153 als INFCIRC/66 voor wat betreft de NKWS alsook de hoeveelheden in
de KWS per soort materiaal. De IAEA significante hoeveelheden zijn gedefinieerd in
paragraaf 3.2 en voor verschillende materiaalcategorieën weergegeven in Tabel 2.
6.2. Inventaris van civiel hoogverrijkt uranium
Men spreekt van hoogverrijkt uranium (HEU) als het uranium voor meer dan 20 % verrijkt is
in zijn isotoop 235 [10]. Om militaire kwaliteit te hebben en dus bruikbaar te zijn voor de
aanmaak van kernwapens, moet de verrijking 93 % bedragen.
Bijna al het hoogverrijkt uranium is aangemaakt in de militaire verrijkingsinstallaties in de
kernwapenstaten. Civiel HEU wordt vooral gebruikt in onderzoeksreactoren, maar omwille
van het non-proliferatie risico tracht men meer en meer over te schakelen op laagverrijkt
uranium als splijtstof voor zover de operationele vereisten van de reactor dit toelaten.
De grootste bevoorrader van civiel HEU zijn de Verenigde Staten van Amerika, die door de
jaren heen 26 000 kg HEU (waarvan 18 000 kg 235U) uitgevoerd hebben, maar ook
instonden voor de levering van 30 000 tot 35 000 kg HEU voor eigen gebruik. Vanaf 1993 is
de uitvoer van HEU praktisch tot stilstand gekomen. Er wordt geschat dat de vroegere
USSR, hoewel hoofdzakelijk bevoorrader van zijn eigen reactoren met 10 000 tot 20 000 kg
HEU, ook nog 2 000 tot 3 000 kg exporteerde naar Oost-Europa, Irak, Libië, Noord-Korea
en Vietnam [24], [25].
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
47
Het Verenigd Koninkrijk, China en Frankrijk leverden kleine hoeveelheden aan een paar
landen. Zo had bijvoorbeeld Frankrijk een overeenkomst met Irak voor de levering van 30 à
40 kg per jaar voor de bevoorrading van de Osirak reactor.
Nadat Israël in 1981 deze reactor had gebombardeerd, werd het contract opgeschort, maar
toch was op dat moment ongeveer 12 kg HEU geleverd. Dit materiaal is in 1992 door het
IAEA uit Irak verwijderd [26].
Slechts de VSA hebben details bekend gemaakt over hun civiel HEU export [24].
Het betreft hier cijfers uit 1993, maar omdat er sindsdien nauwelijks nog civiel HEU door de
VSA is uitgevoerd naar andere landen, geven deze cijfers een bovengrens aan voor civiel
HEU van VSA origine. Zij hebben ongeveer 26 ton HEU uitgevoerd, waarvan er nog 17.5
ton resteert bij de gebruikers. De rest is weer teruggenomen door de VSA in het kader van
hun politiek om de hoeveelheid HEU in de wereld zoveel mogelijk te beperken.
Het jaarverslag van het IAEA van 2003 (tabel 7) vermeldt dan weer 21.7 ton in NKWS,
ondertekenaar van het NPV en 0.3 ton in landen buiten het NPV. Dit betreft HEU van alle
origines.
Schattingen van de hoeveelheid civiel HEU in de kernwapenstaten bedragen 5 tot 10 ton
voor de VSA en Rusland samen. Het resterende door hen geproduceerde civiel HEU is
reeds opgewerkt en daarna ondergebracht in hun militaire HEU voorraden.
De hoeveelheid civiel HEU in het VK en Frankrijk dat buiten IAEA safeguards valt wordt
geschat op 1 à 2 ton. China wordt geacht een relatief kleine voorraad van 1 ton te bezitten
[24].
De totale hoeveelheid civiel HEU in de wereld wordt op basis van deze gegevens geschat
op 29 tot 35 ton HEU, waarbij de 10 ton HEU, die als militair overschot onder IAEA
safeguards is gebracht, buiten beschouwing gelaten wordt.
Vooral de VSA hebben nog veel meer HEU als militair overschot bestempeld, maar dit
materiaal is niet onder IAEA safeguards gebracht. Het totale militaire overschot is 175 ton,
waarvan 37 tot 38 ton gemengd is met verarmd uranium om LEU te verkrijgen [25].
6.3. Inventaris van militair plutonium
De productie van plutonium voor kernwapens begint bij de bestraling van uranium in een
"productiereactor". Dit zijn reactoren die zodanig zijn ontworpen en uitgebaat dat plutonium
wordt aangemaakt met een hoge concentratie aan het splijtbare isotoop 239Pu en een lage
concentratie aan het isotoop 240Pu, dat een sterke neutronenstraler is en verwikkelingen
kan opleveren bij het ontwerp en de fabricage van kernwapens.
Plutonium wordt "van kernwapen kwaliteit" genoemd als het minder dan 7 % 240Pu bevat.
De reactoren die hiervoor ontworpen en gebruikt werden zijn de LWGR of licht water
gekoelde en grafietgemodereerde reactoren (vooral in de VSA, Rusland en China) en de
GCR of gasgekoelde, grafietgemodereerde reactoren (vooral in Frankrijk en VK). Deze
laatsten worden ook wel Magnox reactoren genoemd. Een derde type is de HWR of zwaarwater-gekoelde en -gemodereerde reactoren (vooral in de VSA en Rusland).
Om de opbouw van 240Pu te beperken wordt het verblijf van de splijtstof in de reactor kort
gehouden (doorgaans enkele weken); dit in tegenstelling tot reactoren voor
elektriciteitsproductie, waar het verblijf in de reactor meestal 3 jaar of meer is.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
48
Tabel 7 : Benaderende hoeveelheden materialen onderworpen aan de controles van
het IAEA eind 2003
Soort materiaal
Hoeveelheid (ton)
INFCIRC/153a
INFCIRC/66b
Hoeveelheid in
Significante
Hoeveelheid
SH*
Kernwapen
staten
Nucleair Materiaal
Plutoniumc in bestraalde brandstof
626.54
33.4
95.9
94 470
Plutonium buiten de reactorkern
12.7
0.1
72.8
10 683
Plutonium gerecycleerd in
14.2
0.3
0
1811
21.7
0,1
10.0
672
45 480
3 069
4 422
13 836
88 130
2 124
11 998
7 846
brandstofelementen in de reactorkernen
Hoog verrijkt Uranium
(20% of meer
235
U)
Laag verrijkt Uranium(minder dan 20% 235U)
d
Kerngrondstoffen
(natuurlijk of verarmd Uranium en Thorium)
Totaal (SH)
129 318
Niet-nucleair materiaale
Zwaar water
a
b
c
d
e
*
0
610
0
Akkoorden tot controle genomen in het kader van NPT en/of het Verdrag van Tlatelolco en andere allesomvattende
waarborgovereenkomsten
Niet inbegrepen de instellingen gesitueerd in de kernwapenstaten; inbegrepen de instellingen van Taiwan (China).
Deze rubriek houdt een geschatte hoeveelheid in van 90 ton (11 238 SH) plutonium in bestraalde brandstof, die nog
niet aan het Agentschap werden aangegeven krachtens de overeengekomen aankondigingsprocedures(het niet-aangegeven plutonium is vervat in bestraalde brandstofelementen waarop een boekhoudkundige controle per artikel
evenals insluitings- en toezichtsmaatregelen van toepassing zijn).
De cijfers van deze tabel bevatten niet de materialen bedoeld in alinea A en B van hoofdstuk 34 van het document
INFCIRC/153 (corrected)
Niet-nucleaire materialen onderworpen aan de controles van het Agentschap in termen van akkoorden van het type
INFCIRC /66/Rev.2.
SH = significante hoeveelheid, weergegeven in tabel 2. De exacte hoeveelheid van splijtbaar materiaal dat verwerkt is
in kernwapens in militair geheim. Het is wel mogelijk op basis van secundaire bronnen een schatting te maken van de
hoeveelheid splijtstoffen in omloop in het militaire circuit.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
49
Er zijn met name 3 standaardmethodes die toelaten een schatting te maken van de
inventaris aan militair plutonium dat heropgewerkt is in de KWS [24]:
• het tellen van de kernkoppen
Ingevolge de START gesprekken tussen de VSA en Rusland is enige duidelijkheid
gekomen over het aantal kernkoppen (strategische en tactische) dat in beide
grootmachten aanwezig is, hoewel van Russische zijde nog heel wat vraagtekens
blijven bestaan.
Ook in het geval van Frankrijk en het VK bestaan er grote onnauwkeurigheden,
terwijl het voor China grotendeels een gokken blijft.
Tegelijk kan de hoeveelheid plutonium per wapen gevoelig verschillen en is men
aangewezen op gemiddelde waarden.
• de meting van de uitstoot van krypton-85
Krypton-85 (85Kr) is een fusieproduct van 235U of 239Pu in reactoren. Het is een inert
gas dat in de splijtstof gevangen blijft tot het moment van heropwerking, wanneer
het geloosd wordt in de atmosfeer. De concentratie aan 85Kr in de atmosfeer geeft
dus een indirecte aanduiding van de mate van heropwerking, waaruit schattingen
kunnen gemaakt worden van de plutonium opbrengst.
Door van de totale 85Kr hoeveelheid in de atmosfeer de hoeveelheden af te trekken
die toe te wijzen zijn aan andere landen, heeft men een schatting gemaakt van het
Russische kernwapenarsenaal.
• een studie van het ontwerp, de laad- en uitbatinggeschiedenis van
productiereactoren
De beste schattingen van plutoniuminventarissen komen uit de studie van
ontwerpen, laadschema's en uitbatinggeschiedenissen van productiereactoren.
De kennis is nog steeds onvolledig, maar kon in de 90'er jaren toch behoorlijk
aangevuld worden.
In de VSA zijn de thermische vermogens van de productiereactoren gepubliceerd
door de VS-DOE sedert begin 1980. Dat thermische vermogen laat toe de fissies
van uranium en plutonium te berekenen.
In Frankrijk en het VK zijn de meeste productiereactoren ook aangewend voor
elektriciteitsproductie. De gegevens over de elektriciteitsproductie zijn publiek
toegankelijk, zodat het thermische vermogen kan berekend worden.
Voor de USSR zijn schattingen gemaakt naar VSA voorbeeld en dezelfde
benadering werd gebruikt voor China.
De beste schattingen voor de 5 kernwapenstaten zijn weergegeven in tabel 8.
6.4. Inventaris van militair hoogverrijkt uranium in de kernwapenstaten
Hoogverrijkt uranium in kernwapens heeft gewoonlijk een verrijking in de 235U concentratie
van 93 %.
De inventarissen aan HEU van wapenkwaliteit zijn in hoge mate onbekend op die van de
VSA na. De voornaamste reden hiervoor is dat de 5 kernwapenstaten
verrijkingsinstallaties gebouwd hebben die veel groter zijn dan nodig om het
wapenmateriaal te produceren.
Schattingen van totale inventarissen vereisen bijgevolg kennis van zowel de historische
verrijkingsproductie als van het niet-wapen gebruik van HEU, zoals bijvoorbeeld in
kernduikboten. Enkel de VSA hebben historische informatie over de militaire installaties
vrijgegeven, maar hebben niet de fractie vermeld die toegewezen werd aan de
vreedzame toepassingen.
Niettegenstaande de tekortkomingen zijn toch eerste-orde schattingen gemaakt [24],
[25], waarbij moet rekening gehouden worden met een grote foutenmarge.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
50
Deze waarden zijn weergegeven in Tabel 8.
Tabel 8 : Totale hoeveelheid beschikbaar militair Pu en HEU (in ton) [25]
LAND
Pu
HEU
Rusland
145 ± 25
1070 ± 300
VSA
100 ± 2
700 ± 50
a
VK
7.6
FRANKRIJK
5 ±1,5
29 ± 7
CHINA
4.8 ± 2
20 ± 5
TOTAAL
262.4 ± 31
1841 ± 362
- bruikbaar in wapens
155
1250c
- verklaard als overschotb
107
674
a
b
c
22
Van deze 7.6 ton staat 4.4 ton onder internationale waarborginspecties, ofwel omdat het plutonium niet echt
van wapen-kwaliteit omdat het overbodig is. De resterende 3.2 ton wordt echt voor kernwapens gebruikt.
In het kader van de verschillende ontwapeningsakkoorden tussen de VSA en Rusland is er een aanzienlijke
hoeveelheid militair Pu en HEU vrijgekomen die op zich nog bruikbaar is in een kernwapen maar is
aangeduid als overschot. Het is de bedoeling dat dit materiaal zodanig wordt verwerkt dat het in de toekomst
niet meer bruikbaar is in een kernwapen. Voor HEU is de eenvoudigste manier om dit te mengen met
verarmd uranium om te komen tot laagverrijkt uranium, dat geschikt is voor gebruik in een kerncentrale.
Voor wapenkwaliteit plutonium is de meestgenoemde optie het te verwerken tot MOX splijtstof en het
vervolgens te gebruiken in een kerncentrale.
inclusief militair overschot waarvan de verrijking nog niet gereduceerd is, exclusief HEU dat gebruikt
wordt voor de voortstuwing van marineschepen.
SCK•CEN
7.
Non-Proliferatie Verdrag
51
Probleemlanden: Irak, Noord-Korea, Iran
In de 90'er jaren en de eerste jaren van het nieuwe millennium hebben zich turbulente
bewegingen voorgedaan op het vlak van kernwapenambities van verscheidene landen.
Enerzijds hebben enkele landen hun ambities laten varen, soms vrijwillig (Zuid-Afrika),
vaker onder diplomatieke (Libië) of zelfs militaire druk (Irak). Anderzijds heeft bijvoorbeeld
Noord-Korea heel openlijk de nucleaire kaart getrokken.
De motivaties voor het opgeven dan wel juist het nastreven van kernwapens zijn heel
verschillend.
Verschillende landen worden ervan verdacht kernwapens te willen verwerven en actieve
stappen te ondernemen om plutonium of hoog verrijkt uranium aan te maken, die buiten
de internationale splijtstofcontrole vallen. Noord-Korea en Iran staan bovenaan de lijst van
verdachte naties. Irak heeft zijn illegale kernwapenprogramma manu militari moeten
opgeven. Algerije heeft in het verleden geheime nucleaire activiteiten ontwikkeld en heeft
aanleiding gegeven tot bezorgdheid aangaande zijn uiteindelijke ambities, maar die
zorgen zijn verminderd door de toetreding tot het NPV met de bijbehorende ondertekening
en van kracht wording van een waarborgovereenkomst in 1997.
Libië heeft in 2003 verklaard actieve stappen te hebben ondernomen om kernwapens te
ontwikkelen, maar heeft er sindsdien vrijwillig van afgezien. Cuba werd op verschillende
momenten ook ervan verdacht de mogelijkheden te ontwikkelen voor de aanmaak van
nucleair explosief materiaal, maar die programma's schijnen heden ten dage niet veel
vorderingen gemaakt te hebben. Cuba is in 2002 toegetreden tot het NPV en heeft in
2003 een waarborgovereenkomst en tegelijkertijd het Additioneel Protocol ondertekend.
Ten tijde van eind 2004 zijn deze nog niet geratificeerd.
Zuid-Korea heeft in de jaren '70 stappen ondernomen om kernwapens te verwerven, maar
heeft onder internationale druk zijn activiteiten in die zin gestopt. Vandaag wordt het niet
verdacht van enig illegaal nucleair wapenprogramma. Het kwam in 2004 in het nieuws
door zelf te verklaren dat wetenschappers illegale experimenten met kleine hoeveelheden
nucleair materiaal hadden uitgevoerd. Het IAEA heeft deze zaak vervolgens onderzocht
en geconcludeerd dat er weliswaar illegale activiteiten hebben plaatsgevonden, die
betrekking hadden op de meest proliferatiegevoelige materialen en technieken, maar dat
de openheid en medewerking van Zuid-Korea dusdanig was dat het IAEA geen reden had
om aan te nemen dat Zuid-Korea is voortgegaan met deze illegale activiteiten. Het IAEA
zal de betrokken installaties extra in het oog houden.
Een saillant detail in deze materie is zeker ook de ontdekking geweest van het bestaan
van een florerende zwarte markt voor technologie voor de aanmaak van kernwapens,
geleid door een groep rond de Pakistani Abdul Qadeer Khan, de vader van de
Pakistaanse atoombom.
De volgende landen worden iets verder onder de loep genomen: Irak, Noord-Korea en
Iran.
7.1. Irak
Reeds in 1962 schafte Irak zich een kleine, 2 MW Russische onderzoeksreactor aan. In
de 70'er jaren sloot het een overeenkomst met Frankrijk voor de levering van twee
onderzoeksreactoren, de Osiraq (40 MW) en de Isis (800 kW). In dezelfde periode werd
een laboratorium voor het opwerken van plutonium besteld.
Irak is lid van het NPV sinds 1969, zodat het IAEA al sinds jaar en dag inspecties uitvoert
in de hierboven genoemde installaties onder het waarborgenakkoord dat Irak krachtens
het NPV had afgesloten.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
52
Reeds voor het uitbreken van de Eerste Golfoorlog in 1991 waren er twijfels over de
vreedzame bedoelingen van het Iraakse nucleaire programma. Deze twijfels kwamen zeer
duidelijk tot uiting in juni 1981, toen Israël een luchtaanval uitvoerde op de door Frankrijk
aan Bagdad geleverde onderzoeksreactor Osiraq, die buiten gebruik werd gesteld.
Tijdens de Eerste Golfoorlog werden dan de twee onderzoeksreactoren in Tuwaitha
evenals twee andere vermoedelijke nucleaire sites door geallieerde luchtaanvallen
vernietigd.
Aan het einde van de Eerste Golfoorlog, op 3 april 1991 stemde de VN Veiligheidsraad
resolutie 687. Hierbij werd besloten UNSCOM (United Nations Special COMmission on
Iraq) op te richten, met als doel het Iraakse programma voor de ontwikkeling van
massavernietigingswapens in kaart te brengen en te ontmantelen. Het IAEA kreeg de
verantwoordelijkheid voor het onderzoek naar de ontwikkeling van kernwapens en werd
verregaande autoriteit verleend om in Irak zowel bekende als vermoedelijke nucleaire
sites te inspecteren. Het Agentschap werd ook gemachtigd alle materiaal en uitrusting dat
in aanmerking komt voor de productie van nucleaire wapens te vernietigen of te
verwijderen. Tenslotte diende het Agentschap ook een plan uit te werken voor
toekomstige verificatie en opvolging van het Iraakse nucleaire programma.
Het IAEA heeft in het kader van UNSCOM in de periode van mei 1991 tot oktober 1995
29 inspecties uitgevoerd. Daarna zijn er nog tot juli 1997 5 ad hoc inspecties geweest.
Tussen juli 1997 en december 1998 is het IAEA niet permanent in Irak aanwezig geweest
vanwege oplopende spanningen en dreigingen van het Iraakse regime. Dit resulteerde
uiteindelijk in de evacuatie van alle UNSCOM medewerkers op 16 december 1998. Wel
heeft het IAEA in de daaropvolgende jaren de routine waarborginspecties gehouden,
maar heeft uit de resultaten daarvan nooit de conclusie kunnen trekken dat Irak voldeed
aan zijn verplichtingen in het kader van het NPV [27].
Op 17 december 1999 nam de Veiligheidsraad resolutie 1284 aan, waarbij UNMOVIC
(United Nations Monitoring, Verification and Inspection Commission) werd opgericht als
opvolger van UNSCOM. Tevens werd het IAEA mandaat bevestigd.
Pas op 16 september 2002 aanvaardde Irak zonder voorwaarden de terugkeer van VN
inspecteurs onder zware militaire dreiging van de VSA en het Verenigd Koninkrijk.
Op 27 november 2002 arriveerden de IAEA inspecteurs. Gedurende de 111 dagen van
hun aanwezigheid in Irak hebben ze 237 inspecties uitgevoerd op 148 plaatsen. Op 18
maart 2003 zijn ze vertrokken, ditmaal vanwege een verklaring van de VSA dat ze niet
langer de veiligheid van de inspecteurs kon waarborgen.
De IAEA inspecties vóór de Golfoorlog bleven beperkt tot de controle van het door Irak
aangegeven nucleair materiaal in de twee reactoren, een pilootinstallatie voor
splijtstofproduktie en een opslagruimte op de Tuwaitha site. Dergelijke inspecties waren er
niet op gericht om een illegaal Iraaks kernwapenprogramma op te sporen.
Dit behoorde toen ook nog niet tot het IAEA mandaat. UNSCOM beschikte echter over
verregaande inspectie bevoegdheden en werd versterkt met experten uit de nucleaire
wapenstaten. Voor het eerst kreeg het Agentschap ook toegang tot satellietfoto's en
vertrouwelijke informatie van nationale geheime diensten. Die combinatie van verplichte
transparantie van Iraakse zijde en beter geïnformeerde inspecteurs aan de zijde van het
Agentschap leidde tot het ontrafelen van een zeer omvangrijk clandestien nucleair
programma.
Een belangrijke vaststelling daarbij is dat Irak tegelijkertijd op industriële schaal
investeerde in verscheidene procédés voor de productie van materiaal voor nucleaire
wapens. Eén van die procédés (de electromagnetische isotopen scheidingsmethode of
EMIS methode), ooit gebruikt voor het Amerikaanse Manhattan project, werd al lang als
totaal verouderd beschouwd, maar was wel bruikbaar in de Iraakse context.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
53
Even belangrijk was het feit dat zolang in al deze installaties geen nucleair materiaal
geïntroduceerd of geproduceerd werd, de Iraakse autoriteiten ook niet formeel verplicht
waren ze te onderwerpen aan de inspecties van het agentschap (het type INFCIRC/153
garanties akkoord heeft immers technisch gezien enkel betrekking op de controle van
nucleaire materialen en niet op nucleaire installaties).
De ontdekking van het Iraakse clandestiene nucleaire programma heeft ook geleid tot een
grootscheeps zelfonderzoek van het IAEA en de landen, die het NPV hebben
ondertekend. Het Iraakse voorbeeld heeft aangetoond dat inspecties op al het nucleaire
materiaal in een land onder INFCIRC/153 garanties niet een volledige garantie geven dat
een geïnspecteerd land geen kernwapens nastreeft. Men blijft afhankelijk van de goede
trouw van het land.
Het resultaat van het zelfonderzoek is het Additioneel Protocol, waar bijkomende eisen
worden gesteld aan de staten en waarin het IAEA meer bevoegdheden krijgt bij het
uitvoeren van de inspecties.
7.2. Noord-Korea
In 1964 startte Noord-Korea met het bouwen van een nucleair complex in Nyongbyon. In
1965 leverde de Sovjet-Unie er een onderzoeksreactor. Vervolgens werd er ook een
scheidingsinstallatie voor plutonium gebouwd.
In 1979 startte Noord-Korea met een forse uitbreiding van de capaciteit van dit complex.
Een 5 MWth reactor werd geleverd met een ertsverwerkings- en een splijtstoffabriek. In
1986 kwamen daar nog twee grotere reactoren (50 en 200 MWth) bij.
Noord-Korea trad toe tot het NPV in 1985, dus precies op het moment dat zijn nucleair
programma een grootschaliger karakter begon aan te nemen. Indien het niet toetreden
van Noord-Korea voordien geen al te grote ongerustheid wekte, ontstond er nu ook druk
van Noordkoreaanse bondgenoten (Rusland bijvoorbeeld) om toe te treden tot het NPV.
Noord-Korea wachtte nochtans tot februari 1992 vooraleer met het Agentschap een
waarborgenakkoord af te sluiten, hoewel artikel 3 van het NPV uitdrukkelijk bepaalt dat
een dergelijke zaak moet gebeuren binnen de 18 maanden na ondertekening. Die
ondertekening van het garantieakkoord volgde na steeds toenemende internationale druk
op Noord-Korea.
De aanvankelijke inspecties van het Agentschap vorderden goed en waren er op gericht
de door Noord-Korea overgemaakte initiële inventaris van nucleair materiaal te verifiëren.
Tegelijkertijd, als gevolg van de in 1990 begonnen politieke dialoog tussen Noord- en
Zuid-Korea, bereikten Noord- en Zuid-Korea in januari 1992 een akkoord over een
gezamenlijke verklaring over de denuclearisatie van het Koreaanse schiereiland (Joint
Declaration on the Denuclearization of the Korean peninsula [28]).
Dit principiële akkoord voorziet o.a. dat:
• Noord- noch Zuid-Korea nucleaire wapens zullen produceren, ontvangen, opslaan,
enz. (dit wil zeggen ook geen stationering van nucleaire wapens voor derde landen,
zoals de VSA bijvoorbeeld: na het einde van de Koude Oorlog voelde Noord-Korea
zich immers verzwakt ten aanzien van de nog steeds sterke militaire aanwezigheid van
de VSA in Zuid-Korea);
• Noord- noch Zuid-Korea zullen nucleaire opwerkingsinstallaties of
uraniumverrijkinginstallaties bezitten (wat veel verder gaat dan het NPV voorschrijft;
deze installaties zijn immers ook het onderdeel van de civiele nucleaire industrie);
• gemeenschappelijke verificatie door een nog op te richten "South-North Joint Nuclear
Control Commission".
Tijdens het najaar van 1992 bleek nochtans uit verificatie door het Agentschap van de
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
54
initiële inventaris aan nucleair materiaal dat er tegenstrijdigheden bestonden tussen
enerzijds deze verklaring en anderzijds de metingen van het Agentschap: in tegenstelling
tot wat men beweerde, werden in de Nyongbyon opwerkingsfabriek niet slechts één maar
wel meerdere opwerkingscampagnes gevoerd. De verdenking ontstond hierdoor dat meer
plutonium geproduceerd was dan opgegeven door de Noordkoreanen. Luchtfotografie ter
beschikking gesteld door de VSA toonde ook aan dat de ondergrondse verdieping van
een gebouw waar naar het Agentschap vermoedt - afval van deze campagnes
ondergebracht werd, gecamoufleerd en ontoegankelijk werd gemaakt. Het verschil tussen
geschat en gedeclareerd nucleair materiaal was voldoende voor één of twee kernwapens.
Consultaties met Noord-Korea leidden niet tot een bevredigende oplossing en op 9
februari 1993 verzocht het Agentschap formeel onder artikel 73(b) van het
garantieakkoord een speciale inspectie te mogen uitvoeren, in het bijzonder in twee sites
van het Nyongbyon complex. Op eind 2004 wordt deze speciale inspectie nog steeds
geweigerd door Pyongyang. Bovendien werd in het voorjaar van 1994 de bestraalde
splijtstof uit de 50 MWth onderzoeksreactor verwijderd, zonder dat het Agentschap de
nodige metingen kon uitvoeren. Hierdoor wordt het zeer moeilijk precies na te gaan welke
hoeveelheid plutonium tot op heden werd geproduceerd.
Opeenvolgende oproepen tot medewerking van het Agentschap bleven zonder resultaat
aangezien Pyongyang enkel de VSA als volwaardige gesprekspartner in dit nucleaire
dossier beschouwde. Op 12 maart 1993 meldde Noord-Korea dat het zich terugtrok uit het
NPV. Die terugtrekking werd "opgeschort" nadat Washington er in toestemde een
bilaterale dialoog aan te gaan met Noord-Korea, maar leidde niet tot het aanvaarden door
Noord-Korea van volwaardige waarborginspecties. De bemoeienissen van de
Veiligheidsraad leidden evenmin tot enige oplossing, temeer daar China zich zeer
behoudend opstelde en steeds bleef aandringen op een voorzichtige dialoog 'tussen alle
betrokken partijen'.
Een oplossing van het nucleaire vraagstuk in Korea leek in zicht na een dialoog tussen
Noord-Korea en Washington evenals tussen Noord- en Zuid-Korea. Afvaardigingen van
de regeringen van de VSA en Noord-Korea hielden gesprekken in Genève van 23
september tot 21 oktober 1994, om te onderhandelen over een globale oplossing van het
nucleaire probleem op het Koreaanse schiereiland.
De voornaamste besluiten werden vastgelegd in het zog. "Agreed Framework" [29]:
• de twee partijen zullen samenwerken om de Noordkoreaanse grafietgemodereerde
reactoren en aanverwante installaties te vervangen door lichtwaterreactoren voor
elektriciteitsproductie;
• de twee partijen zullen streven naar een volledige normalisatie van de politieke en
economische relaties;
• de twee partijen zullen samenwerken voor vrede en veiligheid op het geregulariseerde
Koreaanse schiereiland.
• de twee partijen zullen samenwerken om het internationale nucleaire
non-proliferatieregime te versterken.
Echter, de afspraken van het "Agreed Framework" werden door beide partijen niet
nagekomen. Noord-Korea stelde afspraken met het IAEA om de Noordkoreaanse
installaties te inspecteren voortdurend uit, waarop de VS de levering van het lichtwater
reactoren bevroor. In 2002, tijdens volle Tweede Golfoorlog, bevestigde Noord-Korea dat
het bezig was verrijkingsactiviteiten uit te voeren met het oog een kernwapen te maken.
Dit was een schending van alle vroegere afspraken. Noord-Korea verbrak IAEA zegels,
stelde IAEA bewakingscamera's buiten werking en stuurde de IAEA inspecteurs het land
uit. Noord-Korea verklaarde dat het zich effectief op 11 januari 2003 uit het NPV terugtrok.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
55
Sinds de terugtrekking van Noord-Korea worden er de zogenaamde zespartijen
onderhandelingen gevoerd tussen Noord-Korea, de VS, Rusland, China, Zuid-Korea en
Japan. Deze onderhandelingen hebben tot op heden nog geen merkbaar resultaat gehad.
Het feitelijk buiten spel zetten van het Agentschap en het onderhevig maken van de
uitvoering van NPV verplichtingen aan een politieke onderhandeling is een gevaarlijk
precedent voor het non-proliferatie regime tijdens de komende jaren.
Noord Korea beschikt over verscheidene types draagraketten met een bereik van 500 tot
2500 km welke in staat zijn een kernwapen te vervoeren [30].
7.3. Iran
Reeds in 1960 onder de toenmalige Sjah schafte Iran zich een 5 MW onderzoeksreactor
aan. Bij de door de VS geleverde reactor werd ook een laboratorium met "hete cellen"
geleverd, wat toelaat gram-hoeveelheden plutonium van bestraalde splijtstof af te
scheiden.
Er bevinden zich nu 3 onderzoeksreactoren en 2 vermogensreactoren in aanbouw. Ook
heeft Iran een conversiefabriek, twee subkritische installaties, een zwaar water fabriek en
een verrijkingsinstallatie op basis van centrifuges. Deze laatste twee zijn pas bekend
geraakt na onthullingen in 2002 van een Iraanse oppositiegroep, die het Iraanse regime
ervan beschuldigt een kernwapen te willen ontwikkelen.
Iran is lid van het NPV en is als dusdanig onderworpen aan IAEA controles op alle
activiteiten waarbij splijtstoffen betrokken zijn. Het heeft ook de mogelijkheid "speciale
inspecties" te vragen indien dit nodig is, bijvoorbeeld als vertrouwen scheppende
maatregel. Ook het IAEA kan dergelijke inspecties opleggen indien er aanwijzingen zijn
van illegale activiteiten.
Na de ontdekking van de verrijkingsinstallatie is er zware politieke druk op Iran
uitgeoefend om het Additioneel Protocol zo snel mogelijk te tekenen. Dit gebeurde op 18
december 2003. Op 21 mei 2004 heeft Iran de zogenaamde begindeclaratie overhandigd
aan het IAEA, waarin het een opsomming moet geven van alle nucleair gerelateerde
installaties en onderzoek in het land.
Na de ontdekking van de niet-gedeclareerde verrijkingsfabriek in Natanz heeft het IAEA
verregaande inspecties uitgevoerd om te verifiëren of er geen hoogverrijkt uranium was
geproduceerd met de centrifuges. Monsters, genomen in de installatie, toonden sporen
van hoogverrijkt uranium aan. Waar de Iraniërs eerst hadden verklaard dat de centrifuges
in eigen land waren ontwikkeld, verklaarden ze later dat de herkomst van de centrifuges
buitenlands was en dat de uraniumsporen daar waren ontstaan.
Tevens bleek begin 2004 dat de Iraniërs een nieuw type centrifuge aan het installeren
waren, wat niet gemeld was aan het IAEA. Dit alles leidde niet tot een vergroting van het
vertrouwen tussen beide partijen.
Eind 2004 is de situatie dat bemiddeling van de grote drie van Europa (Duitsland, het
Verenigd Koninkrijk en Frankrijk) heeft geleid tot een wankel compromis, waarbij Iran als
tegemoetkoming voor het stopzetten van verrijking handelsvoordelen beloofd worden. Iran
behoudt zich het recht voor in een later stadium de verrijkingsactiviteiten weer op te
starten. De VS en Israël staan sceptisch tegenover de diplomatieke regeling.
SCK•CEN
8.
Non-Proliferatie Verdrag
56
De facto kernwapenstaten: Israël, Indië, Pakistan
Naast de vijf officiële kernwapenstaten erkend door het NPV zijn er ook drie niet-leden
van het NPV welke we de facto kernwapenstaten kunnen noemen: Israël, Indië en
Pakistan. De twee laatsten hebben ook bevestigd dat zij in het bezit zijn van kernwapens
en dit aangetoond door middel van een aantal kernproeven in mei 1998. Israël volgt een
politiek van noch bevestigen, noch ontkennen dat het over kernwapens beschikt.
Wegens de geheimhouding rond de nucleaire programma's in die landen is er weinig
definitieve en open informatie aangaande het aantal wapens dat zij bezitten en over de
voorraden aan plutonium of hoog verrijkt uranium.
Nochtans is er heel wat informatie gepubliceerd, die hierna voor elk van die landen onder
de loep wordt genomen [24].
8.1. Israël
Israël exploiteert verschillende uiterst geheime nucleaire installaties bij Dimona in de
Negev woestijn, met de bedoeling plutonium voor kernwapens te produceren [24]. De site
bevat een kleine productiereactor en een opwerkingsfabriek voor de aanmaak van
plutonium op basis van bestraalde brandstof. Hoewel plutonium Israëls belangrijkste weg
naar kernwapens schijnt te zijn, werd uranium verrijking toch verder gezet, tenminste als
onderzoeksactiviteit.
Bovendien zijn er ook zeer duidelijke aanwijzingen dat Israël effectief beschikt over
operationele nucleaire wapens. De Israëlische bom moet gezien worden tegen de
achtergrond van de precaire geopolitieke en militaire situatie van dat land in het
Midden-Oosten.
Op termijn kan de nucleaire wapenstatus van Israël nochtans de hefboom zijn voor de
ontwikkeling van een nucleair wapen in de Arabische wereld. Het is geen toeval dat heel
wat van de landen met min of meer concrete nucleaire wapenambities eveneens in de
Arabische wereld moeten gesitueerd worden: Irak, Iran en Syrië.
Israël meent nochtans dat het NPV onvoldoende waarborgen biedt en stuurt aan op een
kernwapen Vrije Zone in het Midden-Oosten met een meer verregaand inspectieregime.
Dergelijke overeenkomst is allicht pas mogelijk in het kader van een globale oplossing of
tenminste een verbetering van de politieke situatie in de regio.
Israël wordt er ook van verdacht 100 kg wapenkwaliteit uranium te hebben onttrokken aan
een VSA installatie in de jaren 60, hoewel argumenten zijn aangehaald om die onttrekking
te ontkennen.
Israëls belangrijkste bron van plutonium is de reactor van Franse makelij, 24 MWth en in
werking sinds december 1963. Het reactorvermogen schijnt nu nochtans heel wat hoger
te liggen, met een aanzienlijk grotere mogelijkheid voor plutoniumproductie.
Het gebrek aan eenduidige informatie betekent dat het eveneens gissen is naar de
mogelijke plutonium voorraad. Het enige gedetailleerde verslag van de constructie en van
de originele grootte van de Dimona reactor werd gepubliceerd in 1982 door Pierre Pean
[24].
In de oorspronkelijke overeenkomst tussen Frankrijk en Israël van 1956 werd Frankrijk
gevraagd een kernreactor te leveren van het 'EL-3' type, d.w.z. een 18 MWth
onderzoeksreactor met zwaar water als moderator en gekoeld door zowel zwaar water als
door lucht. Wanneer het Franse team dat bezig was met de constructie van de plutonium
extractie-installatie het originele plan van de reactor te zien kreeg, waren zij verrast dat
het reactorvermogen twee- tot driemaal hoger lag dan oorspronkelijk was
overeengekomen. Zij vonden ook dat de koelleidingen driemaal groter waren dan nodig
voor een 24 MW reactor. Door deze opwaarderingen van het originele plan kon men
besluiten dat de Dimona reactor in staat zou kunnen zijn om zoveel plutonium te kunnen
aanmaken als de G1 reactor in Marcoule, Frankrijk. Dit is een gasgekoeld grafiet
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
57
gemodereerde reactor van 38 MWth, in staat om ongeveer 13 kg plutonium van
kernwapenkwaliteit per jaar aan te maken.
Algemene schattingen van het vermogen van de reactor schommelen tussen 70 en 150
MW. Het hoogste vermogens-'cijfer' is afgeleid uit de gegevens van de plutonium
scheidingsinstallatie in Dimona, die in 1986 werden bekend gemaakt door Mordechai
Vanunu, een gewezen technicus in de Dimona scheidingsinstallatie. Volgens een VSA
ambtenaar blijkt echter uit studies gebaseerd op de gegevens die Vanunu bekend
maakte, dat de reactor nooit het vermogen van 150 MW heeft bereikt. Het vermogen van
de reactor zou de 70 MW nooit overschreden hebben, wat in overeenstemming is met de
informatie van Pierre Pean in verband met de afmetingen van de koelleidingen.
Amerikaanse specialisten geloven dat de reactor in het begin heeft gewerkt met een
vermogen van 40 MW wat daarna is opgevoerd tot 70 MW vóór 1977, datum wanneer
Vanunu aankwam in Dimona.
Indien men aanneemt dat deze gegevens juist zijn, kan de reactor 8,8 tot 15 kg plutonium
van kernwapenkwaliteit aanmaken per jaar, indien hij in werking is tussen 40 en 70 MWth
en dat gedurende gemiddeld 60% van de tijd.
Vanunu heeft ook een beschrijving gegeven van de ondergrondse installatie voor
plutoniumscheiding in Dimona, geleverd door Frankrijk, waar ook voorzieningen waren
voor de afscheiding van plutonium uit bestraalde splijtstof volgens het PUREX procédé,
waarbij het plutonium wordt omgezet in metaal in de vorm van onderdelen voor een bom.
Schattingen op eind 1999 spreken van een productie van 510 kg plutonium van
wapenkwaliteit [31]. Dit komt overeen met ongeveer 100 kernwapens, maar andere
bronnen spreken van 300 kernwapens als bovengrens [32]. De kwaliteit van de
Israëlische kernmacht wordt vergeleken met die van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk.
Ook met betrekking tot transportsystemen staat Israël ver. Naast vliegtuigen en
ballistische raketten met een bereik van 1500 km of meer, heeft Israël ook een
zogenaamde "second-strike" mogelijkheid opgebouwd met behulp van drie conventioneel
aangedreven onderzeeërs, van waaruit kruisraketten met een kernlading afgevuurd
kunnen worden [33].
Er is weinig geweten over het uranium verrijkingsprogramma van Israël. Men weet dat het
gestreefd heeft naar laser verrijking, maar de huidige status of het juiste doel van deze
inspanning is onduidelijk. Volgens Vanunu zou Israël voor zijn uranium verrijking gebruik
maken van gas centrifuge. Ook daarover zijn geen details bekend.
Israël heeft het NPV niet ondertekend, maar heeft een overeenkomst met het IAEA van
het type INFCIRC/66, waarbij slechts welbepaalde installaties en materiaal geïnspecteerd
worden. Het land doet dus in principe niets onwettelijks.
8.2. Indië
Van al de ontwikkelingslanden heeft Indië het grootste nucleaire programma waarbinnen
een vrij grote inspanning wordt geleverd voor het verwerven van kernwapens op grond
van de productie van plutonium.
Het Indische nucleaire programma begon in 1958. In 1968 startte het met een militair
programma om kernwapens te verkrijgen. Indië baarde in 1974 opzien met zijn
"vreedzame" nucleaire explosie van 12 kiloton. Sindsdien heeft het zijn onderzoek en
ontwikkeling van kernwapens verder gezet met een duidelijk verhoogde inspanning in het
midden van de jaren tachtig als antwoord op de Pakistaanse inspanning. In die tijd hield
Indië vol dat het geen kernwapens bezat, maar dat het indien nodig op zeer korte termijn
erover kon beschikken. In mei 1998, tijdens een zwaar oplopende escalatie van IndischPakistaanse spanningen, liet Indië deze politiek varen en voerde het vijf kernproeven uit.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
58
Het verklaarde zichzelf hierna een kernwapenstaat.
Hoewel Indië beweerde dat één van de vijf kernproeven een waterstofbom betrof, wordt
hier in vakkringen toch aan getwijfeld gezien de geringe kracht van de explosies [34].
Het hart van hun kernwapenprogramma is twee kleine zwaar water reactoren en een
plutonium scheidingsinstallatie.
De Indische civiele en militaire nucleaire programma's zijn niet duidelijk gescheiden. De
Indische regeringspolitiek is er steeds een geweest van minimalisatie van internationale
waarborgen op zijn nucleaire installaties, om de militaire weg op te gaan indien nodig.
Resultaat hiervan is dat de meeste van de zwaar-water reactoren en de
heropwerkingsinstallatie niet onder IAEA controle staan en aldus kunnen gebruikt worden
voor de productie van plutonium voor kernwapens.
De twee grootste onderzoeksreactoren Cirus en Dhruva zijn bronnen van plutonium van
wapenkwaliteit, staan niet onder IAEA controle en gebruiken natuurlijk uranium als
splijtstof en zwaar water als moderator.
Cirus (40 MWth) startte in 1960 en kan per jaar 8.8 tot 10 kg wapenkwaliteit plutonium
produceren in ongeveer 8.8 tot 10 ton splijtstof. Cirus werd door Canada geleverd voor
vreedzame doeleinden.
Dhruva (100 MWth) is gelijkaardig aan Cirus en is in werking sinds 1985.
De plutoniumproductie wordt geschat op 22 tot 26 kg per jaar bij 60 % belasting.
Indië heeft ook nog zes vermogenreactoren, die evenmin onder controle staan en die
plutonium zouden kunnen aanmaken, hoewel hiervoor geen harde bewijzen bestaan dat
dit inderdaad gebeurd is. Elke reactor van 235 MWe zou tot 150 kg plutonium per jaar
kunnen aanmaken bij 60 % belasting.
Sinds 1964 heeft Indië een plutonium scheidingsinstallatie bij Trombay, die inmiddels
werd aangepast tot een capaciteit voor de Cirus en Dhruva reactoren. Daarnaast bestaat
sinds 1979 de PREFRE installatie bij Bombay met een capaciteit van 100 tot 150 ton
bestraalde splijtstof per jaar. De Indische voorraad aan wapenkwaliteit plutonium wordt
geschat op ongeveer 300 kg op het einde van 1999, goed voor 60 kernwapens, indien 5
kg per kernwapen wordt gerekend.
Men neemt aan dat Indië sinds het begin van de jaren '70 bezig is met onderzoek naar
gascentrifuge verrijking voor uranium en het zou sinds 1986 beschikken over een grote
installatie voor uraniumverrijking, waarvan de omvang onduidelijk is.
Om de kernwapens te transporteren beschikt Indië over vliegtuigen en ballistische
raketten, waarvan de krachtigste een geschatte reikwijdte heeft van 2000 km.
Het claimt een second-strike capaciteit te hebben, maar echte bewijzen zijn er hiervoor
niet [34].
Indië heeft het NPV niet ondertekend, maar heeft een overeenkomst met het IAEA van
het type INFCIRC/66, waarbij slechts welbepaalde installaties en materiaal geïnspecteerd
worden. Het land doet dus in principe niets onwettelijks.
8.3. Pakistan
In het begin van de zeventiger jaren startte Pakistan met een kernwapenprogramma als
gevolg van de nederlaag, dat het had geleden in de oorlog rond Bangladesh.
Pakistan heeft programma's voor zowel plutoniumscheiding als uraniumverrijking en beide
schijnen sterk gericht te zijn op het verwerven van materialen voor kernwapens.
Het heropwerkingsprogramma is ondertussen stilgelegd en de enige vermogenreactor in
bedrijf is onder IAEA controle.
De uraniumverrijkingsfabriek in Kahuta bij Islamabad heeft wapenkwaliteit uranium
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
59
geproduceerd, staat niet onder IAEA controle en is de spil van het kernwapenprogramma.
Evenals Indië, voerde ook Pakistan in mei 1998 twee kernproeven uit. De kracht van de
explosies was relatief laag en duidde op een eerder eenvoudig ontwerp. Er zijn sterke
aanwijzingen dat de Chinezen Pakistan hebben geholpen met het ontwerp van een
kernwapen [35].
Als transportmiddel beschikt Pakistan over vliegtuigen en van Noord-Korea gekochte
ballistische raketten. Bij dit laatste wordt vermoed dat de raketten zijn ingewisseld voor
kernwapentechnologie.
Pakistan heeft in de jaren '70-'80 een goed gefundeerd geheim bevoorradingsnetwerk
opgezet om in het Westen verrijkingstechnologie en -componenten en uitrusting aan te
schaffen om zelf centrifuges te bouwen. Dit programma was een succes en Pakistan heeft
een eigen verrijkingsindustrie, in staat om centrifuges te bouwen en de capaciteit in stand
te houden.
In 1984 werd laag-verrijkt uranium aangemaakt en in 1988 werd aangenomen dat
Pakistan voldoende wapenkwaliteit uranium had voor vier tot zes kernwapens.
Algemeen wordt aangenomen dat het ontwerp en de technische gegevens voor
verscheidene van hun centrifuges zijn "gestolen" van Urenco, het
Engels-Nederlands-Duits consortium voor verrijking in Almelo, Nederland. Ook de lijst van
bevoorraders was bekend en werd ingebouwd in het vermelde netwerk.
Ook wordt geloofd dat Pakistan basis ontwerpinformatie had over de vroegere Duitse
centrifuges, bekend als G-1 en G-2.
Ondanks de geslaagde start had Pakistan tal van moeilijkheden in de namaak van de
Nederlandse centrifuges, maar had meer succes met de bouw van het G-2 ontwerp, dat
nu de basis uitmaakt van hun programma.
Op basis van de geschatte verrijkingscapaciteit komt men tot een mogelijke productie van
45 tot 75 kg wapenkwaliteit uranium per jaar.
Tot eind 1999 wordt geschat dat Pakistan een gecumuleerde productie van
wapenkwaliteit uranium had opgebouwd van 690 kg. Die schatting heeft nochtans een
zeer beperkte nauwkeurigheid en een foutenmarge van 25 % is niet overdreven.
Er is gerapporteerd dat Pakistan voldoende wapenkwaliteit uranium bekwam van China
voor de aanmaak van twee kernwapens, maar de authenticiteit van die informatie kon niet
bepaald worden. Analoge rapporten melden dat China ook een wapenontwerp leverde,
maar men weet niet hoeveel uranium dit ontwerp vereist, maar dit zal niet hoger zijn dan
20 kg. Hoewel er geen bestraalde "vrij van waarborgen" splijtstof voorhanden is, heeft
Pakistan toch een kleine plutoniumscheidingsinstallatie opgestart in Pinstech bij
Rawalpindi.
Zowel de Indische als de Pakistaanse nucleaire wapencapaciteit houden duidelijk verband
met de relatief onevenwichtige situatie in de regio. Er is de gespannen verhouding van
Indië met zijn nucleaire buur China: het is niet toevallig dat Indië zich de meest
uitgesproken tegenstander van het NPV toont en de nadruk legt op het discriminerende
karakter van dit Verdrag (dat de nucleaire wapenstatus van China "legitimeert"). Er is ook
de gespannen relatie tussen Indië en Pakistan (dit laatste land verklaarde overigens
uitdrukkelijk dat het zijn nucleaire wapencapaciteit wil prijs geven indien Indië hetzelfde
doet).
Het laboratorium van A.Q. Khan heeft zich in 2003 in de actualiteit gewerkt doordat het de
spil was in een smokkelnetwerk van kernwapentechnologie. Iran, Noord-Korea en Libië
staan op de klantenlijst van het laboratorium, maar of de lijst daarmee volledig is, is een
veelgestelde vraag.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
Pakistan heeft het NPV niet ondertekend, maar heeft een overeenkomst met het IAEA
van het type INFCIRC/66, waarbij slechts welbepaalde installaties en materiaal
geïnspecteerd worden. Het land doet dus in principe niets onwettelijks.
60
SCK•CEN
9.
Non-Proliferatie Verdrag
61
Landen die afzien van kernwapenambities: Zuid-Afrika,
Argentinië, Brazilië, Libië, Algerije, Nieuwe onafhankelijke
Staten van de ex-USSR
Deze landen konden in het verleden vermeld geweest zijn onder de voorgaande twee
hoofdstukken. In het geval van Zuid-Afrika blijken ook effectief nucleaire wapens
geproduceerd geweest te zijn. De nieuwe onafhankelijke Staten van de voormalige
USSR, met uitzondering van Rusland, hebben ook allen het NPV ondertekend en
daarmee het bezit van kernwapens afgezworen.
9.1. Zuid-Afrika
Zuid-Afrika beschikt over twee onderzoeksreactoren, de Safari-1 (1965) en de Safari-2
(1967), een conversiefabriek, een verrijkingsinstallatie en twee vermogensreactoren,
Koeberg 1 en 2.
Nadat Zuid-Afrika in 1991 toegetreden was tot het NPV, kondigde president De Klerk in
maart 1993 aan dat zijn land in de loop van de jaren '80 zes nucleaire projectielen had
geproduceerd, die ondertussen volledig ontmanteld waren. Het nucleaire materiaal uit de
wapens was sinds 1991 volledig onderworpen aan de inspecties van het Agentschap.
De politieke achtergrond van het prijsgeven van de nucleaire wapens door Zuid-Afrika is
enerzijds de algemene ontspanning in Zuidelijk Afrika (ontbinding van de USSR) en
anderzijds de opheffing van het apartheidsregime en de onzekerheid over de interne
politieke stabiliteit van Zuid-Afrika. Historisch gezien betekent dit een belangrijke
doorbraak: voor het eerst heeft een land vrijwillig afstand gedaan van zijn nucleaire
wapens vanuit een wel begrepen eigenbelang en streven naar veiligheid.
Deze beslissing heeft Zuid-Afrika ook een moreel gewicht gegeven en het land gebruikt
dit gewicht door een belangrijke rol te spelen bij ontwapeningsconferenties.
9.2. Argentinië en Brazilië
Zowel de Argentijnse als de Braziliaanse splijtstofcyclus zijn goed ontwikkeld. Beide
landen waren tot het midden van de 90'er jaren niet lid van het NPV, wat de internationale
gemeenschap zorgen baarde. Echter, met het vestigen van democratische regeringen in
beide landen vergrootte ook het onderlinge vertrouwen. Dit resulteerde in juli 1991 in de
ondertekening door beide landen van een akkoord voor de oprichting van een
"Gemeenschappelijk Systeem voor Boekhouding en Controle van Nucleair Materiaal"
waarvan de inspecties uitgevoerd worden door ABACC (het Braziliaans-Argentijns
Agentschap voor Boekhouding en Controle van Nucleair Materiaal).
Met het IAEA werd een inspectieakkoord afgesloten dat nagenoeg identiek is aan het
akkoord tussen Euratom en het IAEA: de inspectierechten van het IAEA in de ABACC
zone zijn dus volwaardig en beantwoorden aan de vereisten van het NPV. De IAEA
inspecties, steeds in samenwerking met de ABACC inspecteurs, verlopen nu volgens een
normaal, gevestigd patroon.
Argentinië en Brazilië hebben ondertussen ook het verdrag van Tlatelolco (zie paragraaf
2.2.3) en het NPV getekend. Argentinië deed dit laatste in 1995, Brazilië in 1998. Beide
landen hebben eind 2004 nog niet het Additioneel Protocol ondertekend.
In het geval van Brazilië en Argentinië is niet helemaal duidelijk welke mate van
ontwikkeling hun nucleaire programma's bereikt hadden. Het is onduidelijk hoe dicht men
bij een operationele kernmacht gekomen was en de inspecties van het IAEA hoeven
hiervoor niet meteen uitsluitsel te brengen (de inspectieakkoorden verplichten niet om
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
62
volledig rekenschap te geven van de nucleaire activiteiten in het verleden, tenzij dan van
de productie van nucleair materiaal).
Argentinië heeft nu een verrijkingsinstallatie en Brazilië heeft een zeer kleine
heropwerkingsinstallatie en een verrijkingsinstallatie. Het opgeven van de nucleaire
wapenoptie ging samen met de democratisering op het gehele Zuid-Amerikaanse
continent en wel in het bijzonder in Argentinië en Brazilië. De ontwikkeling van een
evenwichtig en open democratisch systeem is op termijn een belangrijk
vertrouwenwekkend element voor de internationale gemeenschap evenals de wederzijdse
controle die beide landen uitoefenen op elkaar via ABACC.
Zowel Argentinië als Brazilië is ondertussen verder gegaan door toe te treden tot de NSG
(zie paragraaf 5.2), terwijl Argentinië ook nog lid is van het Zangger Comité (zie paragraaf
5.1).
9.3. Libië
Libië heeft het NPV in 1968 ondertekend en geratificeerd in 1975. In 1979 kocht het een
10 MWth IRT reactor van de Sovjet-Unie. Ook bezit het een kritische opstelling.
In december 2003 maakte de Libische leider Khaddafi bekend dat Libië in het geheim een
kernwapenprogramma had gehad en dat het na maandenlange onderhandelingen met de
VS en het VK had besloten te stoppen met de verdere ontwikkelingen van
massavernietigingswapens.
Het Libische kernwapenprogramma was gestart in het begin van de 80'er jaren en volgde
de hoogverrijkt-uranium route via centrifuges. Onderdelen van de centrifuges waren
geïmporteerd en de centrifuges waren deels geassembleerd. Eén experimentele
centrifuge cascade van 9 centrifuges was operationeel, wat Libië mogelijk ervaring
opleverde, maar wat absoluut niet voldoende is om een voldoende grote hoeveelheid
hoogverrijkt uranium voor een kernwapen te produceren. Ook had Libië de plannen van
een kernwapen van Chinese makelij verkregen.
Libië had ook clandestien een hoeveelheid verarmd uranium in hun proefreactor bestraald
en het erin gevormde plutonium gescheiden. Ook hier ging het eerder om het verkrijgen
van kennis en ervaring dan om het vergaren van een voldoende hoeveelheid plutonium
voor een kernwapen.
De technische componenten en documentatie zijn na de aankondiging van Khaddafi
vanuit Libië naar de VS overgebracht onder toezicht van het IAEA.
De redenen dat Libië besloot te stoppen met het kernwapenprogramma moeten gezocht
worden in de steeds zwaarder wegende internationale sancties naar aanleiding van de
aanslag op een Pan Am vliegtuig in Lockerbie en de beperkte vooruitgang van het
programma. Het ontbrak Libië aan technische kennis en infrastructuur om zelf een
kernwapen te ontwikkelen, waardoor telkens beroep moest worden gedaan op
buitenlandse specialisten. Het netwerk rond de Pakistaan Abdul Qadeer Khan heeft een
grote rol gespeeld in het Libische kernwapenprogramma.
9.4. Algerije
In april 1991 meldde de pers dat Algerije met behulp van China in het geheim een reactor
bouwde. Pas na onthulling van het bestaan van de reactor, ging de Algerijnse regering
akkoord om de reactor onder IAEA controle te plaatsen; het akkoord werd ondertekend in
februari 1992.
De reactor heeft een vermogen van 10-15 MWth, gebruikt laag-verrijkt uranium als
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
63
splijtstof en heeft zwaar water als moderator en koelmiddel. Dit betekent dat die reactor
de theoretische mogelijkheid heeft om 2 kg plutonium van kernwapenkwaliteit per jaar aan
te maken.
Er zijn geen rapporten die bevestigen dat Algerije eveneens een scheidingsinstallatie voor
plutonium heeft verworven op dezelfde site.
Algerije was tot 1994 onder geen enkele internationale verplichting om zijn nucleaire
installaties te onthullen of om ze onder IAEA controle te plaatsen (tenzij zulks geëist wordt
door de bevoorraders van zijn materiaal en uitrusting), daar het geen partij was bij het
Non-proliferatie Verdrag.
In 1994 heeft Algerije het NPV onderschreven waarmee de regering een nieuwe
belangrijke stap zette in de richting van een stevig non-proliferatie engagement. Daardoor
komen alle splijtstoffen onder IAEA waarborgen. In januari 1997 werd de
waarborgovereenkomst van kracht. Algerije heeft in september 2004 ook aan het IAEA te
kennen gegeven het Additioneel Protocol te willen ondertekenen. Eind 2004 is dit nog niet
gedaan.
Hiermee is een eind gekomen aan een onduidelijke toestand en aan een gebrek aan
openheid.
9.5. De nieuwe onafhankelijke Staten van de voormalige USSR
De USSR was een kernwapenstaat waar de militaire en civiele splijtstofcyclus niet strikt
gescheiden waren. Bovendien was de controle over de nucleaire activiteiten in de diverse
republieken in Moskou gecentraliseerd. Als kernwapenstaat werden de Sovjet installaties
overigens op enkele uitzonderingen na niet gecontroleerd door het IAEA. Bij het opbreken
van de oude staatsstructuur ontstonden er dan ook heel wat problemen. De nieuwe
onafhankelijke staten beschikken immers over substantiële nucleaire installaties:
kernreactoren (2 in Armenië, 2 in Litouwen, 16 in Oekraine); een snelle kweekreactor en
een splijtstofelementenfabriek in Kazakstan en in een aantal Staten bevinden zich
onderzoeksreactoren en -installaties waar hoog verrijkt uranium gebruikt wordt.
Er bevonden zich ook kernwapens op het grondgebied van Wit-Rusland, Kazakstan en
Oekraïne. In Artikel V van het Protocol van Lissabon bij het START I akkoord verplichtten
de nieuwe onafhankelijke Staten zich in mei 1992 tot toetreding tot het NPV als nietkernwapenstaat. De eigenlijke toepassing van het Protocol van Lissabon verliep vrij
moeizaam. Vooral in Oekraïne was er heel wat protest. Het Oekraïense parlement eiste in
ruil voor afstand van kernwapens onder meer:
•
•
•
•
veiligheidsgaranties van de KWS;
bijstand voor de ontmanteling van de kernwapens;
compensatie voor splijtstoffen in de wapens;
economische bijstand in het algemeen.
Na moeilijke onderhandelingen en druk van de internationale gemeenschap werd op 14
januari 1994 een akkoord ondertekend door de presidenten van de VSA, Rusland en
Oekraïne voor de verwijdering van kernwapens van het Oekraïense grondgebied, waarbij
een gedeelte van die eisen werd vervuld. Ook met Kazakstan bereikte Rusland een
principieel akkoord op presidentieel niveau over de verwijdering van de kernwapens. De
kernwapens uit deze landen zijn allemaal naar Rusland overgebracht.
Naast de kernwapenproblematiek is er het probleem van maatregelen voor
materiaalboekhouding en externe beveiliging van installaties. De Sovjet structuur werd
slechts moeizaam vervangen door een nieuwe administratie, waar hoe dan ook de
prioriteit niet onmiddellijk op veiligheid lag.
De 15 ex-sovjet staten zijn allen lid van het NPV. Van deze 15 heeft Rusland de status
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
64
van KWS van de USSR overgenomen. Alleen Turkmenistan heeft nog geen
waarborgovereenkomst met het IAEA afgesloten. Moldova en Tadzjikistan hebben een
waarborgovereenkomst getekend maar deze is nog niet van kracht. Het betreft hier wel
twee landen met slechts geringe hoeveelheden nucleair materiaal (minder dan een
significante hoeveelheid).
Met het oog op de uitbouw van nationale systemen voor materiaalboekhouding en het
opzetten van externe beveiligingssystemen is een aantal steunprogramma's opgestart op
initiatief van de Europese Commissie, het IAEA, de VSA, enz. Deze inspanningen hebben
vrucht gedragen, gezien ook de afname van nucleaire smokkelincidenten uit de regio. Het
zou echter van naïviteit getuigen om te beweren dat de situatie in de ex-USSR staten
volledig genormaliseerd is. Er blijft een hoger risico bestaan voor diefstal van nucleair en
ander radioactief materiaal.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
65
10. Conclusies
In de brochure is een overzicht gegeven van de inspanning die op wereldvlak en in
Europa wordt geleverd betreffende de niet-verspreiding van kernwapens. Er is geschetst
hoe historisch verschillende Internationale Verdragen en afspraken tot stand zijn
gekomen, welke Staten erbij betrokken zijn en wat de gevolgen en verplichtingen zijn van
de toetredende Staat.
Met 188 Staten die op datum van 1 december 2004 zijn toegetreden, is het NonProliferatie Verdrag zeker het meest universele Verdrag dat tot nog toe tot stand is
gekomen.
Het legt verplichtingen op inzake waarborginspecties door het internationale
controleorganisme IAEA en de modaliteiten van die inspecties zijn complex
gestructureerd.
Het NPV heeft gezorgd dat het aantal reële of vermeende kernwapenstaten beperkt is
gebleven. Daarnaast is de nagenoeg exponentiële groei van de kernwapenarsenalen in
de kernwapenstaten, die zich in de periode van de Koude Oorlog manifesteerde, een halt
toegeroepen, zowel om economische als om politieke motieven. Niettemin is de oproep
van het NPV tot complete nucleaire ontwapening slechts zeer gedeeltelijk opgevolgd.
De kernwapenstaten blijken een zeer geringe motivatie aan de dag te leggen om hun
status op te geven, een status die bijvoorbeeld ook resulteert in politieke macht, o.a. in de
vorm van een vetorecht in de Veiligheidsraad van de VN.
Tevens zien we dat landen, die zich bedreigd voelen door hun buren of door een
kernwapenstaat, of vanwege ambities om zich sterker in hun regio te manifesteren, zich
laten verleiden tot pogingen om kernwapens te maken. De waarborginspecties van het
IAEA worden niet door alle landen als volledig sluitend beoordeeld.
Gedurende zijn bestaan heeft het NPV commerciële transacties mede mogelijk gemaakt,
zowel door het toestaan van handelsovereenkomsten mits waarborgen van de
controleorganismen, als door het verhinderen van de overdracht van nucleaire materialen
en uitrusting naar landen met kernwapenambities of die als dissident aanzien worden.
Ook hier blijkt het (vrijwillige) controlesysteem niet sluitend te zijn, waarbij we denken aan
het zwarte netwerk voor nucleaire technologie, dat in Pakistan aan het licht kwam.
Ondanks de kritiek op het NPV wegens het enerzijds discriminerend karakter en
anderzijds de niet altijd even effectieve controle, kan het voor onbepaalde tijd prolongeren
van het Verdrag een noodzaak genoemd worden om de strijd tegen de horizontale en
verticale verspreiding van kernwapens verder te zetten.
Het uiteindelijke doel van het NPV, een kernwapenvrije wereld, is nog ver weg. Er zijn
echter enkele successen geboekt in deze strijd, hoewel de internationale gemeenschap
ook enkele nederlagen heeft moeten incasseren.
De laatste jaren manifesteert zich echter een zorgwekkende mentaliteit: het NPV als
pasmunt voor economische bijstand en compensaties, zoals duidelijk geworden in de
discussies tussen de Verenigde Staten en Noord-Korea. Een verontustende evolutie, en
totaal niet in overeenstemming met het oorspronkelijk opzet: de wereld veiliger maken
tegen de nucleaire dreiging.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
66
Referenties
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[6]
[7]
[8]
[9]
[10]
[11]
[12]
[13]
[14]
[15]
[16]
[17]
[18]
[19]
[20]
"Global nuclear stockpiles, 1945-2002", Bulletin of Atomic Scientists, Nov/Dec
2002, p.103
IAEA Statute, June 1980
IAEA Bulletin Vol. 45 No. 2, December 2003
Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
of het Verdrag van Rome, 25 maart 1957
"Inventory of International Non-Proliferation Organizations and Regimes 2002"
Center for Non-Proliferation Studies,
www.nti.org/e_research/official_docs/inventory/index.html
Wet van 14 maart 1975, houdende goedkeuring van het Verdrag inzake de niet
verspreiding van kernwapens, opgemaakt te Londen, Moskou en Washington op
1 juli 1968, Belgisch Staatsblad van 20 november 1975, p. 14680-14687
INFCIRC/66/Rev.2: "The Agency's Safeguards System" (1965, as Provisionally
Extended in 1966 and 1968), IAEA, September 1968
INFCIRC/153 (Corrected): "The Structure and Content of Agreements between
the Agency and States Required in Connection with the Treaty on the Non
Proliferation of Nuclear Weapons", IAEA, June 1972
INFCIRC/540(corrected): "Model Protocol Additional to the Agreement(s) between
State(s)and the International Atomic Energy Agency for the Application of
Safeguards", IAEA, September 1997
IAEA Safeguards Glossary, 2001 Edition,ISBN 92-0-111902-X, Wenen, IAEA,
2002
Verordening (Euratom) nr.3227/76 van de Commissie van 19 oktober
1976 houdende toepassing van de bepalingen inzake de veiligheidscontrole
van Euratom, Publikatieblad nr. L 363 van 31 december 1976
INFCIRC/193: "The Text of the Agreement between Belgium, Denmark, the
Federal Republic of Germany, Ireland, Italy, Luxembourg, the Netherlands, the
European Atomic Energy Community and the Agency in Connection with the
Treaty on the Non Proliferation
W. Gmelin, B. Math, W. Stanners, E. Van der Stricht, B. Love, G.V. Landresse:
"Implementation Questions Relating to inspection Goals and Safeguards
Effectiveness", 7th Annual ESARDA Symposium on Safeguards and Nuclear
Material Management, p.17-27, Liège 1985.
Jill N. Cooley, "Integrated Nuclear Safeguards: Genesis and Evolution", VERTIC
Year Book 2003,ed. Trevor Findlay, The Verification Research, Training and
Information Centre (VERTIC), December 2003
INFCIRC/274: "The Convention on the Physical Protection of Nuclear Material",
IAEA, May 1980
Wet van 24 juli 1984, houdende goedkeuring van het Verdrag inzake externe
beveiliging van kernmateriaal, en van de Bijlagen, opgemaakt te Wenen en te
New York op 3 maart 1980, Belgisch Staatsblad van 27 februari 1992, p. 41174126
http://www.iaea.org/Publications/Documents/Conventions/cppn_status.pdf
INFCIRC/225/Rev.4(corrected):"The Physical Protection of Nuclear Material and
Nuclear Facilities", IAEA, juni 1999.
Ludo Carnas, Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, persoonlijke
communicatie.
INFCIRC/209: "Communications Received from Members Regarding the Export
of Nuclear Material and of Certain Categories of Equipment and Other Material",
IAEA, September 1974
SCK•CEN
[21]
[22]
[23]
[24]
[25]
[26]
[27]
[28]
[29]
[30]
[31]
[32]
[33]
[34]
[35]
Non-Proliferatie Verdrag
http://www.IAEA.org/publications/documents/infcircs/numbers/nr.201-250.shtml
INFCIRC/254: "Communications Received from Certain Member States Regarding
Guidelines for the Export of Nuclear Material, Equipment or Technology", IAEA,
February 1978
INFCIRC/254/Rev.1: "Communications Received from Certain Member States
Regarding Guidelines for the Export of Nuclear Material, Equipment and
Technology. Nuclear Transfers", IAEA July 1992
D. Albright, F. Berkhout, W. Walker: "World Inventory of Plutonium and highly
enriched Uranium", 1992 SIPRI Oxford University Press 1993 and D. Albright, F.
Berkhout, W.Walker:"Plutonium and highly enriched Uranium 1996, World
Inventories, Capabilities and Policies" SIPRI, Oxford University Press, 1997.
D. Albright et al., "Global Fissile Material Inventories",
http://www.isis-online.org/global_stocks/tableofcontents.html
Note by the UN Secretary-General to the Security Counsil S/24223, 2 July 1992
http://www.iaea.org/worldatom/Programmes/ActionTeam/chronology.html
http://www.ceip.org/files/projects/npp/resources/koreadenuclearization.htm
INFCIRC/457: "Agreed Framework of 21 October 1994 between the United States
of America and the Democratic People's Republic of Korea ", IAEA, November
1994
North Korea's Nuclear Program, 2003", Bulletin of Atomic Scientists, Mar/Apr
2003, p.74
http://www.isis-online.org/mapproject/introduction.html
http://www.nti.org/e_research/profiles/Israel/index.html
Israeli Nuclear Forces, 2002", Bulletin of Atomic Scientists, Sep/Oct 2002, p.73
India's Nuclear Forces, 2002", Bulletin of Atomic Scientists, Mar/Apr 2002, p.70
Pakistan's Nuclear Forces, 2001", Bulletin of Atomic Scientists, Jan/Feb 2002,
p.70
Algemene literatuur
[36]
[37]
[38]
[39]
[40]
[41]
67
http://www.iaea.org/OurWork/SV/Safeguards/sv.html
J. Jennekens, R. Parsick, A. von Baeckmann: "Strengthening the International
Safeguards System", IAEA Bulletin, Volume 34, n°1, p. 6 10, 1992
"Civil Nuclear Energy and the Proliferation of Nuclear Weapons", Uranium
Institute, April 1990
J. Goldblat, "Twenty Years of the Non Proliferation Treaty: Implementation and
Prospects" International Peace Research Institute, Oslo, 1990
www.iaea.org/publications/documents/infcircs/index.html
http://www.iaea.org/Publications/Documents/Treaties/index.html
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
68
Bijlage 1 : Waarborgen Historisch Overzicht
1945-46
1953
1956-57
Voorstel tot stichting van een VN Atoom Energie Commissie belast met de
controle van nucleaire materialen en alle vormen van nucleaire activiteit,
bekend als het Baruch Plan. Tegenvoorstel van Rusland: vernietiging van de
oude wapens en verbod van nieuwe wapens. Wijziging van het Baruch plan:
waarborgen op vreedzame activiteiten en bijkomend ook internationaal
beheer van gevoelige installaties (heropwerking en verrijking). Het voorstel
was niet haalbaar wegens het vermeende verlies van soevereiniteit; de
besprekingen komen op het einde van de jaren '40 in een impasse en de
commissie wordt opgeheven in 1952.
De VSA doen een voorstel tot oprichting van het IAEA met als doel de
verspreiding van de weldaden van de nucleaire technologie, maar als
tegenprestatie worden waarborgen opgelegd. Na 3 jaar onderhandelen is er
een statuut (1956) dat stelt: het "invoeren van waarborgmaatregelen op
materialen, diensten, uitrusting, installaties en informatie".
Het IAEA statuut wordt van kracht en het Agentschap (Wenen) vangt haar
werkzaamheden aan. Er worden vele bilaterale overeenkomsten gesloten
waarin het aanvaarden van IAEA waarborgen verplicht wordt gesteld. Het
statuut van het IAEA wordt goedgekeurd op 23 oktober 1956 door de
Conferentie over het statuut van het IAEA, gehouden in de zetel van de VN te
New York en geopend voor ondertekening op 26 oktober 1956; de tekst werd
van kracht op 29 juli 1957. Het statuut beklemtoont de duale rol van het
IAEA: promotie en controle.
1957
Oprichting van EURATOM voor de landen van de Europese Gemeenschap
(creëert een eigen waarborgsysteem).
1957-64
Er is weinig activering van de IAEA waarborgen. Er zijn inmiddels 5 officiële
kernmachten: VSA, USSR, VK, Frankrijk en China. Strikte controles op
transfer van nucleaire technologie hebben de verspreiding ervan niet
verhinderd.
1965
Het IAEA waarborgsysteem conform het statuut wordt voorgesteld en
vastgelegd in document INFCIRC/66. Er zijn herzieningen in 1966 (Rev.1) en
in 1968 (Rev.2). Het laat de vrijheid toe bepaalde installaties niet te
onderwerpen aan IAEA waarborgen.
1967
Goedkeuring van het Verdrag over het Verbod op Kernwapens in
Latijns-Amerika (Tlatelolco). Het is gelijkaardig aan het NPV maar het is
ruimer doordat het streeft naar een kernwapenvrije regio.
1968
Goedkeuring van het Verdrag op de Niet-Verspreiding van Kernwapens
(NPV), dat van kracht wordt vanaf mei 1970. Het wordt onderschreven door
de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en is open voor
toetreding voor alle Staten.
De verplichtingen voor de partijen zijn:
Art.1: verbod op het doorgeven van kernwapens;
Art.2: verbod op het verwerven van kernwapens;
Art.3: het afsluiten van een waarborgakkoord met het IAEA;
Art.4: alle partijen krijgen toegang tot vreedzame nucleaire technologie;
Art.5: het ter beschikking stellen van de weldaden van kernenergie;
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
69
Art.6: poging tot algehele nucleaire ontwapening.
Het is hoofdzakelijk een VSA-USSR Verdrag, met andere Staten, dat
ontstaan is uit de ontwapeningsgesprekken van Genève.
België ondertekent het NPV op 20 augustus 1968.
1970
1974
Het NPV wordt van kracht. De overeenkomstige waarborgen omvatten de
ganse splijtstofcyclus in een land. Het waarborgsysteem wordt vastgelegd in
document INFCIRC/153.
Een kernproef grijpt plaats in India, met een "vreedzaam" karakter.
Er rijzen niettemin ernstige vragen: hoe adequaat is het IAEA
controlesysteem? India is evenwel geen lid van het NPV: het gebruikte
materiaal voor de kernproef valt niet onder het IAEA waarborgsysteem.
1975
De overeenkomst tussen het IAEA en Euratom wordt afgesloten.
De overeenkomst wordt door België geratificeerd op 2 mei 1975.
1976
De overeenkomst tussen het IAEA en Japan wordt afgesloten.
1977
Inwerkingtreding van INFCIRC/193 op 22 februari 1977
1978
Goedkeuring van de richtlijnen van Londen (NSG) welke beperkingen
voorzien op de handel in nucleaire materialen en -uitrusting.
In de VSA voorziet de "Non-Proliferation Act" beperkingen op export en
gebruik van heropwerking en andere wapengevoelige technologieën. Dit ligt
zeer gevoelig bij ondermeer de West-Europese landen die kiezen voor een
gesloten splijtstofcyclus.
1980
Op VSA initiatief wordt de INFCE conferentie gehouden: uitgebreid
onderzoek van alle aspecten van de splijtstofcyclus met als voornaamste
conclusies:
• er is geen eenvoudig technisch middel om te verhinderen dat nucleair
materiaal wordt verworven;
• het is onmogelijk verschillende splijtstofcycli te schikken naar
proliferatierisico;
• proliferatie is een probleem van politiek en veiligheid samen: een
oplossing moet gevonden worden door institutionele en andere
internationale maatregelen en een verbetering van het internationale
waarborgsysteem.
1980-90
Verdere studies ter versteviging van het systeem met onderzoek naar:
• multinationale centra;
• activering van de maatregel voorzien in het IAEA-statuut (Art.XII.A.5)
• IPS: Internationale Pu opslag;
• internationale stockage van bestraalde splijtstof;
• herstel van de stabiliteit van bevoorrading door het comité CAS.
Geen enkele van deze voorstellen leidt tot concrete maatregelen.
1987
MTCR - controleregime op rakettechnologie
1990
Irak maakt zich schuldig aan overtreding van NPV verplichtingen.
1991
Als gevolg van de Golfoorlog is er een reactie in de IAEA Raad van
Gouverneurs: maatregelen ter versterking van de effectiviteit van
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
70
waarborgen, gekoppeld aan de verbetering van de efficiëntie.
1993
Noord-Korea maakt bezwaar tegen sommige vragen van het IAEA om
inspecties uit te voeren, wat leidt tot een gespannen sfeer in de internationale
politiek.
1995
Herzieningsconferentie NPV: 17 april tot 12 mei in de zetel van de VN
1998
Openstellen van het Additioneel Protocol ter ondertekening.
In mei voert India vijf en Pakistan twee kernproeven uit. Beide landen roepen
zichzelf tot kernwapenmogendheid uit.
2003
Tweede Golfoorlog met als gevolg de bezetting van Irak.
Noord-Korea trekt zich terug uit het NPV. Iran wordt betrapt op illegale
verrijkingsactiviteiten. Libië verklaart pogingen te hebben ondernomen
kernwapens te verwerven.
2004
Additioneel Protocol treedt in werking in België en de andere landen van de
Europese Gemeenschap,
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
71
Bijlage 2 : Verdrag inzake de niet verspreiding van kernwapens [6]
De Staten die dit Verdrag sluiten, hierna te noemen de *Partijen bij het Verdrag+;
Overwegend de rampspoed, die over de gehele mensheid zou komen als gevolg van een
nucleaire oorlog en de daaruit voortvloeiende noodzaak alles te doen om het gevaar van
een zodanige oorlog af te wenden en maatregelen te treffen ter waarborging van de
veiligheid der volkeren;
Van mening, dat de verspreiding van kernwapens de kans op een nucleaire oorlog ernstig
zou vergroten;
In overeenstemming met resoluties van de Algemene Vergadering der Verenigde Naties,
waarbij wordt aangedrongen op het sluiten van een overeenkomst inzake het voorkomen
van een verdere verspreiding van kernwapens;
Zich hiertoe verbindend samen te werken bij het bevorderen van de toepassing van de
waarborgen der Internationale Organisatie voor Atoomenergie voor vreedzame
kernenergieactiviteiten;
Uitdrukking gevend aan hun steun aan het onderzoek, de ontwikkeling en andere
activiteiten gericht op het bevorderen van de toepassing binnen het stelsel van
waarborgen van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, van het beginsel van
doeltreffende controle op de circulatie van basismaterialen en bijzondere splijtbare
materialen door gebruikmaking van instrumenten en andere technieken op bepaalde
strategische punten;
Bevestigend het beginsel, dat de voordelen van de vreedzame toepassingen van de
nucleaire technologie, met inbegrip van alle technologische nevenproducten verkregen
door kernwapenstaten uit de ontwikkeling van nucleaire explosiemiddelen, voor
vreedzame doeleinden ter beschikking dienen te staan aan alle Partijen, zowel
kernwapenstaten als niet-kernwapenstaten;
Overtuigd, dat ter bevordering van dit beginsel alle Partijen bij dit Verdrag het recht
hebben om deel te nemen aan een zo uitgebreid mogelijke uitwisseling van
wetenschappelijke gegevens ten behoeve van en om afzonderlijk dan wel in
samenwerking met andere Staten bij te dragen tot de verdere ontwikkeling van de
toepassingen van atoomenergie voor vreedzame doeleinden;
Verklarend dat zij voornemens zijn aan de kernbewapeningswedloop zo spoedig mogelijk
een einde te maken en doeltreffende maatregelen te nemen in de richting van nucleaire
ontwapening;
Aandringend op de medewerking van alle Staten ter verwezenlijking van dit doel;
Herinnerend aan de voor de Partijen bij het gedeeltelijk Kernstop Verdrag van 1963, in de
Preambule van dat Verdrag tot uitdrukking gebrachte vastbeslotenheid om het streven
naar de beëindiging voor altijd van alle proefexplosies van kernwapens en om tot dat doel
de onderhandelingen voort te zetten;
Verlangend de internationale spanning te verminderen en het vertrouwen tussen de
Staten te vergroten ten einde de mogelijkheden te verbeteren voor de stopzetting van de
vervaardiging van kernwapens, de liquidatie van alle bestaande voorraden kernwapens
en verwijdering van kernwapens en hun overbrengingsmiddelen uit de nationale
arsenalen overeenkomstig een Verdrag inzake algemene en volledige ontwapening onder
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
72
strenge en doeltreffende internationale controle;
Eraan herinnerend dat Staten zich, in overeenstemming met het Handvest der Verenigde
Naties, in hun internationale betrekkingen moeten onthouden van bedreigingen met of
gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van enige
Staat, of op enige andere wijze die onverenigbaar is met de Doeleinden van de Verenigde
Naties en dat het tot stand brengen en de handhaving van de internationale vrede en
veiligheid dienen te worden bevorderd met een zo gering mogelijke aanwending van de
menselijke en economische hulpbronnen van de wereld voor bewapening,
Zijn overeengekomen als volgt:
Artikel I
Iedere kernwapenstaat die Partij is bij dit Verdrag verbindt zich, kernwapens of andere
nucleaire explosiemiddelen, dan wel de beschikkingsmacht over zodanige wapens of
explosiemiddelen noch direct noch indirect aan welke ontvanger dan ook over te dragen,
noch een niet-kernwapenstaat op enigerlei wijze te helpen, aan te moedigen of te
bewegen kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen te vervaardigen of
anderszins te verwerven of de beschikkingsmacht over zodanige wapens of
explosiemiddelen te verwerven.
Artikel II
Iedere niet-kernwapenstaat, die Partij is bij dit Verdrag, verbindt zich, de overdracht door
welke Verdragen dan ook van kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen of van
de beschikkingsmacht over zodanige wapens of explosiemiddelen noch direct noch
indirect te aanvaarden, noch kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen te
vervaardigen of anderszins te verwerven en evenmin te trachten hulp te verkrijgen bij de
vervaardiging van kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen of zodanige hulp te
aanvaarden.
Artikel III
1.
2.
Iedere niet-kernwapenstaat die Partij is bij dit Verdrag verbindt zich tot de
aanvaarding van waarborgen, neergelegd in een Overeenkomst waarover zal
worden onderhandeld en die zal worden gesloten met de Internationale Organisatie
voor Atoomenergie in overeenstemming met het Statuut en het waarborgstelsel van
die organisatie, welke waarborgen uitsluitend verificatie tot doel hebben van de
naleving van de verplichtingen die hij ingevolge dit Verdrag op zich heeft genomen
ten einde te voorkomen, dat kernenergie in plaats van voor vreedzame doeleinden
wordt aangewend voor kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen. De
procedures voor de op grond van dit artikel vereiste waarborgen worden in acht
genomen ten aanzien van basismaterialen en bijzondere splijtbare materialen
ongeacht of deze worden vervaardigd, verwerkt of gebruikt in een grote
kernenergieinstallatie dan wel zich buiten een zodanige installatie bevinden. De op
grond van dit artikel vereiste waarborgen zijn van toepassing op alle
basismaterialen of bijzondere splijtbare materialen bij alle
vreedzame nucleaire werkzaamheden op het grondgebied van die Staat, onder
zijn jurisdictie, of te eniger plaatste onder zijn beschikkingsmacht verricht.
Iedere Staat die Partij is bij dit Verdrag verbindt zich ertoe, a) basismaterialen of
bijzondere splijtbare materialen, of b) uitrusting of materialen die in het bijzonder
zijn bestemd of gemaakt voor de verwerking, het gebruik of de vervaardiging van
bijzondere splijtbare materialen niet te leveren aan niet-kernwapenstaten voor
vreedzame doeleinden, tenzij de basismaterialen of bijzondere splijtbare materialen
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
73
onderworpen zijn aan de op grond van dit artikel vereiste waarborgen.
3.
De op grond van dit artikel vereiste waarborgen worden op zodanige wijze
toegepast, dat wordt voldaan aan Artikel IV van dit Verdrag en dat geen
belemmering ontstaat van de economische en technologische ontwikkeling van de
Partijen of van de internationale samenwerking ten aanzien van werkzaamheden
met betrekking tot het vreedzame gebruik van kernenergie, met inbegrip van de
internationale uitwisseling van kernmaterialen en uitrusting voor de verwerking, het
gebruik of de vervaardiging van kernmaterialen voor vreedzame doeleinden
overeenkomstig het bepaalde in dit artikel en het in de Preambule neergelegde
beginsel van controle.
4.
Overeenkomsten met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie teneinde
aan de in dit artikel gestelde eisen te voldoen worden door niet-kernwapenstaten
die Partij zijn bij dit Verdrag hetzij individueel, hetzij samen met andere Staten
gesloten overeenkomstig het Statuut van de Internationale Organisatie voor
Atoomenergie.De onderhandelingen over die overeenkomsten dienen binnen
180 dagen na de oorspronkelijke inwerkingtreding van dit Verdrag te beginnen. Voor
Staten die hun akten van bekrachtiging na deze periode van 180 dagen neerleggen,
dienen de onderhandelingen over die Overeenkomsten uiterlijk op de datum van
deze neerlegging te beginnen. De overeenkomsten dienen uiterlijk achttien
maanden na de datum waarop de onderhandelingen werden aangevangen in
werking te treden.
Artikel IV
1.
Geen enkele bepaling in dit Verdrag mag worden uitgelegd als van invloed te zijn op
het onvervreemdbare recht van alle Partijen bij het Verdrag om het onderzoek met
betrekking tot en de productie en het gebruik van kernenergie voor vreedzame
doeleinden zonder discriminatie en in overeenstemming met de Artikelen I
en II van dit Verdrag te ontwikkelen.
2.
Alle Partijen bij het Verdrag hebben het recht deel te nemen aan een zo uitgebreid
mogelijke uitwisseling van uitrusting, materialen en wetenschappelijke en
technologische gegevens ten behoeve van het vreedzame gebruik van kernenergie
en verbinden zich ertoe een zodanige uitwisseling te bevorderen. Partijen bij het
Verdrag die zulks kunnen doen, zullen ook medewerken om afzonderlijk dan wel in
samenwerking met andere Staten of internationale organisaties bij te dragen tot de
verdere ontwikkeling van de toepassingen van kernenergie voor vreedzame
doeleinden, inzonderheid op het grondgebied van niet-kernwapenstaten die Partij
zijn bij het Verdrag en zullen daarbij passende aandacht schenken aan de
behoeften van de in ontwikkeling verkerende gebieden van de wereld.
Artikel V
Iedere Partij bij dit Verdrag verbindt zich tot het treffen van passende maatregelen ten
einde te verzekeren, dat eventuele voordelen van vreedzame toepassingen van
kernexplosies in overeenstemming met dit Verdrag onder passend internationaal toezicht
en door middel van passende procedures op niet-discriminatoire basis ter beschikking
zullen komen van niet-kernwapenstaten die Partij zijn bij dit Verdrag en dat de kosten die
aan deze partijen voor de gebruikte explosiemiddelen in rekening gebracht worden zo
laag mogelijk zullen zijn en dat daarin de kosten voor onderzoek en ontwikkeling niet
begrepen zullen worden. Niet-kernwapenstaten die Partij zijn bij dit Verdrag zullen die
voordelen ingevolge een bijzondere internationale overeenkomst of overeenkomsten
kunnen verkrijgen door bemiddeling van een passend internationaal orgaan waarin de
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
74
niet-kernwapenstaten voldoende vertegenwoordigd zijn. Onderhandelingen over dit
onderwerp zullen zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van het Verdrag aanvangen.
Niet-kernwapenstaten die Partij zijn bij dit Verdrag zullen, wanneer zij dat wensen, die
voordelen ook kunnen verkrijgen ingevolge bilaterale overeenkomsten.
Artikel VI
Elke van de Partijen bij dit Verdrag verbindt zich ertoe te goeder trouw onderhandelingen
te voeren omtrent doeltreffende maatregelen met betrekking tot spoedige beëindiging van
de nucleaire bewapeningswedloop en tot nucleaire ontwapening en omtrent een Verdrag
inzake algemene en volledige ontwapening onder strenge en doeltreffende internationale
controle.
Artikel VII
Geen enkele bepaling in dit Verdrag tast het recht van een groep Staten aan, regionale
Verdragen te sluiten ten einde algehele afwezigheid van kernwapens op hun
onderscheiden grondgebied te verzekeren.
Artikel VIII
1.
Iedere Partij bij dit Verdrag kan voorstellen doen tot wijziging van dit Verdrag.
De tekst van iedere voorgestelde wijziging wordt voorgelegd aan de
depotregeringen, die deze bij alle Partijen van het Verdrag doen toekomen. Daarna
roepen, indien ten minste een derde van de Partijen bij het Verdrag zulks verzoekt,
de depotregeringen ter bespreking van bedoelde wijziging een conferentie bijeen,
waartoe zij alle Partijen bij het Verdrag uitnodigen.
2.
Iedere wijziging van dit Verdrag moet worden goedgekeurd met een meerderheid
van de stemmen van alle Partijen bij het Verdrag, daaronder begrepen de stemmen
van alle kernwapenstaten die Partij zijn bij dit Verdrag en van alle andere
Partijen die op het tijdstip, waarop de wijziging wordt toegezonden, lid zijn van de
Raad van Beheer van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie. De
wijziging wordt ten aanzien van elke Partij die haar akte van bekrachtiging van de
wijziging neerlegt van kracht na neerlegging van de akten van bekrachtiging door
een meerderheid van alle Partijen, daaronder begrepen de akten van bekrachtiging
van alle kernwapenstaten die Partij zijn bij dit Verdrag en van alle andere partijen
die ophet tijdstip, waarop de wijziging wordt toegezonden, lid zijn van de Raad van
Beheer van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie. Daarna wordt zij ten
aanzien van iedere andere Partij van kracht op het ogenblik waarop deze haar akte
van bekrachtiging van de wijziging neerlegt.
3.
Vijf jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag wordt er door de Partijen bij het
Verdrag te Genève (Zwitserland) een conferentie belegd, met het doel de werking
van het Verdrag aan een onderzoek te onderwerpen ten einde te verzekeren dat de
doeleinden van de Preambule worden verwezenlijkt en dat de bepalingen van het
Verdrag worden nagekomen. Daarna kan met tussenpozen van vijf jaar een
meerderheid van de Partijen bij het Verdrag, door indiening van een daartoe
strekkend voorstel bij de depotregeringen, de bijeenroeping verkrijgen van verdere
conferenties met hetzelfde doel van een onderzoek van de werking van het Verdrag.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
75
Artikel IX
1.
Dit Verdrag staat voor alle Staten voor ondertekening open. Iedere Staat die het
Verdrag niet voor de datum van inwerkingtreding overeenkomstig lid 3, van dit
artikel ondertekent, kan te allen tijde tot dit Verdrag toetreden.
2.
Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd door de ondertekenende Staten.
De akten van bekrachtiging en de akten van toetreding worden neergelegd bij de
regering van de Verenigde Staten van Amerika, de regering van het Verenigd
Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de regering van de Unie van
Sovjet Socialistische Republieken die hierbij worden aangewezen als
depotregeringen.
3.
Dit Verdrag treedt in werking na bekrachtiging door de depotregeringen en veertig
andere Staten die dit Verdrag hebben ondertekend en de neerlegging van hun
akten van bekrachtiging. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder een
kernwapenstaat verstaan een Staat die een kernwapen of ander nucleair
explosiemiddel vóór 1 januari 1967, heeft vervaardigd en tot ontploffing heeft
gebracht.
4.
Ten aanzien van Staten wier akten van bekrachtiging of van toetreding na de
inwerkingtreding van dit Verdrag worden neergelegd, treedt het in werking op de
datum van de neerlegging van hun akten van bekrachtiging of van toetreding.
5.
De depotregeringen doen alle ondertekenende en toetredende Staten onverwijld
mededeling van de datum van iedere ondertekening, de datum van de neerlegging
van iedere akte van bekrachtiging of van toetreding, de datum van inwerkingtreding
van dit Verdrag, alsmede van de datum van ontvangst van elk verzoek een
conferentie te beleggen of van elke andere kennisgeving.
6.
Dit Verdrag wordt door de depotregeringen geregistreerd ingevolge artikel 102 van
het Handvest der Verenigde Naties.
Artikel X
1.
Iedere partij heeft, in de uitoefening van haar nationale soevereiniteit, het recht het
Verdrag op te zeggen indien zij van mening is dat buitengewone gebeurtenissen die
betrekking hebben op het onderwerp van dit Verdrag de hoogste belangen van het
land in gevaar hebben gebracht. Zij stelt alle andere Partijen bij het Verdrag,
alsmede de Veiligheidsraad der Verenigde Naties, drie maanden van tevoren van
deze opzegging in kennis. Deze kennisgeving dient een beschrijving te bevatten
van de buitengewone gebeurtenissen die, naar haar oordeel, haar hoogste
belangen in gevaar hebben gebracht.
2.
Vijfentwintig jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag wordt een conferentie
belegd ten einde te beslissen of het Verdrag voor onbeperkte tijd van kracht zal
blijven, dan wel of het voor één of meer nieuwe bepaalde perioden zal worden
verlengd. Deze beslissing wordt genomen door een meerderheid van de Partijen bij
het Verdrag.
Artikel XI
Dit Verdrag, waarvan de Engelse, de Russische, de Franse, de Spaanse en de Chinese
tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt neergelegd in de archieven van de depot-regeringen,
die daarvan voor eensluidend gewaarmerkte afschriften doen toekomen aan de
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
regeringen der ondertekenende en toetredende Staten.
Ten blijke waarvan de ondertekenenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag
hebben ondertekend.
Gedaan in drievoud, te Londen, Moskou en Washington, 1 juli 1968
76
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
77
Bijlage 3 : Lijst met de status van de landen volgens waarborgovereenkomst per
25 /11/2004 [36]
1.
Niet-kernwapen staten aangesloten bij het NPV en met inspectieakkoorden
(waarborgovereenkomsten) van kracht (INFCIRC/153):
Afghanistan, Albanië, Algerije, Antigua en Barbuda, Argentinië, Armenië, Australië,
Azerbeidzjan, Bahamas, Bangladesh, Barbados, Belarussia, België, Belize, Bhutan,
Bolivië, Bosnië-Herzegovina, Brazilië, Brunei Darussalam, Bulgarije, Burkina Faso,
Cambodja, Canada, Chili, Columbia, Democratische Republiek Congo, Costa Rica,
Cyprus, Denemarken, Dominica, Dominicaanse Republiek, Duitsland, Ecuador, Egypte, El
Salvador, Estland, Ethiopië, Fidji, Filippijnen, Finland, Gambia, Georgië, Ghana, Grenada,
Griekenland, Guatemala, Guyana, Heilige Stoel, Honduras, Hongarije, IJsland Indonesië,
Iran, Irak, Ierland, Italië, Ivoorkust, Jamaica, Japan, Jemen, Jordanië, Joegoslavië (Servië
en Montenegro), Kazakstan, Kiribati, Democratische Volksrepubliek Korea, Republiek
Korea, Kroatië, Koeweit, Laos, Lesotho, Letland, Libanon, Libië, Liechtenstein, Litouwen,
Luxemburg, Macedonië, Madagaskar, Malawi, Maleisië, Malediven, Mali, Malta, Marokko,
Mauritius, Mexico, Monaco, Mongolië, Myanmar, Namibië, Nauru, Nepal, Nederland,
Nicaragua, Nieuw-Zeeland, Nigeria, Noorwegen, Oekraïne, Oezbekistan, Oostenrijk,
Panama, Papoea Nieuw Guinea, Paraguay, Peru, Polen, Portugal, Roemenië, Samoa,
San Marino, Santa Lucia, Senegal, Singapore, Sint Christophe-en-Nevis, Sint Vincent en
de Grenadinen, Slovenië, Slowakije, Solomon Eilanden, Spanje, Sri Lanka, Sudan,
Suriname, Swaziland, Syrië, Taiwan, Thailand, Tonga, Trinidad en Tobago, Tsjechië,
Tunesië, Turkije, Tuvalu, Uruguay, Venezuela, Verenigde Arabische Emiraten, Vietnam,
Zaïre, Zambia, Zimbabwe, Zuid-Afrika, Zweden, Zwitserland.
2.
Niet-kernwapen Staten aangesloten bij het NPV, de Verdragen van Tlatelolco en/of
Rarotonga met inspectieakkoorden volgens deze Verdragen nog niet van kracht:
Bahrein, Benin, Botswana, Burundi, Centraal Afrikaanse Republiek, Congo, Cuba,
Djibouti, Equatoriaal Guinea, Eritrea, Gabon, Guinea, Guinee-Bissau, Haïti, Kaap
Verdische Eilanden, Kameroen, Kenia, Kirgizië, Komoren, Liberia, Marshall eilanden,
Mauretanië, Micronesië, Moldavië, Mozambique, Niger, Oeganda, Oman, Oost Timor,
Palau, Qatar, Rwanda, Sao Tome en Principe, Saoedi-Arabië, Seychellen, Sierra Leone,
Somalië, Tadzjikistan, Tanzania, Togo, Tsjaad, Turkmenistan, Vanuatu .
3.
Niet-kernwapenstaten met garantieovereenkomsten volgens INFCIRC/66:
Indië, Israël, Pakistan.
Argentinië en Brazilië hebben in 1993 besloten tot een gezamenlijke controle op hun
installaties, het zogenaamde ABACC (Agence Brasilo-Argentine de Comptabilité et de
Contrôle des matières nucléaires) systeem onder de supervisie van het IAEA.
4.
Kernwapenstaten aangesloten bij het NPV met vrijwillig aanbod:
China, Frankrijk, Rusland, Verenigde Staten van Amerika, Verenigd Koninkrijk.
Het aantal landen die het NPV ondertekenen is in voortdurende ontwikkeling. Zo waren er
188 toegetreden landen in december 2004.
SCK•CEN
Non-Proliferatie Verdrag
78
DE AUTEURS
Roland Carchon
Behaalde in 1975 een doctoraat in de Wetenschappen, richting kernfysica aan de
Rijksuniversiteit Gent.
Van 1977 tot 2002 was hij werkzaam aan het Studiecentrum voor Kernenergie
(SCK•CEN) te Mol, eerst als veiligheidsverantwoordelijke in de plutonium laboratoria,
daarna als stafmedewerker in het Safeguardsproject (splijtstofcontrole) en sinds 1985 als
projectleider van het Safeguardsproject. Thans is hij werkzaam voor het IAEA in het
Safeguards Department. Hij schreef de eerste versie van deze brochure, uitgegeven in
1995.
Klaas van der Meer ([email protected])
studeerde experimentele natuurkunde aan de Universiteit van Amsterdam en de
Technische universiteit van Delft.
Van 1986 tot 1990 werkte hij als medewerker in het safeguardsproject van het
Nederlandse onderzoekscentrum ECN te Petten.
Sinds 1990 werkt hij op het Studiecentrum voor Kernenergie SCK•CEN te Mol. Vanaf
2002 is hij projectleider van het Safeguardsproject. Hij verzorgde de actualisering van de
tekst in 2004.
8 SCK•CEN - 2005 Roland Carchon, Klaas van der Meer
Niets in deze uitgave mag vermenigvuldigd worden zonder
de uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de auteur.
Download