H.347492.1015 Anesthesie en pijnbestrijding rondom uw operatie of behandeling Inhoud Voorwoord 04 Inleiding 05 Pre-operatief spreekuur 05 Voorbereiding thuis 06 Wat neemt u mee 06 Waar meldt u zich 06 Gesprek met apothekers assistent 06 Gesprek met verpleegkundige 06 Gesprek met anesthesioloog of anesthesie medewerker 06 Opname en operatiedatum 07 Vormen van narcose en verdoving A. Plaatselijke verdoving B. Narcose Mogelijke bijwerkingen en complicaties C. Verdoving van een deel van het lichaam 08 08 08 08 09 1. De ruggenprik Mogelijke bijwerkingen en complicaties ruggenprik 2. De één arm, been of schouder verdoving Mogelijke bijwerkingen en complicaties bij één arm, been of schouder verdoving 3. De Bierse verdoving Mogelijke bijwerkingen en complicaties bij Bierse verdoving 09 10 11 11 2 12 12 Voorbereiding op de operatie/ behandeling De opname Nuchter zijn volwassenen (16 jaar en ouder) Medicijngebruik Alcohol en roken 13 13 13 14 14 De operatie Time-out procedure 15 15 Na de operatie Hoe lang blijft u op de uitslaapkamer Bezoek volwassenen 16 16 16 Terug op de verpleegafdeling Contactpersoon 17 17 Het APS-team, pijnbeleving en pijnscore 17 Pijnbehandeling na de operatie Paracetamol/diclofenac Morfine injecties PCA pomp Pijnbestrijding via een slangetje in de rug, oksel, hals of lies 19 19 19 19 19 Naar huis Vervoer naar huis en thuis 20 20 Nazorg Pijnbestrijding in de thuissituatie 20 20 Vragen 20 3 Voorwoord In overleg met uw arts is besloten dat er een behandeling, operatie of onderzoek bij u nodig is. Deze brochure geeft informatie over een behandeling onder anesthesie (verdoving, narcose) voor volwassenen. Als er in de tekst het woord operatie staat, kunt u ook behandeling, ingreep of onderzoek lezen. Als u na het lezen van deze brochure vragen hebt, kunt u contact opnemen met de poli pre-operatief onderzoek. Maandag tot en met donderdag van 09.00 tot 12.00 uur en van 14.00 tot 16.00 uur. Vrijdagochtend van 09.00 tot 12.00 uur (0523) 276808 4 Inleiding Met uw behandelend specialist heeft u afgesproken een operatie of behandeling te ondergaan waarbij een vorm van anesthesie(narcose) noodzakelijk is. Om een inschatting van risico’s te maken, is het belangrijk om een goed beeld te krijgen van uw gezondheid. De soort operatie en vorm van anesthesie zijn hierbij ook van belang. Het risico moet worden afgewogen tegen het voordeel van de operatie of de ingreep. Het pre-operatieve spreekuur Om uw opname goed voor te bereiden gaat u een aantal weken vóór de operatie naar het pre-operatief spreekuur (poli 12). Op de poli pre-operatief onderzoek vult u digitaal een vragenformulier in. Het is belangrijk voor de anesthesioloog om uw gezondheidstoestand vast te stellen. 5 Voorbereiding thuis U leest deze brochure. Wat neemt u mee Uw patiëntenkaart. Uw afsprakenkaart. Actueel medicatieoverzicht, deze kunt u opvragen bij uw apotheek. Deze brochure. Waar meldt u zich U meldt zich bij de balie poli 12 pre-operatief onderzoek, u heeft gesprekken met apothekersassistent, de verpleegkundige en de anesthesioloog/anesthesie medewerker. In totaal heeft u drie gesprekken. Gesprek met apothekers assistent Het eerste gesprek voert u met een apothekersassistente van het Apotheek Service Punt in het RZZ. Doel van dit gesprek is om alle medicijnen die u thuis gebruikt, al dan niet op recept, op correcte wijze te noteren. Ook zal u worden gevraagd of u allergisch of overgevoelig bent voor bepaalde medicijnen. Gesprek met verpleegkundige Bij dit gesprek krijgt u informatie over uw verblijf op de verpleegafdeling. U krijgt instructies over de voorbereiding van uw operatie. De verpleegkundige bespreekt met u bijzonderheden die voor uw opname van belang zijn, zoals het gebruik van medicijnen, eventuele ervaringen ten aanzien van eerdere opnames in het ziekenhuis, bepaalde gewoontes ten aanzien van eten, drinken en slapen. U kunt vragen stellen over uw opnameperiode en de nazorg. De verpleegkundige verwerkt uw informatie, zodat deze gegevens bekend zijn bij uw opname. Gesprek met anesthesioloog of anesthesie medewerker De anesthesioloog/anesthesie medewerker bespreekt uw gezondheidstoestand aan de hand van uw ingevulde vragenformulier. 6 De anesthesioloog/ anesthesie medewerker doet lichamelijk onderzoek met speciale aandacht voor uw hart en longen. Ook wordt de keuze van narcose met u besproken. Als het mogelijk is, wordt met uw voorkeur rekening gehouden. De risico’s worden doorgenomen. De anesthesioloog die u op de poli ziet, is niet per definitie de anesthesioloog die u behandelt. De anesthesioloog spreekt met u af welke medicijnen u op de operatiedag wel of niet moet innemen. Doorgebruik of stoppen van de bloedverdunners bespreekt de anesthesist met u. Soms is het nodig dat er aanvullende onderzoeken gedaan worden of extra informatie uit een ander ziekenhuis wordt opgevraagd. Eventueel krijgt u nog een afspraak bij een andere specialist (bv. cardioloog, internist, longarts etc.). Als uit de onderzoeken blijkt dat het operatie risico te groot is, zal de anesthesioloog dit bespreken met uw behandelend arts. Deze zal zo nodig contact met u opnemen. Na uw bezoek aan de anesthesioloog/anesthesie medewerker worden door de baliemedewerksters de afspraken voor eventuele vervolg onderzoeken gemaakt. Sommige onderzoeken kunnen direct gedaan worden, houdt u er rekening mee dat dit bezoek meer tijd in beslag kan nemen. Opname en operatiedatum De operatie of ingreep wordt voor u gepland. De wachttijd tot aan de operatiedatum wordt mede bepaald door uw behandelend specialist. U krijgt ongeveer 10 dagen voor de opnamedatum schriftelijk of telefonisch bericht. Wilt u ervoor zorgen dat u de dag vóór de opname vanaf 13.00 uur telefonisch bereikbaar bent, zodat eventuele wijzigingen in de opnametijd aan u doorgegeven kunnen worden. 7 Vormen van narcose en verdoving Er zijn verschillende vormen van verdoving: A. Plaatselijke verdoving (lokale anesthesie) B. Narcose (algehele anesthesie) C. Verdoving van een deel van het lichaam (regionale anesthesie) A. Plaatselijke verdoving (lokale anesthesie) Hierbij wordt alleen de plaats verdoofd, die wordt behandeld. Deze vorm van verdoving wordt meestal gebruikt bij kleinere ingrepen. In deze brochure vindt u vooral informatie over narcose en verdoving van een deel van uw lichaam. B. Narcose (algehele anesthesie) Vlak vóór u onder narcose gaat, houdt een anesthesie medewerker een kapje met zuurstof voor uw gezicht (hier valt u niet van in slaap). De anesthesioloog brengt u via een infuus onder narcose. Vervolgens zorgt hij/zij ervoor dat u tijdens de hele operatie blijft slapen, zodat u niets van de operatie merkt. Ook controleert hij/zij continu alle belangrijke lichaamsfuncties zoals de pols, de bloeddruk en de ademhaling. Als u onder narcose bent, wordt er meestal een beademingsbuisje in de luchtpijp ingebracht. Dit zorgt ervoor dat uw ademhaling ongestoord door kan gaan tijdens de operatie. Als de operatie voorbij is, stopt de anesthesioloog de toediening van verdovingsmiddelen en wordt het beademingsbuisje verwijderd. U wordt dan langzaam weer wakker. Mogelijke bijwerkingen en complicaties bij algehele anesthesie Pijnlijke keel. Door het beademingsbuisje kan uw keel pijnlijk aanvoelen na de operatie. Misselijkheid en braken. Na de operatie of ingreep komt ondanks de moderne anesthesiemiddelen toch nog misselijkheid en braken voor. De anesthesioloog zal u hier voor behandelen. Als u ooit na een operatie misselijk bent geweest, worden aan het begin van de operatie medicijnen gegeven die misselijkheid kunnen voorkomen. Tintelingen arm of been. 8 Het kan voorkomen dat u tintelingen ervaart in een arm of been, dit is gelukkig bijna altijd tijdelijk. Overgevoeligheidsreacties op medicijnen. De anesthesioloog zal u hier voor behandelen. C. Verdoving van een deel van het lichaam (regionale anesthesie) Er zijn verschillende manieren om een deel van het lichaam te verdoven. Bij deze vormen van verdoving kunt u tijdens de operatie volledig bij kennis blijven. Als u dat liever niet heeft, is het vaak ook mogelijk dat de anesthesioloog u kortdurend in een lichte slaap brengt. Dit noemt men ook wel een roesje. U kunt de anesthesioloog hier om vragen. Een bekende vorm van verdoving van een deel van het lichaam is de ruggenprik. Hierbij wordt het onderste deel van uw lichaam verdoofd. Andere voorbeelden van regionale anesthesie zijn verdovingen waarbij alleen uw arm, schouder of been wordt verdoofd. 1. De ruggenprik In het Röpcke-Zweers ziekenhuis wordt veel gebruik gemaakt van de ruggenprik. Het is een veilige techniek met veel voordelen. Meestal laat de anesthesioloog u rechtop zitten, uw rug wordt gedesinfecteerd. Vervolgens brengt hij/zij de naald in en zoekt de juiste plaats op. Door deze naald wordt de verdovingsvloeistof ingespoten. Hierna gaat u weer liggen. Al snel merkt u, dat u een warm en tintelend gevoel krijgt in benen en billen. 9 Meestal werkt de verdoving optimaal na ongeveer tien minuten. In de meeste gevallen kunt u uw benen niet meer bewegen omdat niet alleen de voel- maar ook de bewegingszenuwen zijn verdoofd. De verdoving werkt twee tot zes uur, dit is afhankelijk van het gebruik van een kort- of langwerkend middel. Soms brengt de anesthesioloog tijdens het prikken een slangetje (katheter) aan in de rug. Door dit slangetje kan na de operatie ook pijnstilling worden gegeven. Mogelijke bijwerkingen en complicaties bij ruggenprik Lage bloeddruk De anesthesioloog houdt de bloeddruk nauwlettend in de gaten en zal maatregelen nemen als dit nodig is. Te hoge verdoving Het komt wel eens voor dat het verdoofde gebied zich verder dan bedoeld naar boven uitbreidt. U merkt dat doordat uw handen gaan tintelen. Misschien kunt u wat moeilijker ademen. De anesthesioloog zal wat extra zuurstof toedienen. Meestal zijn de klachten daarmee opgelost. Moeilijkheden met plassen De verdoving strekt zich uit tot de blaas, het plassen kan daardoor een aantal uren moeilijker gaan dan normaal. Op de uitslaapkamer of verpleegafdeling zal de verpleegkundig met een echo apparaat de blaasinhoud meten. Het kan nodig zijn dat de blaas met een slangetje (katheter) leeg gemaakt moet worden. Soms komt het voor dat u urine laat lopen zonder dat u dit voelt. Rugpijn Het komt voor, dat er rugpijn ontstaat op de plaats waar de prik is gegeven. Dit heeft temaken met de houding tijdens de operatie. Deze klachten verdwijnen meestal binnen enkele dagen. Hoofdpijn Na een ruggenprik kan hoofdpijn optreden. Deze hoofdpijn is anders dan de ‘gewone’ hoofdpijn omdat de pijn minder wordt bij plat liggen en juist erger bij overeind komen. Meestal verdwijnt deze hoofdpijn binnen één tot twee dagen. Als de klachten zo erg zijn dat u in bed moet blijven, neem dan contact op met het ziekenhuis. De anesthesioloog kan dan eventueel maatregelen nemen. 10 Onvoldoende pijnstilling In enkele gevallen werkt de ruggenprik niet of is niet voldoende. In dit geval krijgt u of narcose, of andere verdoving. De anesthesioloog overlegt dit met u. 2. Verdoving van één arm, één been of één schouder De anesthesioloog prikt hiervoor met een naald op de plaats waar de zenuwen lopen die naar uw schouder, arm of been gaan. De anesthesioloog gebruikt een zogenaamde zenuwstimulator, vaak gecombineerd met echoapparaat. Met een laag elektrische stroompje wordt de zenuw geprikkeld. U merkt dat doordat de arm, hand, been of voet vanzelf beweegt. Het is belangrijk dat u tijdens het prikken stil blijft liggen. Als de naald op de goede plaats zit, spuit de anesthesioloog het verdovende middel in. Korte tijd later merkt u dat de arm, hand, been of voet gaat tintelen en warm wordt. Later verdwijnt het gevoel en kunt u de arm, hand, been of voet niet meer bewegen. De verdoving moet ongeveer 30 tot 45 minuten inwerken (voordat deze het beste werkt). Afhankelijk van het gebruikte medicijn kan het drie tot twaalf uur of nog langer duren voordat de verdoving volledig is uitgewerkt. Met het uitwerken van de verdoving kan pijn optreden. Wacht niet te lang om een pijnstiller te vragen aan de verpleegkundige. Als de verdoving uitgewerkt is, kunt u alles weer bewegen en het gevoel keert weer terug. Voor een pijnbehandeling die enkele dagen of langer duurt, kan een katheter (slangetje) worden achter gelaten waardoor met behulp van een pompje de verdovende stof kan worden toegediend. Het kan zijn dat u niet in het ziekenhuis hoeft te blijven totdat de verdoving is uitgewerkt. Dit hangt af van de operatie en van uw gezondheidstoestand. Zolang de arm verdoofd is moet u deze in een draagdoek (mitella) houden. Mogelijke bijwerkingen en complicaties bij verdoving van één arm, één been of één schouder Onvoldoende pijnstilling Het is mogelijk dat de verdoving bij u onvoldoende werkt. Soms kan de anesthesioloog nog wat extra verdoving bijgeven. In sommige 11 gevallen is het beter om voor een andere vorm van anesthesie te kiezen, bijvoorbeeld algehele narcose. De anesthesioloog overlegt dit met u. Tintelingen na de operatie Door de prik, zenuwstimulatie of gebruikte medicijnen kunnen zenuwen geïrriteerd raken. Nadat de verdoving is uitgewerkt kunt u hierdoor nog een tijd last houden van tintelingen in de arm, hand, been of voet. Deze tintelingen verdwijnen in de meeste gevallen in de loop van weken tot maanden vanzelf. Uitbreiding plaats van de verdoving Soms treedt tijdelijk heesheid op door beïnvloeding van de stembanden en kan het ooglid gaan hangen aan de verdoofde kant. Het kan ook zijn dat doorzuchten moeilijk gaat. Dit zijn tijdelijke verschijnselen die verdwijnen met het uitwerken van de verdoving. Deze verschijnselen kunnen alleen maar voorkomen bij een arm/schouder verdoving. Overgevoeligheidsreacties Overgevoeligheid voor de gebruikte verdovingsmiddelen komt soms voor. Dit kan zich uiten in benauwdheid, lage bloeddruk of huiduitslag. 3. De Bierse verdoving Meestal wordt deze vorm van verdoving gedaan bij kortdurende operaties aan de onderarm of hand. Allereerst krijgt u twee infuusnaaldjes. (een in de arm waaraan u geopereerd wordt en een in de andere arm, het eerste naaldje is voor de verdoving, het tweede naaldje voor de veiligheid). Als de naaldjes goed geplaatst zijn krijgt u aan de operatiearm een band om de bovenarm. Vervolgens wordt die arm “leeg gewikkeld” vanaf de vinger tot aan de band om de bovenarm. Deze band wordt nu opgeblazen. Het bloed is nu uit deze arm verdwenen. Via het naaldje wordt er een verdovingsvloeistof gespoten. Na 10 minuten is de gehele arm tot aan de band verdoofd. Mogelijke bijwerkingen en complicaties bij Bierse verdoving Complicaties treden bij gezonde personen zelden op, de kans erop neemt wel toe met het stijgen van de leeftijd en het afnemen van de gezondheid. 12 Voorbereiding op de operatie/ behandeling De opname Voor een operatie gelden speciale regels en voorschriften. Daarom mag u: geen make-up of dagcrème gebruiken geen nagellak of gelnagels, bij gelnagels: 1 gelnagel verwijderen van wijsvinger is voldoende geen sierraden en/of piercings dragen geen bodylotion gebruiken. Nuchter zijn volwassenen (16 jaar en ouder) Om een operatie te ondergaan is het nodig om “nuchter “ te zijn. Uw maag moet leeg zijn. Dit is om tijdens of na de narcose braken te voorkomen. Braaksel kan in uw longen terecht komen en daar schade veroorzaken. Het kan zelfs zo zijn dat de operatie uitgesteld moet worden als u voedsel in uw maag hebt. Het is daarbij goed te bedenken dat het precies opvolgen van de adviezen veilig voor u is en het herstel bevordert. Onderstaande regels geven aan wat u nog mag eten of drinken. De periode van nuchter zijn wordt bepaald door het tijdstip waarop u wordt opgenomen. Het opnamebureau zal u over de opnametijd informeren. Het opvolgen van deze regels is verplicht. Opname in de ochtend Als de opname ‘s ochtends plaatsvindt, mag u vanaf 24 uur ’s nachts, op de avond vóór de operatie, niet meer eten maar nog wel beperkt drinken. Beperkt drinken houdt in dat u tot 2 uur vóór de opnametijd maximaal 2 glazen heldere drank kunt gebruiken (thee, water, ranja) U mag echter geen koffie, melk of melkproducten gebruiken. 13 Opname in de middag Als de opname na 12.00 uur plaatsvindt, kunt u vóór 6.00 uur ‘s morgens nog 2 beschuiten en 2 glazen heldere drank gebruiken. Tevens kunt u dan tot 2 uur voor de opnametijd nog maximaal 2 glazen helder vloeibaar drinken (thee, water, ranja) U mag echter geen koffie, melk of melkproducten gebruiken. Als u zich niet houdt aan bovenstaande voorschriften dan kunt u niet geopereerd worden!!!!! Als u een dag vóór de operatie of behandeling wordt opgenomen, krijgt u informatie over het nuchter zijn in het ziekenhuis. Medicijngebruik Tijdens het pre-operatief onderzoek spreekt de anesthesioloog met u af welke medicijnen u moet stoppen voor de operatie en welke u kunt blijven gebruiken. Eigen medicijnen, die u mag blijven gebruiken, kunt u ’s ochtends gewoon innemen met een slokje water. Alcohol en roken Als u veel alcohol drinkt, heeft dit een nadelige invloed op de narcose of verdoving. De laatste 12 uren voor de operatie mag u geen alcohol drinken. Roken heeft een aantal nadelige effecten op het functioneren van uw lichaam. Bekend is dat er bij rokers meer complicaties kunnen optreden. Ook hebben zij vaak meer pijn na een operatie. Wanneer u een aantal weken vóór de operatie niet rookt, is uw longslijmvlies minder geprikkeld. Wanneer u minstens 12 uur voor de operatie niet rookt, is uw bloed beter instaat om zuurstof naar de weefsels te brengen. Daardoor is er minder kans op problemen met uw bloedsomloop. 14 De operatie U krijgt een operatiehemd of -jasje aan. Uw sieraden en alle piercings, moet u voor de operatie afdoen. Bij narcose laat u ook uw bril en gebitsprothese achter op de verpleegafdeling. Bij een regionale verdoving zonder roesje (een kort durende lichte slaap) is het meestal niet noodzakelijk om uw bril af en uw gebitsprothese uit te doen. Contactlenzen kunt u verliezen. Neemt u daarom, als u mee wilt kijken tijdens de operatie een reserve bril mee. Een hoorapparaat kunt u blijven dragen. De verpleegkundige brengt u naar de voorbereidingsruimte van de operatieafdeling en controleert uw gegevens. U krijgt een infuus in uw arm, plakkers voor de hartbewaking en een bloeddrukmeterband om. Hierna brengt de anesthesie medewerker u naar de operatie kamer. Time-outprocedure Aan het begin van de ingreep vindt eerst de time-out plaats. U bent dan nog wakker. Dit is het moment dat het hele operatieteam samen controleert of alle gegevens juist zijn en alle voorbereidingen zijn getroffen. De time-out is bedoeld om uw veiligheid te vergroten en duurt een paar minuten. De time-out vindt plaats bij alle geplande ingrepen. Bij spoedoperaties is het soms medisch niet verantwoord om te wachten tot de time-out is geweest. In dat geval wordt de time-out aangepast aan de situatie. De arts, die de operatie uitvoert, controleert: uw naam en geboortedatum waaraan u geopereerd wordt eventueel welke kant, links of rechts of alle materialen en apparatuur aanwezig zijn en voldoen aan de norm of er nog bijzonderheden zijn waarmee het operatieteam rekening moet houden. 15 Voor het grootste deel gaat het om informatie, die voor u bekend is. Uw arts zal de meeste zaken al met u hebben doorgenomen. Na de time-out geeft de anesthesioloog u de verdovings- of narcosemiddelen via een infuus of een prik, vervolgens begint de operatie. Na de operatie Na de operatie brengen de anesthesioloog en de anesthesiemedewerker u naar de uitslaapkamer (verkoeverkamer). Dit is een aparte ruimte vlakbij de operatiekamer. U bent aangesloten op bewakingsapparatuur waarmee gespecialiseerde verpleegkundigen uw ademhaling, hartslag, bloeddruk controleren. Ook controleren zij de operatiewond. Meestal hebt u een slangetje in uw neus voor extra zuursof. Soms hebt u een slangetje via uw neus naar uw maag. U kunt zich kort na de operatie nog slaperig voelen en af en toe wegdommelen. Dit is heel normaal. Het beginnen en doorgaan met goede pijnbestrijding is een belangrijk onderdeel van de zorg op de verkoeverkamer. De doelstelling is dat u pas naar de verpleegafdeling terug gebracht wordt als de pijn voor u op een aanvaardbaar niveau is. Hoe lang blijft u op de uitslaapkamer De periode op de uitslaapkamer hangt af van het soort operatie en uw lichamelijke conditie. Gemiddeld blijven patiënten tussen de één en twee uur op de uitslaapkamer. Als u langer blijft, wil dit niet zeggen dat uw toestand zorgelijk is. Uw familie hoeft niet ongerust te zijn als het iets langer duurt voordat u terug bent op uw kamer. Bij eventuele bijzonderheden worden zij altijd geïnformeerd. Bezoek volwassenen Op de uitslaapkamer is geen bezoek mogelijk voor volwassenen. Er zijn hiervoor een aantal redenen. Tijdens het bijkomen uit de narcose is rust belangrijk. Drukte en prikkels zijn niet prettig. Patiënten worden bewaakt op een zaal, waarbij gordijnen tussen de bedden de enige privacy bieden. Voor de verpleegkundige is het belangrijk om zicht te houden op meerdere patiënten. In het kader van de privacy van de patiënt en de gespecialiseerde zorg die gegeven wordt is bezoek niet mogelijk. U kunt met de 16 verpleegkundige van de verpleegafdeling afspreken wanneer u uw familielid of naaste kan bellen na de operatie of behandeling. Terug op de verpleegafdeling Terug op de verpleegafdeling kunt u zich nog wat slaperig voelen en misselijk zijn. Ook kunt u pijn krijgen. De verpleegkundigen weten dan wat zij u mogen geven, u mag er gerust om vragen. Als u wat mag drinken, begin dan met kleine hoeveelheden. Mag u niet drinken dan kan de verpleegkundige uw lippen nat maken om de ergste dorst weg te nemen. Misselijkheid komt soms voor na de operatie. Dit komt na een narcose vaker voor dan na een gedeeltelijke verdoving. Het is niet altijd te voorkomen, maar kan meestal goed worden behandeld met medicijnen. Contactpersoon Informatie aan familie/naasten wordt zowel telefonisch als mondeling gegeven aan één contactpersoon. Het is belangrijk dat u met uw naasten regelt wie deze functie vervult. Vaak wordt op de poli anesthesiologie gevraagd, twee contactpersonen te benoemen. De contactpersoon kan zonodig dag en nacht telefonisch informatie krijgen van een verpleegkundige die u verzorgt. Het APS-team, pijnbeleving en pijnscore Na een operatie is pijn onvermijdelijk. Wij helpen u de pijn zo goed mogelijk te bestrijden. Het APS-team APS staat voor Acute Pijn Service. Het APS-team bestaat uit anesthesisten en anesthesie medewerkers. Zij bezoeken u wanneer u geopereerd bent en minstens 1 nacht in het ziekenhuis blijft. De verpleegkundige van de afdeling en/of iemand van het APS-team nemen dagelijks met u de pijnscore door. Vervolgens wordt de pijn en/of de misselijkheid met u besproken en zonodig wordt uw medicatie aangepast. 17 Pijnbeleving Pijn is een signaal van weefselbeschadiging. Pijn wordt door iedereen heel verschillend ervaren. U bent de enige die kan vertellen of u pijn heeft en hoe erg die pijn is. Voor een goed herstel is het belangrijk dat u diep kunt in- en uitademen, (op)hoesten en bewegen. U mag hierdoor niet gehinderd worden door de pijn. Pijnscore U kunt aangeven hoeveel pijn u heeft met behulp van de cijfers 0 tot en met 10. Een 0 betekent dat u helemaal geen pijn heeft. Een 10 staat voor de ergste pijn die u zich kunt voorstellen. Als u weinig pijn heeft, geeft u een laag cijfer, als u hevige pijn heeft, geeft u een hoog cijfer. Hieronder ziet u een pijnschaal afgebeeld. Geen pijn 0 – 1 – 2 – 3 – 4 – 5 – 6 – 7 – 8 – 9 – 10 Ergst denkbare pijn 0 = geen pijn 4 = dragelijke/acceptabele pijn 10= ergst denkbare pijn U kunt nooit een verkeerd cijfer geven. Het gaat om de pijn die u op dat moment ervaart. Pijn is een persoonlijke ervaring. Als u denkt dat uw pijn een 5 is, dan geeft u een 5 aan. Het maakt niet uit of iemand anders bij dezelfde pijn een ander cijfer zou geven. Bij het geven van een cijfer aan uw pijn kan het helpen om te denken aan pijn die u in het verleden had. U kunt de pijn vergelijken met de pijn die u nu hebt. Heeft u op meer plaatsen pijn, dan kunt u het beste uitgaan van de pijn die u als het ergste ervaart. Sommige mensen hebben alleen op bepaalde momenten pijn, bijvoorbeeld bij bewegen of alleen ’s nachts. In dat geval geeft u een cijfer voor de pijn die u dat op moment ervaart. 18 Pijnbehandeling na de operatie Paracetamol/diclofenac Vlak na de operatie krijgt u op vaste tijden paracetamol en eventueel diclofenac. Het geven van deze pijnstillers op vaste tijden heeft een voortdurend pijnstillend effect. Het is daardoor de basis van de behandeling van de pijn. Bij onvoldoende resultaat worden sterke pijnstillers ingezet, soms in combinaties. Dit kan in de vorm van een tablet, drank of injectie zijn. Morfine injecties Morfine en dipidolor zijn pijnstillers die het beste werken als deze worden toegediend zodra de pijn komt opzetten. De verpleegkundige geeft de injecties onder de huid met regelmatige tussenpozen en in overleg met u. PCA pomp Vóór de operatie heeft u een infuus in uw hand gekregen. Hieraan wordt een infuuspomp, de PCA-pomp (patiënt controlled analgesie) met morfine aangesloten. Na de operatie krijgt u de toedieningknop van de pomp in uw hand zodat u zelf de pijnstilling kunt toedienen als de pijn opkomt. De PCA-pomp is zo ingesteld dat u nooit teveel kunt geven. Pijnbestrijding via een slangetje in de rug, oksel, hals of lies Vóór de operatie wordt een zeer dun flexibel slangetje (katheter) ingebracht in de rug, oksel, hals of lies, afhankelijk van de operatie. Het uiteinde van dit slangetje komt dicht bij de zenuwen te liggen die de pijn geleiden. Door op die plaats pijnbestrijdende middelen toe te dienen wordt de pijngeleiding van die zenuwen geremd. Via een infuuspomp kan voortdurend medicatie door het slangetje worden gespoten. 19 Naar huis Uw behandelend arts overlegt met u wanneer u naar huis gaat. U krijgt informatie over nabehandeling. Uw huisarts krijgt bericht van uw ontslag. Een vrijwilliger kan u begeleiden naar de uitgang als u dit prettig vindt. Vervoer naar huis en thuis Als u naar huis gaat, zorg er dan voor dat u door een volwassene wordt opgehaald en dat u thuis niet alleen bent. Regel vervoer per taxi of eigen auto, maar bestuur uw auto niet zelf. Doe het thuis na de operatie rustig aan. Het kan zijn dat u zich na een operatie nog een tijdlang niet fit voelt. Dit ligt niet alleen aan de anesthesie, maar ook aan de ingrijpende gebeurtenis die iedere operatie nu eenmaal is. Het lichaam moet zich in zijn eigen tempo herstellen en dat heeft tijd nodig. Nazorg Het kan voorkomen dat u na de opname nog zorg nodig heeft. In overleg met u kan de verpleegkundige dit aanvragen. Dat kan zijn: thuiszorg (huishoudelijke hulp en/of verpleging/verzorging) of opname voor een verzorgingshuis of verpleeghuis. Pijnbestrijding in de thuissituatie Het is erg belangrijk dat u op vaste tijden de pijnmedicatie inneemt. Dit voorkomt onnodig veel pijn en complicaties waardoor u sneller zult herstellen. Lees altijd de bijsluiter van de pijnmedicatie die u inneemt, hierin staat hoeveel en hoe vaak u de pijnmedicatie mag innemen. Ook de bijwerkingen staan erin beschreven. Vragen Als u vragen heeft dan kunt u contact opnemen met de poli pre-operatief onderzoek van maandag tot en met donderdag van 09.00 tot 12.00 uur en van 14.00 tot 16.00 uur. Op vrijdagochtend van 09.00 tot 12.00 uur (0523) 276808 20