studiewijzer theorieworkshop 1.1 MMZ

advertisement
Werkproces
1.1
Inventariseert de hulpvragen van de cliënt (MMZ)
Theorie
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
1
Studiewijzer
Werkproces 1.1
Inventariseert de hulpvragen van de cliënt (MMZ)
THEORIE
Omschrijving werkproces:
De medewerker maatschappelijke zorg verkrijgt informatie over de cliënt, onder andere door
gesprekken met de cliënt en het cliëntsysteem te voeren, door omgang met de cliënt tijdens
werkzaamheden en door observatie van de cliënt. De medewerker maatschappelijke zorg
voert in opdracht van het multidisciplinair team specifieke taken uit om informatie te
achterhalen, bijvoorbeeld door het uitvoeren van observaties.
Het betreft een werkproces horende bij de opleiding:
MMZ
Inleiding
De komende periode gaan aan het werk met het inventariseren van de hulpvraag van de
cliënt. Informatie over de cliënt verzamelen door behoefteonderzoek, observeren,
intakegesprekken etc.
Tijdens deze dagdelen kun je een theoretische uitleg verwachten waarbij we ook met een
aantal oefeningen aan de slag gaan. Verder zullen we ook met de opdrachten van
Angerenstein aan het werk gaan.
Het doel is dat je theorie krijgt die je in de praktijk kunt gebruiken om de vraag naar sociaal
cultureel werk duidelijk te krijgen.
Bij deze workshops, verwachten we van een positieve luisterhouding en een actieve
deelname tijdens opdrachten. Verder verwachten we dat je betrokken bent, meedoet met alle
onderdelen binnen de workshops, dat je er altijd bent, dat je bijdraagt aan een vertrouwde en
veilige sfeer in de groep.
Voor de theorieworkshops moet je altijd je opdrachten reader bij je hebben.
Veel plezier en veel succes !!!
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
2
De workshops
Theorie
Week
1
Titel
Doelgroepanalyse
2
Who the f*** is Maslow
3
Gegevens verzamelen
4
5
Observeren moet je leren
Je lijf spreekt
6
7
Stap voor stap observeren
Hoe kruip je in de huid van
de ander?
Een intakegesprek en
interesse bepaling
Oefenopdrachten 1.1
8
9
Korte omschrijving
Een totaal beeld van doelgroepanalyse (ook
wat is een doelgroep, hulpvraag,
inventariseren wensen en behoeften)
De behoefte hiërarchie van Maslow en het
gebruik hiervan
Hoe verzamel je gegevens en welke
gegevens heb je nodig van cliënten of
doelgroepen of wijk/buurt
Methoden en technieken van het observeren
Herkennen en observeren van non verbale
signalen
Het observatie stappenplan
Inleven, empathie
De theorie achter het gesprek (structuur,
doel en inhoud)
Vanuit SCW/MMZ/PW
Benodigdheden en Literatuur
Boek:
Communicatie en organisatie
Maatschappelijke Zorg en Pedagogisch Werk SAW 3
Profi-leren SAW
Uitg: Angerenstein Arnhem 2007
Isbn 978-90-85240-83-9
Methodisch Begeleiden
Maatschappelijke Zorg en Pedagogisch Werk SAW 3
Profi-leren SAW
Uitg: Angerenstein Arnhem 2007
Isbn 978-90-85240-82-2
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
3
Oefenopdrachten:
Werkproces 1 Inventariseert de hulpvragen van de cliënt
Behorend bij Kerntaak 1 Opstellen van een begeleidingsplan
Fase
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
1
Opdracht
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
Omschrijving
Maak een doelgroepanalyse
Verricht een behoeftenonderzoek
Inventariseer informatiebronnen
Oefen een intakegesprek
Oefen een vrije observatie
Oefen een gerichte observatie
Oefen een protocollaire observatie
Maak een opzet voor een observatierapport
Omschrijf innerlijke behoeften
Omschrijf leeftijdsgebonden behoeften
Omschrijf sociaal-culturele achtergrond
Maak een persoonlijkheidsanalyse
Breng mogelijkheden in kaart
Kruip in de huid van een ander
Herken non-verbale signalen
Bekijk groepsrollen
Oefen met sociogrammen
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
2
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
Verricht een dossieronderzoek
Neem een interview af
Woon een intakegesprek bij
Voer een intakegesprek
Woon een cliëntbespreking bij
Verricht een participerende observatie
Verricht een continue observatie
Verricht een intervalobservatie
Verricht een contextuele observatie
Observeer aan de hand van een observatieprotocol
Observeer aan de hand van video-analyse
Schrijf een observatierapport
Verricht een groepsobservatie
Maak een sociogram
Maak een inventarisatie heterogeniteit/homogeniteit
Maak een sterkte-zwakteanalyse
Materialen:
Multomap, pen
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
4
De beginsituatie van de student
Om deze workshops te kunnen volgen is het wenselijk dat de student een PO plek heeft.
De relatie met andere werkprocessen
Werkproces 1.1 is een onderdeel van kerntaak 1 Inventariseert hulpvragen van de cliënt.
Onder deze kerntaak valt ook werkproces 1.2 Bieden van ondersteunende, activerende
begeleiding en zorg MMZ4 en werkproces 1.3 Uitvoeren van coördinerende taken MMZ4.
De opbouw van de workshops
De workshops worden ingevuld met theorie en oefenopdrachten. Bij elke workshop staat een
methode van informatieverzameling centraal waarmee je aan de hand van opdrachten.
Doorgaans hebben we gekozen voor eenzelfde opbouw. We beginnen met een oriëntatie,
bijvoorbeeld een bordassociatie, na de oriëntatie volgt altijd korte theoretische uitleg die
wordt afgewisseld met korte oefeningen. Ook zullen we oefenopdrachten van Angerenstein
behandelen en uitvoeren.
De workshops zijn opgebouwd:
0 met losse thema’s waarbij soms 2 workshops elkaar opvolgen
Procedure afwezigheid
Bij afwezigheid van de student geldt de volgende procedure:
Zie verzuimprotocol.
Bij afwezigheid van de docent geldt de volgende procedure:
Zie verzuimprotocol.
Veel plezier,
Team SAW
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
5
Reader
Werkproces
1.1
Inventariseert de hulpvragen van de cliënt (MMZ)
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
6
Les 1 :doelgroepanalyse
Algemeen:
De les bestaat hoofdzakelijk theorie en opdrachten
Theorie:
1. Wat is een doelgroep?
Een doelgroep is een groep cliënten /mensen/ kinderen waarop een medewerker zich
richt.
Opdracht 1:
Bedenk voor jezelf (vanuit je stroom PW/MMZ/SCW) minimaal 5 doelgroepen, schrijf die
op.
Korte inventarisatie op het bord.
Theorie:
Je kan een doelgroep onderscheiden van een andere doelgroep door:
- Mogelijkheden ( kinderen op de peuterspeelzaal) /beperkingen (bv afdeling van
demente bejaarden)
- Behoeften (KTC) /hulpvragen (jeugdzorg)
- Doelen (revalidatie)
- Benaderingswijzen (bv therapie voor anorexia patiënt)
Opdracht 2:
Bedenk van de 4 hier bovenstaande criteria een voorbeeld
Theorie:
Wat is een analyse?
-
uitrafelen
ordenen
achteraf onderzoeken
verbanden leggen
Opdracht 3:
Een weer analyse maken.
Stel je wilt aan iemand die de afgelopen week in het buitenland was vertellen hoe het
weer was. Je geeft die persoon dan een analyse van het weer.
Welke ingrediënten benoem je daarbij:
Inventariseer:
Zon, neerslag, wind, temperatuur (minimum-maximum), windrichting, windsnelheid.
Theorie:
Waar heb je een doelgroepanalyse voor nodig?
Wat is een doelgroepanalyse?
Als je kinderen/volwassenen/cliënten gaat begeleiden heb je informatie over ze nodig om
ze goed te kunnen begeleiden. Je verzamelt die informatie (kenmerken) en je maakt een
analyse.
Stap 1: doelgroep bepalen
Stap 2: informatie verzamelen (kenmerken)
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
7
Stap 3: analyse maken (hulpvraag/benaderingswijze)
Opdracht 4:
Je hebt net met het weer kenmerken geïnventariseerd om een weer analyse te kunnen
maken.
Maak in 2-tallen nu eens een lijst met kenmerken waarop je een doelgroep zou kunnen
analyseren/ indelen.
Centraal uitwisselen en de lijst aanvullen.
Zie bijlage 1.
Opdracht 5:
Opdracht van Angerenstein:
-
iedereen zoekt in zijn opdrachten magazijn (PW/MMZ/SCW een passende
opdracht bij de workshop.
Lees de opdracht
Onderstreep de moeilijke woorden
Bedenk hoe je de opdracht gaat uitvoeren
Maak 2 tallen (of alleen) en vertel aan de ander hoe je de opdracht gaat
aanpakken
De ander stelt jou vragen
Als er tijd is, alvast beginnen met ene plan van aanpak, of met de uitwerking.
Afsluiting:
Hoe was dit om te doen?
Meer beeld gekregen van het thema?
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
8
Bijlage 1
KENMERKEN VAN DE DOELGROEP
LEEFTIJD
INKOMEN
GESLACHT
OPLEIDING
BEROEP
WOONPLAATS
MOTIVATIE
VRIJETIJDSGEDRAG
LIDMAATSCHAP
INTERESSE
SOORTEN PROBLEMEN
SOORTEN WENSEN
OMVANG VAN DE GROEP
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
9
Werkproces 1.1
Les 2 :who the ** is Maslow
Algemeen:
De workshop bestaat uit theorie en opdrachten
De opdrachten die bij deze theorie passen zijn voor PW: 14, voor
MMZ: 2 en voor SCW: 3.
Theorie
Motiveren= vertrouwen geven.
Als je werkt met cliënten moet je ze vaak stimuleren/motiveren om handelingen te
verrichten enz
Motiveren = de prikkel die mensen ertoe beweegt om iets te doen of na te streven.
Mensen kunnen ook zichzelf motiveren. De motivatie om wel of niet iets te doen.
Waarom rookt iemand? Waarom spijbelt iemand? Waarom gaat de een hard aan het werk
en blijft een ander zitten waar hij/zij zit.
Als je iets wilt bereiken in het werken met cliënten ligt er voor jou als SAW-er de taak om
doelen na te streven. Daarbij is de motivatie van de cliënt belangrijk
Opdracht 1:
Bedenk 2 voorbeelden voor jezelf waarbij je kan uitleggen dat de motivatie
doorslaggevend is in het behalen van je doel:
bv: 2 personen met een dwarslaesie: ze hebben allebei gehoord dat als ze hard oefenen
ze weer kunnen lopen. De 1 gaat keihard aan het werk, is supergemotiveerd. De ander
ziet het leven niet zo zitten, is niet gemotiveerd en het lukt haast niet.
Als iemand gemotiveerd is weten we zeker dat de cliënt zich ergens voor wil inzetten.
Wat maakt nu dat de een wel gemotiveerd is en de ander niet. Dat heeft o.a. te maken
met de behoeften van de persoon.
Theorie
Behoeften: een groot deel van het begeleiden is ondersteunen van cliënten in de
behoefte.
Behoefte wil zeggen dat je iets nodig hebt.
- Behoeften ontstaan
- vanuit de omgeving (denk aan reclame, enz, gaat snel weer voorbij)
- vanuit jezelf; (innerlijke behoeften):
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
10
Innerlijke behoeften:
-
situationele behoeften: gekoppeld aan situatie
ontwikkelingsgebonden behoefte: gekoppeld aan ontwikkeling van de mensen
basisbehoeften
Opdracht 2:
Bedenk een situatie waarin er bij jou sprake was van een situationele behoefte en een
situatie waarvan er sprake is van een ontwikkelingsgebonden behoefte.
Even uitwisselen.
Theorie
Abraham H. Maslow leefde van 1908-1970.
Abraham Maslow is geboren op 1 april 1908 in de wijk Brooklyn in New York. Hij was de
oudste van zeven kinderen. Zijn ouders waren Joodse immigranten uit Rusland.
Hij studeerde aan de City college of New York. Hier studeerde hij rechten. Pas later ging
hij zich in de psychologie ontwikkelen. Dit deed hij op de universiteit van Wisconsin. Hij
kreeg zijn diploma's rond zijn twintigste.
Hierna gaf hij les op het Brooklyn College. Hier maakte hij kennis met vele mensen uit
Europa die hem vertelden over de gestaltpsychologie en de psychologie volgens Freud.
Vanaf de jaren vijftig begon hij met het ontwikkelen van zijn eigen theorieën. Hij was een
van de betere psychologen en was grondlegger van de Humanische psychologie. Hij ging,
in tegenstelling tot zijn collega's, uit van de gezond denkende mens en niet van
geesteszieke mens, zoals Freud. Maslow dacht niet van waarom is iemand geestelijk ziek,
maar waarom zijn velen niet zoals de geestelijk wel gezond denkende mens. Maslow is
erg bekend geworden met behoeftenpiramide.
In 1970, op 62 jarige leeftijd, overleed Abraham Maslow aan een hartaanval.
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
11
De behoeftentheorie heeft 3 uitgangspunten:
1. ieder mens heeft bepaalde behoeften
2. ieder mens heeft het streven deze behoeften te vervullen
3. er zijn lagere behoeften die eerst bevredigd moeten worden voordat andere hogere
behoeften bevredigd kunnen worden.
Uitleg van de 5 niveau’s:
Dit kun je uitleggen op verschillende manieren: aan de hand van het verhaal van
Jezus, of op een andere manier
niveau 1: geboren in een stal (onderdak, eten, zuurstof)
niveau 2: veiligheid van moeder, warmte, rust
niveau 3: er wordt van hem gehouden, hij hoort erbij, heeft een band met anderen
niveau 4: hij waardeert zichzelf, heeft zelfvertrouwen, blijkt ook uit dat hij makkelijk
vertelt. Hij heeft een doel in zijn leven. Hij wordt ook door zijn “aanhangers”
gewaardeerd.
Niveau 5: hij is een icoon geworden. zelfverwerkelijking/ zelfontplooiing: meer te worden
dan je in aanleg al bent, zijn wie je bent
Voorbeelden van de niveau’s
1: voedsel, beschutting, slaap/rust/ voortplanting
2: stabiliteit/ voorspelbaarheid/ bescherming/ vrijheid van vrees,chaos, spanning
3: ergens bij horen, liefde ontvangen, liefde geven.
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
12
4: waardering krijgen, in zijn eigenwaarde gehouden worden, daardoor gevoelens krijgen
van zelfrespect en eigen waarde, het gevoel hebben aanvaard te worden.
5: behoud van het eigen ik, zelfontplooiing, zelfontdekking, (mogen worden) wat je bent
Opdracht 3:
1.
Geef van alle niveaus een voorbeeld (zie bijlage 1)
2.
Zelfstudieopdracht behoeften onderzoek:
Doel: Het doel van deze opdracht is dat je inzicht krijgt in het verschijnsel
‘behoefte’. Eerst moet je dit krijgen in de behoeften bij jezelf, zodat je een goede
basis hebt om naar de behoeften van cliënten te kijken.
a. schrijf vijf innerlijke behoeften op die voor jou heel belangrijk zijn. Het gaat
om behoeften die je als mens hebt en niet om behoeften die door een reclame
worden opgewekt.
b. Rangschik ze voor jezelf in volgorde van belangrijkheid.
c. vorm groepjes van 4 of 5 personen. Zet alle behoeftes van iedereen naast
elkaar en zoek de beheoftes die met elkaar overeenkomen.
d. Maak een lijstje van 5 behoeftes die voor de hele groep gelden.
e. Bespreek na wat je hierin opvalt
Opdracht van Angerenstein: zie les 1
Afsluiting:
Hoe was dit om te doen?
Meer beeld gekregen van het thema?
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
13
Bijlage 1
Opdracht:
Geef van ieder niveau een voorbeeld:
1.
2.
3.
4.
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
14
5.
Werkproces 1.1
Les 3 :gegevens verzamelen
Algemeen:
De workshop bestaat uit theorie en opdrachten
SCW: opdracht 2 en 14
PW: opdracht 1 en 2
MMZ:: opdracht 3 en 18
Theorie:
MMZ: informatie van de client verzamelen
PW: op zoek naar informatie van het kind
SCW: verzamelt informatie over en in zijn werkgebied om zich een beeld te vormen van
de vraag.
3 niveau’s van informatie:
Macro: gaat om landelijke en maatschappelijke ontwikkelingen op je werkgebied, beleid
van de overheid , landelijke organisatie van je werkgebied.
Informatiebronnen:
- Vakliteratuur
- Dagblad
- Vakgroepen en koepelorganisaties
- Internet
- Congressen en cursussen
Opdracht:
Zoek voor je eigen werkgebied (PW/SCW/MMZ) een artikel op met een recente
ontwikkeling op macro niveau.
Heb je geen computerlokaal dan kun je ook de volgende stellingen bediscussiëren.
-
Het ministerie wil dat de BSO in de toekomst zich voornamelijk richt op
ontspoorde kinderen en jongeren.
Landelijk vindt men dat de zorg voor ouderen pas optimaal is als zij in kleine
woonvormen (max 8 personen) worden verzorgd.
Je kan deze opdracht ook uitvoeren met recente krantenartikelen.
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
15
Mesoniveau: allerlei ontwikkelingen binnen je eigen instelling
-
organisatie van de instelling waarin je werkt,
beleid van de instelling
feitelijke gegevens over de cliëntgroep
ontwikkeling op het terrein van de methodiek
instellingen die werken met dezelfde cliëntgroep
lokale ontwikkelingen
Informatiebronnen:
- interne en externe sociale kaart
- werk- en beleidsplan van de instelling
- verslagen van vergaderingen
- informeel overleg met collega’s
- groepsgesprekken met de cliëntgroep
- andere disciplines binnen de organisatie (arts, fysiotherapeut, fac.
Dienstverlening)
- collega-instellingen
Opdracht:
Inventariseer bij studenten:
- een recente ontwikkeling op hun PO
- wat weten ze van het gevoerde beleid op hun PO
Microniveau: specifieke informatie van je cliënt
-
geschiedenis van de cliënt (anamnese)
huidige situatie van de cliënt
afspraken die met cliënt/collega’s/familie is gemaakt
Informatiebronnen:
- cliënt zelf
- dossier van de cliënt
- familie van de cliënt
- eerdere begeleiding
- andere disciplines binnen de organisatie (arts, fysiotherapeut, fac.
Dienstverlening)
- (dag)rapportages
- evaluatieverslagen
Opdracht:
a. Maak een dossier van jezelf op microniveau (zie lijstje microniveau)
b. Zoek een klasgenoot uit en laat hem/haar je dossier lezen. Laat de ander
beoordelen of hij/zij na het lezen voldoende beeld van je heeft om je wensen en
behoeftes te inventariseren (maak de koppeling naar les 1 en 2).
Theorie: Informatie ordenen
Informatie moet je verzamelen, ordenen en dan ook vastleggen. Dit doe je voor jezelf
maar vooral omdat anderen (vaak je collega’s) met die informatie gaan werken.
Voorbeeld op PW/MMZ/SCW.
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
16
Opdracht:
Zoek van je eigen werkveld een dossier op, waarbij je kunt zien hoe men de verkregen
informatie ordent. (zie bijlage 1)
Opdracht van Angerenstein: zie les 1
Afsluiting:
Hoe was dit om te doen?
Meer beeld gekregen van het thema?
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
17
Werkproces 1.1
Les 4 :observeren: methoden en technieken
Algemeen:
De workshop bestaat uit theorie en opdrachten
De opdrachten die bij deze theorie passen zijn voor:
MMZ: 5,6,7 en 8
PW: 4
SCW: 6 en 7
Boek Communicatie en organisatie: blz 396 t/m 402,
Opdracht 1: Observatie en oordeel
De deelnemers krijgen de opdracht de docent te observeren en daarna hun ongezouten
oordelen te geven (even op papier zetten)
Daarna aan de hand van vragen inventariseren:
“Wat weten we van de docent?”








Wat voor iemand is hij/zij?
Waar woont ze?
Wat voor auto rijdt ze?
Heeft ze huisdieren?
Wat zijn haar hobby’s?
Van wat voor muziek houdt ze?
Is ze getrouwd, heeft ze kinderen?
Wat is haar favoriete vakantiebestemming?
Je schrijft op een flip-over de antwoorden die ze geven. Bij ieder antwoord vraag je
waarom iemand dat denkt en de vraag: “Is dat een observatie of een oordeel?”. Op het
bord maak je vervolgens een onderscheid tussen de observaties en de oordelen.
Theorie:
In deze workshop gaan we aan de slag met de observatiemethoden en technieken en in
workshop gaan we een observatie stappenplan maken.
Wat is observeren?
Observeren is te definiëren als: "De doelgerichte en systematische waarneming van
gedragingen van één of meerdere personen of van een gebeurtenis, met de bedoeling
het waargenomene te beschrijven en samen te vatten."
Observeren is dus doelgericht: dat wil zeggen dat je voordat je gaat observeren bedenkt
waar je naar wilt gaan kijken en waarom. Observeren is verder systematisch: dat wil
zeggen dat je voordat je gaat observeren al bedenkt op welke manier je je informatie
gaat verzamelen.
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
18
Opdracht 2:
Even kort inventariseren:
Wanneer maak je gebruik van observeren?
Waarom observeren we ?
Theorie:
•Het is een hulpmiddel om iemand beter te leren kennen.
• Het is een hulpmiddel om bepaalde problematiek nader te onderzoeken en zo de
achtergronden van het gedrag te achterhalen.
• Het kan gebruikt worden als informatieoverdracht naar anderen. (bv bij een
dienstwisseling)
• Het is een manier om je eigen aanpak te toetsen.
Een observatie moet zo objectief mogelijk zijn, omdat de observatiegegevens een zo
zuiver en nauwkeurig mogelijke weergave van de werkelijkheid moeten zijn, wil je er
conclusies aan kunnen verbinden. Objectief wil zeggen dat je alleen van feiten uitgaat,
zonder je eigen mening, gedachten, of gevoelens te laten meespelen. Je observeert
alleen datgene wat je daadwerkelijk ziet of hoort.
Uitleg : vrije observatie en gerichte observatie.
Vrije observatie: doe je voortdurend, je kijkt steeds om je heen wat er gebeurt,
signaleert, bespreekt, grijpt in, enz
Gerichte observatie: Hierbij heb je een doel voor ogen en gebruik je een methode, een
techniek en hulpmiddelen.
(De deelnemers volgen bij vaardigheden een workshop observeren, daar doen ze een
vrije observatie gedaan.)
Opdracht 3:
Korte waarnemingsoefeningen (even zelf kijken wat ze al wel/niet hebben gedaan bij
sova):

Deelnemers leggen pen en papier op tafel. Iedereen is stil, mag de aankomende 5
minuten ook niets zeggen of overleggen. Docent loopt langzaam richting de deur.
Gaat de deur uit en roept door de kier van de deur dat iedereen alles moet
opschrijven wat hij/zij aan jouheeft waargenomen.
Na ca 5 minuten weer de klas in (verbazing alom wat je toch aan hebt, enz)
Evaluatie: welke zintuigen heb je gebruikt, heb je ook gedachten/gevoelens
beschreven, waar heb je het meest op gelet. Welke verschillen tussen de
waarnemingen van klasgenoten zijn er, wat zijn de oorzaken van die verschillen.

De klas wordt verdeeld in groepjes van vier. Iedere groep krijgt een foto uit een
tijdschrift (Zie bijlage 1). Iedereen schrijft individueel op wat hij waarneemt.
Vervolgens de foto’s
circuleren langs alle groepjes. Totdat alle groepen de foto’s heeft beschreven.
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
19
Evaluatie: Zijn er verschillen in de waarnemingen/interpretaties wat valt je op?

Elkaar observeren: ga in tweetallen tegenover elkaar staan. Kijk goed naar elkaar.
Draai je om en verander iets aan jezelf. Weer terugdraaien en zoek bij elkaar de
verandering.

Psychiater: Een deelnemer gaat naar de gang. De groep spreek met elkaar een
afwijking af die voor alen gelijk is. Bv: antwoord geven voor de linker
buurman/vrouw. Bij het antwoorden ergens aan wriemelen. Reageren op de
vorige vraag. De ‘psychiater’ heeft de taak om te raden wat de afwijking is. Hij
kan dit achterhalen door vragen te stellen aan individuele groepsleden of door hen
iets te laten doen.
Theorie: Observatiemethoden (hier gaat het om “wat” je doet)
Continue (steeds) : periodes van 5 a 25 minuten achter elkaar aan. Soms een hele
ochtend of een hele middag. Je probeert zo veel mogelijk waar te nemen. Er is meestal
wel een doel, maar dat is niet zo concreet.
Interval (op bepaalde momenten) : wisselende tijdstippen met dezelfde doelen,
technieken en middelen. Je gaat met deze observatie methode vaak vergelijke. Je kijkt
bv naar de resultaten van je begeleiding op langere termijn.
Contextuele (in bepaalde situaties) : hierbij neem je ook de omgeving mee (de context)
Protocollaire (met een schema) : het is een formulier of een schema met
aandachtspunten waar je op let. Je turft dan het aantal keren dat iets gebeurt.
Opdracht 4:
Bedenk een situatie (bv op je PO) en beschrijf kort hoe je de verschillende methoden zou
gebruiken. Geef dus van alle observatiemethoden een voorbeeld.
Kort inventariseren.
Theorie: Observatietechnieken (hier gaat het om “hoe” je het doet)
Tijdgericht (time sampling) : het gaat hier om hoe vaak iets gebeurt. Voorbeeld
gebruiken : hij maakt altijd ruzie. Als je wil begeleiden hoe vaak is dan “altijd”.
Gericht op een gebeurtenis (event-sampling) : bv het afscheid nemen van een moeder
van haar kind op de opvang. Je observeert dan de hele gebeurtenis
Extern en intern observeren Paticiperende en niet participerende observatie) : heeft veel
met elkaar te maken. Gaat om de betrokkenheid van de observator. Bij intern is de
observator zelf actief in de groep, bij extern staat hij erbuiten. Bij extern kun je vaal
meer zien
Opdracht 5:
Bedenk een situatie (bv op je PO) en beschrijf kort hoe je de verschillende technieken
zou gebruiken. Geef dus van alle observatietechnieken een voorbeeld.
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
20
Theorie: Observatie hulpmiddelen (hier gaat het om “wat je erbij nodig hebt”)
Zintuigen: kijken, horen, maar ook ruiken, tasten, proeven (wie kan een voorbeeld
noemen)
- Beoordelingsschalen: ofwel protocollen, lijsten, formulieren.
- Spelmaterialen: daarmee kun je afleiden en maar ook observeren hoe iemand er mee
omgaat. (noem eens spelhulpmiddelen)
- Audio en video:
Cassetterecorder, minidiskrecorder, videocamera. Belangrijk is de privacy:
Iemand moet weten dat hij is opgenomen.
Heeft het recht het te bekijken.
Mag het nergens anders voor gebruiken
Niet lang dan strikt noodzakelijk bewaren.
- Speciaal ingerichte ruimtes:
One way screen
Opdracht 6:
Maak een matrix van methoden technieken en hulpmiddelen.
Opdracht van Angerenstein: zie les 1
Afsluiting:
Hoe was dit om te doen?
Meer beeld gekregen van het thema?
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
21
Bijlage 1
Dries van Agt
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
22
Youri van Gelder
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
23
Hans Klok
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
24
Hans Teeuwen
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
25
Philemon Wesselink
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
26
Wilfried de Jong
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
27
Erica Terpstra
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
28
Ciska Dresselhuys
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
29
Sofie Hilbrand
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
30
Herr Seele
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
31
Werkproces 1.1
Les 5 : Je lijf spreekt!!! Herkennen en observeren van non verbale signalen
Algemeen:
De workshop bestaat uit theorie en opdrachten
De opdrachten die bij deze theorie passen zijn voor:
MMZ: 15
PW: 4
SCW: 12
Boek Communicatie en organisatie: blz 122 t/m 125
Internet: www.lichaamstaal.com
Doelstelling van de les: aan het eind van de les kun je
 Uitleggen wat lichaamstaal/ non verbale communicatie is
 Begrippen “non verbale en verbale communicatie” verwoorden
 De functies van lichaamstaal aangeven
 Verschillende vormen van lichaamstaal kunnen benoemen en weten wat er mee
wordt bedoeld
Opdracht:
Start de les met de test: test je kennis van lichaamstaal (bijlage 1)
Theorie: non verbale communicatie
Non verbale communicatie is zonder woorden. Verbaal is met woorden. Wat is non
verbale communicatie?
1. Stem (gillen en het maken van geluiden)
2. Uiterlijk
3. lichaamshouding
4. gebaren en bewegingen
5. gezichtuitdrukking
6. aanraking en nabijheid
Ad 1:
-
stem
toon hoogte
duidelijkheid
stemsterkte en kwaliteit
tempo
Oefening:
Voer een kort telefoongesprek met de rug naar elkaar toe waarbij je 1 van de
bovenstaande non verbale stem elementen gebruikt. De ander raadt wat de
gemoedstoestand is.
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
32
Ad 2: uiterlijk
1e dat opvalt is iemands uiterlijk. Soms kom je bedrogen uit. Valt iemand tegen of mee.
Is “die mooie jongen” helemaal niet zo leuk.
Veel mensen beïnvloeden hun uiterlijk bv door sieraden, kleding, haardracht enz.
daarmee beïnvloed je de indruk die een ander van je krijgt. De keuze wordt vaak
beïnvloed door:
- groep waartoe je behoort
- de gelegenheid waarvoor je je kleed
- cultuur waar je toe behoort
- de tijd waarin je leeft
- milieu waar je uit komt
- het beroep dat je uitoefent
Oefening: 2 artikeltjes hierover uitdelen. (bijlage 2)
Ad 3 : lichaamshouding
Oefening voor de maandaggroep : neem verschillende lichaamshoudingen aan en
benoem deze.
Bv: verlegen, gespannen, onzeker, zelfvertrouwen, arrogant, enz
SD
Oefening: www.lichaamstaal.com (oefening van houdingen)
Ad 4: gebaren en bewegingen
Er zijn
-
5 soorten gebaren:
signaal gebaren; gebaren die de ander eerst moet kennen: lift-teken, V-teken
gebaren die de bedoeling verduidelijken: wijzen (weg wijzen en aanwijzen)
gebaren die spanning laten zien; friemelen, schommelen, enz
begroeting en afscheid: handen schudden, omhelzen, kussen
vriendschap en genegenheids gebaren: aai over het hoofd, arm om iemand heen.
Je kan ook denken aan gebarentaal voor doven/slechthorenden: vingeralfabet en
gebarentaal
Oefening (optioneel): deel het Nederlandse handalfabet uit en oefen je naam.
(bijlage 3)
Ad 5 : gezichtsuitdrukkingen
Gezicht heeft een belangrijke functie bij communicatie. Het is de belangrijkste drager van
non verbale communicatie. Dit komt onder andere door de grote hoeveelheid spieren.
Wat kun je allemaal met je gezicht ‘laten zien’:
Boosheid, blij, fronsen enz.
Oefening;
Deel de groep in 2-tallen; inventariseer bij elkaar eens verschillende
gezichtuitdrukkingen
Of: www.lichaamstaal.nl, ‘herken je deze gezichtsuitdrukkingen’.
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
33
Ad 6: aanraking en nabijheid
Aanraking is erg belangrijk, bv voor baby’s. Het is de eerste vorm van contact. Maar
iedereen heeft aanraking nodig. Soms mag je wel en soms mag je niet aanraken. De 1
mag je wel de ander mag je niet aanraken. Je hebt allemaal je “persoonlijke ruimte”.
Als iemand te dichtbij komt staan vergoot je de afstand. Het hangt af van de relatie die
je met iemand hebt of die wel of niet dichtbij mag komen.
Er zijn zones waarin mensen contact zoeken:
Intieme zone: 1-45 cm (relatie, vrienden, ouders of arts).
Persoonlijke zone: 45-120 cm (gesprekken)
Sociale zone: 120-360 cm (sociale gesprekken, wachtkamer, enz)
Publieke zone: 360 cm of meer (lesgeven, college, schouwburg)
Oefening: kort klassegesprek over de ervaringen van bovenstaande zones
Theorie:
Functies van lichaamstaal: het wordt gebruikt:
1. Om contact te leggen en te onderhouden (bv een baby, heeft lichaamstaal nodig,
is zijn 1e manier om contact te krijgen)
2. Om informatie van de ene persoon naar de andere over te brengen (uit onderzoek
blijkt dat mensen voor 70% communiceren d.m.v. hun lichaamstaal)
3. Om gesproken taal aan te vullen, te ondersteunen, te bevestigen of juist af te
zwakken
4. Om belangstelling te tonen (aankijken van de ander, naar iemand richten, er naar
toe lopen) maar ook om het gesprek te beëindigen; minder oogcontact, stem
dalen, leunen achterover.
5. Om feedback te geven (d.m.v. je lichaamstaal geef je de ander informatie over
hoe zijn boodschap op ons overkomt)
6. Om gevoelens te uiten (gevoelens zijn soms moeilijk onder woorden te brengen,
met lichaamstaal kunnen we allerlei gevoelens laten zien)
Opdracht :
Bedenk van alle functies van hierboven een voorbeeld. Kort inventariseren
Congruente communicatie is: als er overeenstemming is tussen verbaal en non-verbaal.
Opdracht:
 Bedenk een voorbeeld waarbij de verbale en non-verbale communicatie niet
congruent is.
 Waarvoor is het belangrijk dat je als SPW’er congruent bent, dus dat je
lichaamstaal overeenkomt met wat je zegt.
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
34
Extra Theorie (als er tijd voor is):
Lichaamstaal uitleggen
Lichaamstaal geeft ons informatie over hoe de ander denkt en voelt. De signalen hangen
met elkaar samen, je kan dus niet op grond van 1 signaal exact weten wat de ander
denkt of voelt. Je moet op de totale lichaamstaal letten.
Je interpreteert de lichaamstaal van de ander en je trekt er vanuit jouw referentiekader
conclusies uit. Wees hier voorzichtig mee, controleer of je het goed hebt begrepen.
Voorwaarden voor interpreteren:
Je moet de persoon wat langer kennen om de lichaamstaal goed te begrijpen.
Je moet kunnen inschatten wat de ander bedoelt.
Je moet je kunnen inleven in de ander
Het is belangrijk om iemands culturele achtergrond te kennen
Je moet op de hoogte zijn van de situatie waarin iemand zich bevindt.
Welke houding heb je als SPW’er nodig om contacten met je doelgroep op te
bouwen:
-
open en geïnteresseerde houding
communiceren op het niveau van de doelgroep
goed observeren om mensen te leren kennen
leer je eigen non verbale communicatie kennen
maak duidelijke bewegingen en gebaren
vraag vaak na of anderen je goed hebben begrepen
Opdracht van Angerenstein: zie les 1
Afsluiting:
Hoe was dit om te doen?
Meer beeld gekregen van het thema?
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
35
Test je kennis van lichaamstaal
Beantwoord de volgende vragen...
1. Als iemand dezelfde houding aanneemt als zijn gesprekspartner...
vindt de ander dat na-apen meestal erg irritant
duidt dit vaak op overeenstemming
weet hij zichzelf geen goede houding te geven
komt dat wat stijfjes over
2. Als je collega tijdens een vergadering zijn armen kruist ...
heeft hij het koud
is hij het niet eens met wat wordt gezegd
luistert hij aandachtig
antwoord a, b, of c zijn allemaal mogelijk
3. Als een jongen en een meisje hand in hand lopen...
is haar hand meestal de voorste
is zijn hand meestal de voorste
verschilt het telkens wie zijn hand voor heeft
is er geen voorste of achterste hand
4. Iemand die zijwaarts blikt als hij nadenkt...
herinnert zich een bepaald gevoel.
heeft een bepaald beeld in gedachten
herinnert zich een geur of smaak van vroeger
overdenkt wat hij gehoord heeft
5. De eerste glimlach van een baby...
is reflexmatig gedrag
geeft blijk van blijdschap
ontstaat door nabootsen van ouderen
duidt op herkenning
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
36
6. De meeste gesprekken vinden plaats in...
de intieme zone
de persoonlijke zone
de sociale zone
de publieke zone
7. Bij een gelijkwaardige handdruk:
heb je je hand boven die van de ander
heb je je hand onder die van de ander
is je hand in vertikale positie
groet je met twee handen
8. Optrekken van de wenkbrauwen kan duiden op:
herkenning of verbazing
verdriet
boosheid
afkeer
9. Tijdens een gesprek vertelt lichaamstaal vooral iets over
de intelligentie van de sprekers
de inhoud van de boodschap
de onderlinge relatie van de gesprekspartners
de gezondheid van de aanwezigen
10.Tijdens een persoonlijk gesprek (face-to-face)
is lichaamstaal belangrijker dan gesproken taal
is gesproken taal belangrijker dan lichaamstaal
kun je spreken zonder lichaamstaal te gebruiken
vullen lichaamstaal en gesproken taal elkaar aan
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
37
Test je kennis van lichaamstaal antwoorden
1b
2d
3b
4d
5a
6b
7c
8a
9c
10d
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
38
Bijlage 2
Artikelen over uiterlijk
Mooie mensen verdienen meer
08-04-2005
Mooie mensen hebben gemiddeld een hoger salaris dan mensen die als
lelijk worden ervaren. Dat blijkt uit een onderzoek van de Federal
Reserve, het Amerikaanse stelsel van centrale banken. Ook lengte kan een factor zijn bij
hoeveel er maandelijks wordt bijgeschreven op je rekening.
In de april-editie van The Regional Economist, het tijdschrift van de centrale bank van St. Louis, onderzoeken de
econoom Michael Owyang en analist Kristie Engemann de invloed van uiterlijk op het gemiddelde salaris. Uit het
onderzoek blijkt dat mensen die algemeen als aantrekkelijk worden beschouwd, 5 procent meer verdienen dan
gemiddeld. Mensen die als lelijk worden gezien, krijgen gemiddeld 9 procent minder loon, aldus Owyang en Engemann.
Bij vrouwen is ook een opvallende relatie tussen gewicht en salaris: dikke vrouwen verdienen gemiddeld 17 procent
minder dan slanke vrouwen. Bij mannen is lengte van invloed. Mannelijke managers en directeuren zijn gemiddeld 7,5
centimeter langer dan de gemiddelde man.
De onderzoekers stellen dat niet duidelijk is of sprake is van discriminatie van lelijke mensen, dikke vrouwen en kleine
mannen. Een van hun hypotheses is dat mensen die aantrekkelijker worden gevonden betere sociale vaardigheden
ontwikkelen en daardoor meer carrière maken, wat zich weer vertaalt in een hoger salaris.
Bron: Telegraaf


Lees de online krant
Zoek
volkskrant
internet
Mooie mensen krijgen eigen datingsite
ANP
gepubliceerd op 12 november 2007 12:31, bijgewerkt op 12 november 2007 12:45
BAARN - De nieuwe datingsite mooiemensen.com is alleen toegankelijk voor knappe mannen en
beeldschone vrouwen. Kandidaten gaan na aanmelding door een strenge selectie. Hoognodig,
zegt oprichter en tv- en radiopresentator Dave Heijnerman. ‘Ben je knap dan word je in het
uitgaansleven óf lastiggevallen óf genegeerd. Niemand durft je aan te spreken.’
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
39
Een knappe man of vrouw krijgt op een gewone datingsite meteen zoveel reacties, dat het een
dagtaak zou zijn om daaruit te moeten selecteren. Op de nieuwe site moet de schifting dunner
zijn.
Een team van deskundigen uit media en modellenwereld bepaalt of iemand mooi genoeg is om
op de betaalde site te mogen staan. De organisatie wil verder elke maand een mooie mensenfeest geven waar knapperds onder elkaar zijn. Hiervoor gelden dezelfde selectiecriteria als voor
de site.
‘Mooie mensen hebben vaak een natuurlijk barrière om zich heen.’ Volgens Heijnerman wordt
een knappe vrouw in het uitgaansleven nauwelijks benaderd. ‘Mannen denken dat ze óf niet in
hen is geïnteresseerd, óf dat ze toch al bezet is.’ Ook Heijnerman zelf kent het probleem: ‘Toen ik
nog niet bekend was, durfde ik niet op een mooie vrouw af te stappen. Maar toen ik met mijn
gezicht op tv kwam, wilden ze ineens allemaal met me trouwen.’
Het deskundigenpanel bestaat uit een niet bij name genoemde artiestenmanager, twee vrouwen
uit de modellenwereld en Heijnerman zelf. ‘Ik heb nu de leukste baan van de wereld. Mooie
mensen verzamelen.’
Als reactie op de datingsite mooiemensen.com heeft de Nederlandse schrijver Kluun een site
gemaakt voor lelijke mensen. Dat heeft Kluun, pseudoniem voor Raymond van de Klundert,
vandaag bekendgemaakt in de Nederlandse radioshow van Giel Beelen. De schrijver komt de
minder bedeelden te hulp en heeft de website www.lillekemeense.com opgezet.
Speciaal team
In Tilburgs dialect bieden daar de wat minder gelukte exemplaren zich aan. Zelf staat de
schrijver ook op de site, compleet met jaren ‘80-bril en kapsel. Net als op mooiemensen.com
moeten liefhebbers een foto opsturen aan de hand waarvan een speciaal team kan bepalen of
ze wel lelijk genoeg zijn om op de site te komen. Kluun is bekend van de boeken ‘De
weduwnaar’ en ‘Help, ik heb mijn vrouw zwanger gemaakt!’. In dat laatste boek kunnen
aanstaande vaders het nodige lezen over de zwangerschap.
Fotoshoppen
Kluun meldde zich eerder aan op mooiemensen.com. “Drie dagen lang hadden mijn vrouw en
ik tot diep in de nacht zitten sleutelen aan mijn foto’s, voor ze geschikt waren om in te sturen.
Wie mooi wil zijn, moet fotoshoppen”, schreef hij op zijn eigen website.
Tot zijn grote opluchting werd hij door het Team Mooie Mensen goedgekeurd, maar als snel
sloeg de twijfel toe. “Hoe moest ik die vrouwen onder ogen komen zonder
fotobewerkingsprogramma”, vroeg de schrijver zich af.
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
40
Bijlage 3
Het Nederlandse handalfabet
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
41
Werkproces 1.1
Les 6 :Stap voor stap observeren, het observatie stappenplan
Werkproces 1.1
De opdrachten die bij deze theorie passen zijn voor:
MMZ: 5,6,7 en 8
PW: 4
SCW: 6 en 7
Boek Communicatie en organisatie: blz 396 t/m 402,
Theorie:
Jullie hebben in de workshop van week 5 geleerd dat een observatie zo objectief mogelijk
moet zijn, omdat de observatiegegevens een zo zuiver en nauwkeurig mogelijk weergave
van de werkelijkheid moeten zijn, wil je er conclusies aan kunnen verbinden. Het is
daarom van belang om gericht te observeren en zorgvuldig te werk te gaan bij de
voorbereiding van je observatie.
Als je een observatie gaat uitvoeren gebruik dan als voorbereiding het volgende
stappenplan:
1. Geef de aanleiding van de observatie aan.
2. Stel het observatiedoel vast en formuleer de vraagstelling.
3. Inventariseer het concrete gedrag.
4. Bepaal de observatiecategorieën.
5. Kies een observatiemethode.
6. Bepaal de plaats, situaties, data, tijdstippen.
7. Beschrijf de algemene gegevens.
1. Geef de aanleiding van de observatie aan:
Het is de bedoeling dat je uitlegt wat de reden is van de observatie. De aanleiding van de
observatie kan van jezelf uitkomen (intern) of van buitenaf opgelegd zijn (extern). In het
eerste geval heb je zelf een aantal redenen om te observeren. Je bent bijvoorbeeld
ongerust over de motorische ontwikkeling van het kind. Komt de aanleiding van buitenaf
dan krijg je de opdracht om te observeren van iemand anders, zoals het groepshoofd, de
psycholoog of de ouders.
Stel jezelf altijd vragen als:
- Waarom ga ik observeren?
- Wat gaf daartoe de aanleiding?
Ga nog niet in op je observatiedoel.
Voorbeeld:
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
42
Dion (vier jaar) vraagt de laatste tijd best veel aandacht. Niet alleen van de
groepsleiding, maar ook van de andere kinderen. Dit gedrag van Dion vormt de
aanleiding voor onze observatie.
2. Stel het observatiedoel vast en formuleer de vraagstelling:
Beschrijf bij deze stap zo duidelijk mogelijk wat je doel is.
Formuleer aan de hand van dit doel een concrete vraagstelling.
Uit de vraagstelling moet duidelijk blijken:
- wie je gaat observeren;
- welk aspect van het gedrag je gaat observeren;
- in welke situatie je gaat observeren.
Je waarneming is beter en betrouwbaarder wanneer je de observatie slechts op één
vraagstelling tegelijk richt.
De vraagstelling in ons voorbeeld zou kunnen zijn: Op welke manieren vraagt Dion
aandacht van de andere kinderen tijdens de vrije spelmomenten.
3. Inventariseer het concrete gedrag:
We weten nu wat je wilt observeren, maar het is van belang dat je voordat je gaat
observeren een beeld hebt van het gedrag waarop je precies moet letten. We noemen dit
het concrete gedrag. Zo bestaat het gedrag aandacht vragen uit meerdere concrete
gedragingen. Het is noodzakelijk om dit gedrag zo goed mogelijk uiteen te rafelen. Dit
doe je door jezelf steeds de vraag te stellen “Waaraan kan ik zien of merken dat Dion
aandacht vraagt?”. Maak een lijst met alle gedrag dat te maken heeft met je
vraagstelling, in dit geval aandacht vragen. Schrijf alles op wat je te binnen schiet.
Bijvoorbeeld:
- aan de haren trekken bij anderen;
- huilen;
- lachen;
- op schoot kruipen;
- roepen;
- schreeuwen;
- duwen;
- slaan;
- vragen om een stuk speelgoed;
- kusje geven;
- aaien;
- praten;
- vragen stellen over het spel;
- iets geven aan een ander kind.
Het observeren van een zo concreet mogelijk gedrag zal tot gevolg hebben dat je
observatie objectiever zal zijn.
4. Bepaal de observatiecategorieën
Lees de lijst van gedragingen nog eens over en ga het concrete gedag ordenen en
selecteren. Sommige gedragingen overlappen elkaar en kunnen onder één noemer
geplaatst worden. In de voorbeeldlijst bij stap drie geldt dit bijvoorbeeld voor roepen en
schreeuwen. Ook zou je kunnen overwegen om alles wat met het stellen van vragen te
maken heeft, samen te voegen in één categorie. Er kunnen eventueel ook gedragingen
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
43
geschrapt worden. Probeer op deze manier een lijst met vijf tot acht gedragingen over te
houden, die het beste aansluiten bij je observatiedoel en je vraagstelling.
Deze gedragingen vormen de observatiecategorieën waarmee je gaat observeren.
Bij ons voorbeeld zou het kunnen leiden tot een zestal categorieën:
1. vragen stellen;
2. lachen;
3. positief lichamelijk contact;
4. roepen en schreeuwen;
5. huilen;
6. negatief lichamelijk contact.
We hebben nu de categorieën bepaald. Om tot juiste conclusies te komen, moet je nu
elke categorie beschrijven. In de beschrijving leg je uit wat je onder deze categorie
verstaat en welke gedrag er wel of niet in past.
Het is je misschien opgevallen dat er drie categorieën zijn die betrekking hebben op
positieve manieren van aandacht vragen en drie categorieën die gericht zijn op negatieve
manieren van aandacht vragen. Door je categorieën zo samen te stellen, krijg je een
evenwichtig beeld van het gedrag.
Er zijn enkele voorwaarden te noemen waaraan de categorieën moeten voldoen:
- De categorieën moeten helder en duidelijk geformuleerd zijn. Je moet het
waargenomen gedrag makkelijk kunnen indelen in een bepaalde categorie.
- Ze moeten volledig zijn. Voor elk gedrag dat je waarneemt moet in je lijst
van categorieën een plaats zijn.
- Ze moeten uitsluitend zijn. De ene categorie moet de andere uitsluiten,
zodat het niet voorkomt dat een bepaald gedrag in twee of meer
categorieën geplaatst kunnen worden.
5. Kies een observatiemethode en techniek:
Er zijn verschillende methoden om te observeren. Kies de methode en de techniek die
het beste past bij de vraagstelling, de situatie en jezelf.
Je kunt kiezen voor bestaande observatielijsten of schema’s of stel zelf een op maat
gesneden lijst samen.
6. Bepaal de plaats, situatie, data, tijdstip
Meestal observeer je meerdere keren om er zeker van te zijn dat je voldoende informatie
hebt om je vraagstelling te beantwoorden. Maak voordat je gaat observeren een
observatieplan waarin je de volgende zaken aangeeft:
- de ruimte waar de observaties plaatsvinden;
- de situaties waarin geobserveerd wordt;
- de data waarop geobserveerd wordt;
- de tijdstippen waarop geobserveerd wordt;
- de personen die meewerken aan de observatie.
Het met meerdere mensen observeren heeft als belangrijk voordeel dat het de
objectiviteit van de observatie ten goede komt.
Maak duidelijke afspraken met de betrokken personen. Reserveer de ruimte en geef de
data en tijdstippen door.
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
44
7.
Beschrijf de algemene gegevens:
Bij deze stap noteer je alle gegevens die je over de te observeren persoon (personen)
weet. Met name dienen hier vermeld te worden:
- persoonsgegevens zoals de naam, leeftijd, geslacht;
- gegevens over de gezinssituatie of de woon/leefsituatie: samenstelling van
het gezin of de woon/leefsituatie: samenstelling van het gezin of de
woon/leefgroep, de omgang met elkaar;
- gegevens over de gezondheidstoestand voor zover ze van belang zijn voor
de observatie;
- gegevens over de school/werksituatie;
- typering van de persoon: jouw persoonlijke indruk.
Opdracht 1:
Bedenk een concrete situatie op je PO-plek die je zou kunnen observeren en stel een
stappenplan op. Werk dit stappenplan uit op de computer en lever het in bij je docent.
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
45
Werkproces 1.1
Les 7: Inleven / empathie communicatie
Algemeen:
De workshop bestaat uit theorie en opdrachten
De opdrachten die bij deze theorie passen zijn voor:
MMZ: 14
PW: 3, 4, 6
SCW: 6,
Boek Communicatie en organisatie: blz 368 t/m 371
Boek Begeleiden: blz 121 t/m 123
Theorie:
Onderstaande theorie kun je op eigen wijze gebruiken. Het belangrijkste onderdeel van
deze les is de opdracht. (zie bijlage 1)
Empathie is het vermogen om je in te leven (te verplaatsen) in de gevoelens of
de gedachtegang van anderen.
Empathie begint met het waarnemen en begrijpen van verbale en non-verbale
boodschappen van iemand anders, ofwel actief luisteren, zodat de grootst mogelijke kans
bestaat dat de boodschap overkomt zoals hij bedoelt is.
BV: iemand is boos, als je actief luistert en probeert je in te leven in die persoon, begrijp
je hem beter en ben je beter in staat om zo te reageren dat hij jou ook begrijpt.
Wat is het belang van inleven?
- de cliënt voelt zich begrepen
- de client stelt zich makkelijker open
- de client is meer bereid na te denken over zijn eigen gedrag
Hoe leef je je goed in in de ander?
-
Actief luisteren
Vragen stellen
Goeie luisterhouding
Geen oordeel hebben
Ook luisteren/ kijken als jij praat
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
46
Actief Luisteren: hoe doe je dat?
1. Geef de ander de ruimte:
laat hem uitspreken
jaag hem niet op
2. Houd contact met de spreker:
kijk de spreker aan (maak oogcontact)
knik
hum
3. Iemand krijgt de indruk dat jij goed luistert als hij in jouw woorden terughoort
wat hij belangrijk vindt. Geef feedback:
vat samen wat de spreker gezegd heeft
geef aan wat volgens jou de belangrijkste punten van de spreker zijn
vraag of je het goed begrepen hebt
4. Ga in op wat de spreker zegt. Toon belangstelling voor zijn verhaal.
Vragen stellen
Goed luisteren is geen passieve bezigheid. De kunst van het luisteren is goede vragen
stellen.
Vragen kunnen verschillende functies hebben:
De spreker uitnodigen om iets toe te lichten dat nog niet duidelijk is.
Hem stimuleren om over bepaalde aspecten te vertellen.
Belangstelling tonen.
De spreker prikkelen om ergens over na te denken.
De spreker uitnodigen om dieper op de kwestie in te gaan, bijvoorbeeld op de
oorzaak van een probleem.
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
47
Begin met vragen ter verduidelijking. Pas nadat de spreker zijn verhaal heeft gedaan en
jij begrijpt wat hij bedoelt, zijn eventuele kritische, beïnvloedende of reflecterende
vragen op zijn plaats.
Stel relevante vragen ("wat bedoel je met..."). Vraag door ("dus je bedoelt dat..."). Als
je de indruk hebt dat je gesprekspartner nog niet alles gezegd heeft, stel hem dan een
open vraag.
Luisterhouding
Wat is eigenlijk je grondhouding als je aan een gesprek begint?
Te vaak zien mensen een gesprek als een wedstrijd, als een discussie die moet worden
gewonnen met de beste argumenten. Mensen willen laten zien dat ze veel weten, of slim
zijn.
Bekijk het eens anders: zie een gesprek als een mogelijkheid om meer over het
standpunt en perspectief van de ander te weten te komen. Wees nieuwsgierig. Wissel
ideeën uit en word er wijzer van. Leef je in, in wat je gesprekspartner zegt. Laat je
beïnvloeden door de gespreksdeelnemers en probeer tot een gezamenlijk idee te komen.
Vaak luisteren mensen met een vooropgesteld beeld of doel: ze gaan ervan uit dat ze al
weten wat de spreker gaat vertellen en ze hebben hun oordeel al klaar. En jij? Begin jij
met een open mind? Probeer je oordelen en verwachtingen los te laten en stel je open
voor de boodschap van de spreker.
Emotionele boodschap
Je kunt op drie niveaus luisteren:
1.
Oppervlakkig. Je houdt alleen de grote lijn van het betoog in de gaten en laat de
details niet tot je doordringen. Je onthoudt weinig van wat er gezegd wordt. De
conversatie is eenrichtingsverkeer en je gesprekspartner zal niet echt in jou
geïnteresseerd raken.
2.
Inhoudelijk. Je let op de feitelijkheden in het verhaal en je stelt feitelijke vragen
waarop een concreet antwoord komt. Zo'n conversatie kan voor een praktisch doel
heel effectief zijn, maar je bouwt op deze manier geen band op met je
gesprekspartner.
3.
Emotioneel. Je let op de motieven en zorgen achter het verhaal. Je luistert
tussen de regels door naar de bedoelingen en zorgen van je gesprekspartner. Je
toont begrip en informeert naar het waarom van bepaalde gevoelens. Op deze manier
kun je tot de kern van de zaak doordringen en toon je respect voor je
gesprekspartner.
Let op de emoties of de emotionele boodschap van je gesprekspartner. Let op subtiele
signalen en lichaamstaal.
Bedenk dat iemand soms alleen maar zijn verhaal kwijt wil. Als iemand met een
probleem komt aanzetten weet hij vaak zelf de oplossing al. Draag dus niet zelf direct
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
48
oplossingen aan, maar geef de ander de ruimte zijn verhaal te vertellen en vraag hoe hij
ermee verder wil.
Je kunt een gesprek verdiepen door je gespreksgenoot te vertellen welke onderliggende
boodschap je hebt opgevangen. Geef hem de gelegenheid om zich uit te spreken. Als je
doorvraagt en samenvat, komen jullie samen tot inzichten en perspectieven die je
gespreksgenoot in zijn eentje niet had gehad.
Als iemand emotioneel is, bijvoorbeeld boos, is het vaak beter om tactvol begrip en
medeleven te tonen in plaats van zijn emotie te temperen. Als je probeert de boodschap
af te zwakken dan heeft je gesprekspartner voor zijn eigen gevoel zijn boodschap nog
niet goed overgebracht en zal hij zijn emoties versterken. Als iemand bijvoorbeeld boos
is zeg je niet nonchalant "Ach kom, het valt allemaal wel mee", maar geschrokken:
"Hebben ze dat echt gedaan? Maar dat is toch om woest van te worden?"
Luister als je spreekt
Ook als je zelf aan het woord bent is het zaak open te staan voor de inbreng van
anderen. Let op lichaamstaal, reacties en signalen. Pauzeer even als iemand wil
interrumperen.
Geef de toehoorders bij een presentatie de gelegenheid om vragen te stellen. Het is beter
om mensen toe te staan je betoog te onderbreken met vragen. Geef dat eventueel in de
inleiding aan. Het publiek verzoeken om vragen tot het eind te bewaren is een zwaktebod
van nerveuze sprekers.
Toon belangstelling voor de vragen die worden gesteld. Vraag eventueel naar de diepere
achtergrond van de vraag. Neem de vragen serieus: het gaat er niet om ze kort te
beantwoorden en de draad van je betoog weer op te pakken, maar om de vragen in de
loop van je betoog mee te nemen.
In een vergadering of interview kun je laten blijken dat je luistert door terug te komen op
wat eerder door de deelnemers is gezegd.
Luisterfouten
Wat je niet moet doen:
iemands zinnen afmaken
iemand in de rede vallen, bijvoorbeeld met "ja, maar"
een gesprek snel van onderwerp veranderen ("dat doet me denken aan...")
7 niveaus van luisteren
Hoe goed kun jij luisteren? De competentie "luisteren" is verdeeld in 7 niveaus:
Niveau
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
Gedrag
49
7
Voelt behoeften van anderen aan en neemt de tijd voor anderen, vraagt
verduidelijkingen, geeft feedback en toont betrokkenheid.
6
Weet anderen over de praatdrempel heen te krijgen, wisselt informatie uit,
luistert en reageert ontspannen op anderen, vraagt door tot de kern.
5
Is altijd bereid de tijd te nemen om te luisteren, komt oprecht en geïnteresseerd
over en geeft relevante feedback hierop.
4
Laat anderen uitpraten en vraagt toelichting, wil de gesprekken het liefst puur
zakelijk houden.
3
Luistert naar anderen, is beleefd en neemt de gangbare gespreksnormen in acht,
nodigt de gesprekspartner niet actief uit, is vooral reactief.
2
Kan zich met zichtbaar ongeduld inhouden om naar anderen te luisteren, wil
vooral de eigen ervaringen vertellen.
1
Onderbreekt anderen continu, wil alleen het eigen zegje doen, is onrustig tijdens
het luisteren, kan irritant zijn en niet ter zake overkomen.
Opdracht (zie bijlage) uitvoeren of kiezen voor onderstaande oefeningen:
Oefening 1:
Stellingen:
a.
Actief luisteren duurt veel te lang, spontaan praten gaat veel sneller.
b.
Actief luisteren is makkelijk, je moet gewoon herhalen wat de ander zegt.
c.
Actief luisteren is in normale gesprekken niet bruikbaar.
Oefening 2:
Maak groepjes van 2. Persoon a heeft een probleem. Persoon b bedenkt (direct) een
oplossing. Hoe ging dat?
Oefening 3:
Maak groepjes van 3. 1 persoon bedenkt een niet te zwaar probleem (examenvrees,
angst voor de tandarts, ontevredenheid over de postuur, verschil van mening met
vriendin, ruzie met je ouders….). Eén persoon vertelt, één persoon luistert, één persoon
observeert. Wat ging goed? Wat ging minder goed?
Oefening 4:
Leef je in in de ander. Vertel hoe voor jou een doorsnee zondag eruit ziet. Zeer
gedetailleerd, waarbij je de ander meeneemt in jouw wereld.
Hoe ging dat?
Oefening 5:
Zie bijlage
Opdrachten van Angerenstein: Zie les 1
Afsluiting:
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
50
Hoe was dit om te doen?
Meer beeld gekregen van het thema?
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
51
Bijlage 1
Opdracht bij les empathie/ inleven in de ander
Lees onderstaande oefeningen, kies er 1 uit die je wil gaan uitvoeren om te oefenen met
‘inleven’.
Maak vervolgens 2-tallen en ga samen met je maatje de opdrachten uitvoeren. Bij je
eigen opdracht observeert de ander jou. Bij de opdracht die de ander doet observeer jij.
Rol observant: vraag met regelmaat terwijl de ander de oefening uitvoert wat hij/zij
ervan vindt. Verplaats je ook in de rol van de ander. Wat ervaar jij daarbij. Het is van
belang om deze opdrachten serieus te doen, anders is het lastig om te ervaren wat
inleven is.
Na de opdracht ga beantwoord je schriftelijk allebei de volgende vragen:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
Beschrijf voor welke opdracht je hebt gekozen en waarom
Hoe is de opdracht gegaan? (vertel wat je hebt gedaan)
Kon je je verplaatsen in de ander?
Wat leverde je dat voor gevoel op?
Welke techniek heb je gebruikt om je in de ander in te leveren?
Vond je het moeilijk/ makkelijk? Waarom?
Doe eens een subjectieve uitspraak over degene die je hebt gezien
Kijk jij nu anders tegen die situatie of de persoon aan? Zo ja, hoe? Zo nee,
waarom niet?
Wat heeft de observant (je maatje) van jou gezien? Wat viel hem/haar op?
Opdracht 1: Je inleven in iemand die niet kan praten
Je bent iemand die niet kan praten. Verplaats je in deze persoon. Je moet iets in het ROC
gebouw uitvoeren. (bedenk bijvoorbeeld dat je iets wil kopen, de weg wil vragen of een
vraag wil stellen) Ga bv naar een winkel of naar een receptie of balie en probeer duidelijk
te maken wat je wilt. Dit mag in het gebouw, maar ook erbuiten.
Opdracht 2: Je inleven in een bezoeker die voor het eerst het gebouw inkomt.
Je bent een moeder die op gesprek komt bij GDW. Je hebt een afspraak met haar traject
begeleider. (Ellen Bender). Je komt voor het eerst het gebouw binnen. Verplaats je in je
rol, en ook bedenk je je als moeder hoe het voor je dochter is om hier les te hebben.
Je gaat naar de receptie om te vragen waar D1.30 is, daar is het gesprek.
Opdracht 3: Leef je in in iemand met een kokervisie.
Neem 1 A4 tje, scheur die in 2-en en maak van de 2 papiertjes 2 kokers. Zet de kokers
voor je ogen. Maak een wandeling door het gebouw en leef je in in iemand die zo leeft.
Vraag ook bij een balie de weg naar een andere afdeling.
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
52
Opdracht 4: Leef je in in een klasgenoot op zondag.
Je gaat een gesprek met de ander aan, met als doel aan het eind van het gesprek te
weten (maar ook te voelen) wat de ander op zondagmiddag doet. Dus hoe ziet de
zondagmiddag van de ander eruit, vraag dit zo gedetailleerd, dat je er een plaatje, een
geur, een beeld een gevoel bij krijgt. Dit betekent dat je veel vragen stelt waardoor je
een soort filmpje ziet.
Opdracht 5: Verplaats je in 1 van de beroepen van de ROC.
Bedenk een beroep dat in het gebouw wordt uitgevoerd. Zoek iemand op die die functie
uitvoert. Observeer deze persoon en verplaats je in haar/zijn situatie. Wat zie je
allemaal, wat valt je op. Bedenk een aantal vragen die je aan de persoon zou willen
stellen, waardoor je een nog beter beeld krijgt van hoe hij /zij het vak beleeft. Ga na je
observatie naar de persoon toe en stel de voorbereide vragen. Kloppen de antwoorden
met het beeld dat jij hebt gekregen na je observatie?
Opdracht 6: Verplaats je in een ‘probleem’ van de ander
Je maatje bedenkt een niet te zwaar probleem (examenvrees, angst voor de tandarts,
ontevredenheid over de postuur, verschil van mening met vriendin, ruzie met je
ouders….). Zij/hij vertelt het probleem aan jou. Stel zodanig vragen dat je aan het eind
van het gesprek werkelijk weet wat er in de ander leeft, dat je het probleem als het ware
zelf voelt? Hiervoor zul je veel vragen moeten stellen.
Check bij de ander hoe hij/zij je vragen heeft ervaren. Heeft de ander het gevoel dat jij
haar probleem hebt begrepen.
Opdracht 7: Verplaats je in een blinde
Als je deze opdracht al eens bij sociale vaardigheden hebt gedaan, kies dan een andere
opdracht.
Bind een sjaal voor je ogen en vraag je maatje je te begeleiden naar een door jou
gekozen locatie (wel minimaal 5 minuten wandelen). Verplaats je in je eigen rol, maar
ook in de rol van de begeleider.
Opdracht 8: verplaats je in de lichaamshouding van een ander
Zoek iemand uit in de Hi-street, of in een restaurant en ga eens een paar minuten net zo
zitten en met dezelfde motoriek als die persoon
- Wat voor (lichaams)gevoel roept deze houding bij je op?
- Voelt deze persoon zich volgens jou op haar of zijn gemak? Waarom wel/niet?
Succes!!!
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
53
Werkproces 1.1.
Les 8: Intakegesprekken en structuur
Theorie:
Boek Communicatie en organisatie: blz 180 t/m 183
Laten lezen of er les over geven
Kopieer de situatie van ‘de veilige haven’. (sociale vaardigheden, WZ 302, blz 77 en 78).
Opdracht 1:
Beschrijf welke vaardigheden je nodig hebt voor een intake gesprek. (wat moet je
kunnen om een goed intake gesprek te voeren).
Klassikaal bespreken.
Opdracht 2:
Deel de opdracht ‘de veilige haven’ uit.
Stel je voor dat je een intake gesprek hebt met een jongere die is weggelopen van huis
en die zich aanmeldt voor opvangcentrum de veilige haven.
Maak 10 intake vragen die je aan die jongere gaat stellen als hij/zij op gesprek komt.
(geen vragen zoals: hoe heet je en wat is je leeftijd, maar vragen die jou informatie over
de jongeren geven). Kies wat je je beste vraag vindt en waarom.
Met de klas alle vragen inventariseren en een top 10 kiezen.
Opdracht 3:
Deel de klas in in groepjes van 3. Zoek iemand uit met wie je het intake gesprek gaat
voeren. 1 persoon intaker, 1 persoon de jongere en 1 persoon observator. Voer het
gesprek en vraag aan het eind feedback aan degene met wie je de intake hebt gevoerd
en aan de observator.
Maak na het gesprek een kort verslag en beantwoord de volgende vragen:
Hoe ging het?
Wat ging goed? Wat vond je lastig en waarom?
Wat vond degene met wie je de intake hebt gevoerd van jou gesprek. Wat vond hij/zij
goed wat kan beter. Wat heeft deze les je opgeleverd.
Opdrachten van Angerenstein: Zie les 1
Laat leerlingen voor volgende week zich voorbereiden op vragen vanuit het werkproces.
Opdrachten van angerenstein meenemen.
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
54
Les 9: Oefenopdrachten 1.1
Deze les bestaat uit oefenen van opdrachten uit het opdrachten magazijn.
Iedereen kiest zelf een opdracht uit waar hij aan wil werken.
Het liefst een opdracht waar de student moeite mee heeft of aan zijn competenties
werkt.
De student maakt ene plannetje hoe hij in deze les met die opdracht ana de slag wil. Kan
ook gezamenlijk. (bv intakegesprek oefenen, observatie oefening doen, enz.
WP 1.1. Theorie MZ
Inventariseert hulpvragen van de cliënt
Bene/ nov 2008
55
Download