H9 Overige stoornissen

advertisement
H9 Overige stoornissen
1. Dissociatieve stoornissen

Onschuldige of alledaagse vormen
→ Dissociatie = losgekoppeld w van de realiteit op een of andere manier
→ (routine): ergens gepasseerd zijn met de auto maar achteraf niet beseffen dat je daar
geweest bent, tenzij je daar iets had moeten doen, dan was het wel opgevallen.
→


Hypnose: suggestie van analgesie (in ziekenhuizen)
Freezing
→ Freezen = lijkt op dissociatie; wanneer fight or flight niet meer mogelijk is
→ Analgesie: tijdens een bedreiging wordt je pijn gedaan maar je hebt het niet door want
je focus ligt op de bedreiging
→
Dieren: fenomeen van freezing
→
Freezing is een reactie op extreme bedreiging, die optreedt als fight of flight niet
mogelijk is
- Verstijving van angst: gerapporteerd bij 50% van slachtoffers van verkrachting
- Kenmerken:
• Immobiliteit
• Analgesie
• Onvermogen tot hulp reopen
→
Lijkt een zekere bescherming te bieden in eerste instantie
- Gaat echter vaak gepaard met psychiatrische stoornissen
Definitie van dissociatieve stoornissen
→ Aandoeningen waarbij psychische functies
- Geheugen
- Identiteit
- Waarneming
→ die onder normale omstandigheden geïntegreerd zijn in het BWZ nu
afgesplitst of gedissocieerd zijn

Dissociatief fenomeen
→ Leidt tot veranderingen in geïntegreerd gedrag
- Meestal geactiveerd door een psychosociale trigger
→ Als er iets is dat lijkt op trigger, dan kan er een dissociatie voorkomen
- Komen plots naar voor
- Eindigen plots
→
Indeling
- Depersonalisatie – perceptie en gewaarwording
→ Gaat vooral over ‘ik’, alsof ik in een film speel, het gebeurt maar niet met mij
→ Het leek alsof ik vanboven toekeek, alsof ik het zelf niet onderging
-
Dissociatieve Amnesie – bewustzijn; declaratief geheugen
→ hele stukken uit leven kwijt, niet meer herinneren, maar toch weten dat ze
het hebben meegemaakt,
→ kan voorkomen na alcohol- of pillengebruik of na ernstig trauma
-
Dissociatieve Fugue – identiteit en motorisch gedrag
→ Meestal over kortdurende periodes
→ vb plots niet meer weten hoe ze ergens terecht gekomen zijn, niet meer
weten wie ze zijn
→ Maar ze kunnen toch nog over bepaalde vaardigheden beschikken
→ Na verloop van tijd keert men terug naar normaal functioneren
-
Dissociatieve Identiteits Stoornis – geheugen, gedrag, bewustzijn van het zelf
→ Alle drie afgesplitst van de normale identiteit
→ Dagdromen is een lichte fysiologische vorm van dissociatie
Dissociatie is eigenlijk iets normaal, iets fysiologisch
→ Sommige mensen worden zo overspoeld van angst en weten niet wanneer
een feit gebeurd is en wie het heeft gedaan
Dingen die ze zeker moeten hebben gezien, zijn ze kwijt
(gericht op emoties)
→ Anderen kunnen dan weer zeggen dat ze verkracht zijn daar op dat uur,
hoe hij er uit zag, er wel van in de war zijn, maar spreken er ongevoelig
over (gericht op feiten)
→ Vooral bij kindermisbruik, vaak gericht op de feiten:
kunnen ook heel rustig daarover praten, ze vinden een manier om er mee
om te gaan (ik keek toe vanuit een hoekje, het is niet met mij gebeurd, ik
heb verder kunnen leven,…)
→ Als feitgericht: emoties zijn er ooit wel geweest, er is een verband
opgeslagen dat park-man-donker kan geassocieerd zijn met een heftige
emoties
→ Vb. Een vrouw die verkracht geweest is. De verkrachter had haar langs
achter vastgepakt. Nu heeft ze een vriend en die neemt haar langs achter
vast op dezelfde manier en het is donker
↘ Plots wordt zij getriggerd omdat ze in een gelijkaardige situatie komt
↘ Alle emoties van hevige angst komen naar boven,
↘ Ze kan alleen het verband met de feiten niet maken. De emoties en de
feiten zijn van elkaar losgekoppeld. Ze herinnert zich niet meer dat ze
met de feiten hebben te maken = vorm van dissociatie
↘ Dit kan extreme vormen aannemen bij mensen
→ Onno Van Der Hart
We zijn in onze psychische functies een cirkel, dus in elke situatie reageren
we op dezelfde manier, in alle omstandigheden hetzelfde doen
In de realiteit zijn we niet zo, we kunnen in verschillende situaties ander
gedrag tonen.
In een heel extreme vorm kan het zijn dat we ‘afsplitsen’.
• Vb. van een vrouw die trauma heeft meegemaakt, kan in dezelfde
situatie (een man die haar probeert te verleiden) 2 verschillende
‘identiteiten’ hebben: ofwel een hoer(die de man laat doen) ofwel een
paracommando (begint te vechten)
• Door een externe trigger geraakt ze in deze situatie, dat ze van
identiteit verandert
• De ochtend wanneer ze merkt dat ze ‘de hoer was’ denkt ze ‘wat heb ik
nu weer gedaan’, alsof ze het allemaal niet echt beseft heeft.

Depersonalisatiestoornis
→ Het gevoel los te staan en de externe waarnemer te zijn van de eigen geestelijke
processen of het eigen lichaam
→ Het gevoel alsof alles in een droom gebeurt, of alsof men een robot is
→ Vaak gepaard met ‘derealisatie’: buitenwereld voelt onwerkelijk
→ Tijdens de beleving van depersonalisatie blijft de ‘reality testing’ intact
→ Let op! ≠ waan! : ‘alsof’ maar wel intacte realiteitstoetsing
→ Let op! Depersonalisatie als syndroom, niet als ‘symptoom’
→ Is te behandelen met psychotherapie, medicatie

Dissociatieve amnesie
→ Criteria:
Een of meer episodes van onvermogen zich belangrijke persoonlijke gegevens te
herinneren, meestal van traumatische of stressveroorzakende aard, die te uitgebreid is
om verklaard te kunnen worden door gewone vergeetachtigheid.
→
Syndroom
- Vooral declaratief geheugen gestoord (“ik was daar, ik deed dat en dat”),
ervaringen, dingen die men gedaan heeft vergeten
- Vermogen om nieuwe kennis op te doen is intact
- Gaten in de tijd of “black outs” (massale amnesie = zeldzaam!!)
→ Vaker grey outs: stukken uit geheugen die weg zijn, flarden
→
Differentieel diagnose
- Amnesie na schedeltrauma (pre-post), intoxicaties (alcohol/BDZ), hypoglycemie
- Transient Global Amnesia: neurolog. ziektebeeld met tijdelijke
doorbloedingsstoornissen van de hersenen
- Partiële epilepsie (>temporale epilepsie)
- Simulatie
• Moordzaken in VS: 30-40% amnesie...
• Slaapstoornissen waarbij personen complex gedrag stellen maar het achteraf
niet meer weten en hiervoor dus niet gestraft worden

Dissociatieve fugue (vroeger psychogene fugue)
→ Plotseling en onverwacht op reis gaan, weg van huis of de gebruikelijke werkplek, met
het onvermogen zich het eigen verleden te herinneren.
→ Verwarring over de eigen identiteit of het aannemen van een nieuwe identiteit
(gedeeltelijk of geheel).

Dissociatieve identiteitsstoornis (DIS) (vroeger: meervoudige persoonlijkheidsstoornis)
→ Twee of meer scherp van elkaar te onderscheiden identiteiten of
persoonlijkheidstoestanden (elk met een eigen betrekkelijk langdurig patroon van het
waarnemen van, het omgaan met en het denken over de omgeving en zichzelf).
→ Meestal abrupte wisseling van alters, vaak gepaard met hoofdpijn en stress
→ Soms verregaand conflict tussen deelpersoonlijkheden (“Het lijkt wel oorlog”)
→
→

Diagnose: vaak pas gesteld na jaren
Zeer veel comorbide diagnosen (depressie, PTSD, somatoform, persoonlijkheid)
Dissociatieve stoornis Niet Anderszins Omschreven
→ Deze categorie is opgenomen voor stoornissen waarbij het belangrijkste kenmerk een
dissociatief symptoom is (dat wil zeggen een verstoring van de gewoonlijk
geïntegreerde functies van bewustzijn, geheugen, identiteit of waarneming van de
omgeving) dat niet voldoet aan de criteria voor een specifieke dissociatieve stoornis.
→
Dissociatieve trancestoornis:
- Eenmalige of episodische stoornissen in het bewustzijn, identiteit of geheugen die
op bepaalde plaatsen en culturen inheems zijn.
- Bij bezetenheidstrance is er sprake van de vervanging van het normale besef van
de eigen identiteit door een nieuwe identiteit, hetgeen toegeschreven wordt aan
de invloed van een geest, macht, godheid, of ander persoon en gaat samen met
stereotiepe 'onwillekeurige' bewegingen of amnesie.
2. Eetstoornissen
 Anorexia nervosa
A. Weigering het lichaamsgewicht te handhaven op of boven een voor de leeftijd en lengte
minimaal normaal gewicht (minder dan 85 procent)
B. Intense angst in gewicht toe te nemen of dik te worden, terwijl er juist sprake is van
ondergewicht.
C. Stoornis in de manier waarop iemand zijn of haar lichaamsgewicht of lichaamsvorm
beleeft, onevenredig grote invloed ervan op het oordeel over zichzelf, of ontkenning van
de ernst van het huidige lage lichaamsgewicht.
D. Bij meisjes, na de menarche, amenorroe, dat wil zeggen de afwezigheid van ten minste
drie achtereenvolgende menstruele cycli. (Een vrouw wordt geacht een amenorroe te
hebben als de menstruatie alleen volgt na toediening van hormonen (bijvoorbeeld
oestrogenen).
→ Anorexia is van alle tijden
→ Patiënten hebben het gevoel dat de wereld oncontroleerbaar is, maar dat zij
→
→
→
→
ZELF wel controle kunnen hebben over wat zij eten
Het is bijna obsessieve controle (te maken met angst); patiënt focust alles op
lichaamsgewicht
Misschien te wijten aan een afwijking in de pariëtale cortex
Normale mensen zien zichzelf dunner dan ze in werkelijkheid zijn
Anorexiapatiënten zien zichzelf veel dikker; heeft een grote invloed op hun
lichaamsbeeld
→
Subtypes
- Beperkende type
• Zeer caloriearm of restrictief eten
• Lichaamsbeweging
• Geen sprake van zelfopgewekt braken, nemen van laxeermiddelen
• Geen vreetbuien
-
Vreetbuien/purgerende type
• Men is geregeld bezig met vreetbuien
→ 12 dagen niks eten, dan 20 boterkoeken in één keer
•

Purgerende maatregelen: zelfopgewekt braken of het misbruik van laxantia,
diuretica of klysma’s
→ Diuretica: middelen die de afgifte van water door de nieren bevorderen
→ Klysma’s: zeep in achterste brengen om naar toilet te kunnen gaan
Bulimia nervosa
A. Recidiverende episodes van vreetbuien. Een episode wordt gekarakteriseerd door beide
volgende:
1. het binnen een beperkte tijd (bijvoorbeeld twee uur) eten van een hoeveelheid
voedsel die beslist groter is dan wat de meeste mensen in eenzelfde periode en
onder dezelfde omstandigheden zouden eten
2. een gevoel de beheersing over het eten tijdens de episode kwijt te zijn (bijvoorbeeld
het gevoel dat men niet kan stoppen met eten of zelf kan bepalen wat of hoeveel
men eet)
B. Recidiverend inadequaat compensatoir gedrag om gewichtstoeneming te voorkomen
zoals zelfopgewekt braken; het misbruik van laxantia, diuretica of klysma's of andere
geneesmiddelen; vasten; of overmatige lichaamsbeweging (zie subtypes)
C. De vreetbuien en de inadequate compensatoire gedragingen komen beide gemiddeld
ten minste tweemaal per week gedurende drie maanden voor.
D. Het oordeel over zichzelf wordt in onevenredige mate beïnvloed door de lichaamsvorm
en het lichaamsgewicht.
E. De stoornis komt niet uitsluitend voor tijdens episodes van anorexia nervosa.
→ Hierbij wel menstruatie en normaal BMI
→
Subtypes
- Purgerende type
De betrokkene is geregeld bezig met zelfopgewekt braken of het misbruik van
laxantia, diuretica of klysma’s
-

Niet-purgerende type
De betrokkene toont andere inadequate compensatoire gedragen zoals vasten of
overmatige lichaamsbeweging.
Eetstoornis Niet Anders Omschreven
Voorbeeld: Vreetbuien stoornis ('Binge-eating disorder'):
→ Terugkerende episodes van vreetbuien in afwezigheid het geregeld tonen van
inadequate compensatoire gedragingen die karakteristiek zijn voor bulimia nervosa
→ In DSM-5: aparte categorie
3. Slaapstoornissen
 Primaire slaapstoornissen
→
Dyssomnia
1. Primaire Insomnia
moeite met inslapen of doorslapen, of niet uitgerust zijn na de slaap, gedurende
ten minste één maand.
2. Primaire Hypersomnia
overmatige slaperigheid gedurende tenminste één maand zoals blijkt uit ofwel
verlengde slaapepisodes ofwel bijna dagelijks voorkomende slaapepisodes overdag
3. Narcolepsie
Onweerstaanbare aanvallen van een verkwikkende slaap die dagelijks voorkomen
gedurende ten minste drie maanden.
4. Slaap-gerelateerde ademhalingsstoornis (! Titel)
Slaapontregeling, leidend tot overmatige slaperigheid of insomnia, die beschouwd
wordt als gevolg van een slaapgebonden ademhalingsstoornis
(bijvoorbeeld obstructie of centraal slaapapneu syndroom of centraal alveolair
hypoventilatie syndroom).
5. Circadiaan-ritme gerelateerde slaapstoornis
Een aanhoudend of recidiverend patroon van ontregeling van de slaap dat leidt tot
overmatige slaperigheid of insomnia en dat het gevolg is van het niet in
overeenstemming zijn van het slaap-waak-ritme dat door de omgeving van
betrokkene vereist wordt en zijn of haar circadiane slaap-waak-patroon.
6. Dyssomnia Niet Anderszins Omschreven
1. Slaapstoornissen door omgevingsfactoren (bijvoorbeeld lawaai, licht,
frequente onderbrekingen)
2. Overmatige slaperigheid toe te schrijven aan voortdurende slaapdeprivatie
3.
'Restless Legs Syndrome' :
- behoefte armen of benen te bewegen
- waarbij typische onaangename sensaties worden beschreven zoals het
gevoel dat er iets over de huid kruipt, gevoel van kriebelen,tintelen,
branderig gevoel of jeuken.
- bewegen van ledematen komen om te proberen de onaangename
gevoelens te verlichten.
- het ergst als iemand rust en 's avonds of ’s nachts
4. Periodieke beenbewegingen:
- herhaalde kortdurende schokken (om de 20-60sec) in de benen
- beginnen vlak voor het inslapen en verminderen tijdens fase 3 en 4 van
de non-REM en de REM slaap.
→
Parasomnia
1. Nachtmerries stoornis
A. Herhaaldelijk wakker worden met gedetailleerde herinneringen aan lange en
buitengewoon angstaanjagende dromen. Het ontwaken komt meestal in
tweede helft van de slaapperiode voor.
B. Bij het ontwaken uit de angstaanjagende dromen is betrokkene snel
georiënteerd en alert
2. Pavor nocturnus (Sleep Terror Disorder)
A. Recidiverende episodes van plotseling wakker en beginnend met een
paniekerige schreeuw. Ontwaken meestal tijdens het eerste deel derde deel
van de belangrijkste slaapperiode
B. angst en autonome 'arousal' zoals tachycardie, snel ademhalen en
transpireren, bij elke episode.
C. Nauwelijks reageren op pogingen van anderen om betrokkene gerust te
stellen tijdens de episode.
D. Er is geen gedetailleerde droomherinnering en er is amnesie voor de
episode.
3. Slaapwandelen
A. Recidiverende episodes van uit bed komen tijdens de slaap en rondlopen,
meestal tijdens het eerste derde deel van de belangrijkste slaapperiode
B. kan slechts met grote moeite gewekt worden.
C. Bij het ontwaken heeft betrokkene een amnesie voor de episode.
D. Binnen enkele minuten na het ontwaken uit een episode: van slaapwandelen:
geen beperkingen in de geestelijke activiteit of het gedrag (hoewel er
aanvankelijk een korte periode van verwarring of desoriëntatie kan zijn).
4. Parasomnia Niet Anderszins Omschreven
= abnormaal gedrag of fysiologische gebeurtenissen tijdens de slaap of overgang
van slapen naar waken
1. REM slaap gedragsstoornis:
- motorische activiteit, vaak van heftige aard, tijdens de REM slaap.
- Later in de nacht dan slaapwandelen
2. Slaapparalyse:
- een onvermogen willekeurige bewegingen te maken tijdens de overgang
tussen waken en slapen.
- De episodes kunnen optreden bij het inslapen (hypnagoog) of het
ontwaken (hypnopomp).

Slaapstoornissen, gerelateerd aan een andere psychiatrische aandoening
Vb. Stemmingsstoornis, angststoornis

Slaapstoornissen, gerelateerd aan een lichamelijke aandoening
Vb. Hyperthyreose, hypothyreose

Slaapstoornissen, gerelateerd aan een middel (intoxicatie/onthouding)
Vb. Cafeïne, benzodiazepines
4. Seksuele stoornissen, gender dysforie, parafilie
5. Somatic Symptom and Related Disorders
In DSM-IV-TR had je de somatoforme stoornissen, in DSM-5 is van deze stoornissen enkel nog de
conversiestoornis overgebleven.
DSM-5: Somatische symptomen en gerelateerde stoornissen
-
Somatic symptom Disorder: overdreven bezorgdheid omtrent 1 symptoom
Illness Anxiety Disorder: overdreven angst om een ernstige ziekte te hebben
Conversion Disorder: Door acute stress schakelen de hersenen bepaalde lichamelijke
functies uit. Hierdoor ontstaat het beeld dat kan lijken op een neurologische ziekte
Psychological Factors affecting other medical conditions
Factitious Disorder: zichzelf symptomen toebrengen (Munchausen) of bij iemand anders
(Munchausen by proxy)
Conversiestoornis
A. Een of meer symptomen of uitvalsverschijnselen die de willekeurige motorische of
sensorische functies treffen, die doen denken aan een neurologische of andere somatische
aandoening.
B. Psychische factoren worden verondersteld met het symptoom of uitvalsverschijnsel samen
te hangen omdat het begin of het verergeren van het symptoom of uitvalsverschijnsel
voorafgegaan wordt door conflicten of andere stressveroorzakende factoren.
C. Het symptoom of uitvalsverschijnsel wordt niet met opzet veroorzaakt of voorgewend (zoals
bij de nagebootste stoornis of simulatie).
D. Het symptoom of uitvalsverschijnsel is, na adequaat medisch onderzoek niet eerder toe te
schrijven aan een bekende somatische aandoening of het directe effect van een middel of als
een cultureel aanvaarde vorm van gedrag of ervaring.
E. Het symptoom of uitvalsverschijnsel veroorzaakt in significante mate lijden of beperkingen
F. Het symptoom of uitvalsverschijnsel is niet beperkt tot pijn of seksuele dysfunctie, komt niet
uitsluitend voor in het beloop van een somatisatiestoornis en is niet eerder toe te schrijven
aan een andere psychische stoornis.
→
Meest voorkomende uitingen van conversiestoornis zijn verlamming van de ledematen,
problemen met gezicht of gehoor, algemene vermindering van de zintuiglijke
waarneming en verlies van het spraakvermogen. Ook kunnen motorische stoornissen of
stuipen optreden. Het komt voor dat klachten snel verdwijnen als de patiënt in het
ziekenhuis wordt opgenomen, maar vaak keren deze later weer terug.
Download