‘Het hart heeft redenen die de rede niet kent’1 Lezing voor het symposium bij het afscheid van Arjan Plaisier, door Guus Labooy ‘Het hart heeft redenen die de rede niet kent’. Er is mij gevraagd om vanuit mijn eigen biografie iets van dit thema te zeggen. Het zal u misschien verbazen: hoe leg je een link tussen dat thema en ste iemands biografie? Dat wordt misschien duidelijk als ik vertel dat ik rond mijn 23 tot geloof kwam: de twee-eenheid van hart en rede had daar iets mee te maken. Wat was hart, wat was rede, dat ik mijzelf ste op die ene avond op mijn 23 gewonnen gaf? Laat ik bij het begin beginnen: hoewel ik gedoopt werd, zeiden mijn ouders in mijn kleutertijd kerk en de geloof definitief vaarwel. Op mijn 18 ging ik in Utrecht medicijnen studeren: toen was ongeloof voor mij zo gewoon als de zuurstof die je inademt: daar denk je niet bij na. Dat is al het eerste wat we kunnen leren: ongeloof presenteert zich vaak als intellectueel superieur. Dat had ik ook gedaan: ‘geloof is achterhaald, onze wetenschappelijke wereld is superieur! In deze tijd kan geloof toch niet meer?’ Maar die houding is vaak gebaseerd op totale onkunde, op slogans, op gebrek aan kennis i.p.v. op kennis. Het doet denken aan wat chef-duivel Screwtape aan zijn neefje Wormwood schrijft in het boek van Lewis: ‘de meeste stervelingen denken dat wij werken door iets in hun gedachten te laten opkomen, maar wij werken vooral door iets voor hun gedachten weg te houden.’ Kennis! Goed: ik studeerde in Utrecht medicijnen. Toen ik 19-20 was ging ik op zoek naar de zin van het leven. Waarom? Ik had een leven uiterlijk gezien met veel lol en pret: was corpslid op het Janskerkhof geworden. Dus waarom zoeken? Ik had honger naar iets van wezenlijke waarde: het leven was mij allemaal te hol en te plat. Ik begon te lezen. Eerst werd dat gevoel van leegte daardoor alleen maar aangewakkerd. En dat voelde goed: al het bladgoud werd er nog verder afgebrand. Sartre moet ik dan als eerste noemen: de ‘mauvaise foi’. Dat ging hierover: dat mensen geneigd zijn zich te identificeren met hun rol in de samenleving. Daarvan maken ze hun identiteit: ‘ik ben de dokter’, ‘ik ben de dominee’. Dat heeft mij diep geraakt: door Sartre leerde ik de leegte nog beter kennen. Later heb ik geleerd dat Pascal dit allemaal al eerder had gezegd, alleen met ook een geloofwaardig antwoord. Sartriaans afpellen was niet het enige: ik genoot ook van bv. metafysische godsbewijzen; van Plato, met zijn hogere wereld van eeuwigheidswaarde. Of ik dat geloofde? Wel nee: als modern burger had ik genoeg scepsis ingedronken: Nietzsche, Sartre. De moderne Europese basishouding is scepsis: zoiets geloofde je niet. Maar dit soort mensen waren wel interessant: bij hun merkte ik dat het leven niet hol was. Sartre en Nietzsche konden daar nooit aan ontsnappen, ik vond hun eigen antwoord in hoge mate fake. Ik voelde in beide het manco van wat Christian Wiman noemt ‘kunstenaarstrots’: ‘dit manco van kunstenaarstrots heeft de prestatie mogelijk gemaakt maar is ook 2 de barst die mettertijd steeds wijder gaapt’. Ik ging dus ook op zoek bij religie! En aangezien het Christendom passé was, ‘stoffig’, ‘spruitjes’, zo was mij geleerd, werd dat New Age. CG Jung, Boeddhisme, Steiner, allemaal prachtig: het ging over het hogere, iets trok aan mij. Toch is de vonk bij New Age nooit definitief overgesprongen. Ik voelde bij New Age: het hogere was er wel, maar je bleef eenzaam. En mijn kritische kant zaaide ook steeds twijfel, met name bij Steiner. Moet je dan je leven bouwen op de visioenen van één enkele man? Was die nou zo in alles te vertrouwen? De vonk sprong uiteindelijk volkomen onverwacht over: ik las in die tijd veel Kierkegaard en een paar andere christelijke schrijvers. Het was steeds geweldig boeiend, alleen jammer dat ze nog niet begrepen dat God niet bestaat. Zo las ik op mijn kamer: en opeens, toen ik het woord ‘God’ las, geloofde ik: Hij kwam in mijn leven. De hele kamer baadde in het licht: ik werd overspoeld door de diepste vreugde ooit, het was een thuiskomen. Op dat moment van eerste overgave kende ik Christus nog niet, maar als zo het bestaan van een Hemels Vader voor je oprijst als een stralende zon, dan 1 Gedachten, vertaling Frank de Graaff, Amsterdam 1997, Fr. 423 Mijn heldere afgrond, Barneveld 2016, 20. 22 heeft dat bestaan op zich voor iemand die uit de duisternis komt al een enorme genade kwaliteit: vreugde. Een jaar later leerde ik Christus kennen: dat Hij de brug was om de Vader echt te vinden: niet alleen dat Hij er is, ook wie Hij is. Dat was mijn verhaal, in het kort. De thema’s uit dit verhaal laten zich natuurlijk moeiteloos met Pascal verbinden: hol, leegte, ijdelheid, verwaandheid, verblinding door trends, verlangen, vaag besef van het hoogste goed, thuiskomen. Ach: en het is ook uw verhaal, toch? Laten we nou eens nader gaan kijken bij Pascal. Nadat hij beschreven heeft dat mensen allemaal leeg en ijdel zijn – de mauvaise foi van Sartre – komt er iets wat Sartre niet kende, fr. 148: Wat anders roept deze hunkering en onmacht ons toe dan dat de mens ooit waarachtig geluk gekend heeft, waarvan hem nu niets anders is overgebleven dan de indruk, het volkomen lege spoor, dat hij vergeefs tracht te vullen met alles wat hem omringt, <> dingen die daar echter geen van alle toe geëigend zijn omdat deze oneindige kloof slechts door iets oneindigs en onveranderlijks, namelijk door God zelf, gevuld kan worden. Een geweldige analyse van de mens: ellende en gemis in de mens is juist een spoor van zijn grootheid. Nietzsche, Sartre en Heidegger, die het moderne continentale denken hebben gevormd, weten niet van de grootheid van de mens: ze blijven hangen in de ondragelijke lichtheid van bestaan. Dat had Pascal nu juist kortzichtig gevonden: de grootheid van mens, zijn bestemming, is zelfs uit de ellende af te leiden! Want wie voelt zich ongelukkig omdat hij geen koning is, behalve een onttroonde koning? (Fr. 117) De leegte in de mens is een spoor van zijn oneindige bestemming; om het met Augustinus te zeggen: onrustig is ons hart….. Maar hoe leren we Hem dan kennen? Want niet iedereen komt tot Hem? Nu gaan we dan naar het motto van deze dag: ‘Het hart heeft redenen die de rede niet kent’. Wat betekent dat? Met het hart voel je aan: de grootheid van mens, onze bestemming? En de rede is wat dat betreft maar een armzalig stuk oud roest? Alleen geschikt voor science: dat wat we empirisch kunnen bestuderen en verder nog voor een beetje gegoochel met wiskunde? Zo wordt Pascal vaak gelezen: bij Halik vermoedde ik dat weer, in zijn ‘Geduld met God’. Dan leest men in dit zinnetje de tegenstelling tussen hart en rede, geloof en verstand. Maar als ons motto van vandaag dat betekent, dan is er een saai thema bedacht voor dit symposium, want dat wisten we al! Want dat rede voor wetenschap is en het hart voor geloof, dat is nu juist de centrale mythe van onze cultuur! Rede en wetenschap eisen de openbare ruimte op; en de restjes, dat wat overblijft, dat is voor hart en geloof. Iedereen mag privé uitmaken wat ie daarmee doet. Dat is de boedelscheiding tussen geloof en wetenschap, hart en rede. En als geloof niet klopt met de werkelijkheid en wetenschap, dan is dat niet erg: daar is het ook geloof voor! ‘Het hart heeft redenen die de rede niet kent’ Maar zo voorspelbaar is Pascal niet. Hij was geen scepticus. De scepticus van zijn tijd, Montaigne, gebruikt hij wel, maar, zoals hij zelf zegt: ‘alleen zoals een arts een medicijn kan maken uit het 3 sterkste vergif.’ Scepsis is voor Pascal uiteindelijk dwaling, vergif! Voor Pascal zijn geloof en rede heel anders verbonden: meer een eenheid, geen boedelscheiding. Ik wijs op Fragment 110: daar lees je dat de kennis van het hart is de kennis van de eerste beginselen: getallen bv. Maar dit wordt te specialistisch; ik wil op dit moment alleen dit oogsten: Pascal past niet in het boedelscheidingsmodel van geloof versus denken. Hij past veel meer in het Middeleeuwse model: ik geloof opdat ik mag verstaan, opdat denken bevrijd wordt, tot zichzelf komt, de verblinding wordt verjaagd. Ik hecht eraan om dit benadrukken, want mijn hele weg tot geloof was een weg van verlangend denken en denkend verlangen, en dat vanuit een gemis, een ‘oneindige kloof’. Niet dat het aan mij lag dat ik het pad vond: wat dat treft opnieuw Pascal: Fr. 36: Er is: voldoende helderheid om de uitverkorenen te verlichten voldoende duisterheid om hen nederig te maken Dit fragment zegt eigenlijk: God zorgt voor een precies passende hoeveelheid licht voor hart en rede. Beeldend gesproken: God heeft een dimschakelaar op de lichtknop aangebracht en Hij heeft die precies goed afgesteld. Het doet denken aan de constanten in de fysica, die ook precies goed staan afgesteld. Er is voldoende helderheid, zodat we de weg naar Hem wel kunnen vinden. Dat is Romeinen 1 in wezen: zijn eeuwige kracht en goddelijkheid zijn voor het verstand waarneembaar. Er is niets waardoor zij te verontschuldigen zijn. God vinden doet dus wel degelijk een appel op hart en rede. Dat heb ik ervaren: ik zocht met alles wat in mij is: met hoofd en hart, met verlangen en met 3 Entretien de Pascal avec m. De Saci kritisch verstand. Maar er is ook voldoende duisterheid om ons nederig te houden! Want als het werkelijk alleen een zaak van goed nadenken en een zuiver hart was geweest, had ik moeten zeggen dat het aan mij lag dat ik de weg vond! Dat zeggen ze tegen mij wel eens – en elke keer weer doet dat pijn – : ‘wat knap’! Maar wie dat zegt snapt het niet: als drenkelingen worden gered, is wie over boord sprong om te redden knap, niet de drenkeling! Er is dus voldoende duisterheid om ons nederig te houden: het ligt niet aan ons, maar aan God. Zoals Augustinus zegt: gestraald hebt gij, geschitterd en mijn blindheid verjaagd.
Alleen God de eer: drenkelingen worden gered, en daarmee tegelijk ook het verstand. Ik rond heel beknopt af met een visie voor theologie, gebouwd op deze inzichten van Pascal. De boedelscheiding en de scepsis zijn nog steeds trendy, de erfenis van Pascal en de ethische theologie ten spijt. Eerst wijs ik dan op vrijzinnigheid, een traditie die meer lijkt op wat ik geloofde voordat ik tot 4 geloof kwam. De boedelscheiding wordt aan de vrijzinnige kant krachtig aangejaagd door marcionitische en neoplatonische, Heideggeriaanse trends: theologie speelt dan op een volstrekt ander taalveld dan het taalveld van de dingen die bestaan. Aan de ‘zware’ kant zie ik de boedelscheiding tussen geloof en denken toch ook: door de toch immer gespannen verhouding tot literair genre-onderzoek. Beide richtingen, de eerste zeker, sluiten dan geloof op in haar eigen ruimte: het gewone denken – geschiedenis, natuurkunde, biologie – wordt in een ander compartiment geplaatst. Pascal noemt dat scepsis, en scepsis noemt hij vergif: ‘het maakt wanhopig om het ware 5 goed te vinden en leidt tot slapte en onverschilligheid.’ Hoe Pascaliaans anders klinkt dan die markante Joodse filosoof uit de eerste eeuw, wiens ogen werden geopend op weg naar Damascus: zijn eeuwige kracht en goddelijkheid zijn voor het verstand waarneembaar. Er is niets waardoor zij te verontschuldigen zijn. Laten we het het ongeloof door onze eigen scepsis dus niet te makkelijk 6 maken… 4 Zie C.S. Lewis, The Great Divorce, hoofdstuk 5. Entretien de Pascal avec m. De Saci 6 Pascal heeft twee fronten: stelligheid én scepticisme (zie bv. heel duidelijk de Entretien de Pascal avec m. De Saci). In deze lezing is de kritiek van Pascal op te grote stelligheid nu nog niet gethematiseerd (stelligheid en scepticisme zijn altijd een twee-eenheid, roepen elkaar wederzijds op, zitten in elkaar verborgen). De epistemische weg van Pascal tussen scepticisme en stelligheid harmonieert goed bij Augustinus en doet denken aan Thomas Reid en bv. Alvin Plantinga. Voor mijn visie op Pascal maakte ik dankbaar gebruik van A.J. Plaisier, De mens in het geding, een kritische vergelijking tussen Pascal en Nietzsche, Zoetermeer 1996; en Klaas Bom, De ruimte van het hart, kennen en willen in de antropologie van Blaise Pascal, Assen 1999. 5