Psychoseksuele ontwikkelingsstoornissen bij kinderen en adolescenten P.T. Cohen-Kettenis en A.B. Dessens* Handboek Kinderen & Adolescenten (september 2008) Inhoud Inleiding Normale seksuele ontwikkeling Masturbatie en seksuele spelletjes Pubertas praecox Stoornissen in de genderidentiteit Stoornissen in de geslachtsdifferentiatie Samenvatting en conclusie Literatuur Adressen Inleiding De psychoseksuele ontwikkeling is een proces dat, net als veel andere ontwikkelingsprocessen, start vanaf de geboorte en doorgaat tot in de volwassenheid. Dit brengt met zich mee dat vanaf de vroege kindertijd in verschillende fasen zich verschillende problemen kunnen voordoen. Psychoseksuele (ontwikkelings)stoornissen zijn zeer divers van aard en daardoor niet gemakkelijk als één onderwerp te behandelen. In dit hoofdstuk worden apart beschreven pubertas praecox, ofwel te vroege puberteit, stoornissen in genderidentiteit en stoornissen in geslachtsdifferentiatie. Voorafgaand aan de beschrijving van deze stoornissen komen masturbatie en seksuele spelletjes aan de orde. Wanneer kinderen dat vaak doen, kunnen ouders of anderen die met kinderen omgaan daar vragen of zorgen over hebben. Psychoseksuele stoornissen die zelden of alleen bij oudere adolescenten voorkomen (zoals parafilie en seksuele dysfuncties), zijn in dit hoofdstuk buiten beschouwing gelaten. Om stoornissen in de psychoseksuele ontwikkeling goed te kunnen begrijpen en in de juiste proporties te kunnen bezien, wordt begonnen met een korte beschrijving van de normale seksuele ontwikkeling. Normale seksuele ontwikkeling Onderzoek naar de (psycho)seksuele ontwikkeling van kinderen en adolescenten is weinig verricht. Over hoe kinderen seksualiteit ervaren is nauwelijks iets bekend. Toch vertonen kinderen al op zeer jonge leeftijd (vanaf 15-19 maanden) seksueel gedrag, dat wil zeggen lustzoekend gedrag waarbij ook de genitaliën betrokken zijn. Jonge kinderen tot 12 jaar ontdekken het eigen lichaam en dat van de ander. Zij merken dat stimulering van de geslachtsorganen, hetzij met de hand, hetzij door ergens tegenaan te wrijven, een prettig gevoel kan geven. Daarnaast laten veel jonge kinderen gedrag zien waaruit blijkt dat zij geslachtsorganen interessant vinden. Ze proberen mensen te bekijken als zij bloot zijn, raken de geslachtsorganen van anderen aan en laten anderen soms de eigen geslachtsorganen zien. In de leeftijd tussen 5 en 7 jaar gebeurt dit meestal in de context van een seksueel spelletje, een verzonnen rollenspel waarbij de nagespeelde rollen ook seksuele kenmerken hebben. Dit spel wordt veelal gespeeld met leeftijdgenoten en deze contacten zijn doorgaans vrijwillig en worden niet als negatief ervaren. Seksuele kennis beperkt zich tot het achtste levensjaar voornamelijk tot kennis over de verschillen tussen jongens en meisjes en voortplanting. Kennis over volwassen seksualiteit en geslachtsgemeenschap is bij deze leeftijdsgroep beperkt. Ze lijken er ook nog niet zo in geïnteresseerd 1 te zijn. Als kinderen zo’n jaar of 9 zijn stellen zij hier meer vragen over en weten ze er ook meer vanaf. Uit zelfrapportage blijkt dat de meeste jongens vanaf 10 jaar en meisjes vanaf 12 jaar voor het eerst fantaseren over seks en opwinding voelen. Vanaf 12 jaar wordt er steeds meer geëxperimenteerd met volwassen vormen van seksueel gedrag: zoenen, aanraken, en stimuleren van geslachtsdelen en borsten. De leeftijd waarop jongeren beginnen met geslachtsgemeenschap komt steeds eerder te liggen, maar in onze cultuur is ervaring met geslachtsgemeenschap voor het 12e jaar nog steeds uitzonderlijk. Hoewel de commercie al op kinderleeftijd volwassen seksualiteit suggereert, zoals playbacken van dirty dancing en strings voor kleuters, zijn lang niet alle jongeren meteen actief zodra de puberteit de intrede doet. En ook vroeger waren er kinderen die ‘er vroeg bij waren’. Verder is het zo dat bij sommige volkeren kinderen eerder seksueel rijp zijn, bij andere juist later. Door immigratie ontstaat in Nederland en België nu dan ook een grotere diversiteit. Jongens weten vaker dan meisjes wat zij wel en niet willen, doordat zij hier vaker zelf mee geoefend hebben en ze er vaker met vriendjes over praten dan meisjes. Daarnaast gaan meisjes vaker een contact aan, omdat de ander dit graag wil of omdat ze de relatie met een vriendje goed willen houden. Zij lopen dan ook een groter risico dat een seksueel contact, met name de eerste keer, niet uitsluitend als positief wordt ervaren. Jongeren die een hoger opleidingsniveau volgen, een hoger IQ hebben en meer schoolambities blijken op latere leeftijd seksueel actief te worden. Een positieve attitude van ouders ten aanzien van seksualiteit en open communicatie hierover maakt dat hun kinderen de seksuele contacten die zij aangaan als positiever ervaren. Ouders doen er dus goed aan met hun kinderen over seksualiteit te praten. Hoewel de invloed van de media op seksueel gedrag van jongeren nauwelijks bestudeerd is, maken opvoeders zich hierover wel zorgen. Zij vinden bijvoorbeeld dat bepaalde beelden in de media schadelijk zouden kunnen zijn voor kinderen en pleiten ervoor dat de media er rekening mee houden wat kinderen wanneer te zien krijgen. Of het huidige mediabeleid inderdaad een nadelig effect heeft op de seksuele ontwikkeling van kinderen is echter, zonder nader onderzoek, niet te zeggen. Denkbaar is immers ook dat er een positieve invloed uitgaat van openheid over seksualiteit in de media. Masturbatie en seksuele spelletjes Stella is een 7-jarig meisje dat wordt aangemeld vanwege overmatige masturbatie. Volgens moeder zijn haar schaamlippen hierdoor steeds rood en klaagt zij over pijn. Stella heeft een vier jaar ouder broertje met een contactstoornis. Het vermoeden bestaat dat hij grensoverschrijdende seksuele spelletjes met zijn zusje doet. Uit observaties van baby’s blijkt dat vooral jongetjes al in het tweede levensjaar min of meer doelbewust hun penis aanraken. De meeste volwassenen beschouwen dit als normaal en hebben er geen moeite mee. Zij maken zich pas zorgen als hun kind er in extreme mate mee bezig is. Overmatig masturberen kan voorkomen bij verwaarloosde of zwakbegaafde jonge kinderen, die op deze wijze onlustgevoelens proberen kwijt te raken. Soms is hier behandeling voor nodig. Bij zwakbegaafde kinderen is de impulscontrole wat zwakker ontwikkeld en sommigen hebben moeite om realiteit en fantasie te scheiden. Door hun beperkingen zijn zij voor de bevrediging van hun seksuele impulsen meer aangewezen op direct uitleven dan op een beleving op fantasieniveau, bijvoorbeeld dagdromen. Zij masturberen dan soms in het openbaar. Ouders generen zich daar wel voor. In plaats van streng straffen (wat soms gebeurt uit angst dat anderen hun kind zullen veroordelen), kunnen zij hun kind beter tijdig aanleren op sociaal adequate wijze om te gaan met hun seksuele impulsen. Dit lukt echter niet altijd. Als een normaal ontwikkeld kind veel masturbeert, kan de ouder hierover met het kind praten om te achterhalen waarom dit gebeurt. Eventueel kan worden uitgelegd waarom het onverstandig is om het in een bepaalde omgeving te doen. Seksuele spelletjes zoals ‘doktertje spelen’ is een gebruikelijke manier om het eigen lichaam en dat van andere kinderen te leren kennen. Uit een Nederlands onderzoek blijkt dat ongeveer 60 procent van de kinderen onder de 7 jaar hier wel eens mee bezig is. Soms lopen spelletjes uit de hand wanneer een kind beschadigende voorwerpen gebruikt (bijv. stokjes in de anus of vagina) of niet goed weet hoe het spel te stoppen als het niet leuk meer is. De kinderen moet dan duidelijk worden gemaakt dat er op zichzelf niets tegen dergelijk spel is, maar dat beschadiging en/of dwang en intimidatie uit den boze 2 zijn. Als het vermoeden rijst dat het ene kind het andere seksueel heeft overweldigd, is het van belang helder te krijgen wat er precies gebeurd is. Het voorval kan immers min of meer per ongeluk hebben plaatsgevonden, maar er kan ook opzet in het spel geweest zijn. Het is raadzaam zo snel mogelijk in te schatten of het om een uit de hand gelopen spel ging of dat een ‘plegertje’ een ‘slachtoffertje’ heeft gemaakt en er intensievere opvang of behandeling nodig is. Als dit laatste het geval is, kan het kind (de ‘dader’) het beste verwezen worden naar gespecialiseerde hulpverleners. Ook kan het spel van een kind een signaal zijn dat het zelf misschien misbruikt is. (Voor uitgebreidere informatie hierover, zie Lamers-Winkelman, 2004 .) Pubertas praecox Een te vroege puberteit (pubertas praecox) toont zich door een te vroeg optreden van primaire en secundaire geslachtskenmerken. Onder te vroeg wordt in Nederland verstaan wanneer bij meisjes de borstontwikkeling en groei van het schaamhaar voor het achtste levensjaar, en de menstruatie voor het tiende levensjaar zijn begonnen. Bij jongens met een te vroege puberteit begint de groei van het schaamhaar en de penis en de vergroting van de testikels al voor het negende jaar en de spontane erecties en nachtelijke zaadlozingen al voor het elfde levensjaar. Kinderen met pubertas praecox maken de puberteit op dezelfde manier door als kinderen bij wie het later begint. Door de groeispurt van de puberteit zijn kinderen met pubertas praecox op dat moment vaak groter dan hun leeftijdgenoten. Omdat de groei ook op jonge leeftijd stopt, is de uiteindelijke lengte vaak kleiner dan gemiddeld. Psychosociale aspecten Behalve lichamelijke verschijnselen heeft de vroege puberteit ook psychische gevolgen voor deze kinderen. Ze zijn vaak labiel van stemming, snel geïrriteerd, brutaal en vroegwijs ( Slijper, 1993 ). Wat zich in en aan hun lichaam voltrekt, is voor henzelf maar ook voor hun omgeving heel onvoorzien en verwarrend. Ze weten zich eigenlijk geen raad in dat afwijkende lichaam. De hormonale verandering maakt dat ze opeens onaangename transpiratiegeuren beginnen te verspreiden. De jonge meisjes schamen zich voor hun borsten, een ontwikkeling waar ze nog helemaal niet aan toe zijn. De geslachtsrijping brengt seksuele opwinding met zich mee. Meer dan dat ze dat prettig vinden geeft het gevoelens van verwarring, schaamte en schuld. Het moeilijke is dat ze er niet over kunnen praten met hun leeftijdgenoten, want die zijn nog niet zo ver. Dit alles maakt dat ze zich erg alleen en onbegrepen kunnen voelen. Soms worden ze ermee geplaagd. Ook voor ouders is het moeilijk dat hun kind op zo’n jonge leeftijd deze ontwikkelingen doormaakt en zich ernaar gedraagt, bijvoorbeeld duidelijk ligt te masturberen in bed, dwars wordt en een grote mond heeft. Gecombineerd met hun vaak grotere lengte worden deze kinderen dikwijls voor ouder aangezien en navenant behandeld, terwijl hun mentale ontwikkeling conform de kalenderleeftijd blijft. Behandeling De oorzaak van pubertas praecox kan een endocriene stoornis zijn of een kwaadaardige achtergrond hebben. Het is daarom belangrijk dat bij vermoeden ervan zo snel mogelijk onderzoek wordt gestart en de inzet van de vroege puberteit direct wordt geremd. Dit kan met behulp van een hormoonpreparaat dat maandelijks moet worden toegediend. Hiermee wordt de ontwikkeling van de (secundaire) geslachtskenmerken tegengegaan. Ook het pubergedrag kan hierdoor afnemen. Als het meisje of de jongen een jaar of 13 is, kan gestopt worden met de puberteitsremmers; de puberteit gaat dan verder waar deze gestopt was. Soms is naast de medische behandeling psychotherapie geïndiceerd. Stoornissen in de genderidentiteit Iwan is een jongen van 7 jaar. Van jongs af aan speelt hij alleen met meisjes. In groep 1 en 2 had hij veel vriendinnetjes. Nu, in groep 4, willen zij niets meer van hem weten. De jongens uit zijn klas 3 plagen hem en hij is bang voor hun ruwe spelletjes en vechtpartijen. Hij speelt graag met jongere meisjes uit de buurt en is dol op verkleedspelletjes, waarbij hij zich het liefst verkleedt als prinses. Ook vindt hij het leuk om met barbiepoppen te spelen. Zijn ouders maken zich zorgen over zijn meisjesachtige gedrag. Zij hebben gepoogd zijn belangstelling te wekken voor jongensspel en jongensspeelgoed. Dit leverde echter alleen maar boosheid en verdriet op; Iwan wil hiermee niets te maken hebben. Een genderidentiteitsstoornis (GIS) is een aanhoudend en intens onbehagen over de eigen sekse en het uiten van de wens van het andere geslacht te zijn of het beweren van het andere geslacht te zijn. Voor de persoon is het alsof zijn biologische sekse niet past bij wie hij of zij werkelijk is en hoe hij of zij zich wenst te gedragen. Vaak bestaat er een heftige afkeer van de eigen uitwendige geslachtsorganen. Bij kinderen kan de afkeer zo heftig zijn dat het kind ontkent de eigen geslachtsorganen te hebben of dat het beweert de geslachtsorganen van de andere sekse te hebben. Adolescenten proberen via een behandeling van de gehate primaire en secundaire geslachtskenmerken af te komen. De stoornis maakt dat het kind of de adolescent snel in botsing komt met de maatschappij en zo ernstig belemmerd raakt in het maatschappelijk en professioneel functioneren (APA, 2000). Jongens met een GIS kleden zich het liefst in meisjeskleren. Zij bewegen zich vaak op vrouwelijke manier en zetten een hoog stemmetje op. Zij houden van meisjesspel en -speelgoed en spelen graag met meisjes. Dit patroon van interesses en gedragingen wordt wel cross-gendergedrag genoemd. Bij meisjes is het omgekeerde patroon zichtbaar. De kennisverwerving over gender en allerlei aspecten die daarmee samenhangen duurt zo’n zes jaar. Tot het vijfde, zesde levensjaar kan de fantasie van het andere geslacht te zijn tot de normale peuter- en kleuterfantasie behoren. Toch komen gevallen van extreem en langdurig crossgendergedrag en ongelukkig zijn over het eigen geslacht (genderdysforie) ook bij kleuters voor. Bij de meeste kinderen, zelfs bij degenen met een GIS als kleuter, verdwijnen de genderproblemen in de puberteit. Voor de kinderen bij wie de GIS blijvend is, zijn de lichamelijke verandering die zij in de puberteit doormaken dramatisch. De mannelijkheid of vrouwelijkheid, waar zij het zo moeilijk mee hebben, wordt dan nog duidelijker en zij voelen zich nog minder thuis in hun lichaam dan voorheen. Voor de buitenwereld is het niet altijd duidelijk wat er aan de hand is. Toch zijn er vaak indirecte signalen die op problemen wijzen: schoolresultaten zijn slechter dan voorheen, klachten als slecht eten en slapen, hoofdpijn, buikpijn, lusteloosheid maar ook anorexia, automutilatie of forse gedragsproblemen komen voor. Meisjes dragen alleen nog maar wijde truien om de borstontwikkeling onzichtbaar te maken. Jongens scheren de haren op hun benen en buik. In de diagnostiek is het belangrijk om primaire van secundaire problemen te onderscheiden en vast te stellen hoe de problemen zich tot elkaar verhouden. Sommige kinderen vertonen wel cross-gendergedrag zonder dat er sprake is van een sterke identificatie met het andere geslacht. Toch wordt ook bij deze kinderen het meisjesachtige gedrag van de jongen en het jongensachtige gedrag van het meisje niet altijd getolereerd. Dit brengt het kind in tweestrijd. De wens van het andere geslacht te zijn komt zelden voor. Uit gegevens van de CBCL (Child Behaviour Checklist) is bekend dat ouders rapporteren dat 1,4 procent van de jongens en 2 procent van de meisjes onder de 12 jaar aangeeft van het andere geslacht te willen zijn ( Cohen-Kettenis & Pfäfflin, 2003 ). Dit hoeft nog niet te betekenen dat deze kinderen ook echt een GIS hebben. Bij adolescenten en volwassenen komt de meest extreme vorm van een GIS, te weten transseksualiteit, voor bij ongeveer 1:11.000 mannen en 1:30.000 vrouwen ( Cohen-Kettenis & Gooren, 1999 ). Psychosociale aspecten Sommige ouders gaan ervan uit dat het cross-gendergedrag van voorbijgaande aard is. Deze ouders beseffen niet altijd hoeveel last hun kind kan krijgen in de omgang met leeftijdgenootjes en andere volwassenen. Vroege onderkenning, diagnostiek en begeleiding of behandeling zijn belangrijk om te voorkomen dat de (secundaire) problemen groot en gecompliceerd worden. Ouders of andere personen in de omgeving wijzen het cross-gendergedrag van het kind soms ook af. Sociale angst of depressies kunnen een reactie zijn op het gepest worden of geïsoleerd zijn. Zo 4 kunnen deze kinderen een achterstand oplopen in de emotionele en sociale ontwikkeling. Niet zelden is het dus niet eens het cross-gendergedrag zelf, maar zijn het de secundaire problemen die de ouders ertoe brengen hulp te zoeken. In plaats van afwijzing zien we ook wel het tegenovergestelde. Ouders gaan dan helemaal mee met de wens van hun kind en laten het al op zeer jonge leeftijd (bijv. 6 jaar) volledig in de rol van het andere geslacht leven. Voor een jong kind wordt het dan heel moeilijk om wens (een meisje te zijn) en werkelijkheid (een jongen zijn) nog uit elkaar te houden. Bovendien bestaat het risico dat het kind op latere leeftijd (bijv. rond de puberteit) er niet meer vrij voor kan kiezen om weer in de rol van het eigen geslacht te gaan leven. Vooral omdat maar een relatief kleine groep kinderen met een GIS later transseksueel blijkt te zijn, lijkt zo’n volledige rolwisseling op zeer jonge leeftijd dus wat voorbarig. Ofschoon de behoefte zich als het andere geslacht te gedragen vaker voorkomt bij meisjes, worden meer jongens dan meisjes aangemeld met een genderprobleem. Dit heeft vermoedelijk te maken met het feit dan vrouwelijke jongens maatschappelijk minder geaccepteerd worden dan mannelijke meisjes. Oorzaken Lange tijd is men ervan uitgegaan dat in de vroege ontwikkeling iets in de ouder-kindrelatie zou zijn verstoord, waardoor het kind zich met (de ouder van) het andere geslacht zou hebben geïdentificeerd. Er wordt ook wel gesteld dat afwijkende hormoonspiegels voor de geboorte of genetische factoren een rol spelen bij de ontwikkeling van genderidentiteitsproblemen. Voor sommige van deze theorieën bestaat enige wetenschappelijke steun. Er zijn vooral aanwijzingen dat biologische factoren een rol spelen bij de ontwikkeling van een GIS. Het is alleen de vraag of de veronderstelde factoren apart een volledige verklaring kunnen geven voor het fenomeen. Het is waarschijnlijk dat zowel aanleg als omgevingsfactoren bij de ontwikkeling van een GIS een rol spelen ( Cohen-Kettenis & Pfäfflin, 2003 ). Diagnostiek Bij kinderen wordt vastgesteld in welke mate er bij hen sprake is van een GIS en of er andere problemen of relevante factoren in de ontwikkeling aanwezig zijn. Bij adolescenten wordt, na aanmelding, eerst uitgezocht of er sprake is van de meest extreme vorm van GIS of dat het om iets anders gaat. Dit andere kan een psychiatrische stoornis zijn, maar ook een ander genderprobleem. Een voorbeeld is een jongen die meent transseksueel te zijn alleen omdat hij behoefte heeft zich af en toe in vrouwenkleren te steken, terwijl hij dit louter doet om er seksueel opgewonden van te raken. Het is begrijpelijk dat zo’n jongen in verwarring is over zijn identiteit; bij hem speelt er echter iets op het gebied van zijn seksualiteit. Bij meisjes kan er angst zijn voor de eigen vrouwelijke ontwikkeling (weerzin tegen menstruatie, borsten), seksualiteit of nog algemener, voor volwassenheid. Deze gevoelens worden dan verward met het gevoel – misschien – een man te zijn. Voor het vaststellen van GIS en de ernst ervan zijn diverse psychodiagnostische vragenlijsten beschikbaar ( Slijper, 2003 ). Behalve sociale angst, depressie en achterstand in sociaal-emotionele ontwikkeling kan er sprake zijn van anorexia of automutilatie. Deze komen voort uit de weerzin die de adolescent tegen de eigen biologische geslachtskenmerken heeft. Behandeling Genderproblemen kunnen zowel verdriet als verwarring met zich meebrengen. Naast de innerlijke problemen van het kind wordt het vaak ook geconfronteerd met maatschappelijke afwijzing. Ook ouders hebben hiermee te maken. Er zijn kinderen en ouders die de complexiteit die het dagelijks leven hen brengt zo goed hanteren dat een psychologische behandeling niet noodzakelijk is. Maar vaak is er toch behoefte aan meer dan een laagfrequent begeleidend contact. Een psychotherapeutische behandeling van het kind wordt dan meestal gecombineerd met een begeleiding van de ouders. Indien ouders of kind sterk ontkennend zijn, richt een therapie zich op het erkennen en aanvaarden dat het gedrag van het eigen kind afwijkend is van dat van de meeste kinderen. Vervolgens kan er met het 5 kind en de ouders naar oplossingen gezocht worden hoe het kind enerzijds zichzelf kan blijven en datgene kan doen waarbij het zich prettig voelt en zich anderzijds aanpast aan datgene wat meer gangbaar is, zodat het kind niet gepest en uitgesloten wordt. Een voorbeeld hiervan kan zijn dat de jongen die graag meisjeskleding draagt, dit alleen thuis doet op van tevoren afgesproken momenten, maar zich buitenshuis altijd als jongen presenteert. Andere therapiedoelen kunnen zijn te werken aan factoren die van invloed lijken te zijn op het genderrolgedrag van het kind (bijv. enorme jaloezie van een jongen, die plotseling vrouwelijk gedrag vertoonde na de geboorte van zijn zusje) of aan factoren die de ontwikkeling in elk geval afremmen (bijv. zwakke sociale vaardigheden). Als het genderprobleem niet een direct gevolg was van een aanwijsbare oorzaak (zoals de hierboven genoemde jaloezie op het zusje) lukt het in de therapie doorgaans wel problemen te verlichten, die het gevolg lijken te zijn van het genderprobleem, maar het genderprobleem zelf verandert meestal niet wezenlijk. Kinderen blijven vaak hun voorkeuren behouden en/of ongelukkig met de eigen gender, maar kunnen wel beter omgaan met de problemen die het hen in het dagelijks leven geeft. Gezien de grote kans dat de GIS na de puberteit verdwijnt, moet ouders vooralsnog worden afgeraden het kind al op de basisschool geheel in de andere rol te laten leven. Zoals gezegd dient secundaire problematiek altijd behandeld te worden. Voor het jongetje dat, uit angst gepest te worden om zijn meisjesachtige gedrag, een schoolfobie heeft ontwikkeld, zal meestal het eerste doel in de behandeling zijn ervoor te zorgen dat het jongetje weer naar school durft. Pas daarna kan in de behandeling aandacht aan het genderprobleem worden gegeven. Het pubermeisje dat door weinig te eten probeert te voorkomen dat haar borsten groeien en haar menstruele cyclus stillegt, brengt haar lichamelijke conditie in gevaar. Gecombineerde behandeling van de anorexia en het genderprobleem is dan aangewezen. Wanneer in de adolescentie de diagnose GIS is gesteld en de adolescent sterk lijdt onder de lichamelijke veranderingen, is het mogelijk om de puberteit hormonaal af te remmen. Het voordeel hiervan is dat de adolescent in rust zijn of haar wens om in de rol van het andere geslacht te gaan leven nader kan exploreren. Bovendien, mocht een geslachtsaanpassende behandeling na het 16e jaar nog steeds de enige oplossing voor het genderprobleem blijken te zijn, dan kunnen de medische ingrepen beperkter blijven. Bij meisjes is er immers weinig borstvorming ontstaan en bij jongens geen baardgroei en lage stem. Als een adolescent tijdens de fase van de puberteitsremmers toch terugkomt op zijn of haar wens, kan de puberteitsremmende behandeling gestopt worden en krijgt de adolescent alsnog het lichaam dat bij de eigen sekse hoort. Blijven de GIS en de wens tot geslachtsaanpassing na het 16e jaar onveranderd, dan zal de tweede diagnostische fase volgen (de zgn. ‘real life test’ of ‘real life experience’). De adolescent moet gaan uitproberen hoe het is om helemaal in de gewenste genderrol te leven, als deze dat nog niet doet. Gaat dit goed, dan kan de adolescent beginnen met gebruik van zogenaamde cross-sexhormonen, die het lichaam langzamerhand de vormen geven van de gewenste sekse. Als aan het einde van deze fase duidelijk is geworden dat een geslachtsaanpassende operatie de – inmiddels – volwassene (want minimaal 18 jaar) nog steeds de beste optie is, dan kan besloten worden tot geslachtsaanpassende operaties. Na deze operaties kan de geboorteakte worden gewijzigd. Daarna heeft men alle rechten en plichten die bij het nieuwe juridische geslacht horen. Diagnostiek en behandeling voor genderproblemen wordt in Nederland aangeboden bij het medisch centrum van de Vrije Universiteit in Amsterdam en het Sophia Kinderziekenhuis van het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam, afdeling kinderendocrinologie. In België kan men zich richten tot de afdeling psychiatrie van het Universitair Ziekenhuis te Gent. Prognose Bij ongeveer 75-80 procent van de kinderen met een GIS onder de 12 jaar verdwijnt de genderidentiteitsstoornis in de puberteit ( Cohen-Kettenis & Pfäfflin, 2003 ; Zucker & Bradley, 1995 ). Bij de overige 20-25 procent is de genderidentiteitsstoornis blijvend. De meerderheid van de kinderen met een GIS wordt later homoseksueel. 6 Preventie Hoewel sommigen ervoor pleiten kinderen met een GIS psychotherapeutisch te behandelen om daarmee homoseksualiteit of transseksualiteit te voorkomen, is hiernaar geen systematisch onderzoek gedaan ( Cohen-Kettenis & Pfäfflin, 2003 ; Zucker & Bradley, 1995 ). Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat het voorkomen van homoseksualiteit of transseksualiteit langs psychotherapeutische weg mogelijk is. Stoornissen in de geslachtsdifferentiatie "Een zoon!’ roept Heleens vader enthousiast als zij geboren wordt. Bij het lichamelijk onderzoek ziet de verloskundige dat het piemeltje klein is en dat ook de balletjes niet zijn ingedaald. Zij vertelt de ouders dat zij niet weet of de baby een jongetje of een meisje is. Diagnostiek wijst uit dat Heleen lijdt aan het adrenogenitaal syndroom (AGS), een bijnierziekte die haar uitwendige geslacht heeft vermannelijkt. De dokter vertelt dat de baby een meisje is en dat zij voor haar ziekte haar leven lang medicijnen moet gebruiken. De ouders zijn erg geschrokken en verward van alle onverwachte gebeurtenissen. Wanneer Heleen opgroeit blijkt zij een erg jongensachtig meisje te zijn. Moeder twijfelt er soms aan of He-leen echt een meisje is. Geslachtsdifferentiatiestoornissen (hieronder vallen meerdere syndromen) zijn stoornissen die zich kenmerken door een afwijkende ontwikkeling van de inwendige en uitwendige geslachtsorganen in de embryonale en foetale fase. Sommige kinderen worden geboren met geslachtsorganen waarvan niet duidelijk is of ze mannelijk of vrouwelijk zijn. Bij andere stoornissen lijkt het uitwendig genitaal van een jongetje zeer sterk op dat van meisjes, met het gevolg dat de stoornis soms pas (heel) laat herkend wordt, bijvoorbeeld pas in de puberteit, omdat er geen menstruatie optreedt. Meestal zijn deze kinderen verder niet ziek, maar bij het adrenogenitaal syndroom (AGS) zoals beschreven in de casus van Heleen, kan zoutverlies optreden, waardoor de baby het gevaar loopt uit te drogen als de aandoening niet tijdig wordt ontdekt. De meeste geslachtsdifferentiatiestoornissen komen zelden voor, het AGS nog het meest (1:15.000 geboorten). Psychosociale aspecten Voor ouders is het bijzonder verwarrend als het geslacht van hun kind bij de geboorte niet duidelijk is of later anders blijkt dan zij dachten. Daarom moet de eerste (medische) diagnostiek (zie paragraaf Diagnos-tiek) zo snel mogelijk verricht worden. Inschrijving bij de burgerlijke stand moet even uitgesteld worden, of het kind moet eerst ingeschreven worden zonder naam en geslacht (hiervoor is wel een doktersverklaring nodig). Alle centra wijzen een kind na het diagnostisch onderzoek een geslacht toe. Ofschoon een geslachtsdifferentiatiestoornis eigenlijk een gewone lichamelijke aandoening is, waar medici tegenwoordig redelijk veel van afweten, is het voor veel buitenstaanders toch iets engs en geks. Soms ook is er sprake onvruchtbaarheid. Dit alles maakt het kind met een onduidelijk geslacht kwetsbaar voor pesterijen en uitstoting. Een derde geslacht bestaat maatschappelijk niet. Omdat manvrouwonderscheid in onze maatschappij nog steeds het belangrijkste indelingscriterium van de mensheid vormt, kan worden verwacht dat het opgroeien in een derde-geslachtsituatie voor een kind zeer problematisch zal zijn. De meeste kinderen met een geslachtsdifferentiatiestoornis wijzen het geslacht waarin zij opgroeien niet af. Meisjes met het adrenogenitaal syndroom zijn wel vaak jongensachtig in hun gedrag; zij hebben een duidelijke interesse in jongensspeelgoed, jongensspel (voetballen, bomen klimmen) en prefereren jongens als speelkameraadje ( Hines, 2004 ). Problemen met de genderidentiteit komen bij deze meisjes wel wat vaker voor dan bij andere kinderen, maar slechts een klein percentage besluit op volwassen leeftijd als man te willen leven. ( Dessens e.a., 2005 ). Dit geldt ook voor de meer zeldzame aandoeningen. Adolescenten zijn wel vaak in verwarring over hun gender. Vermoedelijk heeft dit te maken met de meer gedetailleerde voorlichting over de aandoening die zij 7 dan krijgen. Sommige meisjes gaan twijfelen over hun vrouwelijkheid als zij horen dat hun lichaam veel mannelijke geslachtshormonen maakt en zij een mannelijk geslachtschromosoom hebben. Ook moeten zij het verdriet verwerken dat hoort bij de wetenschap dat zij geen baarmoeder en eierstokken hebben en dus nooit eigen kinderen zullen kunnen krijgen. In een enkel geval wordt de aandoening pas in de puberteit ontdekt doordat een kind geslachtskenmerken krijgt die niet passen bij het geslacht waarin het is opgevoed. Een meisje krijgt dan baardgroei of zware stem, bij een jongen groeien borsten. Dit zijn natuurlijk extreem moeilijk te verwerken verschijnselen, die zonder extra steun meestal nauwelijks te hanteren zijn. Achtergronden en mogelijke oorzaken Vermoedelijk ontstaan de meeste geslachtsdifferentiatiestoornissen door een genetische afwijking, maar als het kind in de baarmoeder blootge-steld is geweest aan ongewone geslachtshormoonspiegels bijvoorbeeld doordat de moeder bepaalde medicijnen heeft gebruikt, kunnen deze aandoeningen zich ook voordoen. Van een aantal stoornissen zijn precieze mutaties (veranderingen) in het DNA bekend. Soms komt de afwijking in de familie voor, soms gaat het om een spontane mutatie. Diagnostiek De diagnose wordt gesteld door verschillende soorten medisch onderzoek. Chromosomaal, hormonaal, echoscopisch en lichamelijk onderzoek geven vrij snel de klinische diagnose (meestal in drie dagen) of het kind een meer mannelijk of vrouwelijk kind is en daarom het beste als jongetje of als meisje door het leven kan gaan. Op deze manier kan in de eerste paar dagen de geslachtstoewijzing al plaatsvinden. Een exacte diagnose kan alleen gesteld worden door genetisch onderzoek waarbij men zoekt naar een genmutatie en het duurt soms lang voordat daar iets uitkomt. De specifieke medisch-diagnostische expertise hiervoor is alleen aanwezig in academische ziekenhuizen (Nederland en België) of gespecialiseerde kinderziekenhuizen. Gespecialiseerde multidisciplinaire teams functioneren in het Erasmus MC-Sophia te Rotterdam, het VU medisch centrum te Amsterdam, het UMC Utrecht, UMC St Radboud te Nijmegen en het Universitair Ziekenhuis te Gent. Begeleiding en behandeling Voorlichting Ouders moeten zo veel mogelijk betrokken worden bij beslissingen rond de behandeling. Dit betekent dat de ouders goed moeten worden voorgelicht over de aandoening van hun kind. Ook hebben zij het nodig met iemand over hun eigen gevoelens en eventuele verwarring of twijfels te kunnen praten. Eventuele gevoelens van gêne over hun kind kunnen dan weggenomen worden. Dat maakt de weg vrij om hun kind en de aandoening gemakkelijker te accepteren ( Slijper e.a., 1994 ). Het is niet verstandig alle informatie voor het kind weg te houden. Het kind kan zich daardoor buitengesloten voelen of het kan de aandoening in fantasie veel groter en angstaanjagender maken dan nodig is. Voorlichting aan het kind moet wel stapsgewijs gebeuren en telkens aansluiten bij het ontwikkelingsniveau van het kind en de (seksuele) kennis die het kind al heeft. Het is aan te bevelen oudere kinderen in de gelegenheid te stellen zelf mee te beslissen over behandeling en chirurgische ingrepen. Medische behandeling Als het uitwendig genitaal lichamelijke klachten geeft (bijv. chronische urineweginfecties), er erg afwijkend uitziet, of als het uitwendig genitaal van het meisje sterk vermannelijkt is, wordt een correctieve genitale operatie voorgesteld. Cosmetische operaties hebben tot doel het uitwendig geslacht er zo uit te laten zien dat het aan de buitenkant zo min mogelijk afwijkt van dat van andere meisjes of jongetjes. Een nadeel van de operatie kan zijn, dat deze de seksuele gevoeligheid aantast. 8 Als een meisje geen of een ondiepe vagina heeft kan deze door haarzelf worden opgerekt met behulp van staafjes die daarvoor zijn gemaakt, of worden verdiept door middel van een vaginaplastiek. Dit stelt haar in staat later geslachtsgemeenschap te hebben en dus seksueel te functioneren zoals iedere andere (heteroseksuele) vrouw. Deze operatie wordt vaak pas in de puberteit verricht, waarbij het meisje de keuze kan maken of zij deze operatie al dan niet wenst en wanneer zij de operatie wenst te ondergaan. Naast operaties hebben sommige adolescenten hormoonbehandeling nodig om lichamelijk in de puberteit te komen. Psychologische behandeling Twijfels over het eigen man- of vrouwzijn leiden vrijwel altijd tot onzekerheid of minderwaardigheidsgevoelens. Als dit speelt, is psychotherapeutische hulp onontbeerlijk. Zo kan worden uitgezocht welk geslacht het beste bij hem of haar past en kan worden gewerkt aan zelfacceptatie. De behandeling van de genderverwarring of genderdysforie bij kinderen met een geslachtsdifferentiatiestoornis verschilt niet wezenlijk van die bij kinderen die deze stoornis niet hebben. De zeldzaamheid van de aandoeningen maakt dat adolescenten zich vaak afwijkend of eenzaam voelen. Het lotgenotencontact dat via patiëntenverenigingen geboden kan worden, kan de eenzaamheid verlichten. Als bij een geslachtsdifferentiatiestoornis sprake is van een zeer extreme genderidentiteitsstoornis kan een behandeling en/of operatie overwogen worden in de richting van het gewenste geslacht. Prognose en preventie Niet (psychologisch) behandelde jongeren hoeven niet per se psychische problemen te ontwikkelen. Wel is door de complexiteit van hun aandoening de kans erop groter, als er niet vanaf het begin een goede begeleiding is geweest. Begeleiding van ouders en kind zodra de aandoening is vastgesteld, lijkt een goede manier om secundaire problemen te voorkomen. Samenvatting en conclusie Kinderen vertonen al vroeg seksueel gedrag: ze raken hun lichaam aan en spelen seksuele spelletjes. Dat hoort bij de normale psychoseksuele ontwikkeling. Soms verloopt dit evenwel anders of excessiever dan normaal. Kinderen kan dan geleerd worden beter om te gaan met hun seksuele impulsen. Ook is het raadzaam te onderzoeken of het overmatige seksuele gedrag een uiting is van andere problematiek. In geval van pubertas praecox doet de puberteit zijn intrede op veel jongere leeftijd dan normaal. Kinderen van 8 à 9 jaar beginnen al geslachtsrijp te worden en krijgen secundaire geslachtskenmerken. Voor zowel de kinderen zelf als hun omgeving kan dit verwarrend zijn. Pubertas praecox wordt met hormoonpreparaten behandeld. Kinderen en adolescenten met een genderidentiteitsstoornis hebben het gevoel van het andere geslacht te zijn dan hun lichaam toont en kunnen zich daar intens ongelukkig over voelen. Vroege onderkenning van dit feit en begeleiding zijn belangrijk om te voorkomen dat er problemen in de sociale en emotionele ontwikkeling ontstaan. Bij het merendeel van deze kinderen verdwijnt de stoornis in de puberteit, maar wanneer dat niet gebeurt, kan de ontwikkeling van de ongewenste secundaire geslachtskenmerken ernstige psychosociale problemen teweegbrengen. In die gevallen kan psychotherapeutische behandeling noodzakelijk zijn in combinatie met begeleiding van de ouders. In veel van deze gevallen is een geslachtsaanpassende behandeling (eerst hormonen, na het 18e jaar operaties) de beste optie. Bij geslachtsdifferentiatiestoornissen gaat het niet om het gevoel van het andere geslacht te zijn, maar is niet duidelijk van welk geslacht een kind is. Soms is dit bij de geboorte direct al waarneembaar. Op grond van medisch onderzoek wordt dan vastgesteld of het kind het beste als jongetje of meisje door het leven kan gaan. Soms wordt de stoornis in eerste instantie niet onderkend en blijkt pas in de puberteit dat een kind geslachtskenmerken krijgt die niet passen bij het geslacht dat het aanvankelijk leek te hebben. Kinderen met geslachtsdifferentiatiestoornissen kunnen zich onzeker 9 voelen over het man- of vrouwzijn en minderwaardigheidsgevoelens ontwikkelen. Therapie zal dan gericht zijn op zelfacceptatie. * Prof. dr. Peggy T. Cohen-Kettenis is hoofd van de afdeling Medische Psychologie van het VUmc. Dr. Arianne B. Dessens, klinisch psycholoog, is o.a. werkzaam bij het multidisciplinaire team van het ErasmusMC voor patiënten met een stoornis in de genitale ontwikkeling. Literatuur Aangehaalde literatuur 1. American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (DSM-IV-TR). Washington DC. 2. Cohen-Kettenis, P.T., & Pfäfflin, F. (2003). Transgenderism and intersexuality in childhood and adolescence. Thousand Oaks, CA: Sage Publications. 3. Cohen-Kettenis, P.T., & Gooren, L.J.G. (1999). Transsexualism; A review of etiology, diagnosis and treatment. Journal of Psychosomatic Research, 46 (4), 315-333. 4. Dessens, A.B., Slijper, F.M.E., & Drop, S.L.S. (2005). Gender identity and gender change in chromosomal females with congenital adrenal hyperplasia. Archives of Sexual Behavior, 34, 389397. 5. Hines, M. (2004). Brain gender. New York: Oxford University Press. 6. Lamers-Winkelman, F. (2004). Seksueel misbruik. In: G.A. Bakker e.a. (red.). Handboek Kinderen & Adolescenten, suppl. 13, I 030, 1-18. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. 7. Slijper, F.M.E. (2003). Genderidentiteitsstoornis. In: F.C. Verhulst & F. Verheij (red.). Kinder- en Jeugdpsychiatrie – Onderzoek en diagnostiek (pp. 225-238). Assen: Van Gorcum. 8. Slijper, FME (1993). Psychoseksuele stoornissen bij kinderen. In: R. Kohnstamm e.a. (red.) Handboek Kinderen & Adolescenten, suppl. 19, POK. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. 9. Slijper, F.M.E., Drop, S.L.S., Molenaar, J.C., & Scholtmeijer, R.J. (1994). Neonates with abnormal genital development assigned the female sex: Parent counseling. Journal of Sex Education and Therapy, 20, 9-17. 10. Zucker, K.J., & Bradley, S.J. (1995). Gender identity disorder and psychosexual problems in children and adolescents. New York/London: Guilford Press. Aanbevolen literatuur voor werker in de eerste lijn Cohen-Kettenis, P.T., & Gijs, L. (2007). Genderidentiteitsstoornissen en seksuele stoornissen. In: H. van der Molen, S. Perreijn & M. van den Hout (red.), Klinische Psychologie: theorieën en psychopathologie. Groningen: Wolters Noordhoff. Graaf, H. de & Rademakers, J. (2003). Seks in de groei. Delft: Eburon. Aanbevolen literatuur voor ouders, adolescenten en kinderen Veel literatuur over kinderen/jongeren en seksualiteit is te vinden op www.rutgernissogroep.nl. Adressen Nederland 10 Voor jongeren met genderproblemen: Humanitas en Berdache; beide onder de koepel van Transvisie, centrum voor genderdiversiteit (voorheen: Werkgroep Transseksualiteit en Genderdysforie). Voor patiënten met het adrenogenitaal syndroom: Nederlandse Vereniging voor Addison en Cushing Patiënten (NVACP). Voor vrouwen met androgeen ongevoeligheids- en aanverwante syndromen: AIS-Nederland. Voor mannen met het syndroom van Klinefelter: Nederlandse Klinefelter Vereniging, Stationsplein 6, 3818 LE Amersfoort; tel. (033) 422 65 40. Voor vrouwen met het syndroom van Turner: Turner Contact Nederland, Stationsplein 6, 3818 LE Amersfoort, tel. (033) 422 40 38, fax (033) 445 07 31; e-mail: [email protected] . De Turnerlijn: tel. (040) 244 10 15. Een compleet overzicht van de Nederlandse adressen is te vinden in de adresgids Sociale Kaart Jeugdzorg. België De Belgische Genderstichting is een deelwerking van het CAW Artevelde, Prinsenhof 56, 9000 Gent. Onthaalteam Artevelde: J.B. Guinardstraat 34, 9000 Gent, tel. (09) 225 06 52; fax (09) 233 50 91. Internet www.transvisie.nuwww.nvacp.nl www.aisnederland.nl www.klinefelter.nl www.turnercontact.nl www.genderstichting.be © 2008, Bohn Stafleu van Loghum, Houten 11