Eindhoven University of Technology MASTER Vliegtijdmetingen aan een tweedimensionaal elektronengas in een GaAs/AlGaAs heterostructuur Gorissen, W.T. Award date: 1989 Disclaimer This document contains a student thesis (bachelor's or master's), as authored by a student at Eindhoven University of Technology. Student theses are made available in the TU/e repository upon obtaining the required degree. The grade received is not published on the document as presented in the repository. The required complexity or quality of research of student theses may vary by program, and the required minimum study period may vary in duration. General rights Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain Take down policy If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim. Download date: 18. Jul. 2017 Technische Universiteit Eindhoven Faculteit der Technische Natuurkunde Oktober 1989 Vliegtijdmetingen aan een tweedimensionaal elektronengas in een GaAs/ AlGaAs heterostruduur. W. Gorissen Verslag van een afstudeerwerk, verricht in de groep Halfgeleiderfysica van de vakgroep Vaste Stof. Begeleider: Drs. E.A.E. Zwaai Afstudeerhoogleraar: Prof. dr. J.H. Wolter SAMENVATTING Tijdens dit afstudeerwerk is een bestaande opstelling voor vliegtijdmetingen (Time-of-Flight) aan elektronen in een tweedimensionaal elektronengas (2DEG) verder ontwikkeld en geschikt gemaakt voor metingen bij lage temperatuur (77 Kelvin). Bij vliegtijdmetingen worden m.b.v. laserlicht locaal ladingdragers geëxciteerd. Deze ladingdragers gaan bewegen onder invloed van een extern over het preparaat aangelegd veld. Door de korte diëlectrische relaxatietijd van het 2DEG kan er wegens de vereiste ladingsneutraliteit alleen ambipolaire beweging van de ladingdragers optreden. Bij ambipolaire beweging is de beweging van gaten en elektronen gekoppeld, ze bewegen samen door het preparaat. Uit de tijd die de ladingdragers nodig hebben om het preparaat over te steken, kan de ambipolaire beweeglijkheid van de ladingdragers bepaald worden. Bij ambipolaire beweging wordt het meetsignaal gevormd door de verandering van de geleidingsstroom door het preparaat t.g.v. de weerstandsverandering van het preparaat bij aanwezigheid van de extra ladingdragers. Metingen bij kamertemperatuur (300 Kelvin) hebben aangetoond dat er verschillende processen bijdragen aan het vliegtijdsignaaL De snelle bijdrage met tijden korter dan 15ns wordt veroorzaakt door elektron-gat paren geëxciteerd in het GaAs, waarvan de elektronen in het 2DEG ingevangen zijn. De bijdrage voor tijden groter dan 20ns wordt waarschijnlijk veroorzaakt door elektronen geëxciteerd uit diepe donoren (DX-centra) in het AlGaAs, die naar het 2DEG getunneld zijn. Deze laatste bijdrage aan het meetsignaal kan verzadigd worden door een continue achtergrond belichting met een Quartz halogeen lamp. De metingen tonen verder dat hoewel er ook drift van de ladingdragers wordt gemeten, de diffusiebijdrage aan het signaal overheerst. Hierdoor is het niet mogelijk de ambipolaire driftbeweeglijkheid te bepalen. Bij lagere temperaturen zal de diffusiebijdrage afnemen waardoor bepaling van de ambipolaire driftbeweeglijkheid mogelijk moet worden. Tijdens dit afstudeerwerk zijn nog geen metingen bij lage temperatuur verricht. Door de grotere gevoeligheid van de meetopstelling kan ook het tijdsopgeloste laterale fotoeffect worden gemeten. Het laterale fotoeffect is het ontstaan van een spanning evenwijdig aan een heterojunctie bij nonuniforme belichting. Het meetsignaal wordt alleen veroorzaakt door de ambipolaire beweging van de elektron-gat paren. Het meetsignaal is nu nul voor tijden groter dan 20ns, hetgeen een extra aanwijzing is dat deze bijdrage wordt veroorzaakt door elektronen uit donoren in het AlGaAs. Uit de theorie voor ambipolaire beweging volgt dat de ambipolaire driftbeweeglijkheid van elektronen in het 2DEG voornamelijk bepaald wordt door de driftbeweeglijkheid van de gaten in het GaAs. De vliegtijdmeting is dus niet geschikt om de driftbeweeglijkheid van de elektronen in het 2DEG te bepalen. 2 INHOUDSOPGAVE Pagina 1. Inleiding . ...... .. .... ....... ..... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ...... ............ ...... ...... .......... 3 2. Theorie ....................................................................................................... 4 2.1. Het tweedimensionale elektronengas .................................................. 4 2.1.1. Inleiding ................................................................................ 4 2.1.2. Transport in het 2DEG .......................................................... 5 2.2. Vliegtijdmetingen .............................................................................. 7 2.2.1. Inleiding ................................................................................ 7 2.2.2. Continuiteitsvergelijking voor ambipolaire beweging .............. 10 2.2.3. Informatie uit vliegtijdmetingen ............................................ 12 2.2.4. Vliegtijdmetingen aan het 2DEG ........................................... 13 2.3. Het tijdopgeloste laterale fotoeffect .... ...... ...... .. .......... ...... ...... ...... .. 3. De Experimenten ........ ... ....... .................. .. .. . ...... .. .... .... .. ...... ...... .. .... .... 3.1. De opstelling .................................................................................... 3.2. Het preparaat ................................................................................... 3.3. De meetmethode ............................................................................... 3.3.1. De vliegtijdmetingen ............................................................. 3.3.2. Het tijdopgeloste laterale fotoeffect ....................................... 3.4. Uitvoering van de metingen .............................................................. 4. Resultaten en diskussie ............................................................................... 15 18 18 26 27 27 28 29 31 4.1. Vliegtijdmetingen ............................................................................. 31 4.1.1. TOF-signaal als functie van lichtintensiteit ........................... 4.1.2. TOF-signaal als functie van achtergrondbelichting ................ 4.1.3. TOF-signaal als functie van veldsterkte ................................ 4.1.4. TOF-signaal als functie van veldsterkte en preparaatlengte ... 4.1.5. TOF-signaal als functie van plaats van belichten ................... 4.2. Tijdopgeloste laterale fotoeffect ...................................................... 31 32 33 34 35 36 5. Discussie en conclusies ................................................................................ 38 Literatuurlijst ................................................................................................ 40 Lijst van gebruikte symbolen .......................................................................... 42 3 1. INLEIDING Met groeitechnieken als MBE (Molecular Beam Epitaxy) en MOCVD (Metal Organic Chemica! Vapour Deposition) is het mogelijk om zeer nauwkeurig gedefinieerde halfgeleiderstructuren te groeien (monolaag precisie). Toepassen van modulatie datering bij het groeien van groep III-V halfgeleider heterostructuren (b.v. GaAs-AlGaAs), heeft geleid tot zeer snelle devices. De hoge snelheid ontstaat door de ruimtelijke scheiding tussen de geïoniseerde donoren en het geleidende kanaal dat ontstaat op het GaAs/ AlGaAs interface, het twee-dimensionale elektronengas (2DEG). De elektronen in het 2DEG hebben een ongekend hoge beweeglijkheid of mobiliteit, waardoor zeer snelle schakeltijden mogelijk worden. De beweeglijkheid van de elektronen in het 2DEG kan op verschillende manieren bepaald worden. Hierbij gaat het meestal om een bepaling van de Hall-beweeglijkheid (b.v. Van de Pauw metingen), waaruit de drift beweeglijkheid wordt afgeleid. In de groep Halfgeleiderfysica van de vakgroep Vaste Stof wordt op dit moment gewerkt aan een optische meetmethode om de drift beweeglijkheid rechtstreeks te bepalen: De vliegtijd metingen. In het kader van dit onderzoek is een bestaande meetopstelling voor de vliegtijd metingen (Ref. 1.) verder ontwikkeld. De meetnauwkeurigheid is vergroot en de opstelling is geschikt gemaakt voor metingen bij lagere temperaturen. Er zijn vliegtijdmetingen bij kamertemperatuur uitgevoerd en de uit deze metingen verkregen inzichten, zijn verwerkt in de theorie van hoofdstuk 2. 4 2. THEORIE 2.1. Het tweedimensionale elektronengas 2.1.1. Inleiding Sinds de ontwikkeling van de Moleculaire Bundel Epitaxie techniek (MBE) is er veel aandacht besteed aan selectief gedoteerde heterostructuren. Epitaxie is het epitaxiaal groeien van lagen, waardoor de kristalroosters van de respectievelijke lagen op elkaar aansluiten. In figuur 2.1 is de structuuropbouw gegeven voor een GaAs/ AlGaAs heterojunctie. r------..,. D Ga.\1 cap layer type AlC&AI 2DEC undoped AlGaAl undoped CaAa ami inaulatiq CIA• aubatrate Figuur 2.1. De opbouw van een GaAs/ AlGaAs heterojunctie. Op een semi-isolerend substraat van GaAs wordt eerst een bufferlaag ongedateerd GaAs gegroeid. Deze laag is zwak p-type door de natuurlijke verontreiniging met koolstof. Hierop wordt een laag ongedateerd AlxGa 1_xAs (de spacer), een laag met Si-donoren gedoteerd AlxGa 1_xAs en een deklaag GaAs gegroeid. De deklaag voorkomt diffusie van het Aluminium uit het oppervlak en maakt contactering eenvoudiger. In thermisch evenwicht moeten de Fermi-niveaus van alle opeenvolgend gegroeide lagen aan elkaar gelijk zijn. Er vindt derhalve ladingsnitwisseling plaats tussen het GaAs en het n-type gedoteerde AlGaAs tot door de opbouw van een tegenwerkend veld een evenwicht bereikt wordt. Als de bandbuiging die ontstaat zo groot is dat de geleidingsband tot onder het ferminiveau reikt, zal zich in de ontstane potentiaalput een tweedimensionaal elektronengas (2DEG) vormen. Dit is weergegeven in figuur 2.2. d !si I I Figuur 2. 2. Schematische weergave bandbuiging in heterojunctie. 5 De elektronenconcentratie in het 2DEG hangt af van de donorconcentratie in het gedoteerde AlGaAs en van de dikte van de spacer. Deze spaeer heeft tot doel de electronen en geïoniseerde donoren ruimtelijk te scheiden, waardoor de elektronen een hoge beweeglijkheid krijgen. De 2DEG elektronen zitten opgesloten in een, in eerste benadering, driehoekige potentiaalput. Hierdoor is de beweging loodrecht op de GaAs-AlGaAs junctie gequantiseerd. Omdat de elektronen evenwijdig aan de junctie nog vrij kunnen bewegen ontstaan er energiebanden waarvan er één of meerdere gevuld kunnen zijn. 2.1.2. Transport in een 2DEG De beweeglijkheid van de elektronen kan worden gevonden uit de Boltzmanntransport vergelijking (ref. 2). Deze vergelijking geeft de verdelingsfunctie I van de elektronen over de beschikbare energietoestanden weer en de verandering van f ten gevolge van diffusie en uitwendige krachten (electrisch en magnetisch veld). Bij lage electrische velden is de energie die de elektronen gemiddeld uit het veld opnemen klein t.o.v. de energie die ze al bezitten. Men kan nu de zogenaamde impulsrelaxatietijdbenadering toepassen, waarin men aanneemt dat I als volgt kan worden uitgedrukt: I= lo(E,T) + l1 met l1<<lo (2.1) Hierin is 10 ( E, T) de Fermi-Dirac verdelingsfunctie bij roostertemperatuur T, geldig bij thermodynamisch evenwicht, en 11 de term die de drift van de electronen beschrijft t.g.v. een electrisch veld. De in deze benaderingswijze gebruikte impulsrelaxatietijd r is een maat voor de snelheid waarmee afwijkingen van lo teniet worden gedaan door de verschillende strooimechanismen, nadat het veld verwijderd is. De relaxatietijdbenadering is alleen geldig indien de betrokken strooiprocessen elastische processen zijn. Voor lage electrische velden zijn de volgende strooiprocessen van belang: -Roosterverstrooiing. - Strooiing aan acoustische fononen. - Strooiing aan optische fononen. Dit is een inelastisch proces, de relaxatietijdbenadering is niet geldig. Bij lage temperatuur kan dit strooiproces veelal verwaarloosd worden. -Verstrooiing aan geïoniseerde onzuiverheden (Coulomb-interactie). Er wordt onderscheid gemaakt tussen verstrooiing aan donoren in het AlGaAs, wegens de ruimtelijke scheiding remote impurity scattering genoemd, en geladen onzuiverheden in het GaAs, background impurity scattering genoemd. -Verstrooiing aan neutrale onzuiverheden. -Verstrooiing aan kristaldefecten. De laatste twee bijdragen kunnen door de hoge groei kwaliteit meestal verwaarloosd worden. 6 Een elektron dat beweegt onder invloed van een electrisch veld E heeft de volgende bewegingsvergelijking (Ref. 3): (2.2) waarin r de impulsrelaxatietijd en Tc de golfvector van het elektron is. In stationaire toestand verdwijnt de eerste term in (2.2) en krijgen we: (2.3) met m* de effectieve massa en vd de driftsnelheid van het elektron. Voor de resulterende beweeglijkheid van alle elektronen moet worden gemiddeld over alle elektronen en een groot aantal botsingen. Dit levert uiteindelijk: vd e"E = -* m <r> (2.4) De driftbeweeglijkheid is gedefinieerd als de evenredigheidsfactor tussen het aangelegde electrische veld en de resulterende driftsnelheid. (2.5) Als er sprake is van meerdere strooimechanismen, wordt voor de totale beweeglijkheid meestal Matthiesen's Rule toegepast: 1 1 1 1 ---=-+-+ ... +~tot ~~ ~2 ~n (2.6) Deze aanname is alleen geldig mits de strooiprocessen onafuankelijk zijn en één strooiproces bovendien dominant. Voor hogere electrische velden is de relaxatietijdbenadering niet meer geldig. Dan kan de Boltzmann vergelijking b.v. opgelost worden via Monte-Carlo methoden. In de volgende paragrafen zal beschreven worden hoe de drift beweeglijkheid experimenteel bepaald kan worden uit vliegtijdmetingen 7 2.2. Vliegtijdmetingen 2.2.1. Inleiding De meeste methoden om de driftbeweeglijkheid J.Ld in een halfgeleider preparaat te bepalen gaan uit van de Hall-beweeglijkheid J.L)l· De driftbeweeglijkheid volgt hieruit door te delen door de strooifactor volgens lref. 4): · J.Lh <r 2> = <r> 2 J.Ld (2.7) Het is dan van belang om de strooiprocessen in het halfgeleidermateriaal te kennen. Een veel direktere methode om de drift beweeglijkheid van elektronen en gaten te bepalen is met behulp van vliegtijdmetingen, in de literatuur meestal Time-of-Flight (TOF) experimenten genaamd (ref. 5,6,7,8). Het principe van de metingen is zeer eenvoudig: Er wordt een electrisch veld aangelegd over een halfgeleiderpreparaat. Bij één van de contacten worden elektron-gat paren gegenereerd. Dit gebeurt onder invloed van ioniserende straling, b.v. licht. Ten gevolge van het electrische veld gaan de ladingdragers bewegen, waardoor een fotostroom Ir ontstaat. De tijd T1 dat de fotostroom loopt, komt overeen met de tijd die de ladingdragers nodig hebben om het preparaat met lengte L over te steken. Daaruit is de driftsnelheid 'lid van de ladingdragers te berekenen: (2.8) Een belangrijke parameter bij de experimenten is de diëlectrische relaxatietijd rd van het te onderzoeken materiaal, gegeven door: (2.9) met p de soortelijke weerstand en E de diëlectrische constante van het materiaal. De diëlectrische relaxatietijd is de tijd, nodig voor het herstellen van de ladingsneutraliteit na een injectie van ladingdragers in een vaste stof, onafhankelijk van extern aangelegde velden. In een materiaal, waarin de diëlectrische relaxatietijd groot is ten opzicht van Th kan ruimtelading bestaan. Gedurende de meting kunnen de gaten en elektronen dus onafhankelijk van elkaar bewegen (unipolair gedrag). De elektronen bewegen onder invloed van het electrische veld, naar het positieve contact, de gaten naar het negatieve contact. Als de diëlectrische relaxatietijd kort is ten opzicht van Tb dan zal wegens de vereiste ladingsneutraliteit de beweging van gaten en elektronen gekoppeld zijn ~ meet men de ambipolaire beweeglijkheid. Deze situatie doet zich meestal voor In halfgeleidermaterialen. In de volgende paragraaf zal dieper op het ambipolaire gedrag worden ingegaan. 8 Bij het berekenen van de fotostroom moeten twee experimentele situaties onderscheiden worden. Het preparaat kan ohmse (=geleidende) of blokkerende (=niet geleidende) contacten hebben. In de laatst genoemde situatie loopt er geen geleidingsstroom door het preparaat en kan het preparaat gezien worden als een condensator. De geëxciteerde ladingdragers bewegen onder invloed van het electrische veld en induceren een fotostroom in het uitwendige circuit. Deze verplaatsingsstroom kan berekend kan worden uit het geleverde vermogen Waan de ladingdragers (theorie EM-velden). W = kracht x snelheid Voor de elektronen wordt dit: (2.10) Hierin is Q de totale lading van de gegenereerde elektronen N, E het electrische veld, n(x) de elektronenverdeling, e de eenheidslading, vd de driftsnelheid van de elektronen en Vp/ L het aangelegde veld. Het toe~evoerde vermogen is ook gelijk aan Ir VP. Door gelijk stellen hiervan aan vgl (2.10) volgt voor de fotostroom (ref. 5): voor t<T1 (2.11) voor t>T1 Een zelfde vergelijking kan ook worden afgeleid voor de fotostroom t.g.v. de beweging van de gaten. De totale fotostroom volgt uit sommatie van de bijdrage van gaten en elektronen. In figuur 2.3 is de situatie weergegeven voor unipolaire beweging van de ladingdragers, wanneer bij het negatieve contact wordt belicht. De elektronen steken het preparaat over, de gaten verdwijnen direct in het contact en dragen niet bij aan de fotostroom. --- -~ + ~ d/ F- l ·I ,, I 0 Tt Figuur 2.9. A) Principe TOF-techniek en B) Fotostroom t.g.v. de drift van de elektronen. De vorm van het TOF~ignaal kan afwijken van die in figuur 2.3.B is getoond en dit kan de volgende oorzaken hebben: Een niet homogeen electrisch veld over het preparaat. Een verstoring van de fotostroom door in het preparaat aanwezige ruimtelading. Indien de hoeveelheid gegenereerde ladingdragers te groot is, zal de optredende ruimtelading het electrische veld en dus de fotostroom verstoren. 9 Variatie van het aantal ladingdragers door trapping en detrapping en door recombinatie. Diffusie van de ladingdragers, waardoor de afvaltijd van het signaal groter wordt. Deze effecten zijn weergegeven in figuur 2.4. 4 c A IF 1 ~--_1~--------------~'-· B D Figuur 2.4. Mogelijke signaal vormen van de fotostroom (ref 5) A: Geen trapping, geen diffusie. B: Trapping, geen detrapping en/ of recombinatie. C: Trapping en detrapping en D: Diffusie. Omdat bij ambipolaire beweging van de ladingdragers de bijdragen van de gaten en de elektronen aan de verplaatsingsstroom even groot maar tegengesteld zijn, zal de fotostroom nul zijn. De aanwezigheid van de extra ladingsdragers heeft echter ook een weerstandsverandering van het preparaat tot gevolg, die wel gemeten kan worden. Als een electrisch veld over een preparaat met ohmse contacten geplaatst word, zal er naast de verplaatsingsstroom ook nog een geleidingsstroom zijn. De weerstandsverandering van het preparaat door aanwezigheid van de extra ladingsdragers bij belichting, geeft een verandering in de geleidingsstroom door het preparaat. Bij de nu volgende afleiding van de weerstandsverandering van het preparaat is uitgegaan van een tweedimensionaal elektronengas. Als er niet belicht, wordt loopt er een donkerstroom /d door het preparaat gegeven door: Vp (2.12) Rp Hierin is Vp de spanning over het preparaat en Rp de weerstand van het preparaat. 10 De preparaatweerstand wordt bepaald uit de vierkantsweerstand van het 2DEG volgens: (2.13) met B de breedte van het preparaat en R de vierkantsweerstand gegeven door: 0 1 Ro = n o e J.t d Hierin is (2.14) no de elektronendichtheid zonder belichting en J.td de driftbeweeglijkheid. Bij belichting wordt de elektronendichtheid plaatselijk verhoogd, waardoor de weerstand van het preparaat afneemt. De grote van de extra geleidingsstroom die door het circuit gaat lopen is afhankelijk van de weerstandsverandering !lR. 1- [ L !lR- eB n 0 J.t d - L dx 0 n 0 J.t d +ll n ( x ) J.t a J l (2.15) Hierin is aangenomen dat de beweeglijkheid niet wezenlijk verandert door toevoer van de extra ladingsdragers en de verstoring van het electrische veld te verwaarlozen is. J.ta is de beweeglijkheid van de toegevoerde ladingdragers !l n. Uit vgl 2.15 volgt duidelijk dat deze bijdrage aan de fotostroom afhankelijk is van de dichtheidsverdeling van de elektronen over het preparaat en daardoor b.v. wordt heinvloed door diffusie. Bij ambipolaire beweging van de ladingdragers vormt de verandering van de geleidingsstroom de enige bijdrage aan de fotostroom, en is J.ta de ambipolaire drift-beweeglijkheid. De dichtheidsverdeling van de elektronen kan bepaald worden uit de continuiteitsvergelijkingen voor gaten en elektronen. Dit zal in de volgende paragraaf afgeleid worden voor een materiaal met een korte diëlectrische relaxatietijd en dus ambipolaire beweging van de ladingdragers. 2.2.2. Continuiteitsvergelijking voor ambipolaire beweging. De continuiteitsvergelijking voor behoud van lading luidt: Op -- ar+V.l=O (2.16) met p de lading en I de stroomdichtheid. Uitgaande van de continuiteitsvergelijking kan de ambipolaire diffusievergelijking worden afgeleid, voor een materiaal met een korte diëlectrische relaxatietijd. Dit levert als voorwaarde dat er ladingsneutraliteit moet zijn. De gevolgde afleiding is een bewerking van referentie 9 voor het ééndimensionale geval. 11 Vergelijking {2.16) uitgeschreven voor gaten en elektronen wordt: op o Ip ïft = -e- 1 o x - (p/rp- 9o) en {2.17) met rn en r de levensduur voor elektronen en gaten en g0 de thermische generatie snelbeid per volume eenheid, e is de eenheidslading. De stroomdichtheden worden gegeven door: lp = upEx - op eDp 0 X en In on = UnEx + eDn 0 X {2.18) Hierin zijn Dn en DP de diffusieconstante voor elektronen resp. gaten en Ex het electrische veld. un en up worden gegeven door: {2.19) en zijn de bijdrage van elektronen en gaten aan het geleidingsvermogen: {2.20) 1Jn en 11-p zijn de beweeglijkheid van de elektronen resp. de gaten. De ladingdragersconcentraties worden geschreven als P =Po + l:ip no de en n =n0 + !:in met Po en ladingdragers-concentraties zonder belichting en !:ip en !:in de door belichting gegenereerde ladingdragers. Onder voorwaarde van ladingsneutraliteit, t.g.v. de korte relaxatiet~d, geldt !:ip = !:in. Invullen van vergelijkingen {2.18) in (2.17) geeft: op o2 p OUp oEx 1 0 t = DpïfX'I"- e-7J-f-Ex -e- up~- (p/rp- g0 ) Vermenigvuldiging van {2.21) met Un en up en optellen geeft: o!:in o 2 !:in o!:in 7Jt=Daox2 -J.t.aEx~-!:infr met Jl.a en Da zijn de ambipolaire beweeglijkheid resp. diffusiecoëfficient. (2.22) 12 Omdat wegens de ladingsneutraliteit geldt · p/rp voor toegevoegde lading gedefinieerd als (~g0 ) = .~ nfrn: r, is de levensduur r =~n/r (2.23) De vergelijking voor !:lp wordt verkregen door in vergelijking (2.22) ~n te vervangen door ~p. Jl.a kan zowel positief als negatief zijn, afhankelijk van de ladingdragersconcentratie (J.Ln en Jl.p zijn per definitie positief). Als op t=O de ladingsverdeling gegeven wordt door een gaussisch profiel An 0 An(x,O) = 2J(rr) -(x2j4r) exp (2.24) dan is heeft de ladingsverdeling op t>O ook een gaussisch profiel en wordt gegeven door: An 0 An(x,t) = 2J(rDa[t+r/Da]) (x-paBt)2 exp-(t/r) exp-4Da(t+r/Da) (2.25) Met behulp van deze vergelijking kan de weerstandsverandering uit vgl (2.15) berekend worden. 2.2.3. Informatie uit vliegtijdmetingen Uit vliegtijdmetingen kunnen verschillende soorten informatie gehaald worden. Bepaling van de driftsnelheid hebben we reeds gezien: (2.26) Bij metingen aan een halfgeleider zal wegens de korte relaxatietijd de ambipolai!e driftsnelheid Va gemeten worden. De definitie van T1 is nogmaals gegeven m figuur 2.5. In combinatie met het aangelegde veld E= Vp L (2.27) volgt daaruit de beweeglijkheid van de ladingdragers: (2.28) J.'d = Om een nauwkeurige bepaling van voorwaarden voldaan worden: vd te verkrijgen moet aan een aantal De tijd gebruikt voor de creatie van de ladingdragers moet veel korter zijn dan de oversteektijd T1. 13 De afmeting d van het gebied waarin de ladingdragers worden gegenereerd moet veel kleiner zijn dan de lengteL van het preparaat. De levensduur r van de ladingdragers moet minstens van dezelfde orde van grootte zijn als de oversteektijd. Onder bepaalde condities kan uit de vliegtijdmetingen ook de diffusiecoëfficient bepaald worden (ref. 5). Omdat de tijdsduur waarin de ladingdragers gegenereerd worden niet oneindig kort is heeft het TOF-signaal een bepaalde stijgtijd r8 • Deze stijgtijd kan heinvloed worden door circuit effecten. Door onderlinge afstoting zal de ladingwolk gedurende het oversteken van het preparaat verbreden, (zie vgl 2.25 en figuur 2.5). Hierdoor heeft het signaal een afvaltijd ra>r8 • Figuur 2.5. A: Ladingsverdeling in de loop van de tyd en B: TOF-signaal. Met behulp van ra en r8 kan de diffusiecoëfficient berekend worden. Deze berekeningen vallen echter buiten het bestek van dit afstudeerwerk. Voor berekening hiervan en van andere met TOF-technieken verkrijgbare informatie over b.v. trapping en detrapping en recombinatie wordt verwezen naar b.v. referentie 5 en 10. 2.2.3 Vliegtijdmetingen aan het 2DEG Bij de voorgaande afleidingen voor ambipolaire diffusie is uitgegaan van bulk materiaal. Bij metingen aan het tweedimensionale elektronengas is er een scheiding van de ladingdragers in de richting loodrecht op het interface tussen GaAs/ Al GaAs. Stilzwijgend is aangenomen dat deze ruimtelijke scheiding niet wordt heinvloed door de diëlectrische relaxatietijd. Een argument om deze aanname te rechtvaardigen, is dat het ingebouwde electrische veld loodrecht op de interface dat zorgt voor de ladingsscheiding zeer hoog is. Ook het optreden van b.v. het laterale photoeffect is alleen mogelijk indien de ladingsscheiding loodrecht op de interface, mogelijk is voor tijden langer dan de relaxatietijd. Over het laterale fotoeffect meer in de volgende paragraaf. Uit vliegtijdmetingen kan de beweeglijkheid van de elektronen in een 2DEG niet bepaald worden. Door de korte diëlectrische relaxatietijd wordt altijd de ambipolaire beweeglijkheid J.ta. gemeten. 14 Om deze te meten wordt een electrisch veld aangelegd over het preparaat, evenwijdig aan de tweedimensionale laag. Het preparaat wordt gedurende zeer korte tijd van boven belicht met een smalle streep licht evenwijdig aan de contacten. De golflengte van het licht moet zodanig zijn dat er band-band overgangen kunnen optreden in het GaAs, maar niet in het AlGaAs. Dit wil in de praktijk zeggen dat er met infrarood belicht moet worden. De vrijgemaakte elektronen komen door het ingebouwde veld in het 2DEG terecht, de gaten blijven in het GaAs. Als de golflengte korter is, kunnen er ook band-band overgangen in het AlGaAs optreden. De in het AlGaAs gegenereerde elektronen zullen met een tijdvertraging naar het 2DEG tunnellenen daar bijdragen aan de fotostroom. Een derde overgang die kan optreden is het vrijmaken van elektronen uit diepe donoren in het AlGaAs, de DX-centra. Dit proces treedt ook bij belichting met infrarood nog op, maar zal bij voldoende sterke belichting verzadigen. Hiervan wordt gebruik gemaakt door met een continue achtergrond belichting deze overgang al voor het arriveren van de laserpuls te verzadigen. Wanneer met te hoge intensiteiten wordt belicht, worden er locaal zoveel elektronen vrijgemaakt, dat de bandkromming veranderd. Er wordt dan niet meer aan de beweeglijkheid van het oorspronkelijke 2D EG gemeten. 15 2.3. Het tijdopgeloste laterale fotoeffect Een limietgeval voor de vliegtijdmetingen treedt op wanneer er geen electrisch veld over het preparaat wordt aangelegd. De beweging van de ladingdragers wordt dan uitsluitend bepaald door diffusie. De vliegtijdmeting is dan een meting van het tijdsopgeloste laterale fotoeffect In deze paragraaf wordt de vergelijking voor de ladingsverdeling die ontstaat ten gevolge van het tijdsopgeloste laterale fotoeffect in een p-n-junctie (Ref. 11) herschreven voor een AlGaAs/GaAs heterostructuur (Ref. 12, voor het tijdsonafhankelijke laterale fotoeffect ). Een preparaat wordt belicht met een lijnvormige lichtspot, evenwijdig aan de contacten. De door het licht in het GaAs gegenereerde elektronen bewegen naar het 2DEG, de gaten blijven in het GaAs. Hierdoor ontstaat onder de lichtspot een spanning over de overgang tussen 2DEG en het bulk GaAs (het normale foto effect) en zal er bandbuiging optreden. De ladingdragers vloeien weg uit de belichte zone naar gebieden met grote bandbuiging in het niet belichte gebied (ref. 11, figuur 2.6). Deze ladingstroom parallel aan de overgang veroorzaakt een lateraal spanningsverschil, hetgeen gemeten wordt aan de contacten. Figuur 2. 6. A) Schematische weergave laterale jotoeffect. Aangegeven zijn de creatie van de ladingdragers en de stromen in het 2DEG en GaAs (zie tekst). B) De potentialen Ve en Vp en de resulterende potentiaal Vx· De fotospanning V(x,t) loodrecht op de overgang wordt gegeven door: V(x,t) = Vp(x,t)- Ve(x,t) (2.29) met Vp(x.t) en Ve(z,t) de laterale potentiaal in dep-zijde van het GaAs, resp. het 2DEG (x= 0 is het midden van de belichte lijn). Omdat we een ambipolaire beweging van gaten en elektronen hebben geldt voor de totale laterale stroom Iu(x,t) van gaten en elektronen.: lle(z,t) =- llp(z,t) (2.30) 16 Nemen we de laterale potentialen op grote afstand van de lichtspot z~nde nul en de preparaatweerstand constant, dan volgt uit de voorwaarde van vglt2.30): Pp Vp(x,t) =- Ve(x,t)(2.31) Pe = e of p) is de soortelijke weerstand van de aangegeven gebieden. Vgl (2.29) wordt hiermee Pi (i , V(x,t) = Ve(x,t) [ 1 + Pp/Pe] (2.32) De laterale stroom is gekoppeld aan de fotü--tipanning via de wet van Ohm: avi(x, t) x = -piJu(x,t) a (2.33) met Ju(x,t) (i = e of p) de laterale stroomdichtheid voor gaten resp elektronen. Door recombinatie van ladingdragers zal er een recombinatie stroom Jr(x,t) loodrecht op de overgang zijn. Voor kleine waarde van V(x,t) wordt Jr(x,t) gegeven door: Jr(x,t) = eJ0 V(x,t)/kT (2.34) J0 is de verzadigingsstroomdichtheid van de overgang, T de absolute temperatuur en k de constante van Boltzmann. De fotospanning V( x, t) is gekoppeld aan de veranderde ladingdragersdichtheid tin (referentie 11) volgens: lin(x,t) = Cje V(x,t) (2.35) Hierin is C de capaciteit van de overgang per oppervlakte eenheid. Er moet voldaan worden aan de continuiteitsvergelijking (2.16). Voor het 2DEG kan deze vergelijking herschreven worden als: aJie(x,t) a!in(x,t) ax = -Jr(x,t)- e at +ego (2.36) met tin de verandering van de ladingdragersdichtheid in het 2DEG en 9o de generatie van ladingdragers. Voor het p-GaAs geldt een zelfde vergelijking met lip. Invullen van (2.32 .. 35) in (2.36) geeft met gebruik making van de definitie " Pe(1 + Pp/Pe) en nulstellen van de generatie term: a/in 1 a 2 lin 7Jt = "ca x 2 - eJ 0 Ck T tin (2.37) = 17 Vergelijking van (2.37) met de vergelijking voor ambipolaire diffusie (2.22) laat zien dat dan moet gelden: 1 Da = KC eJ 0 1 en r = Ck T (2.38) Het nulstellen van de generatieterm betekent dat er op t=O een ladingverdeling gegenereerd is en voor t>O gekeken wordt hoe deze verdeling zich ontwikkelt zonder toevoer van extra lading. Wordt op t=O weer een gaussische ladingsverdeling aangenomen als gegeven door vgl. (2.14), dan volgt voor ladingsverdeling op t>O: x2 &no An(x,t) = 2J( 7 Da[t+rfDa]) exp - ( tI r) - ( r ID ) exp 4Dat+ a (2.39) met Da en r gegeven door (2.38). De laterale fotospanning waarvoor vgl (2.35) geldt, heeft dus dezelfde tijd en plaats afhankelijkheid als de ladingsverdeling. De spanning over het preparaat is het verschil tussen de laterale fotospanning bij de contacten. Het contact waarbij belicht wordt is negatief t.o.v. het niet belichte contact. Bij belichting midden op het preparaat is de spanning gemeten aan de contacten nul. 18 3. EXPERIMENTEN 3.1. De meetopstelling Omdat een groot gedeelte van het afstudeerwerk bestond uit het optimaliseren van de bestaande meeto:pstelling en het geschikt maken voor metingen bij lage temperaturen (77 Kelvin), wordt in dit hoofdstuk de opstelling iets uitgebreider beschreven . __,~--------------------------------------------" . .___P_o_mp_-_e_n_d_y_e_-_la_s_e_r S4 --r- ®. ::~ ::~ :: ~ Lamp ... . . ... :: . :: : 11 ~ . ~. :: : S3 L3 : ~ ot ~ "- - ~ ---~ ~ .... i l ................. tl ,, V1 I : L4 LOT ' -+-- •• V2 CL1 CL2 BS1 tl " ,, ~m "'k---------D I : ~--\'"'" L2 I -+-- ~. . bF ~ --;- L5 __i_~ L1 I : ~ ~ Halogeen ÎÎ \ !: ... s1 G··•••••·•L••••••••·"t cryostaat +preparaat a__ s L = Cilinderlens = Spiegel = Lens F = Fiber V = Verzwakker BS = Beam Splitter Figuur 9.1. Schematisch overzicht van de optische elementen van de opstelling. De meetopstelling kan gesplitst worden in eenelectrischeen een optisch gedeelte. Het optische gedeelte is weergegeven in figuur 3.1. Het bestaat uit het lasersysteem als lichtbron, de optiek om een spot op het preparaat te maken en de optiek om laserspot en preparaat af te beelden. Het electrisch gedeelte omvat een pulsgenerator ten behoeve van het electrische veld over het preparaat, de pulstransformator om het TOF-signaal te scheiden van het donkerstroomsignaal, een oscilloscoop als meetinstrument, de trigger-unit voor de metingen en het computersysteem voor de dataverwerking. 19 Het lasersysteem Er zijn twee verschillende lasersystemen gebruikt: De LN103 Stikstoflaser van de firma PRA met dye-laser LN105 beschreven in Ref.l en een Nd:YAG-laser met Coherent Serie 700 dye-laser met cavity dumper. In tabel 3.1. zijn de eigenschappen van beide lasersystemen weergegeven. Laser N2 -laser Soort gas-ontlading Energie/puls Pulsduur Golflengte Rep. rate Triggering 75J.t.J 300ps 337nm 0 .. 10Hz in/extern dye-laser Nd:Y!G-laser dye-laser vaste-stof 1. .2JÛ <20ps 566nm 0 .. 10Hz <100ps 532nm 381Hz mode-locking 1.2nJ <1ps 600nm <3.81Hz in/extern Tabel 9.1. Eigenschappen oon de gebruikte lasersystemen. De N2-laser heeft een aantal beperkingen die hem ongeschikt maken voor de vliegtijd metingen. Deze beperkingen zijn: Laserwerking treedt op in een gasontlading van enkele kiloVolts. Hierdoor treedt de laser ook op als vonkzender en derhalve als bron van electromagnetische storingen. In Ref.! is een aantal maatregelen beschreven waardoor de storing op het meetsignaal van 40 à 50 mV werd teruggebracht tot 3 à 5 mV. Door het aanbrengen van een geaarde, koperen afscherming om de coax-kabels waarmee de signalen worden gemeten, is dit verder teruggebracht tot minder dan 0.5 mV. Dit was noodzakelijk omdat er met kleinere meetsignalen werd gewerkt. Door vonkdoorslag tussen de laserelectroden treedt er snel vervuiling van de electroden op, waardoor de lichtopbrengst zal verminderen en de storing toenemen. De maximale repetitiefrequentie bedraag 10Hz: Om variaties in lichtintensiteit uit te middelen, wordt over meerdere meetwaarden gemiddeld. Door de lage repetitiefrequentie duren de metingen, bij tien keer middelen, ongeveer 20 minuten. In deze tijd is de lichtopbrengst van de laser merkbaar afgenomen. Door de lage repetitiefrequentie is de laserbundel moeilijk zichtbaar. Dit maakt uitlijning van de opstelling zeer moeilijk, en het focuseren van de bundel op het preparaat bijna onmogelijk. Ook het nog te beschrijven afbeeldingssysteem voor het preparaat met laserspot werkt niet t.g.v. de lage gemiddelde lichtintensiteit. 20 Wegens deze beperkingen is overgestapt naar de, door de Nd:YAG-laser, synchroon gepompte dye-laser met cavity-dumper. Voordelen van dit systeem zijn: De metingen worden niet verstoord door het lasersysteem, want er treden geen ontladingen op. De Nd:YAG-laser wordt gepompt met een Krypton booglamp. Er is een hoge gemiddelde bundelintensiteit aanwezig voor het uitlijnen van de ·opstelling. Door de hoge repetitiefrequentie kan de bundelintensiteit met een beschikbare integrerende vermogensmeter worden gemeten, zodat een schatting voor het aantal geëxciteerde electronen in het preparaat kan worden gemaakt. Bij interne triggering van de cavity-dumper kan een repetitiefrequentie van 170kHz tot 3.8MHz bereikt worden. Bij externe triggering van de cavity duroper kon de repetitiefreguentie worden verlaagd tot lager dan 100Hz. Een nadeel van dit systeem is dat, bij externe triggering, de spreiding in de tijdsvertraging tussen triggerpuls en lichtpuls ongeveer 26ns bedraagt {jitter). Hierdoor wordt het noodzakelijk de metingen te synchroniseren met de licht pulsen. De optiek voor vorming laserspot op preparaat De laserbundel wordt eerst door een kort optisch fiber gestuurd. Deze fiber werkt als spatial filter en zet eventuele plaatsfluctuaties van de laserbundel om in intensiteitsvariaties. Zonder dit fiber zou, als de bundel in plaats varieert, de positie van de lichtspot op het preparaat variëren, waardoor er een groter spreiding in de vliegtijd wordt gemeten. De laserbundel wordt met twee spiegels en een lens gefocuseerd zodat maximale inkoppeling in de fiber wordt bereikt. Van de uittredende bundel uit de fiber wordt met een positieve lens een evenwijdige bundel gemaakt, met een doorsnede van ca. 2 cm. Met een 70/30 beamsplitter wordt 30% van de bundel afgetakt naar de optische trigger. De optische trigger (de L-OT van de firma PRA) is een snelle fotodiode die op het moment dat er licht op valt een spanningspuls afgeeft. Met deze puls wordt afhankelijk van de meetconfiguratie de oscilloscoop of het gehele meetsysteem getriggerd. In de bundel zijn een vaste (10x of 100x) en een variabele (0 .. 100x) verzwakker opgenomen, om de intensiteit van het licht te kunnen variëren. Met twee cilinderlenzen en het microscoop objectief wordt de laserbundel op het preparaat gefocuseerd. De spotgrootte bedraagt afhankelijk van het gebruikte objectief 2 tot 3J.ID1 x 100!-'m en is diffractie gelimiteerd. De breedte van de spot wordt geminimaliseerd m.b.v. het afbeeldingssysteem, waarbij de hoogte van 100J.ID1 wordt ingesteld met de cilinderlenzen en deze komt overeen met de breedte van het preparaat. 21 De Qptiek vQQr het afbeeldings-systeem Met het nieuwe afbeeldingssysteem wordt een afbeelding van het preparaat met de laserspot op een scherm gemaakt, zodat de positie van de spot op het preparaat bepaald kan worden, en de spotgrootte geminimaliseerd. De werking is gelijk aan die van een microscoop. Met de Quartz Halogeen lamp (150 of 250 Watt) wordt het preparaat belicht. Met lens 3 wordt het halogeenlicht gefocuseerd tot een spot op afstand 2j4 van lens 4. Als de afstand van lens 4 tot het objectief ook gelijk is aan 2j4, dan wordt de maximale hoeveelheid licht op het preparaat gefocuseerd. De afstand van lens 5 tot het scherm is precies k Als het preparaat in het brandpunt van het objectief (!0 ) staat, zal op het scherm een scherpe afbeelding te zien zijn van het preparaat en de laserspot. De vergroting van de afbeelding is !5/ fo keer en bedraagt afhankelijk van het gebruikte objectief 88, 150, of 195 keer. Het licht van de halogeen lamp wordt in de laserbundel ingekoppeld met twee 50/50 beamsplitters. Met een reflectiecoëfficient van 30% voor het preparaat, zal ongeveer 2% van het halogeen licht bijdragen aan de afbeelding, hetgeen het grote benodigde vermogen verklaart. Bij gebruik van de Stikstof-laser is, door de lage gemiddelde lichtintensiteit, gebruik van het afbeeldingssysteem alleen mogelijk indien een tweede laserbundel met hogere lichtintensiteit wordt gebruikt, die zodanig wordt ingekoppeld dat hij precies samenvalt met de eerste bundel. Hiervoor is een He-Ne-laser gebruikt. Door praktische problemen is het zeer moeilijk om de bundels zo uit te lijnen, dat ze samenvallen en ook nog dezelfde divergentie hebben. De spiegel S& en het objectief zijn gemonteerd op een x,y ,z translatietafel, waarmee de spot gefocuseerd en over het preparaat bewogen kan worden. In figuur 3.2 is het electrische gedeelte van de opstelling gegeven. Lasersysteem ----------------------- .. ------------------------------------------------. :licht versterker 1-----1 eurobus trigger unit optische trigger -··········- 1 .. M68000 pulsgenerator Figuur 9. 2. Schematische weergave electrische componenten van het meetsysteem. 22 De pulsgenerator De spanningsbron die het electrische veld over het preparaat zet is een Er wordt gebruik gemaakt van een gepulst veld in plaats van een contmu veld om opwarming van het preparaat bij hogere velden te voorkomen. De pulsgenerator is een HP214-B die, in een 50 n circuit, pulsen levert met een maximale spanning van 50 V en een pulslengte van 50ns to 10 ms. Omdat bij pulslengten korter dan 700ns de pulsgenerator soms in overload gaat, is 700ns als ondergrens voor de pulslengte genomen. De pulsgenerator wordt extern getriggerd. puls~enerator. De pulstransformator met versterker De metingen hebben een ondergrondsignaal t.g.v. de donkerstroom door het preparaat, dat tot 10x zo groot is als het signaal t.g.v. de laserpuls. Door de ondergrond van het signaal te scheiden, kan de meetnauwkeurigheid vergroot worden. De scheiding gebeurt met een differentiele pulstransformator (Ref. 13). In figuur 3.3. is de pulstransformator weergegeven. Aan ingang B wordt het meetsignaal aangeboden, aan ingang A een blokpuls met gelijke amplitude en pulsduur als de ondergrond van het meetsignaal. Door wederkerige inductie tussen de spoelen ontstaat op de uitgang een signaal dat evenredig is met het verschil van de ingangssignalen, zijnde evenredig met het TOF-5ignaal t.g.v. de laserpuls. Dit signaal wordt versterkt met een HP8447D breedband versterker (0.1 tot 1300 MHz, 26 :t: 1.5 db versterking, inverterend). Figuur 9.9. De pulstransformator. De blokpuls voor kanaal A wordt afgetakt van het signaal van de pulsgenerator. Hierdoor komt de pulslengte precies overeen met de pulslengte van de signaalondergrond. Met een variabele verzwakker worden de amplituden zo goed mogelijk gelijk gemaakt, en met de variabele vertraging de aankomst van de puls bij de transformator getimed. Omdat de pulstransformator in een 50 n circuit geplaatst is, moet de ingangsimpedantie 50 n bedragen. De ine;angsimpedantie kan worden bepaald met een Time Domain Reflectometer lRef. 14). Deze genereert een stapvormige spanningspuls en maakt de reflectie aan de ingang van de trafo zichtbaar. De ingangsimpedantie blijkt tijdsafhankelijk te zijn met een eindwaarde van ongeveer 10 n na 50ns. Door toepassing een L-verzwakker (zie figuur 3.4) wordt dit ongeveer 50 n. De 2x verzwakker zorgt ervoor dat het gedeelte van het signaal dat aan de trafo reflecteert vier keer verzwakt wordt voordat de reflectie via het preparaat weer bij de trafo terugkomt. 23 10 Olm 2x-verzwakker L-verzwakker ~ pulstransformator Figuur 9.4. Ingang p?J.lstransformator met 2x- en L-verzwakker. De oscilloscoop De oscilloscoop is een 125 MHz, twee kanaals, digitale oscilloscoop van de firma Lecroy, met een sampling rate van 100MHz of 5GHz interleaved. De oscilloscoop is uitgerust met een groot aantal functies waarmee het signaal bewerkt kan worden. Een van de functies is het middelen van het signaal over meerdere metingen. Het is mogelijk om de gegevens die de Lecroy inleest, maar ook de bewerkte signalen, via de RS-232 uitgang te versturen naar de M68000 micrcr processor in de Eurobus. Het computersysteem Met de M6800 microprocessor kunnen de gegevens van de Lecroy ingelezen worden en verwerkt met het programma Signal -(Ref. 15). Een Philips P3102 PC dient hierbij als terminal via het programma SmartTerm. Met dit programma kunnen de meetgegevens of de bewerkte gegevens op de floppy disk of de harddisk van de PC worden opgeslagen. Een Vax 11/750 dient als fileserver voor het programma Signa!. Tevens kan de Vax als achergrandgeheugen gebruikt worden. De trigger eenheid De werking van de trigger eenheid is afhankelijk van het lasersysteem dat wordt gebruikl:.en van de triggermode (intern/extern) waarin het systeem gebruikt wordt. Als het N2-lasersysteem wordt gebruikt, dan wordt de trigger eenheid gebruikt beschreven in referentie 1. Deze levert drie pulsen: De eerste laadt de laserkop, de tweede triggert de pulsgenerator en de derde laat de laser afgaan. Door na de versterker voor het signaal van de optische trigger een pulshoogte discriminator te plaatsen, kan de spreiding in de piekhoogte van de laserpulsen worden verkleint. Het versterkte signaal van de optische trigger wordt gebruikt om de oscilloscoop te triggeren. De meetfrequentie wordt bepaald door de klok waarmee de trigger eenheid gestuurd wordt. Als klok dient de externe klok van de Eurobus. Als het lasersysteem met de cavity-dumper wordt gebruikt in de externe trigger mode, dan levert de trigger eenheid 2 pulsen: De eerste om de cavity-dumper te openen en de tweede om de pulsgenerator te triggeren. 24 De trigger eenheid is een extern getriggerde pulsgenerator met twee kanalen. De delay tussen trigger en de uitgaande puls kan voor beide kanalen onafhankelijk gevarieerd worden. De repetitiefrequentie van het licht is weer gelijk aan de frequentie waarmee de eenheid getriggerd wordt door de externe klok van de Eurobus. De oscilloscoop wordt weer getriggerd met de optische trigger. Als het lasersysteem met de cavity-dumper wordt gebruikt in de interne trigger mode, dan is de triggering iets gecompliceerder. De repetitiefrequentie van de laserpulsen is onafhankelijk van de meetfrequentie. De meetfrequentie wordt weer bepaald door de externe klok van de Eurobus. Als een puls van de optische trigger samenvalt met een klokpuls, dan wordt de pulsgenerator getriggerd. Eén van de volgende lichtpulsen wordt gebruikt om de vliegtijd te meten. Deze puls wordt ook gebruikt om de oscilloscoop te triggeren. Dit is weergegeven in figuur 3.5. licht optische trigger klok versterker discriminator pulsgenerator trigger in t-t-----' logische eenheid preparaat trigger osci Iloscoop Figuur 9. 5 Triggering oscilloscoop bij interne triggering van de cavity dump er. De discriminatoren geven bij overschrijding van de drempelwaarde voor het ingangsignaal een NIM-puls met instelbare pulsduur. Met discriminator 1 wordt de klokpuls en met discriminator 2 de trigger-uit puls van de pulsgenerator verlengd tot de tijdsduur tussen twee lichtpulsen. De logische eenheden geven een NIM-puls als er op beide ingangen een signaal groter dan de drempelwaarde staat. Ze werken als AND-poort. De trigger-uit van de pulsgenerator is vertraagd t.o.v. de uitgaande electrische puls. De vertraging is zo ingesteld dat de lichtpuls waarmee gemeten wordt halverwege de electrische pulsduur arriveert. De cryostaat Om vliegtijdmetingen bij lage temperaturen te kunnen doen, is het preparaat gemonteerd in een bad-cryostaat. In de mantel van de cryostaat is een quartz venster aangebracht, waardoor het preparaat met de laserbundel belicht kan worden. Omdat de microscoop objectieven slechts een geringe brandpuntsafstand hebben moet het preparaat vlak achter het venster geplaatst worden. Metingen met een thermokoppel aangebracht naast het preparaat hebben aangetoont dat een temperatuur van 17K kan worden bereikt, zonder veellast van opwarming via 25 het venster. In de cryostaat zijn vijf 50 0 coaxen aangebracht, waarmee electrisch contact met het preparaat wordt gemaakt. De mantels van de coaxen zijn onder in de cryostaat doorverbonden om een optimale transmissie van de spanningspulsen te garanderen. 26 3.2. Bet preparaat De metingen zijn gedaan met preparaat nummer 1557-3. Het preparaat is gegroeid volgens de M.B.E. techniek in Darmstadt. De opbouw van het preparaat is weergegeven in figuur 3.6. 18nm GaAs 40nm 20nm AlxGat-xAs spàcer ~DEG GaAs GaAs Substraat SI Figuur 9. 6. De opbouw van preparaat 1557-9. Op het preparaat is een rechthoekig masker aangebracht. Hierdoor ontstaan vier samples met lengte L=60, 30, 15 resp. 5 p,m. De breedte B van de samples bedraagd 100 p,m. Dit is weergegeven in figuur 3. 7. Ohmse contacten met het 2DEG zijn gemaakt door opdampen en inlegeren van AuGeNi. 60 30 15 5 f--- 0 0.,.. Figuur 9. 7. Masker van preparaat 1557-9. De elektronendichtheid van preparaat 1557-3 bedraagt 7.1x10 15 m- 2 en de mobiliteit bij 300K is 0.83 m2/Vs. De vierkantsweerstand voor dit preparaat bedraagt dus 10600. De sample weerstanden worden dan 640, 318, 160 resp. 53 0 voor het 60, 30, 15 resp. 5 p,m sample. Bij gelijkstroommetingen werden sample weerstanden van 730, 344, 193 en 700 gevonden. Door extrapolatie naar samplelengte nul volgt hieruit een contactweerstand van 3 0 (Ref. 16 ). 27 3.3 De meetmethoden 3.3.1 Vliegtijdmetingen De fotostroom door het preparaat t.g.v. de laserpuls kan op twee manieren gemeten worden: Met gebruik van de pulstransformator of direct met de oscilloscoop. We zullen eerst kijken naar de directe methode. Om de fotostroom te kunnen meten is in serie met het preparaat een meetweerstand Rm opgenomen. Zie figuur 3.8. preparaat Pulsgenerator oscilloscoop Figuur 9.8. Meetconfiguratie bij vliegtijdmetingen. Rm. wordt gevormd door de 500 ingang van kanaal 1 van de oscilloscoop. De spanning V.fg wordt gemeten met kanaal 2. De 500 ingangsimpedantie van dit kanaal dien tevens als afsluitweerstand voor de pulsgenerator. Zonder belichting loopt er een alleen de donkerstroom /d door het preparaat en meten we: VpgRm Vm = Vd = IdRm = R P + R (3.1) m waarbij VP de spanning van de pulsgenerator is, en Rn de weerstand van het preparaat. Îls er belicht wordt dan loopt er ook een fotoafroom Ir en meten we: Vp gRm Vm = Vd + Vr = Rp + Rm + IrRm (3.2} Dit geldt alleen als de weerstand van het preparaat niet te sterk verandert bij het belichten. Het aantal door belichting gecreeerde ladingdragers moet daarom verwaarloosbaar zijn t.o.v. de oorspronkelijk al aanwezige ladingsdragers. De meetweerstand moet veel kleiner zijn dan de weerstand van het preparaat, aangezien anders de aangelegde spanning geheel over de meetweerstand staat. Ook zal als de meetweerstand te groot is, het aangelegde veld over het preparaat ( Vpg- Vm) / L wezenlijk veranderen t.g.v. de fotostroom. Als de waarde voor Rm te klem wordt genomen is het meetsignaal te klein. Door herschrijven van vgl. (3.1) als Rp = (Vpg-Vm)Rm Vm (3.3} 28 is te zien hoe de weerstand van het sample bij hogere velden kan worden bepaald uit gepulste spanningsmetingen. Bij gebruik van de pulsgenerator wordt aan ingang A van de transformator een spanningspuls gelijk aan de donkerspanning Vd aangeboden. De meetweerstand Rm. wordt gevormd door de ingangsimpedantie van ingang B van de transformator (figuur 3.9). Bij belichting van het preparaat verschijnt op de uitgang een spanning Vuit= c.(Vb-Va) = c. Vr, met Vr de spanning t.g.v. de fotostroom. De constante c wordt bepaald door de koppeling tussen in- en uitgang van de transformator en wordt bepaald uit een ijking van de transformator. De spanning Vuit wordt, na versterking gemeten met de 500 ingang van de oscilloscoop. Voor een zaagtandspannin~ is de totale versterking van de pulstransformator (inclusief 2x- en L-verzwakkerJ en de HP8447D-versterker 3.1 2: 0.1 keer. preparaat A B oscilloscoop Pulsgenerator Figuur 9.9. Meetconfiguratie voor TOF-metingen met de pulstransformator. 3.3.2. De tijdopgeloste metingen van het laterale fotoeffect Bij meting van het laterale fotoeffect, wordt een constante spanning gemeten. De meting kan met een hoog-ohmige spanningsmeter gebeuren. Bij meting van het tijdsopgeloste laterale fotoeffect wordt een spanningspuls gemeten. De meting moet laag-ohmig gebeuren, in een 50 Ohm circuit, om reflecties te voorkomen. Door de lage circuitweerstand loopt er een niet verwaarloosbare stroom door het uitwendige circuit. De spanning Vm die dan wordt gemeten is een soort klemspanning met de laterale fotospanning vl als bronspanning. Rm Vm= Rm + Rp Vl (3.4) De weerstand Rm wordt gevormd door de 500 ingangsimpedantie van de HP8447D-versterker die wordt gebruikt om het signaal Vm te versterken. In figuur 3.10 is de meetconfiguratie voor het tijdopgeloste laterale fotoeffect weergegeven. 29 preparaat Versterker A B oscilloscoop Figuur 9.10. Meetconfiguratie voor het tijdopgeloste laterale jotoeffect. De spanning Vm is zeer klein en alleen bij hoge intensiteit van de laserbundel is deze spanning meetbaar. Bij de vliegtijdmetingen waar de intensiteit veellager is, is de bijdrage van het laterale fotoeffect te verwaarlozen. 3.4. Uitvoering van de metingen Bij de metingen met het Nd:YAG-lasersysteem wordt als volgt te werk gegaan: De inkoppeling van de laserbundel in de fiber wordt geoptimaliseerd. Omdat de opstelling niet geheel trillingsvrij is, moet dit soms tussen twee meetseries worden bijgesteld. Bij een hoge repetitiefrequentie van de laser (2MHz) en minimale verzwakking, wordt de laserbundel gefocuseerd op het preparaat m.b.v. het afbeeldingssysteem. Bij deze repetitiefrequentie wordt ook de intensiteit van de bundel gemeten. De intensiteit wordt direct achter de fiber gemeten. De intensiteit op het preparaat wordt gehaald uit een ijkgrafiek voor de transmissie door variabele verzwakker en andere elementen in de opstelling. Het aantal geëxciteerde ladingsdragers wordt berekend met de volgende formule: ~n= ~n= Epuls E f o t o n ( 1 - R) Epuls E f o t on -ax exp voor het GaAs _ (1- R) {1- exp ax) voor het AlGaAs (3.5) met Epuls de energie per lichtpuls op het preparaat bepaald uit de intensiteit en de repetitiefrequentie, Eroton de foton energie behorende bij de golflengte van het licht, R de reflectiecoëfficient van het preparaat (~:: 30%), a de absorptiecoëfficient van het AlGaAs (2.10& m-1) en x de dikte van het AlGaAs plus deklaag. Hierbij is aangenomen dat er geen licht aan de achterzijde van de GaAs-laag uittreedt. 30 De repetitiefrequentie wordt verlaagd tot tussen de 0.1 en 1kHz en de gewenste lichtintensiteit met de verzwakkers ingesteld. Metingen worden verricht in series. A) Bij variabel electrisch veld, b) Bij variabele lichtintensiteit, c) Bij variabele positie van de spot op het preparaat, dJ Bij variabele preparaatlengte en e) Variahele achtergrond belichting met wit licht. Omdat de pulstransformator niet de hele ondergrond van het meetsignaal verwijdert, wordt eerst het signaal zonder belichtingen met de laserpuls een aantal keer met het programma "Signa!" gemiddeld en opgeslagen. Vervolgens wordt het signaal met belichting even vaak gemiddeld en opgeslagen. Het fotosignaal wordt bepaald door de eerste middeling van de tweede af te trekken. Dit kan met Sipalmaar gebeurde meestal acheraf met het Spreadsheet programma "Lotus 123'. Bij de metingen worden twintig middelingen toegepast. Het middelen met de oscilloscoop bleek niet te werken: De oscillocoop gebruikt een 8-bits analoog-digitaal converter, maar bij middeling met functie "Middel" van de oscilloscoop worden er 16-bits data van gemaakt. Omdat het programma "Signal" slechts 8-bits data kon inlezen ging de extra informatie t.g.v. het middelen, door terugconversie naar 8-bits data weer verloren. Indien de data pas met het programma "Signa!" wordt gemiddeld, moet er meer data worden verstuurd, maar blijft de informatie behouden. 31 4. RESULTATEN EN DISCUSSIE 4.1. Vliegtijdmetingen In de volgende paragraaf zal het meetsignaal van de vliegtijdmetingen bekeken worden als functie van de meetvariabelen, zijnde: Veldsterkte, lichtintensiteit, preparaatlengte, intensiteit achtergrondbelichting en plaats van belichten op het preparaat. T~nzij anders vermeld zijn de resultaten verkregen uit metingen bij kamertemperatuur, met de Nd:YAG-laser, de dye-laser op externe triggering en de lichtspot op het midden van het 60 ttm preparaat. De redenen hiervoor zullen nog ter sprake komen. Aan de hand van figuur 4.l.zullen eerst twee karakteristieke kenmerken van het gemeten TOF-signaal beschreven worden: De stijgtijd van het TOF-signaal is 4ns, onafhankelijk van het aangelegde veld, de plaats van belichting of de lichtintensiteit. De karakteristieke stijgtijd van het meetsysteem inclusief het preparaat is korter dan lns, hetgeen geverifieerd is met een snelle pulsgenerator. De stijgtijd van het TOF-signaal wordt dus bepaald door een intrinsiek proces. De elektron-gat paren worden tot lJ.tiD diep in het GaAs gegenereerd. Waarschijnlijk wordt de stijgtijd veroorzaakt door het transport van de geëxciteerde elektronen door het GaAs naar het 2DEG en de daarop volgende invang. Het TOF-signaal bestaat uit minimaal twee bijdragen, hetgeen duidelijk te zien is aan de knik in de signaalcurve, die optreedt bij ongeveer 20ns. In de volgende sub-paragrafen zal aannemelijk gemaakt worden dat de bijdrage voor t< 15ns afkomstig is van elektron-gat paren en voor t> 20 ns door de bijdrage van elektronen afkomstig van de diepe donoren in het AlGaAs. 4.1.1. TOF--signaa1 als functie van lichtintensiteit In figuur 4.1 is het TOF-signaal weergegeven, gemeten bij verschillende lichtintensiteiten van de laserbundeL -o.g" -035% 1\.. I \ I " I \ I\ ,,,, - .. - - 0.90% - - 1.50" \ \"' 11 L \ "\ 40 > g c ...~ " ' ' " ' " ' """\ ' -..,,_"' ............. ' '"' J 0 lL ' ' ::-::. 0 1.5 " - - 2.5" 30 0 .Ë ' -- . . . . 3.5 " ,. 20 - - 9.5" 10 0 0 10 20 30 Tijd [ns] 40 50 0 10 20 30 40 50 Tijd [ns] Figuur 4.1. TOF-Signaal bij variabele lichtintensiteit (100% is 0.2 nJfpuls = 1.4 1018 elekfm2. De Veldsterkte is 0.66kV/cm. 32 Het in de onderschriften bij de figuren aangegeven aantal door het licht geëxciteerde ladingdra~ers is het totale aantal voor GaAs en AlGaAs, en is berekend met formule (3.5). De bijdrage voor het GaAs is ongeveer 85%. In figuur 4.1 is zichtbaar dat de piekwaarde van het TOF~ignaal voor niet te hoge lichtintensiteiten evenredig is met de intensiteit. Als de intensiteit te hoog wordt, worden de elektronen tot diep in het gebied in het GaAs gegenereerd waar de bandbuiging minder sterk is. Hierdoor gaat de levering naar het 2DEG langer duren. Na de snelle stijgtijd neemt het signaal nog langzaam toe en duurt het signaal ook langer. De verhouding tussen piekfotostroom en fotostroom vlak na optreden van de knik in de fotostroomcurve (Fp/ Fk), die l::l 2.5 is voor lage lichtintensiteit, neemt af; bij hoge lichtintensiteit wordt de bijdrage voor t>20 ns dus steeds belangrijker. De piekwaarde van het TOF~ignaal verzadigt en neemt niet meer evenredig toe. Mogelijk is de recombinatie in het GaAs toegenomen, zodat er minder elektronen het 2DEG bereiken. 4.1.2. TOF-signaal als functie van de acht.ergrondbelicht.ing In figuur 4.2 is weer het TOF~ignaal als functie van de intensiteit weergegeven, maar nu wordt het gehele preparaat ook nog continu belicht met de halogeen lamp. Het blijkt dat het signaal voor t>20 ns duidelijk is afgenomen t.o.v. het signaal voor t<15 ns: De verhouding Fp/ Fk gaat van l::l 2.5 zonder, naar l::l 3.3 met achtergrondbelichting. Bij hoge lichtintensiteit treden dezelfde effecten op als bij afwezigheid van de acht.ergrondbelichting. De bijdrage van het fotosignaal voor t>20ns wordt bij hoge intensiteit duidelijk belangrijker. 20 (' ·'"'- - 0.2S" -- 0.65 " 1.1 " 1.8 " .,,t;,[1 ' '"'\- ··\\ ..... '"' .......... ....... 10 20 ~ 50 .... · .. . . --.. .......:·~ 30 Tijd [ns] .Ë 40 § 30 0 lL ----':.~~ 0~~~--~==~==~~~ 0 70 ...,0 '\ ·. ' > 40 50 - /.,, ' .... . \ 1 d "/ l 20 l '' I "" ', ' ' 10 ··" "\. 10 20 .. ' ', 30 . . . . 18 " . ·. ' " \ : - · 23 " '- 0 0 11 " \ " ·. ... ' ~---- ' I 2.6" --6.5% ...I ·/-' ·.. ·.'"' ' .§. 60 t:·· .. \ .,i- ' · ·..\. ' I! 80 ' ' ',··."·.. ·. "\. ' ' -':.~--= 40 50 Tijd [ns) Figuur 4.2. TOF-Signaal bij variabele lichtintensiteit met achtergrond belichting. De Veldsterkte is 0.66kV/cm. 100% lichtintensiteit is 0.29 nJfpuls = 2.4 101 8 elekjm2. In figuur 4.3 is bij één lichtintensiteit het TOF~ignaal met en zonder de achtergrondbelichting weergegeven. Voor t< 15ns verandert het signaal niet, voor t> 20ns neemt het duidelijk af. Een mogelijke verklaring is, dat de bijdrage voor t>20ns wordt veroorzaakt door elektronen geëxciteerd uit donoren in het AlGaAs, die naar het 2DEG getunneld zijn, waar ze een verhoging van het geleidingsvermogen veroorzaken en dus een bijdrage aan het fotosignaal. De 33 afname van het signaal wordt veroorzaakt door terugtunneling van de elektronen naar de donoren in het AlGaAs. Door de achtergrondbelichting wordt er een evenwichtssituatie gecreëerd, waarbij al voor het arriveren van de laserpuls een groter percentage van de donoren leeg is, en deze bijdrage aan het fotosignaal verzadigd is. Er wordt dan aan een vollere potentiaalput gemeten. met meer elektronen in het 2DEG. 6 > 5 f' 4 .§. .E 3 §0 2 0 1 ... u. -Zonder - - met licht o~~--~--~--~--~ 0 10 20 30 40 50 Tijd [ns] Figuur 4.9 Het Tof-Signaal gemeten met en zonder achtergrondbelichting. Veldsterkte is 0.99kVfcm. Lichtintensiteit is 2.5 pJfpuls = 6.110 15 elek/m2• 4.1.3. TOF-signaal als functie van de veldsterkte Omdat de stroomtoename t.g.v. de weerstandsverandering wordt gemeten, moet de amplitude van het TOF-i!ignaal evenredig met het aangelegde veld zijn. In figuur 4.4 is het TOF-i!ignaal weergegeven, gemeten bij verschillende veldsterkten. 50 > .§. .Ef' 30 § 20 ... 0 0 u. -- ("--. 40 t···· ...·..\ 0 0 10 0.66 kV/cm 1.33 kV/cm r"~ ~\ I "' tl. 10 HSO 1.00 kV/cm i~~-<\ . o.33 kV/cm '" 20 1.66 kV/cm > .§. 125 f' 100 ...i 0 u. r''"/.1' ..... , ,I II I 75 I I I" 50 . ,.., I - 1.66 kV/cm -- 2.33 kV/cm -- 2.50 kV/cm "''- ...._ """.".., ' ., ........... "---. -- .... ~ 25 "' ~ . v._. ~- ..... ... _ 0 30 Tijd [ns) 40 50 0 10 20 30 40 50 Tijd [ns) Figuur 4-4· TOF-Signaal bij variabele veldsterkte. De lichtintensiteit is 0.64 nJfpuls = 4.2 1018 elek/m2, zonder achtergrondbelichting 34 In figuur 4.4 is te zien dat tot een electrisch veld van 1.66kV fcm over het preparaat, de fotospanning evenredig met het veld toeneemt, maar daarboven zelfst meer dan evenredig. Bovendien neemt de stijgtijd van het signaal dan toe. De precieze oorzaak van deze effecten is niet bekend, maar wordt mogelijk veroorzaakt door injectie van elektronen vanuit de contacten. Het is moeilijk om deze meting met de andere te vergelijken omdat deze meting aan een ander preparaat uit de 1557 serie gedaan is, en bovendien met de dye-laser op interne triggering. De lichtpulsen arriveren met een repetitiefrequentie van 3.8MHz, terwijl er met 100Hz wordt gemeten. Indien de levensduur van b.v. de elektronen afkomstig van de donoren lang genoeg is (~ 200 ns) dan zullen er nog elektronen van de vorige lichtpulsen aanwezig zijn op het moment dat de spanning over het preparaat wordt geplaatst. Het effect van de extra lichtpulsen is dan gelijk aan die van de achtergrondbelichting, met dat verschil dat nu alleen donoren ter plekke van de lichtspot geïoniseerd zijn. Dat er nog elektronen van vorige lichtpulsen aanwezig zijn op het moment dat de meetlichtpuls arriveert blijkt uit het duidelijk inzakken van het ondergrondsignaal in het verloop van de spanningspuls, hetgeen wijst op een vermindering van het aantal ladingdragers in het preparaat, t.g.v. het versneld afvoeren van de overtollige lading. Om dit soort effecten te voorkomen zijn alle andere metingen gedaan met dezelfde repetitiefrequentie voor laser en pulsgenerator. 4.1.4. TOF-signaal als functie veld en preparaatlengte Om problemen met de contacten en andere effecten die bij hogere velden optreden uit te sluiten is alleen bij velden tot lkV/cm gemeten. In figuur 4.5 zijn de TOF-signalen voor drie veldsterkten bij het 30 en het 60 p,m preparaat weergegeven, gemeten met achtergrondbelichting, waarbij de piekwaarden voor de fotostroom op elkaar genormeerd zijn. A) B) "0 !~ - o.33 kV/cm - - 0.66 kV/cm - - 1 kV/cm 8 0 !~ 8 - o.33 kV/cm - - o.66 kV/cm -- 1 kV/cm 0 .Ec .Ec ft"' ft"' .....0 .....0 0 u. "0 0 0 10 20 30 Tijd [ns] 40 50 u. 0 10 20 30 40 50 Tijd [ns] Fif!.uur 4.5. TOF-Signaal bij variabel electrisch veld voor het (A) 90 en het = 6.2 1015 elek/m2, met achtergrondbelichting. (B) 60 p,m preparaat. De Lichtintensiteit is 0.9pJfpuls De afname van het signaal voor t< 15ns wordt veroorzaakt door de ambiJ?ola~!e diffusiebijdrage aan het signaal. Bij toenemende veldsterkte wordt de vhegtiJd korter, hetgeen een drift bijdrage suggereert. 35 Omdat de verandering van de vliegtijd bij toenemend veld zo klein is t.o.v. de totale signaaltijd, kan geconcludeerd worden dat de ambipolaire diffusie overheerst t.o.v. de drift. Als bij één veld en verschillende preparaat lengten wordt gemeten (figuur 4.6) is zichtbaar dat het TOF-signaal voor kortere preparaten sneller afneemt. De hellingshoek van het signaal is groter, naarmate het preparaat korter is, hetgeen bij diffusie te verwachten is. A) B) I - 15 micro -- 30 micro - - 60 micro ~ l I - 15 micro -- 30 micro - - 60 micro ~ i... 0 0 10 20 30 40 50 u. 0 10 Tijd (ns] 20 30 40 50 Tijd [ns] Figuur 4.6. TOF-Signaal bij een preparaatlengte van 15, 90 en 60 micrometer, en een electrisch veld van 0.33kV/cm (A) en 0.66 V/cm. (B). De Lichtintensiteit is 0.9pJfpuls = 6.2 1015 elekfm2, gemeten is met achtergrondbelichting. 4.1.5. Tof-signaal als functie van de plaats van belichten Bij alle tot nu toe beschreven metingen werd belicht op het midden van het preparaat. Indien men ambipolaire driftsnelheden wil meten zou het logisch zijn om bij een contact te belichten, zodanig dat de ladingdragers het hele preparaat oversteken. Als de afleiding voor het ambipolaire gedrag van bulk materiaal ook voor het 2DEG mag worden toegepast, dan volgt uit formule (2.22), wegens no,J.tn,n >> p0 ,Jl.p,P roor het gegeven preparaat, dat de ambipolaire driftbeweeglijkheid bijna gelijk is aan de drift beweeglijkheid van de gaten en dat de ladingsverdeling zich in de richting van het negatieve contact verplaatst. Er moet dus bij het positieve contact worden belicht. Als er echter kort bij het contact wordt belicht is het TOF-signaal veel kleiner dan wanneer er iets verder van het contact wordt belicht. Als kort bij de contacten wordt belicht is de bijdrage voor t> 20 ns in verhouding veel belangrijker dan wanneer verder van de contacten af wordt gemeten. Dit duidt er mogelijk op dat bij de contacten in het GaAs meer traps zitten waardoor er minder electronen in het 2DEG komen. Als de positie van de spot gevarieerd wordt, wordt er geen verandering in de afname van de TOF-signaal gemeten, hetgeen bij een driftbeweging wel het geval zou moeten zijn. Ook dit duidt er op dat bij kamertemperatuur en de gebruikte lage electrische velden (E<l.66kV /cm) de diffusie overheerst over de drift. 36 2.2. Het tijdsopgeloste laterale fotoeffect Een manier om alleen de ambipolaire diffusie te kunnen meten is met gebruik van het tijdsopgeloste laterale fotoeffect. In figuur 4.8 is het meetsignaal weergegeven als er (A) bij het meetcontact en (B) bij het aard--contact wordt belicht. A) B) '0 '0 ! ! 0 0 8 I 8 I clil lt0 /' / I ,. I" - -- I ( +-' 15 micro 30 micro 15 micrO -- 30 miCI'O - - 60 micrO ctil lt0 +-' 0 0 lL - - 60 micro lL 30 ...J ~ ~ til til ...J - 0 10 20 Tijd [ns) 0 10 20 30 Tijd [ns] Figuur 4.8. Tydsopgeloste laterale fotoeffect. A) Signaal bij belichten naast het meetcontact en B) Signaal bij belichten naast het aardcontact. Duidelijk is dat het teken van het meetsignaal omkeert als bij het andere contact wordt belicht. Als bij het meetcontact belicht wordt is het signaal negatief t.o.v. het aardcontact, hetgeen overeenstemt met formule (2.39). Als in het midden van het preparaat belicht werd was het meetsignaal nul. Omdat er geen spanning over het preparaat staat, geeft de weerstandsverandering van het preparaat t.g.v. de electronen uit de donoren in het AlGaAs, geen bijdrage aan het TOF-signaal. De gemeten spanning wordt uitsluitend veroorzaakt door de laterale beweging van de elektron-gat paren. Voor t>20ns is het meetsignaal dan ook al bijna nul, ook zonder gebruik van de achtergrondbelichting, want de bijdrage van de electronen uit de donoren is geen ambipolair effect. Voor t<20ns blijken er twee bijdrage aan het signaal te zijn, hetgeen volgt uit de scherpe knik in de curven. De snelle bijdrage aan het signaal neemt voor kortere preparaat lengte sneller af. Waardoor deze twee bijdragen veroorzaakt worden is niet bekend. Onderzocht moet worden of er niet alleen koppeling is tussen elektronen en gaten uit het GaAs, maar ook voor elektron-gat paren gegenereerd bij band-band overgangen in het AlGaAs. Hierbij zijn de elektronen weer naar het 2DEG getunneld, de gaten bewegen in het AlGaAs. De hier gepresenteerde metingen van het tydsopgeloste laterale fotoeffect zijn pas de eerste metingen, er zijn nog veel metingen nodig om de presieze verloop van het meet-signaal te begrijpen. In figuur 4. 9 zijn enkele nog onbegrepen effecten weergegeven. 37 A) B) 0.1 > .S-o.o r-wt~--------- ! i ·~ -0.1 10 ~-0.3 - 15 micro -- 30 micro 0 ö-0.4 lL ...;-0.5 - - 60 micro 10 _J -o~~~--~------~--~~ 0 10 20 Tijd [ns] 30 _,_--· é ~ ö lL ....; 10 _J - 15 micro -- 30 micro - - 60 micro 0 10 20 30 Tijd [ns] Figuur 4,.9. A) Het ongenormeerde met!t-signq.al van figuur 4,.8.A en B) Lare rale fotospanning gemeten met 1Ox zo hoge lichtintensiteit. In figuur 4.9.A is het ongenormeerde meetsignaal van figuur 4.8.B weergegeven. De piekamplitude van het meetsignaal bij het 30 p,m preparaat is ongeveer 2x zo hoog als bij het 15 p,m preparaat, maar bij het 60 p,m is de amplitude duidelijk afgenomen. De precieze afhankelijkheid tussen preparaatlengte en amplitude van het meetsignaal is nog onbekend. In figuur 4.9.B. is het meetsignaal gegeven als met een lOx zo hoge intensiteit wordt belicht. Er ontstaat nu ook een bijdrage aan het signaal voor t>20ns. Hoe deze bijdrage afhangt van de lichtintensiteit en welke ladingdragers deze bijdrage veroorzaken moet nog onderzocht worden. Ook de variatie van het signaal met de preparaatlengte moet verder onderzocht worden. Als de achtergrond belichting wordt gebruikt zakt het meetsignaal duidelijk in. Voor dit effect is geen fysische verklaring gevonden. Een mogelijkheid kan zijn dat er een tijdonafhankelijke bijdrage aan het meetsignaal ontstaat, waardoor de versterker overstuurt word. Ook dit moet nader onderzocht worden. De meetsignalen aan het 60p,m preparaat wijken nogal af van van de andere twee preparaat lengten. Omdat het meet-signaal sterk afhankelijk is van de homogeniteit van het materiaal, kan dit een indicatie zijn dat er een inhomogeniteit in het 60p,m preparaat is. Dit moet nog nader onderzocht worden. 38 5. DISCUSSIE EN CONCLUSIES De Opstelling Dankzij het nieuwe afbeeldingssysteem is het nu eenvoudig om de laserbundel op het preparaat te focuseren en de spot op de gewenste positie op het preparaat te plaatsen. Met de hoge gemiddelde lichtintensiteit van de Nd:YAG-laser is ook een bepaling van het aantal geëxciteerde ladingdragers mogelijk. Voor de Stikstoflaser is hiervoor geen meetinstrument beschikbaar. Bij het testen van de cryostaat bleek dat deze bij afkoeling de neiging had om krom te trekken, waardoor de afstand tussen het preparaat en het venster groter werd. Door de korte brandpuntsafstand van de gebruikte objectieven, was het dan niet meer mogelijk de laserbundel scherp op het preparaat te focuseren. Dit is verholpen met een objectief met een grotere brandpuntsafstand. Bij de meting moet de repetitie frequentie van de laser en de pulsgenerator gelijk gekozen worden, omdat anders de electronen geëxiteerd door eerdere lichtpulsen nog aanwezig zijn in het 2DEG, op het moment dat de meetlichtpuls arriveert. Bij interne triggering van de dye laser is de laagste repetitie frequentie 170kHz. Bij een electrische pulsduur van liJSec en een veldsterkte van lkV/cm wordt de belasting van de preparaten te hoog. Daarom wordt bij de metingen de externe triggermode van de laser gebruikt. De Preparaten Van de preparaten waaraan gemeten is, was bij weerstandsmetingen alleen voor preparaat 1557-3 de stroom door het preparaat symetrisch t.o.v. ompoling van het electrische veld over het preparaat. Een mogelijke verklaring voor een asymetrie kan een asymetrie in de contacten van het preparaat zijn. Omdat bij TOF-metingen de verandering van de stroom wordt gemeten, is het van belang dat de contacten zo goed mogelijk ohms en symmetrisch voor het aangelegde veld zijn, zodat het signaal niet vervormd wordt. De Metingen Omdat de beweeglijkheid en de concentratie van elektronen in het 2DEG veel hoger is dan de beweeglijkheid en de concentratie van de gaten in het GaAs, zal de ambipolaire drift- en diffusiesnelheid gelijk zijn aan de drift- en diffusiesnelheid van de gaten in het GaAs. Het is dus niet mogelijk om zonder extra maatregelen {Ref. 17) de mobiliteit van de electronen in een 2DEG met vliegtijdmetingen te bepalen. Door gebruik te maken van de achtergrondbelichting kan de bijdrage aan het TOF-signaal voor t>20ns verkleind worden. Deze bijdrage is waarschijnlijk afkomstig van de elektronen uit de donoren in het AlGaAs. Om zeker te zijn dat dit inderdaad zo is zou de golflengte van de achergrondbelichting gevarieerd moeten worden. Als de bijdrage ook bij belichting met infrarood licht nog afneemt, kan deze bijdrage alleen veroorzaakt worden door elektronen afkomstig uit donoren, want er kunnen geen band-band overgangen in het AlGaAs of GaAs meer optreden. Geprobeert is om de golflengte van de achtergrondbelichting te varieëren door gebruik te maken van een monochromator waarmee een klein 39 golflengte interval van spectrum van de halogeen lamp kan worden geselecteerd. De lichtintensiteit van de achtergrondbelichting was dan echter te laag om de bijdrage van de elektronen uit donoren aan het signaal duidelijk te variëren. Uit de intensiteitsmetingen blijkt dat de tijdsduur van het TOF-signaal niet meer verandert als de verhouding tussen piekintensiteit en de intensiteit bij het optreden van de knik in het TOF-signaal(Ep/Ek) constant is. Toch is de bij deze metingen gebruikte lichtintensiteit nog steeds w hoog, dat er evenveel electronen/m 2 geëxciteerd worden onder de spot, dan er oorspronkelijk al in het 2DEG/m 2 aanwezig waren. Kennelijk zijn effecten als b.v. het optreden van bandbuiging nog verwaarloosbaar en kan het constant zijn van de verhouding Ep/ Ek gebruik worden om te kontroleren of de lichtintensiteit van het laserlicht met te hoog wordt. De metingen worden nog overheersd door de diffusie van electron-gat paren. Als bij lagere temperatuur wordt gemeten (waaraan tijdens deze afstudeerperiode niet meer is toegekomen), zal de diffusiebijdrage afnemen, zodat een bepaling van de ambipolaire drift beweeglijkheid mogelijk moet worden. Bij kamertemperatuur is bepaling van de ambipolaire driftbeweeglijkheid niet mogelijk mogelijk gebleken. De metingen van het tijdopgeloste laterale fotoeffect zijn pas een eerste aanzet. Het verband tussen de meetparameters preparaat-lengte en lichtintensiteit en de vorm van het meet-signaal is nog onduidelijk. Mogelijk kan uit de metingen meer informatie over de homogeniteit van het preparaat gehaald worden. Het is in ieder geval de moeite waard, het tijdopgeloste laterale fotoeffect verder te onderzoeken. 40 LITERATUURLIJST 1. T. Klaver, Het Opzetten van Vliegtijd Metingen aan Tweedimensionale Electronengassen, Afstudeerverslag TUE, 1988. 2. B.J. Lin, Transport Properties of the Two-Dimensional Electron-gas in GaAs-AlGaAs-heterostructures, Ann Arbor: University Microfilms International, 1985 3. G.J. Iafrate, The Solid State Physics of Small Dimensions, Physica Script a, Vol. T19, p.ll, 1987. 4. J.R. Haynes en W. Shockley, The Mobility of Electrons in Silver Cloride, Physical Review, Vol. 82, No.6, p1951, 1951. 5. L. Reggiani, "Revieuw Time-of-Flight Technique", Physics of Non-linear Transport in Semiconductors, p243, Plenum Press, New York, 1980. 6. A. Neukermans en G.S. Kino, Measurements of Velocity-Field, Charac teristics of Electrons in InSb at High Field, Applied Physics Letters, Vol. 17, No.3, p102, 1970. 7. J.G. Ruch en G.S. Kino, Transport Properties of GaAs, Physical Review, Vol. 174, No.3, p921, 1968. 8. J. Degani, R.F. Leheny ea., Velocity-Field Characteristics of Minority Carriers (Electrons) in p-InGaAs, Applied Physics Letters, Vol. 39, No. 7, p569, 1981. 9. W. van Roosbroeck, The Transport of Added Current Carriers in a Homogeneons Semiconductor, Physical Review, Vol. 91, No.2. p282,1953. 10. L. Reggiani, C. Canali, F. Nava, A. Alberigi-Quaranta, Joumal Applied Physics, Vol. 49, p4446, 1978. 11. G. Lucovsky, Photoeffects in Nonuniformly Irradiated p-n-Junctions, Journal Applied Physics, Vol 31, No. 6, 1960. 12. P.F. Fontein, P. Hendriksen J. Wolter, Use of Lataral Photo-effect to Study Sample Quality in GaAs-AlGaAs-heterostructures, Joumal Applied Physics, Vol. 64, No. 6, p3085, 1988. 13. G.E. Alberga, A Nanosecond Rise Time Differential Puls-transformer, Journal Phys. E:Sci. Instrum., Vol. 13, p1009, 1980. 14. H.C.M. van Doremalen, Potentiaal Metingen en Hall-effect Metingen in Hoge Electrische Velden aan een Tweedimensionaal Electronengas, Afstudeerverslag TUE, p30, 1987. 41 15. A.J .J. van Kessel, Ontwikkeling en Automatisering van een Opstelling voor Vliegtijd Metingen aan Amorfe Halfgeleiders, Afstudeerverslag TUE 1988. 16. R. Ruber, Metingen aan de Mobiliteit van een Tweedimensionaal Electronengas, Stageverslag TUE, 1988. 17. R.A. Höpfel, Single Heterostructures for Optica! Transport Experiments, Applied Physics Letters, Vol.51, No. 22, p1815, 1987. 42 LUST VAN GEBRUIKTE SYMBOLEN a B c D !:in !lp e, E E Epuls h /d Ir Jr i k L m* m-1) JK-1] ~~m v- 1s- 1] [m-2] m-2] m 0) AV-2] s] ~ Absorbtiecoëfficient van AlGaAs voor licht Breedte van het preparaat Capaciteit/m 2 van de overgang bulk GaAs-2DEG Diffusieconstante (index a,n,p = ambipolaire, electronen en gaten) Dichtheid door laserpuls gegenereerde electronen. Dichtheid door laserpuls gegenereerde gaten Eenheidslading Diëlectrische constante van het GaAs Electrische veldsterkte Vermogen van de laserpuls Constante van Planck Donkerstroom door het preparaat Fotostroom Stroomdichtheid (index e,p,r =in 2DEG, Bulk GaAs en Loodrecht op de overgang tussen 2DEG en bulk GaAs Golfvector van het electron Boltzmann-constante Lengte van het preparaat Effectieve massa van de electronen Beweeglijkheid of mobiliteit (index a,n,p,d,h = ambipolaire, electronen, gaten, drift, Hall) Totale electronendichtheid 2DEG (no+l:in) Totale aantal toegevoerde ladingdrag_ers Totale gatendichtheid GaAs (p 0 +l:ip) Totale lading toegevoerde ladingdragers Reflectiecoefficient van het preparaat Meetweerstand Vierkantsweerstand preparaat Preparaat weerstand Geleidingsvermogen (index e,p = 2DEG, GaAs) Vliegtijd electron-gat paren Temperatuur Relaxatietijd maar ook de levensduur van geëxciteerde ladingdragers Afvaltijd van het TOF-signaal Stijgtijd van het TOF-signaal Spanning gemeten over Rm Spanning geleverd door pulsgenerator Spanning over het preparaat Laterale fotospanning Drift snelheid Toegevoerde vermogen aan ladingdragers