UItspraak RECHTBANK ROTTERDAM Sector kanton Locatie Brielle Vonnis in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Etics B.V., gevestigd te Ede (Gld), eiseres bij exploot van dagvaarding van 16 juni 2009, gemachtigde: mr. M.P. Harten, tegen [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, gemachtigde: mr. L.C. Zandwijk. 1. Het verloop van de procedure 1.1. De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken: - de dagvaarding met producties, - de aantekening mondeling verweer, - het vonnis van 30 juni 2009, waarin een comparitie van partijen is bepaald, - de door de griffier gehouden aantekeningen van de op 8 september 2009 gehouden comparitie van partijen, - de akte uitlaten / tevens nadere toelichting grondslag vordering, met producties, - de akte van gedaagde, - de akte uitlaten eiseres met producties, - de brief van de gemachtigde van gedaagde van 11 januari 2010. 1.2. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden. 2. De vaststaande feiten 2.1. Gedaagde is met ingang van 1 oktober 2007 als Operationeel Medewerker bij eiseres in dienst getreden. De arbeidsovereenkomst was aangegaan voor bepaalde tijd tot 1 oktober 2008. Zijn loon bedroeg € 1.249,35 netto per vier weken. 2.2. De brief van eiseres aan gedaagde van 11 juni 2008 luidt: “Vandaag, 11 juni 2008, bent u, ondanks eerdere schriftelijke waarschuwing, wederom te laat op uw werk verschenen. U heeft aangegeven dit gedaan te hebben om degene die de werkplaats runt, te pesten. Zoals eerder schriftelijk aan u medegedeeld, wordt dergelijk gedrag niet getolereerd. Uw Arbeidsovereenkomst zal derhalve ook met onmiddellijke ingang, 11 juni 2008 worden ontbonden.” 2.3. Eiseres heeft gedaagde het loon uitbetaald tot en met periode 12 van 2008. 2.4. Ondanks betalingsverzoeken en sommatie heeft gedaagde het loon vanaf periode 8 van 2008 niet aan eiseres terugbetaald. 3. De vordering en de standpunten van partijen 3.1. Eiseres heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen aan eiseres te betalen € 7.124,30 vermeerderd met de wettelijke rente over € 6.246,70 vanaf datum dagvaarding, alsmede kosten rechtens. 3.2. Eiseres heeft daartoe het volgende gesteld. De reden van het ontslag is vermeld in de aangetekende brief van 11 juni 2008. Gedaagde heeft niet tegen dat ontslag geprotesteerd en zich ook niet voor werk beschikbaar gehouden. Vanwege een administratieve omissie heeft eiseres over de periodes 8 t/m 12 van 2008 ten onrechte het loon aan gedaagde uitbetaald. Gedaagde is niet te goeder trouw geweest bij de ontvangst van het loon. Uit hoofde van die onverschuldigde betalingen heeft eiseres een vordering op gedaagde van 5 x € 1.249,35 = € 6.246,70. Naast die hoofdsom maakt eiseres tevens aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten ad € 700,-- en wettelijke rente, waaronder de tot de dag der dagvaarding berekende rente ad € 177,60. Door eigen nalaten is gedaagde in een nadeliger positie geraakt. 3.3. Gedaagde heeft, zakelijk weergegeven, het volgende ten verweer aangevoerd. Hij kan zich niet verenigen met de door eiseres genoemde reden voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Hij heeft de opzegging niet aangevochten omdat eiseres het salaris aan hem heeft doorbetaald. Hij heeft die betalingen te goeder trouw opgevat als terechte betalingen van het salaris tot het einde van het jaarcontract vermeerderd met een redelijke ontslagvergoeding. Hij heeft ook geen WW-uitkering aangevraagd. Daardoor is hij in een ongunstiger positie gekomen dan indien het salaris niet door eiseres zou zijn doorbetaald. In dat geval zou hij wel een WW-uitkering hebben aangevraagd. Het UWV had hem dan geïnformeerd dat een WW-uitkering wordt geweigerd bij verwijtbare werkloosheid waarna hij het ontslag zou hebben aangevochten en hij met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid daarna alsnog aanspraak zou hebben gehad op loon of een WW-uitkering. Pas bij brief van 17 december 2008 heeft eiseres aan gedaagde medegedeeld dat er volgens haar sprake was van onverschuldigde betaling. In de gegeven omstandigheden zou het onaanvaardbaar zijn indien hij het volledige bedrag aan eiseres dient te voldoen. Daarbij komt dat gedaagde een beperkte schoolopleiding heeft genoten. Hij beschikt over beperkte cognitieve vaardigheden. Subsidiair verzoekt gedaagde om een betalingsregeling. Gedaagde weerspreekt de verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten. 4. De beoordeling 4.1. Nu gedaagde niet tijdig de nietigheid van het ontslag op staande voet heeft ingeroepen en evenmin een beroep gedaan op de schadeplichtigheid als gevolg van de onregelmatige opzegging (artikel 9 BBA en artikel 7:683 BW) is het uitgangspunt dat de arbeidsovereenkomst op 11 juni 2008 is geëindigd, althans dat uit deze arbeidsovereenkomst geen betalingsverplichtingen meer voortvloeien voor eiseres. De betalingen van na deze datum zijn dus onverschuldigd verricht door eiseres en gedaagde is dan ook gehouden de ontvangen bedragen aan eiseres terug te betalen, behoudens indien komt vast te staan dat gedaagde erop mocht vertrouwen dat eiseres op de ontslagbrief is terug gekomen. Dit uitgangspunt leidt eveneens uitzondering indien de terugvordering naar eisen van redelijkheid en billijkheid kennelijk onaanvaardbaar is. 4.2. De kantonrechter is van oordeel dat gedaagde er niet op mocht vertrouwen dat eiseres op het ontslag is teruggekomen. Eiseres heeft na de ontslagbrief van gedaagde niet met hem gecommuniceerd. Hij is niet opgeroepen om te komen werken. Evenmin is gedaagde te kennen gegeven dat eiseres spontaan tot het inzicht was gekomen dat zij zou doorbetalen tot einde dienstbetrekking. Het enige is dat eiseres het loon is blijven doorbetalen. Daarbij komt dat van gedaagde als werknemer ook actie had mogen worden verwacht. Nooit heeft hij geprotesteerd tegen het ontslag op staande voet. Tegenover het ontvangen van loon staat zijn verplichting tot het verrichten van arbeid. Hij mag er niet vanuit gaan, als zijn werkgever loon blijft doorbetalen, dat hij niet meer hoeft te werken. Gesteld noch gebleken is dat gedaagde na 11 juni 2008 zich beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van de werkzaamheden of dat hij überhaupt contact met eiseres heeft gezocht. Evenmin is komen vast te staan dat gedaagde heeft omgezien naar ander werk. Tot slot geldt dat na 1 oktober 2008, toen de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege zou zijn geëindigd, gedaagde aan eiseres niet te kennen heeft gegeven dat hij nog altijd salaris ontving. Vanaf 1 oktober 2008 is er sprake van kwade trouw van gedaagde in de zin van artikel 6:205 BW. 4.3. Aldus resteert de beoordeling op grond van artikel 6:2 BW. Is de terugvordering van het loon na 11 juni 2008 in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar? 4.4. Voor de periode tussen 11 juni 2008 en 1 oktober 2008 wordt het volgende overwogen. Ter comparitie en in de processtukken is naar voren gekomen dat gedaagde een bescheiden opleiding heeft genoten en beperkte cognitieve vaardigheden heeft. De kantonrechter kan, gelet op de persoon van gedaagde, niet uitsluiten dat hij hierdoor de rechtsgevolgen van het ontslag op staande voet niet heeft overzien, temeer nu hij elke maand zijn vertrouwde salaris bleef ontvangen. Daarbij komt dat niet valt uit te sluiten dat hierdoor gedaagde niet heeft begrepen dat hij zich bij het UWV moest vervoegen om een WW-uitkering aan te vragen. Als eiseres de fout niet zou hebben gemaakt, zou gedaagde zich, genoodzaakt door geldgebrek, waarschijnlijk bij het UWV (of gemeente of Juridisch Loket) hebben gemeld. Hij zou dan op het spoor zijn gezet van protest tegen het ontslag op staande voet dat mogelijk zou hebben geresulteerd in nietigverklaring, een WW-uitkering of een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand. Volledige toewijzing van de vordering zou betekenen dat blijkt dat gedaagde in het geheel geen inkomsten over deze periode heeft zonder dat hij hieraan nog iets kan doen. Uitgaande hiervan is de kantonrechter van oordeel dat volledige toewijzing van de vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in dit concrete geval onaanvaardbaar zou zijn. Toegewezen wordt over deze periode 40% van het betaalde bedrag. 4.5. Voor de periode na 1 oktober 2008 is geoordeeld dat er sprake is van kwade trouw van gedaagde zodat er geen sprake is van strijd met artikel 6:2 BW. Er is sprake van een door gedaagde ondertekende schriftelijke arbeidsovereenkomst waarin duidelijk is vermeld dat de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2008 eindigt. Gedaagde wordt veroordeeld tot terugbetaling van de na deze datum ontvangen betalingen. 4.6. De kantonrechter is niet gerechtigd een betalingsregeling op te leggen, gelet op artikel 6:29 BW. 4.7. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen nu niet gebleken is van werkzaamheden die vergoeding rechtvaardigen. 4.8. Gelet op de aard van het geschil ziet de kantonrechter aanleiding te bepalen dat partijen de proceskosten ieder voor eigen rekening dienen te houden. 5. De beslissing De kantonrechter: veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen een bedrag van € 1.374,27, zijnde 40% van de door hem ontvangen bedragen over de periode tussen 11 juni 2008 en 1 oktober 2008, veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen een bedrag van € 2.811,02, zijnde de door hem ontvangen bedragen over de periode na 1 oktober 2008, veroordeelt gedaagde tot betaling van de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 16 juni 2009 tot de dag van algehele betaling, verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J. van Rijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.