IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen Brussel,augustus2008 SumResearchnv Waterloolaan90 B-1000Brussel t+3225127011 f+3225123190 [email protected] www.sum.be SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen Executivesummary Een kwalitatieve woonsituatie wordt beschouwd als een basisvereiste in onze samenleving.InhetVlaamswoonbeleidwerdindeloopvandejarensteedsmeer belanggehechtaandekwaliteitvanhetwonenenopditmomentvormthetdanook eenbelangrijkepijlervanhetbeleid. Ditleiddeertoedatersteeds meeronderzoek wordtgevoerd,doorverschillende instanties, ieder met zijn eigen doeleinde, indicatoren en methode. Dit kan aanleidinggeventotonduidelijkheid. Vanuit de ervaring opgedaan binnen het Kenniscentrum voor Duurzaam WoonbeleidenhetSteunpuntRuimteenWonen,wordtindezepapereenevaluatie gemaakt van het recente onderzoek naar de kwaliteit van woningen, de indicatoren die daarbij werden gebruikt en de mate waarin deze beantwoorden aandenodenvandeverschillendeactorenengebruikers(zowelonderzoekersals beleidsactoren). Dit vormt dan ook een sluitstuk op het onderzoek naar de woningkwaliteit dat gebeurde naar aanleiding van de Woonsurvey en Woningschouwing2005. Denadrukwordtgelegdopdekwaliteitvandewoninginstriktezin,alsonderdeel van de woonkwaliteit. De kwaliteit van de woning kan worden benaderd vanuit volgende dimensies: de fysische staat van de woning, wooncomfort, bezettingsgraad, ecologisch wonen, levenslang wonen en tenslotte ook de tevredenheidmetdewoning. Op basis van bestaand onderzoek werd nagegaan op welke manier deze verschillende dimensies kunnen worden geoperationaliseerd naar indicatoren. De onderzoeken die aan bod komen, zijn: Wonen-Vlaanderen, de Socio-Economische Enquête 2001, Woonsurvey en Woningschouwing 2005, Huren in Gent en de inventarisatie van de sociale huisvesting door de VHM. Elk onderzoek heeft zijn eigen finaliteit, waaruit ook de samenstelling van indicatoren voortvloeit. Een afweging en vergelijking tussende onderzoekenenhunindicatorendientdanook tegebeurenvanuitdezeoptiek. Hetgebruikvanandereindicatoren,logischvoorelkonderzoekafzonderlijk,maakt het natuurlijk moeilijk, zoniet onmogelijk, om de resultaten met mekaar te vergelijken. Daarom wordt voorgesteld een set basisindicatoren op te maken, althans wat betreft de kwaliteit van de woning. Bedoeling is dat deze indicatoren kunnenwordenberekendopbasisvaneenaantalbasiskenmerken. De effectieve ontwikkeling van deze basisset behoort niet tot het opzet van deze paper,maarzalindetoekomstwordenopgenomenbinnenhetWerkpakket3Avan het Steunpunt (Ontwikkeling van indicatoren). Deze paper formuleert wel een aantalvoorstellenenwerkpistesvoorelkvandedimensiesvandekwaliteitvande woning. Belangrijk aandachtspunt voor elk van de indicatoren is dat voldoende flexibiliteit mogelijk is. We hebben immers gemerkt dat de situatie wat betreft de woning en wonen in het algemeen sterk is gewijzigd, dat standaarden evolueren. Dit heeft natuurlijkookzijnweerslagopdedefinitiesvandeverschillendebegrippen,ende inhoudelijkeinvullingvanindicatoren. De fysische staat van woningen werd reeds diverse keren onderzocht. Bij deze onderzoeken, en dus ook bij de resultaten ervan, zijn hoofdzakelijk twee aspecten van belang. Enerzijds is er de wijze waarop informatie wordt verzameld, namelijk viainspectiesofviabevraging.Eeninspectiegeeftuiteraarddemeestobjectieve, 1 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen onderling vergelijkbare gegevens, bij een bevraging wordt de inschatting van de bewoners over de kwaliteit van de woning (niet steeds evident) geregistreerd. Anderzijds kan de fysische staat van de woning zowel inwendig als uitwendig wordenonderzocht.Ondanksdeknelpuntendiezichstellenbijinwendigonderzoek (hogere kost, hogere non-respons, …), is goed inzicht in de kwaliteit van de woningen enkel mogelijk door een combinatie van beide. Een belangrijke aanbeveling is dan ook in de toekomst steeds in- en uitwendige inspectie van de woningtecombineren. Een goede indicator voor het wooncomfort dient zich te baseren op een juiste definitievanhetbegrip,endusenkeldeechtecomfortkenmerkenoptenemen(in het verleden werden ook elementen over kwaliteit en woninggrootte opgenomen, maar deze bepalen in feite niet echt het comfort). Een mogelijke piste voor deze indicator is de SILC-enquête, waarin een aantal kenmerken over de woning aan bod komen, en die door zijn jaarlijkse herhaling goede garantie geeft op vergelijkingindetijd. Voordedimensiesbezettingsgraadvandewoningendealgemenetevredenheid, zijn reeds goede indicatoren voorhanden, en worden dan ook geen nieuwe voorstellenwordengeformuleerd. Voor de laatste dimensies van woonkwaliteit, ecologisch wonen en levenslang wonenzijnernoggeenindicatorenbeschikbaardiedevolledigedimensieinbeeld brengen. Het groot aantal op te nemen elementen maakt dit telkens ook enorm moeilijk. Wel moet het voor beide dimensies mogelijk zijn een aantal deelaspecten te bevragen. Met deze kenmerken kunnen dan toch indicatoren worden ontwikkeld, opbasiswaarvaneeninschattingkanwordengemaaktvandetotaledimensie(zo werkenindicatorenimmerssteeds).Watbetreftecologischwonenbeperktditzich dantotdeecologischekwaliteitvandewoningzelf,zoalsisolatie,energiebronnen, toepassing van ecologische maatregelen. Wat betreft levenslang wonen zijn kenmerken als de toegankelijkheid van de woning (trappen, drempels, …) en de aanpasbaarheid (vb.mogelijkheidopallenoodzakelijkefunctiesophetgelijkvloers tebrengen)vrijeenvoudigtebevragen. Ook het onderzoeksdesign en de steekproeftrekking kwamen aan bod. Teneinde meer te weten over alle aspecten van de woningkwaliteit, geniet het kadaster de voorkeur als gegevensregister om respondenten te selecteren. De keuze hangt uiteraard af van de onderzoeksfinaliteit, maar in functie van de kwaliteit van de woning is dit de meest aangewezen manier. Zo komen leegstand en nietgeregistreerdebewoningimmersookinbeeld.Wezijnonsterdegebewustvande problemendiezichmomenteelstellenmethetgebruikvandekadastralegegevens, maar in combinatie met andere databanken (zoals adresgegevens) kunnen deze onvolkomenheden reeds deels worden teruggedreven. Steekproeftrekking op basisvanhetkadasterzalmoeilijkblijven,maarnietonoverkomelijk. De dataverzameling zoals in het Nederlandse Woononderzoek, namelijk in meerdere stappen, is een goede manier om tegemoet te komen aan de lage respons bij inwendig woningonderzoek. De respondenten kunnen tijdens het basisonderzoek (een mondelinge bevraging) aangeven of ze bereid zijn mee te werken aan een vervolgonderzoek, dit kan dan eventueel de interne woonschouwing betreffen. Men gebruikt deze methode in Nederland ook om bijkomend gericht onderzoek uit te voeren rond actuele thema’s en eventueel bij doelgroepen (bijvoorbeeld energiezuinigheid (bij nieuwbouwwoningen) of levenslangwonen(bijsenioren). 2 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen Inhoud 1 2 Situering Woningkwaliteitalsdeelvanwoonkwaliteit 4 5 2.1 Watiswoonkwaliteit? 5 2.2 2.2.1 2.2.2 3 Dedimensiesvanwoonkwaliteitenhoezetemeten Dewoning Dewoonomgeving Recentonderzoeknaarwoningkwaliteit 7 7 10 13 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 DeKwaliteitsbewakingvandeVlaamseoverheid Vaststellingvanverwaarlozing Vaststellingvanongeschikt-ofonbewoonbaarheid Besluit 14 14 15 15 3.2 3.2.1 3.2.2 Sociaal-EconomischeEnquête2001 Fysischestaatvandewoning Comfortvandewoning 16 16 17 3.3 WoonsurveyenWoningschouwing2005 19 3.4 3.4.1 3.4.2 3.4.3 3.4.4 3.4.5 HureninGent(2007) Residueleofniet-reglementairewoningen Woningenmeteenernstigveiligheidsprobleem Woningenmeteenernstigkwaliteitsprobleem Woningenmeteenzekerkwaliteits-encomfortniveau Besluit 22 22 22 23 24 24 3.5 DeInventarisatievansocialehuisvestingdoordeVHM 25 3.6 4 Relatietussendeindicatoren Hetonderzoeksdesign 26 28 4.1 Steekproeftrekking 28 4.2 5 6 Onderzoeksopbouw Besluit Bibliografie 30 32 34 3 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen 1 Situering Een kwalitatieve woonsituatie wordt beschouwd als een basisvereiste in onze samenleving. In het Vlaams woonbeleid vormt de kwaliteit van het wonendanook een belangrijke pijler. Met de Vlaamse Wooncode werd hierin in de tweede helft van de jaren 1990 een belangrijke stap genomen, en kreeg het beleid rond woonkwaliteiteendecretalebasis,totophetniveauvanhetlokaal–gemeentelijk– woonbeleid. Ditleiddeertoedatersteeds meeronderzoek wordtgevoerd,doorverschillende instanties, ieder met zijn eigen doeleinde, indicatoren en methode. Dit kan echter aanleiding geven tot onduidelijkheid. De tijd is gekomen om op basis van de vele onderzoekservaringen te bekijken wat we nu precies willen weten, en hoe we dit kunnenmeten. Met de organisatie en verwerking van de Woonsurvey en de Woningschouwing 2005 beschikken we binnen het Steunpunt over heel wat ervaring en kennis aangaande het onderzoek van de woonkwaliteit. Deze ervaring kan nu worden aangewend om een evaluatie te maken van de gevolgde methodiek. Wanneer een nieuw onderzoek naar de kwaliteit van het woningpatrimonium wordt georganiseerd, kan hiervan gebruik worden gemaakt om het onderzoekstraject verderteoptimaliseren. Doel van deze nota is de huidige onderzoekssituatie op het gebied van woonkwaliteit te bekijken, en na te gaan of we mogelijks kunnen evolueren naar een gedragen methode over het meten van kwaliteit. De nadruk wordt gelegd op de kwaliteit van de woning in strikte zin: de fysische staat en het comfort van de woning. Indezepaperzaleerstdewoonkwaliteitansichwordenbesproken,metnamede definitie ervan en de dimensies die kunnen worden onderscheiden. Op basis van demeestrecentuitgevoerdeonderzoekenwordtvervolgensverdertoegespitstop de bestaande indicatoren voor de kwaliteit van de woning zelf. Tenslotte ook het onderzoeksdesignonderzocht. 4 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen 2 Woningkwaliteitalsdeelvanwoonkwaliteit 2.1 Watiswoonkwaliteit? Prestaties Verwachtingen Kwaliteit Hetbegripkwaliteitkangedefinieerdwordenals‘hetresultaatvanverwachtingen diedemenssteltenprestatiesdiemenertegenoverkrijgt’(P.C.A.vandenBerg 2006), binnen een vraag- en aanbodmodel. Deze definitie komt uit de wereld van de marketing. Ze is toepasbaar op kwaliteit van producten, maar echter ook op anderedomeinen,zoalseenwoningofmeeralgemeen,eenwoonsituatie.Kwaliteit vanhetwonenheeftduszoweleenobjectievealseensubjectievedimensie.Onder prestatie wordt het aanbod, de woning, verstaan. Afhankelijk van de verwachtingen, is er tevredenheid over de situatie. Kwaliteit kan men dan omschrijvenalsdespanningdieeristussenprestatiesenverwachtingen. Uit onderzoek blijkt dat tevredenheid in een referentiekader geplaatst moet worden. Als kwaliteit een spanning is tussen vraag en aanbod, kan tevredenheid niet eenvoudig als vraagzijde worden bekeken. In het kader van de middelen en verwachtingen van de respondent, kan er tevredenheid zijn over de situatie. Echter die tevredenheid wordt teniet gedaan, indien de mogelijkheden anders zouden zijn. Desalniettemin vormt tevredenheid een noodzakelijke zijde van kwaliteit. Om inzicht te krijgen in woonkwaliteit en wat aan kwaliteit vereist is, heeft men eerst inzicht nodig in de basisbehoeften die samenhangen met wonen1. er is een consensus over het feit dat wonen een basisbehoefte is. Tegelijk is er echter onduidelijkheid over wat deze behoefte precies inhoudt. Het is bijvoorbeeld niet duidelijkwatderelatieistussenwoonbehoeftenenwoonwensen,dikwijlswordter zelfsgeenonderscheidgemaakttussenbeide. Traditioneel werden in Vlaanderen drie aspecten onderscheiden inzake de kwaliteit van het woningpatrimonium. Er kan daarin een onderscheid gemaakt wordentusseninternenextern.Heteersteaspect;debouwtechnischekwaliteitis de structurele en bouwfysische toestand van de woning, zowel de interne als externe kwaliteit. De twee andere aspecten; de woontechnische kwaliteit (comfortniveau van de woning) en de bezettingsgraad, zijn kwaliteiten intern de woning. Dergelijkebenaderinglaatechteronvoldoendetoeeendiepgaandbeeldtekrijgen van dekwaliteitvandewoningvoorraadinVlaanderen(Heynen,2001).Delaatste jaren is er dan ook een opmerkelijke evolutie in de benadering op te merken. Heynen(1999)waséénvandeeersteinVlaanderendieookdewoonomgevingmee 1 ClaessensB.,VlerickE.,DeDeckerP.(2008),Opzoeknaardebetekenisvanwonen 5 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen opnamalséénvandedimensies,kwalitatiefwonenimpliceertookeenkwalitatieve woonomgeving. Andere recente ontwikkelingen die mee de inhoud van woningkwaliteitdoenveranderenzijndevergrijzingenhetgroeiendbesefomtrent duurzaambouwenenwonen.Inhetbijzonderdedenduurzaamwonen,bouwenen renoverenenprincipesalslevenslangwonenhunintrede. Met deze evolutie werd de term ‘woningkwaliteit’ dan ook uitgebreidenwordtnu gesproken over de woonkwaliteit wanneer men het heeft over de volledige woonsituatie. Hetisbelangrijkdathetwoningonderzoekgeregeldteruggekoppeldwordtnaarde maatschappelijkeevolutieenrealiteit.Wemoetenervanbewustzijndatdeinhoud van ‘woonkwaliteit’ permanent aan het evolueren is. Zo heeft een toegenomen kwaliteitsverbetering van het woningpatrimonium ervoor gezorgd dat de inhoudelijke definities van indicatoren werden bijgestuurd; zoals bijvoorbeeld het geval was voor het comfortniveau (Woonsurvey en Woonschouwing, Heylen ea, 2007). Hieronder wordt getracht om woonkwaliteit zo nauwkeurig en volledig mogelijk in kaarttebrengen,aandehandvandeverschillendedimensies.Onderscheidwordt gemaakt tussen de woning en de woonomgeving, telkens verder opgedeeld in de deelaspecten. Aan de hand van verschillende recente onderzoeken, wordt dan in het volgende hoofdstuk de operationalisering van de dimensies in indicatoren behandeld, maar wordt vooral toegespitst op de indicatoren voor de woningkwaliteit (als deel van dewoonkwaliteit). 6 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen 2.2 Dedimensiesvanwoonkwaliteitenhoezetemeten Zoals hierboven bleek, is het begrip ‘woonkwaliteit’ bijzonder complex, en bovendien permanent aan evolutie onderhevig. Op basis van eerder onderzoek kunnen we toch een aantal dimensies onderscheiden. We doen dit zowel voor de woningzelf,alsvoordewoonomgeving. 2.2.1 Dewoning 2.2.1.1 Fysischekwaliteit a. extern De externe fysische kwaliteit kan worden gedefinieerd als de staat van de structuurvanhetgebouw.Deuitwendigestaatvandewoningheefttemakenmet de bouwfysische kwaliteit van de gevels, daken en het (buiten)schrijnwerk. Functionele enconstructievegebreken,maarookmateriaalaantastingkaneen rol spelen. De intensiteit en de omvang van gebreken moeten daarbij in rekening wordengebracht. Sinds 1960 is op regelmatige tijdstippen onderzoek verricht naar de uitwendige staatvandewoning.Doorheendejarenisereenonderzoeksmethodeuitgewerkt die de gebreken van de verschillende bouwonderdelen in kaart brengt. De meest correctegegevenswordenuiteraardbekomenwanneereenobjectieveschouwing wordtuitgevoerddoorgeschooldeinspecteurs. Net zoals voor woonkwaliteit, als voor andere dimensies als interne fysische kwaliteitencomfort,is ereenevolutiezichtbaarindedefinitievandeuitwendige kwaliteit, aangezien er sprakeisvaneenkwaliteitsverbetering.Binnendehuidige klasseverdeling, zien we immers dat de meerderheid van de woningen positief gequoteerdworden. b. intern In de eerste plaats betreft dit de kwaliteit van de afwerking van de ruwe constructie, zoals de vloeren, technische installaties, …. In tweede instantie gaat het over de staat waarin deze afwerking verkeert. Bijvoorbeeld het al dan niet aanwezig zijn van isolatie, maar ook de staat waarin deze zich bevindt (vocht, schimmel, …). Zo is ook de veiligheid van de woning een element van de interne fysische kwaliteit,gebondenaandestaatvantechnischeinstallaties(gevaarvoor elektrocutie,brandgevaar,…). De interne fysische kwaliteit kan beoordeeld worden door technische inspecteurs ofdoorvragentestellenaandebewoners.Beidenhebbenhunvoor-ennadelen. Gegevens vanbewonersleverenenigerelevantegegevens,maarwekunnendeze niet op dezelfde hoogte plaatsen als inspectiegegevens. Het is immers voor de bewoners niet evident een juiste inschatting te maken van interne fysische kwaliteitendewerkendienodigzijn.Anderzijds,steltzichbijdeinterneinspectie hetprobleemvanhogenon-respons. 2.2.1.2 Wooncomfort Het wooncomfort wordt bepaald door de uitrusting van de woning. Van alle kwaliteitsdimensies is wooncomfort waarschijnlijk het meest aan evolutie onderhevig, wat heeft gezorgd voor heel wat verschillende definities en 7 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen benaderingen. De dimensie comfort kent dan ook een uitgebreide traditie. Waar men zich vroeger beperkte tot sanitair comfort, worden nu meer en meer uitrustingstoestellen(onderandereelektrischetoestellen)meeopgenomenbinnen debeschrijvingvanwooncomfort.Tegelijkertijdverdwijnenookelementenuitdeze beschrijving:bijvoorbeeld de aanwezigheid van een vaste telefoon, of bepaalde sanitairevoorzieningendieintussenalgemeenaanwezigzijnindewoningen. Somswordenookandereelementenalsdegroottevandewoning,ofdestaatmee opgenomen als elementen van het wooncomfort, maar in dat geval kan eigenlijk niet meer gesproken worden van wooncomfort in de strikte betekenis. Belangrijk hierbijisdussteedsdejuisteterminologietehanteren,teneindeonduidelijkheiden onterechtevergelijkingentevermijden. 2.2.1.3 Bezettingsgraad De bezettingsgraad van de woning zegt al dan niet iets over onderbewoning of overbewoning. De woning kan structureel of naar comfort in perfecte staat zijn, maar toch kunnen de woonomstandigheden beneden de kwaliteitsnormen zijn omwille van overbewoning. Omgekeerd wordt er recent, in het kader van duurzaam woonbeleid, ook steeds meer van onderbewoning gesproken. Bezettingsgraad is niet enkel een indicator van kwaliteit, maar geeft ook een indicatievandebeschikbaarheidenbetaalbaarheidvandewoning.Overbewoning kanimmerseengevolgzijnvaneentekortaanbetaalbarewoningen. Het bepalen van de bezettingsgraad van een woning kan op verschillende manieren en telkens vrij eenvoudig gebeuren, bijvoorbeeld het meten van het aantal personen per woning, het aantal leefruimtes vergeleken met het aantal gezinsleden,hetaantalm2woonoppervlakteperbewoner. Omwille van de internationale vergelijkbaarheid en omdat dit aansluit bij de wijze waaropmenwoontinVlaanderenwerdin“eenmeetinstrumentvoorhetVlaamse Woonbeleid” geopteerd voor nog een andere definitie, met name het aantal slaapkamers vergeleken met het aantal gezinsleden. Deze indicator brengt bovendien de problematiek die grote gezinnen vaak ondervinden om een gepaste woningtevinden,duidelijkinbeeld. Ookdebezettingsgraadvandewoningendeoperationaliseringervan,staatonder invloedvandeevolutieendeontwikkelingvannieuwewoonconcepten.Zosteltzich de vraag of het meten van de bezettingsgraad zoals hierboven voorgesteld, wel voldoende rekening kan houden met deze veranderingen, zoals bijvoorbeeld het woneninlofts. 2.2.1.4 Levenslangwonen Levenslang wonen kadert binnen de relatie tussen het type woning en zijn bewoners,inhetbijzonderdematewaarindewoningvoldoendebeantwoordtaan despecifiekeeisenvandebewoners.Hetprincipevanlevenslangwonenisdatde woning (en woonomgeving) zodanig geconstrueerd zijn dat het zich gemakkelijk aan de veranderende levensomstandigheden aanpast. De realiteit van de vergrijzingheefttotgevolgdatmeerenmeermensenopzoekzijnnaareenveilige, comfortabelewoning,waarzehunoudedagrustigkunnendoorbrengen. In opdracht van de Vlaamse regering ontwierp het Platform Wonen van Ouderen (1999)deontwerpgidsLevenslangWonen.Volgensdieontwerpgidszijnwoningen dievoldoenaandecriteriavanlevenslangwonen,woningendiegeschiktzijnvoor de breedst mogelijke waaier van mensen (groot, klein, jong, oud …). Deze 8 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen woningen zijn levenslange woningen, wat ze onderscheidt van de niet levensbestendige woningen. Kenmerkend voor een levenslange woning is dat ze toegankelijk,veiligencomfortabelis. Het is niet evident dit aspect van de woning te operationaliseren in kwantitatief onderzoek. Op dit moment zijn mobiliteit en toegankelijkheid eigenlijk de enige indicatorendieechtwordenopgenomeninwoononderzoek.Ineensurveygaathet dan om vragen als “Moet u trappen doen binnenshuis?”, “Bevinden de slaapkamer, de badkamer en het toilet zich gelijkvloers?”, “Moet u trappen doen om het huis te betreden?” (Woonsurvey 2005), of een uitgebreide bevraging van de woonsituatie en de (toekomstige) woonwensen in relatie tot mogelijke (toekomstige) beperkingen (Nederlandse WoonOnderzoek). Bij een woningschouwing kunnen natuurlijk bepaalde kenmerken van de woning worden onderzocht,zoalsdetoegangtotdewoning,breedtevandeuren,etc. Aangezien het concept van levenslang wonen vrij recent is, is er ook nog maar heel weinig onderzoek gebeurd, en werden tot nog toe slechts deelaspecten bevraagd. Een operationalisering tot een globale indicator ontbreekt vooralsnog, en lijkt erg moeilijk omwille van het groot aantal elementen die in kaart gebracht moetenworden. 2.2.1.5 Ecologischwonen Ecologisch of duurzaam wonen is een erg breed begrip, en wordt gevormd door een groot aantal diverse factoren. In de huidige context maakt de ecologische kwaliteitessentieeldeeluitvandekwaliteitvaneenwoning. Duurzaamwonenheeftondermeerbetrekkingopdeenergetischekwaliteitvande woning (isolatie, energie-efficiëntie, energiebronnen, installaties, …), de akoestische kwaliteit (isolatie ten aanzien van geluid), waterhuishouding (vb. hergebruik van regenwater) en het duurzaam gebruik van materialen voor bouw en renovatie. Maar duurzaam wonen gaat ook verder dan de woning zelf, en betreftookhetruimtegebruikendelocatievandewoning. Het is een uitdaging, omwille van de hoge complexiteit en de gebrekkige éénduidigheidopdit moment,omhiervoorwerkbareindicatorensamentestellen. Omwille van het groot aantal elementen is een indicator die ‘duurzaam wonen’ is zijn complexiteit volledig omvat, vrijwel onmogelijk samen te stellen. Gezien de maatschappelijke relevantie is een dergelijke indicator echter noodzakelijk. Een aantalelementenkunnenechterwelwordengemetenofbevraagd. Een andere mogelijkheid is de energie audit. Particulieren zullen in de toekomst een audit moeten laten uitvoeren door een erkend deskundige. Die energiecertificatenkunneneenbronvaninformatiezijn. 2.2.1.6 Tevredenheidmetdewoning Naast deze verschillende dimensies die de prestaties van de woning in beeld brengenisernatuurlijkookdetevredenheidmetdewoning.Dezetevredenheidis de resultante van een toetsing van de prestaties van de woning tegenover de verwachtingen van de bewoner. In diverse onderzoeken in Vlaanderen (surveys) wordtdetevredenheidoverdewoningmeeopgenomen,dezeindicatorkandusvrij vlotwordengerealiseerd. 9 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen Naast de algemene tevredenheid over de woning, en de verschillende deelelementen van de woning, brengen ook de verhuiswens en de verhuisintentie detevredenheidvanmetdewoninginbeeld. Dezeindicatorisperdefinitiesubjectief,engeeftdusgeeneenduidigantwoordop dewoningkwaliteit.Hetbetrefteenappreciatieoverdewoning,diekadertbinnen hetreferentiekadervandebewoner.Eenwoningdiezichobjectiefingoedestaat bevindt, kan door de bewoner zelf eerder negatief worden ingeschat, afhankelijk vanzijnmiddelenenverwachtingen,ofomgekeerd. 2.2.2 Dewoonomgeving Dekwaliteitvandewoonomgevingisvanzelfsprekendeenbelangrijkaspectvande woonkwaliteit, en situeert zich binnen het begrip ‘leefbaarheid’. In het algemeen kunnen vier dimensies van leefbaarheid worden onderscheiden: de fysieke kwaliteit, de sociale kwaliteit, de (on)veiligheid en het voorzieningenniveau (nota mei 2001 Expert group on the urban Environment, towards a local sustainability profile-EuropeanCommonIndicators’). In “Een meetinstrument voor het Vlaamse woonbeleid” werden de fysieke en de sociale kwaliteit van de woonomgeving, uiteindelijk niet mee opgenomen, omwille van de moeilijkheid om hierover objectieve date te verzamelen. Ook in deze paper bevestigen we deze optie, maar nemen we beide dimensies hieronder toch kort meevoordevolledigheid. Omdat het meten van de kwaliteit van de woonomgeving niet eenvoudig is, wordt doorgaanswelgebruikgemaaktvaneentevredenheidsmeting. 2.2.2.1 Voorzieningen Voorwatdevoorzieningenbetreft,gaathetomdekwaliteitendebereikbaarheid van voorzieningen en diensten op alle relevante domeinen, zoals handel, tewerkstelling,onderwijs,huisvesting,administratie,welzijnengezondheid,jeugd, cultuur… In een survey kan de aanwezigheid van voorzieningen eenvoudig worden bevraagd: − bepaaldevoorzieningaanwezigofvoldoendeaanwezig − bepaaldevoorzieningbinneneenbepaaldafstandofwandelafstand Sowieso wordt daarmee een subjectief antwoord verkregen, dat wordt beïnvloed doordeverwachtingenvanderespondent(bv.eenstadbewonerdieverhuistnaar het platteland zal heel andere verwachtingen hebben tav de nabijheid van voorzieningendaneenplattelandsbewoner).Alternatiefvansubjectievebevraging iseenabsolutemetingviahetGIS-systeem,doordeaanwezigheidvanenafstand totvoorzieningennategaan:openbaarvervoer,groenhandel,openbarediensten, medische diensten, onderwijs, … Dit impliceert dat een uitgebreid GIS-systeem beschikbaar is waarin al deze elementen en hun locaties zijn opgenomen. De Ruimtemonitor,diewordtontwikkeldbinnenhetSteunpuntRuimteenWonen,biedt hieropperspectieven.Indergelijksysteemwordenkwalitatieveelementenoverde voorzieningenendebereikbaarheidervanwelgenegeerd. 10 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen 2.2.2.2 Veiligheid Veiligheid in de woonomgeving kan zowel betrekking hebben op (on)veiligheid omwillevanmisdaadofcriminaliteitalsopdeverkeersveiligheid.Deperceptievan (on)veiligheid; heeft een grote impact op de beleving van de leefbaarheid van de woonomgeving. Het gaat hier vaak om het subjectieve veiligheidsgevoel. Voor de dimensie veiligheid is het wenselijk onderscheid te maken tussen de effectieve veiligheid (het voorkomen van bepaalde misdrijven en verkeersongevallen in de woonomgeving)enhetveiligheidsgevoel. Voor het eerste aspect, de effectieve veiligheid, zijn de misdaad- en verkeersstatistieken de aangewezen data, helaas is de kwaliteit ervan ontoereikend. Mogelijks kan dit worden opgevangen door het bevragen of men weetheeftvanhetvoorkomenvanbepaaldemisdrijven/vandalisme/criminaliteiten het voorkomen van verkeersongelukken in de buurt of woonomgeving, hoewel dit uiteraardgeenvolstrektobjectieveinformatieaanlevert. Het (subjectieve) veiligheidsgevoel wordt eveneens gemeten via bevraging, door vragenals“Inwelkematevoeltveiliguzichopstraat(overdagen/of’snachts)?”. 2.2.2.3 Algemenetevredenheid De meest eenvoudige manier om de kwaliteit van de woonomgeving in beeld te brengen is door een tevredenheidsmeting via een eenvoudige bevraging over het aandeel bewoners dat zeer tevreden, tevreden, neutraal, ontevreden of zeer ontevreden is over de woonomgeving. Dit kan zowel de gehele woonomgeving betreffenofelementenervan. Alternatievebevragingenzijntevensmogelijk,Vb.:LeefbaarheidsmonitorGent: − ikvoelmezeergoedindezebuurt − indezebuurtvoelikmeergthuis − uitdezebuurtgaiknietzogauwweg − ikbeneenbeetjetrotsopdezebuurt − ikzounergensanderswillenwonen − ... 2.2.2.4 Fysiekeensocialekwaliteit Een objectieve opname van de fysieke woonomgevingkandoorbijeenschouwing, maar de woonomgeving is dermate complex en wordt door zoveel elementen bepaald(groen,aanwezigheidvanvuil,verloedering,…),dienietsteedseenvoudig meetbaarzijn,dathetmoeilijkishiervooreenobjectieveindicatorteontwikkelen. Diverse elementen van de woonomgeving kunnen wel in kaart worden gebracht doormiddelvaneenbevraging,watnatuurlijksteedsvoorenigesubjectiviteitinde resultaten zorgt. Er kunnen vragen worden gesteld over de aanwezigheid van groen,vuil,vernielingen,destaatvanwegen,fietspadenenvoetpaden,etc. Wat betreft de sociale kwaliteit van de woonomgeving is het wenselijk de sociale contacteninkaarttebrengenalsookdematevanbuurtbinding.Socialerelatiesen dekwaliteitenfrequentieervanbepalenmeeinwelkematemenzichgoedvoeltin zijnomgeving. 11 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen − Tevredenheid (en/of het voorkomen van) over (relaties met) buren, familie,vriendenenkennissen − Deelnameaanactiviteiten/lidmaatschapvanlokalevereniging 12 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen 3 Recentonderzoeknaarwoningkwaliteit Zoals reeds gesteld is het de bedoeling van deze paper om aan de hand van bestaande onderzoekservaringen een evaluatie te maken van de bestaande indicatoren voor wonen in Vlaanderen en de eventuele nood aan bijkomende of meertoereikendeindicatoren. Deze paper concentreert zich echter op de indicatoren voor de kwaliteit van de woning zelf, meer bepaald de fysische kwaliteit (intern en extern) en het wooncomfort.Enkeldezeindicatorengevenreedsvoldoendestoftotreflectie. Het bepalen van een definitie of methode voor woningkwaliteit is, zoals hierboven reedsbleek,helemaalnietvanzelfsprekend.Belangrijkisdatvoldoendeflexibiliteit wordt gehanteerd en dat geregeld wordt teruggekoppeld naar de maatschappelijkeevolutieenrealiteit. Eeneerste,beleidsmatigeinvalshoekisdeaanpakdieontwikkeldwerdinhetkader van de Vlaamse wooncode., met name de OngeschiktenOnbewoonbaarverklaring vaneenwoning,alsookhetonderzoeknaardeverwaarlozinginhetkadervanhet heffingsdecreet leegstand en verkrotting van gebouwen en/of woningen. De VlaamseWooncodeisgerichtophetbewakenvaneenminimalewoningkwaliteit.De metingvandewoningkwaliteitwordtuitgevoerdinfunctievanhetbewakenvande onderkant van de woningmark, en spitst zich daar dan ook specifiek op toe. De methodediewerdontwikkeldkanevenwelalsbasisdienenvooranderonderzoek, dit was ondermeer het geval voor de technische inspectie van het kenniscentrum voorduurzaamwoonbeleid,alsookhetonderzoek‘HureninGent’. Hetonderzoek‘HureninGent’vertrektvoorhetbepalenvaneentoekomstvisieen de bijhorende kwaliteitsmeting vanuit het kader van duurzaamheid en de verweving van duurzaamheidsprincipes met de belangrijkste stedelijke activiteiten van de stad, waaronder ookwonen. Menmaaktonderscheidtusseneconomische, sociale, fysiek-ecologische en institutionele duurzaamheid. Op basis van de invalshoek van duurzaamheid, en dus vanuit de aandacht voor behoeften en behoeftevoorziening, werden de verschillende dimensies van woningkwaliteit bepaald. De kwaliteit van de woning wordt gewaarborgd ten eerste in een minimale uitrusting, in een minimale bouwtechnische kwaliteit en in voldoende kwalitatieveinstallaties.Elkewoningmoetvoldoenaandeelementaireveiligheids-, gezondheid- en kwaliteitseisen. Ten tweede, zijn er voldoende comfortabele woningendievoldoenaandespecifiekerewoonwensen. De Volks- en Woningtellingen en de Socio—Economische Enquête 2001 vormen reeds meerdere decennia een belangrijke informatiebron over de woningmarkt. Het gaat omeenenquête,metdusallemogelijkhedenenbeperkingendie datmet zichmeebrengt.Deindicatorendiedaarwerdenontwikkeld,vormendebasisvoor talvanonderzoek,enbiedenookdemogelijkheid totherhalingendusvergelijking indetijd. De Woonsurvey 2005 bouwt verder op de indicatoren van de SEE 2001. Maar vooral metdeWoningschouwing 2005werdeennieuweweg ingeslagen,meteen heleboel waardevolle gegevens als resultaat, maar omwille van het pionierswerk waarschijnlijknogverderteoptimaliseren. Een ander belangrijk onderzoek is dat van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij (VHM) (nu VMSW). De VHM heeft een uitgebreide inventarisatie-oefening van de haar woningpatrimonium achter de rug. De methode die werd gehanteerd voor deze oefening blijkt nogal intensief te zijn en dit heeft een grote impact op hanteerbaarheidvandemethode. 13 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen Zoalswezullenzien,vertrektelkonderzoeknatuurlijkvanuitzijneigenfinaliteit,en kiest of ontwikkelt indicatoren die daar het best bij aansluiten. Dit kan gaan van puur wetenschappelijk onderzoek tot een beleidsmatige invalshoek, met als doel specifieke maatregelen te koppelen aan de resultaten. Een afweging tussen de onderzoekenenhunindicatorendientdanooktegebeurenvanuitdezeoptiek. 3.1 DeKwaliteitsbewakingvandeVlaamseoverheid Meerinfo: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1998), Afdeling Woonbeleid, Nieuwe kwaliteitsnormen voor woningen, De Vlaamse Wooncode en het kamerdecreet, Brussel Een eerste invalshoek is de aanpak die ontwikkeld werd in het kader van de Vlaamsewooncodeenhetheffingsdecreetleegstandenverkrottingvangebouwen en/of woningen, met name respectievelijk de Ongeschikt en Onbewoonbaarverklaringenhetonderzoeknaardeverwaarlozing. Het uitgangspunt van de Vlaamse Wooncode is dat iedereen recht heeft op menswaardig wonen. Daartoe moet de beschikking over een aangepaste woning, vangoedekwaliteit,ineenbehoorlijkeomgeving,tegeneenbetaalbareprijsenmet woonzekerheidwordenbevorderd.Art.5steltdatelkewoningmoetvoldoenaande elementaire veiligheids-, gezondheids-, en woonkwaliteitsvereisen. De Vlaamse Wooncodeisgerichtophetbewakenvaneenminimalewoningkwaliteit. De Vlaamse overheid heeft twee entiteiten die als taak de controle van de woningkwaliteit hebben: Wonen-Vlaanderen voor wat betreft de administratieve procedure, en de wooninspectie van het agentschap Inspectie RWO voor wat betreft het strafrechtelijke luik. Beide diensten kunnen ongeschiktheid/onbewoonbaarheid constateren en adviseren. Wonen-Vlaanderen iseveneensbevoegdvoordevaststellingvanverwaarlozingenleegstand. Hiertoe wordt op het terrein de kwaliteit van het woningpatrimonium gecontroleerd en zowel uit- als inwendige inspecties uitgevoerd, elk met een anderefinaliteit:hetaldannietvaststellenvanverwaarlozingbijdeuitwendigeen ongeschikt- of onbewoonbaarheid bij de inwendige inspectie. Voor de uitvoering van deze inspecties wordt gewerkt met een gestructureerde checklist (technisch verslag). 3.1.1 Vaststellingvanverwaarlozing Een gebouw is verwaarloosd wanneer -ongeacht of het dienst doet als woning- ernstige, zichtbare en storende gebreken of tekenen van verval vertoont aan de buitenzijde. De checklist van het technisch verslag, dat voor elk onderzocht pand wordt opgemaakt,bevateenlijstvanmogelijkegebrekenentekenenvanverval;uiterlijke kenmerken van het buitenomhulsel van het gebouw. Dus enkel waarneembare aspectenzijnvaninvloed. Het onderzoek gebeurt op basis van de woningelementen dak, gevel en buitenschrijnwerk.Voordeverschillendedeelelementendienttelkensdegraadvan verwaarlozing (1 tot 3) te worden ingevuld. De aard van de verwaarlozing en de omvang ervan zijn bepalend voor de ernst. Dit houdt in dat sommige gebreken, ongeacht hun omvang, niet getolereerd worden. Daarentegen hebben andere 14 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen minder storende aspecten pas een weerslag wanneer zij in omvang beduidend groterzijn. Dekwalificatie“verwaarlozing”wordtbekomenalsmeneentotalequoteringkrijgt van 18 strafpunten of meer. Een gebrek van categorie I telt voor 1 punt, van categorieIIvoor3puntenenvancategorieIIIvoor9punten. 3.1.2 Vaststellingvanongeschikt-ofonbewoonbaarheid Net als bij de vaststelling van verwaarlozing wordt gebruik gemaakt van het technischverslag.Deinspectiegebeurtwelaandebinnenzijdevandewoning. Ineersteinstantiewordthetgebouwwaarindewoningzichbevindt,beoordeeld. Het betreft het omhulsel (dak en buitenmuren), de binnenstructuur (dragende binnenmuren en draagvloeren) en de technische installaties (elektriciteit en gas- ofstookolie-installatie). Vervolgenskomtdewoningzelfaanbod.Ookhierwordthetonderscheidgemaakt tussen het omhulsel, binnen structuur en installatiesencomforteisen,maarisde inspectiegedetailleerder. Voor het omhulsel wordt gekeken naar dak of plafonds, buitenmuren, ramen en deurenendeonderste(draag)vloeren.Watbetreftdebinnenstructuurwordende kelders, binnenwanden, tussenvloeren en trappen, overlopen en borstweringen onderzocht. Voor de installatie en comforteisen tenslotte zijn dit elektriciteit, sanitair,keuken,verwarming;licht,luchtkwaliteitentoegankelijkheid. De eindbeoordeling van de woning brengt de scores voor het gebouw en de afzonderlijkewoningsamen.Indien15ofmeerpuntenwordenbehaald,wordthet conformiteitsattest geweigerd en adviseert de gewestelijke ambtenaar de woning ongeschikt te verklaren. Op basis van de score op het eerste deel over het volledige gebouw, kunnen ook dezelfde maatregelen genomen worden voor het gansegebouw. 3.1.3 Besluit De kwaliteitsbewaking van de Vlaamse overheidisindeeersteplaatsbedoeldals juridisch instrument, met name om te kunnen vaststellen of een woning verwaarloosd, ongeschikt of niet conform is. Het werd ontwikkeld om eigenaars vanslechtehuurwoningentekunnendwingenaanpassingenaandewoningdoorte voeren. Het betreft dus een beleidsinstrument dat ertoe moet bijdragen dat de kwaliteit vanhetVlaamsewoningpatrimoniumverbetert,doorintegrijpenophetslechtste segment van de woningmarkt. Hoewel het gegevens verzamelt over de kwaliteit van de woningen, heeft het geen echte onderzoeksdoelstelling, de inspecties gebeurenimmersnietopbasisvaneenrepresentatievesteekproef.Opdiemanier kandusgeenbeeldgevormdwordenvandealgemenekwaliteitvandewoningenin Vlaanderen. Demethodediewerdontwikkeldkanevenwelalsbasisdienenvooronderzoek,dit wasondermeerhetgevalvoordetechnischeinspectievanhetkenniscentrumvoor duurzaam woonbeleid, voor de kwaliteitsindicator van de SEE 2001, alsook voor hetonderzoek‘HureninGent’. 15 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen 3.2 Sociaal-EconomischeEnquête2001 Meerinfo: Vanneste D., Thomas I., Laureysen I. (2004), Fysische staat van de woning, in: RuimteenPlanning,jg.24,nr.4 Vanneste D., Thomas I., Goossens L. (2007), Woning en woonomgeving in België, Sociaal-Economische Enquête 2001, Monografieën, nr 2, FOD Economie, KMO, MiddenstandenEnergie,FederaalWetenschapsbeleid Met de Belgische Volks- en Woningtellingen en de Socio-Economische Enquête 2001 wordt reeds enkele decennia informatie verzameld over de woningen. Op basisvandezedatawerdenenkeleindicatorenoverdewoonkwaliteitontwikkeld. 3.2.1 Fysischestaatvandewoning NaaraanleidingvandeSocio-EconomischeEnquêtewerddoordeauteursvande huisvestingsmonografie (2007) een indicator ontwikkeld die, op basis van zes vragen over de staat van de woning, de fysische staat van de woning in beeld brengt. Dezelfde vragen werden opgenomen in de vragenlijst van de Woonsurvey 2005,metalsdoeldeindicatortekunnenherbereken. Debetreffendevragenzijn: Ingoedestaat elektrischeinstallatie binnenmuren buitenmuren ramen dakgoot dak Kleineherstellingen Groteherstellingen nodig nodig De constructie van deze indicator is gebaseerd op het technisch verslag voor de vaststellingvan deongeschiktheidvaneenwoningvolgens deVlaamseWooncode. De weging van de woningonderdelen uit bovenstaand vragenblok voor de samenstelling van indicator verloopt volgens het gewicht dat deze onderdelen krijgeninhettechnischverslag. Tabel 1.1. Weging van de onderdelen uit de SEE 2001 o.b.v. technische fiche VlaamseWooncode Onderdelen Wegingvoordesynthese-indexSEE2001 elektrischeinstallatie 2,2 binnenmuren 1,7 buitenmuren 1,7 ramen 1,0 dakgoot 1,0 dak 2,4 Totaal 10,0 Bron:Vannestee.a.2004. 16 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen Aangezien niet enkel grote, maar ook naar kleine herstellingen worden geregistreerd, dient de weging dit onderscheid ook te verwerken: voor de kleine herstellingen wordt dezelfde weging gebruikt, maar wordt het resultaat gedeeld doordrie.Eenkleineherstellingwordtopdiemanieralsdriekeerminderernstig beschouwddaneengroteherstelling. Deindelinginviercategorieën-goede,matige,slechteenzeerslechtewoningen- gebeurt op basis van deze berekening. Een goede woning is een woning waarbij geen enkele herstelling aan de bevraagde onderdelen nodig is (score 0). Het onderscheidtusseneenmatigeenslechtewoningwordtbepaaldopbasisvanwat indetechnischefichealseenongeschiktewoningwordtbeschouwd,uitgedruktin strafpunten. Het aantal strafpunten voor een ongeschikte woning bedraagt 2, op de schaal tot 10. Het onderscheid tussen een slechte en zeer slechte woning wordtvastgelegdop6,66enkomtongeveerovereenmet4groteherstellingenop eentotaalvan6bevraagdeonderdelen. De grens tussen een matige en een slechte woning werd zo bepaald dat een slechte of zeer slechte woning overeenstemt met een woning die volgens het technischverslagals“ongeschikt”wordtbeoordeeld. Ondanks deze analogie met het technisch verslag, zijn beide resultaten niet volledig vergelijkbaar. Bij het technisch verslag gebeurt het onderzoek immers dooreeninspecteur,degeconstrueerdeindicatorbaseertzichopdeantwoorden vandebewoners.Hetbegripongeschiktgeeftinbeidesystemendusniethelemaal dezelfdekwaliteitsindicatie,enbovendienwordennietdezelfdedatagebruikt. Specifiek aan deze indicator, die vrij snel en eenvoudig kan worden berekend, is dat zowel de in- als de uitwendige kwaliteit van de woning in rekening wordt gebracht. Daardoor wordt een vrij globaal beeld bekomen op de kwaliteit van de woning.anderzijdsishetdaardoormoeilijkderesultatentevergelijkenmetandere indicatoren, die vaak ofwel de inwendige, ofwel de uitwendige kwaliteit in beeld brengen. Indien men deze indicator gebruikt in onderzoek en daaruit (beleids-)conclusies wilformulerenishetessentieelrekeningtehoudenmetdeachtergrondvandeze indicator. Hij baseert zich immers op een bevraging en verwerkt dus de interpretatievandebewoneroverdestaatvandewoning.Dezeindicatorkandan ookgeenobjectiefbeeldgevenoverdestaatvandewoningen.Hetisimmersvoor debewonersnietevidenteenjuisteinschattingtemakenvandewerkendienodig zijn aan de woning, en evenmin van de omvang en de graad van de voorkomende problemen. Bovendien zijn er ook kenmerken van de bewoner, die het referentiekader mee bepalen. Zo beoordelen huurders en eigenaars hun woning vanuit een andere achtergrond (‘belevingsaanpassing’), wat dus uiteraard gevolgenheeftvoorderesultatenvaneenindicatoralsdeze. 3.2.2 Comfortvandewoning Lange tijd werd courant de indicator omtrent groot vs klein wooncomfort gehanteerd, zoals deze werd geconstrueerd naar aanleiding van de Volks- en Woningtellingen: - Klein comfort: stromend water binnen woning + wc met waterspoeling + badkamerofstortbad - Middelmatigcomfort:kleincomfort+centraleverwarming 17 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen - Groot comfort: middelmatig comfort + keuken + telefoonaansluiting + 1 auto Dezeindicatorblijktnuevenwelnietlangeractueeltezijn(vb.eentelefoonwordt beschouwd als een comfortelement, terwijl op dit moment vele huishoudens niet langerovereenvastetelefoonlijnbeschikken). Bij de verwerking van de SEE 2001 werd ervoor geopteerd deze oude comfortindicator te verlaten en een nieuwe samen te stellen op basis van een aantalvragenuitdeenquête: - Kwaliteit ontoereikend: zonder toilet of zonder badkamer met bad en/of stortbadofminstens4groteherstellingennodig - Basiskwaliteit:toilet en badkamer met bad en/of stortbad aanwezig en hoogstens3groteherstellingennodig - Goede kwaliteit: idem basiskwaliteit, centrale verwarming, aparte keuken vanminstens4m2ofkeuken,geïntegreerdineenanderekameren2tot6 ingerichtewoonvertrekken. - Goede kwaliteit en ruim: idem goede kwaliteit en 7 of 8 ingerichte woonvertrekken - Zeer goede kwaliteit: Idem goede kwaliteit, 9 of meer ingerichte woonvertrekken,volledigeofgedeeltelijkedubbelebeglazingengeengrote herstellingennodig Hoewel men deze indicator ontwikkelde als nieuwe comfortindicator werd in de klasse-omschrijving de term ‘kwaliteit’ gebruikt. Op basis van de gebruikte woningkenmerken dekt deze terminologie ook beter de lading dan ‘comfort’. In feite betreft dit eerder een algemene kwaliteitsbeoordeling, waarin zowel comfortelementen,maarookdefysischestaatendegroottevandewoning,zitten vervat. Dat de grootte van de woning werd opgenomen als een comfort- of kwaliteitskenmerk, kan wel enkele vraagtekens oproepen. Dit zegt immers niet noodzakelijkietsoverhetcomfort.Eenkleinerewoningwordtnamelijkbeschouwd alseenmindercomfortabelewoning,maarditisechternietperdefinitiehetgeval. Bovendien dient dit dan te worden afgewogen ten aanzien van het aantal bewonersvandewoning. Net als de indicator voor de fysische staat van de woning is deze indicator vrij makkelijk te bevragen en te berekenen. Maar ook hier spelen de nadelen van een bevragingendesubjectiviteitvandeantwoordenvandebewoners. In de toekomst zullen in België geen enquêtes meer georganiseerd worden zoals de SEE 2001. Indicatoren over de staat van de woningen en het wooncomfort zullen dus op een andere manier verzameld moeten worden. Een mogelijkheid daarvoor vormt de SILC-enquête, waarin verschillende aspecten van de woning aanbodkomen. 18 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen 3.3 WoonsurveyenWoningschouwing2005 Meerinfo: Heylen K., Le Roy ,M., Vanden Broucke, S., Vandekerckhove B. & S. Winters S. (2007), Wonen in Vlaanderen. De resultaten van de Woonsurvey 2005 en de Uitwendige Woningschouwing 2005, Brussel: Departement Ruimtelijke Ordening, WoonbeleidenOnroerendErfgoed,afdelingwoonbeleid. In de Woonsurvey 2005 werden een heleboel vragen gesteld over de woning, de kwaliteit en het comfort. Om de uniformiteit en vergelijkbaarheid te garanderen werden op basis van deze data geen nieuwe indicatoren ontwikkeld, maar werd gebruik gemaakt van bovenstaande indicatoren van de SEE 2001: fysische staat vandewoningencomfortvandewoning. Voor de Woningschouwing 2005 daarentegen werd wel werk gemaakt van de ontwikkeling van een nieuwe methodiek voor de bepaling van de uitwendige kwaliteitvandewoningen. Bij de voorbereiding van het onderzoek werd vertrokken van het uitwendig kwaliteitsonderzoek uit 1994/95. Voorwaarde was immers dat de resultaten van beide onderzoeken vergelijkbaar zouden zijn. De uitwendige kwaliteit van de woningwordtinbeideonderzoekenviavolgendeclassificatieuitgedrukt: - geengebreken:geennoemenswaardigegebreken - kleinherstel:dewoningheeftlichtegebreken - lichte renovatie: de woning heeft slechts één zwaar gebrek, of meerdere zwaregebrekendochvanbeperkteaard. - uitgebreide renovatie: een woning met uitgebreide zware gebreken van verschillendeaardenaanmeerdereelementen.Eenzwarerenovatieisin eendergelijkgevalfinancieelnogverantwoord. - te vervangen: een woning met zodanig grote gebreken dat ze hetzij onverbeterbaar is, hetzij verbeterbaar of herstelbaar, doch in die mate dat de kostprijs van de herstellingswerken in een onredelijke verhouding staattotdetotalewaardevanhetgebouwnavolledigerenovatie In 1994/95 werd het eindresultaat van de woning bepaald door de inspecteur, dezediendeeeneindevaluatietemakenvandeuitwendigekwaliteitvandewoning, nadat eenheel aantalafzonderlijkekenmerkenwerdenbeoordeeld.Dezemethode impliceertdatheteindoordeeloverdekwaliteitvandewoningnietobjectiefis,en wordtbeïnvloeddoorhetreferentiekadervandeinspecteur. In 2005 werd er bewust voor gekozen op een andere wijze te werk te gaan, waarbijdeobjectiviteitvanderesultatengegarandeerdis.Hoewelgebruiktwordt gemaaktvandezelfdekwaliteitsklassen,kunnen enmogenderesultatenvanbeide inspecties dan ook niet worden vergeleken. Wel werd in 2005 eveneens aan de onderzoekers gevraagd een persoonlijke eindevaluatie van de woning te maken. Dezegegevenskunnenwelwordenaangewendvooreenvergelijkingindetijd. Voor de constructie van de indicator voor de uitwendige kwaliteit van de woning wordt rekening gehouden met tal van elementen. Ook hiervoor werd beroep gedaan op het technisch verslag van Wonen-Vlaanderen. De onderzochte woningelementenzijn:dak,gevelenbuitenschrijnwerk.Devoorkomendegebreken 19 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen worden telkens gescreend op intensiteit (beginstadium, gevorderd, eindstadium) enopomvang(incidenteel,plaatselijk,regelmatig,aanzienlijk,algemeen).Tenslotte wordtookrekeninggehoudenmetdeaardvanhetgebrek,dieelkanderswegenin het eindoordeel: functionele gebreken (ernstig), constructieve (ernstig), materiaalaantasting(serieus),esthetische(gering). De wijze waarop de inspectie gebeurt, is uiteraard bepalend voor het eindresultaat.Enkeleaspectendienendanookgoedgekendtezijnvooreengoede interpretatievanderesultaten: - De beoordeling is uitwendig, wat impliceert dat uitsluitend de uiterlijke kenmerken van het pand worden beoordeeld. De keuring is een momentopname. - De vaststellingen beperken zich tot de schadeaandezeelementendiede onderzoeker daadwerkelijk kan zien. Wanneer bij de uitwendige controle geen functionele, constructieve, esthetische gebreken of materiaalaantasting worden vastgesteld, zal er in het technisch verslag hieromtrentnietswordengenoteerd. - De beoordelingvandegebouwengebeurtin principe vanafhetopenbaar domein. Enkel die gevels of delen van het gebouw die duidelijk waarneembaarzijneneenweerslaghebbenopdeopenbareomgevingen het straatbeeld zullen beoordeeld worden. Dit impliceert dat bij gesloten bebouwing vaak enkel de voorgevel beoordeeld wordt. Hoekhuizen daarentegenhebbeneengroterevisueleimpact(2tot3gevels,eventueel eenachtergevel)enwordenbijgevolgbeoordeeldovermeerderegevels. - De aard, de omvang endeintensiteitvan degebreken zijnbepalendvoor de ernst ervan. Dit houdt in dat sommige gebreken qua intensiteit zwaarder zullen doorwegen in de eindbeoordeling dan andere gebreken met dezelfde omvang. Daarentegen hebben andere aspecten pas een weerslag in de eindbeoordeling wanneer zij in omvang beduidend groter zijn. Besluit SedertdeWoningschouwing2005beschikkenwenuovereensterkonderbouwde en objectieve methodologie om de uitwendige kwaliteit van de woningen te onderzoeken. Aangezien dit de eerste keer was dat deze methode werd toegepast, is het belangrijkeenevaluatietemaken,methetoogopeeneventueleherhalingvanhet onderzoek in de toekomst. Eventueel kan de methodologie dan verder worden verfijnd. Het onderzoek was erg tijdsintensief omwille van het grote aantal woningen die dooreeninspecteurdiendentewordenonderzocht.Daarbijgebeurdeeengrondig nazicht van alle zichtbare woningonderdelen, en werden de eventuele gebreken duidelijk omschreven. Daarnaast werden nog tal van andere kenmerken van de woning en de woonomgeving genoteerd. Eens de inspectie achter de rug, en de data ingevoerd in de databank; worden de resultaten echter zeer snel bekomen: alle berekeningen gebeuren geautomatiseerd in het computersysteem, en genererenzoweldetussen-alsheteindresultaat. Bij het onderzoeksopzet en de voorbereidingen werd duidelijk de keuze gemaakt voor een uitwendige inspectie, wat dus impliceert dat de resultaten enkel informatiebezorgenoverdeuitwendigesituatievandewoningen.Tochisachteraf duidelijk gebleken dat velen, zowel in de onderzoekswereld, als in het beleid, wat op hun honger bleven zitten. Immers, de resultaten zeggen enkel over een 20 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen deelaspect van de woonkwaliteit, een globaal inzicht in de kwaliteit van de woningen blijft ontbreken. Bijkomende gegevens werden wel bekomen uit de Woonsurvey,maardezezijnnietobjectief. Ook bij het onderzoek van 1994/95 stelde zich dit probleem, want ook toen gebeurde enkel een uitwendige inspectie. Om hierop enigszins een antwoord te formuleren,werdtoeneencoëfficiëntberekend,diederelatietussendein-ende uitwendigekwaliteitvandewoningweergeeft.Concreetbetekentditdathetaantal woningen (geëxtrapoleerd naar de volledige woningvoorraad) die volgens het uitwendigonderzoek‘slecht’waren,werdvermenigvuldigdmet1,17.Hetbekomen aantalbetreftdateenramingvanhettotaalaantalslechtewoningen(zowelin-als uitwendig). Deze correctiefactor, de verhouding tussen het aandeel inwendig slechte en het aandeel uitwendig slechte woningen, werd berekend op basis van een onderzoek uit 1978, enkel voor de provincie Oost-Vlaanderen, en is dus niet meerbruikbaarindehuidigesituatie. Sommige actoren wensen opnieuw over dergelijke correctiefactor te kunnen beschikken. Vooralsnog zijn er echter geen data beschikbaar over zowel in- als uitwendige kwaliteit om dergelijke berekening uit te voeren. Bovendien is de woningmarkt dermatecomplex datwedevraagkunnen stellenofhetaprioriwel mogelijk is dergelijke factor toe te passen: idealiter zouden er dan verschillende factoren moeten worden opgesteld voor de verschillende segmenten van de woningmarkt,maarookbijvoorbeeldvoorstedelijkenbuitengebied,etc. Deenigemanieromdeprangendelacunevandekennisvandeinwendigekwaliteit vandewoningenwegtewerken,isduseenobjectiefonderzoeknaardeinwendige kwaliteit van de woningen, volgens een gelijkaardige methodologie als (en gecombineerdmet)deuitwendigeschouwing. Ondanks de sterk onderbouwde en objectieve methodologie, is het toch pas wanneer het volledige onderzoek is afgerond, dat nog bijkomende conclusies kunnenwordengenomenoverhetuitgewerkteparcoursendegemaaktekeuzes. De resultaten van het onderzoek voor heel Vlaanderen maken duidelijk dat de gekozen classificatie leidt tot een erg scheve frequentieverdeling. Het overgrote deel van de woning wordt namelijk positief gequoteerd: 84% van de woningen is zonder gebreken, 9,4% valt onder de categorie ‘klein herstel’. De laatste categorieën, zware renovatie en te vervangen, vertegenwoordigen respectievelijk slechts 0,8% en 0,2% van deVlaamsewoningen. Devraagdringt zichdanookop of de verdeling in deze 5 klassen nog wel actueel is. Wellicht is het voor een vervolgonderzoek meer aangewezen de classificatie te herwerken, zodat een betere differentiëring wordt bekomen. De meeste woningen verkeren immers in vrij goede staat, maar waarschijnlijk kan daarin beter gedifferentieerd worden. Daarnaast is er slechts een verwaarloosbaar te vervangen woningen, en is het misschien aangewezen om aan de onderkant bredere klassen te definiëren. Uiteraard met behoud van de mogelijkheden tot vergelijking met de Woningschouwing2005. 21 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen 3.4 HureninGent(2007) Meerinfo: CentrumvoorDuurzameOntwikkelingenCentrumvoorLokalePolitiek,Universiteit Gent (2007), i.o.v. de Stad Gent, Huren in Gent, Methodologische nota bij het onderzoek naar de kwaliteit en betaalbaarheid van de private huurwoningen in Gent2007 CentrumvoorDuurzameOntwikkelingenCentrumvoorLokalePolitiek,Universiteit Gent (2008), i.o.v. de Stad Gent, Huren in Gent, Resultaten van het onderzoek naardekwaliteitenbetaalbaarheidvandeprivatehuurwoningeninGent2007 Het onderzoek naar de private huurmarkt in Gent verliep via twee sporen: enerzijds werden 372 willekeurig geselecteerde woningen onderworpen aan een objectieve interne en externe schouwing waarbij de kwaliteit, veiligheid, comfort enuitrustingvandewoningwerdenvastgesteld.Paralleldaaraanliepeensurvey waarbijdehuurdersvandezelfdewoningeneenreeksvragenwerdenvoorgelegd overhunwoning,hungezinssituatie,inkomen,dehuur,relatiemetdeverhuurder etc. 3.4.1 Residueleofniet-reglementairewoningen BijdeopmaakvandechecklistvoordewoningschouwingvanHureninGentwerd gebruik gemaakt van het technisch verslag van het Wonen-Vlaanderen. De checklist bevat vergelijkbare en/of vereenvoudigde criteria als het technisch verslag van RWO en er werd naar gestreefd aan ieder criteria eenvergelijkbaar gewichtmeetegeven.Deresultatenwerdeneveneensuitgedruktinstrafpunten. Indiendewoningschouwingmeerdan18 strafpuntenscoort,OF indiener éénof meerdere aspecten van veiligheid negatief scoort, dan wordt de woning als residueelofniet-reglementairbeschouwd. De kwaliteit van de woningen werd in kaart gebracht aan de hand van 3 indicatoren: - woningenmeteenernstigveiligheidsprobleem - woningenmeteenernstigkwaliteitsprobleem - woningenmeteenzekerkwaliteitsniveau 3.4.2 Woningenmeteenernstigveiligheidsprobleem In de woningschouwing van Huren in Gent werd de veiligheid van de private huurwoningen getoetst op 3 criteria, waarbij telkens wordt nagegaan of er een indicatieisvooreenernstigrisicooponveiligheidvoor: - ontploffing bij de gas- of stookolie-installatie (bijvoorbeeld ketel, gasgeiser,radiator) - CO-vergiftiging - elektrocutie Allewoningenmetéénofmeerdereindicatiesvooronveiligheidwerdenbeoordeeld als“meteenernstigveiligheidsprobleem”. 22 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen 3.4.3 Woningenmeteenernstigkwaliteitsprobleem De verschillende kwaliteitselementen werden tijdens de woningschouwing van Huren in Gent door de inspecteur in één beoordeling over de woning gesynthetiseerd:zeerlagekwaliteit–eerderlagekwaliteit–nochhoge,nochlage kwaliteit–eerderhogekwaliteit–zeerhogekwaliteit. Woningen met de beoordeling zeer lage kwaliteit en eerder lage kwaliteit worden geteldals“meteenernstigkwaliteitsprobleem”. Tijdensdewoningschouwingwerddewoningkwaliteitnogopverschillendeandere elementenonderzocht. Zo werden ondermeer de stabiliteit en de afwerking van de gebouwstructuur beoordeeld, zowel van de binnenkant als de buitenkant van de woning. Op die manierkreegéndestabiliteiténdeafwerkingvandewoningtweebeoordelingen op het einde van de woningschouwing: één gebaseerd op de waarneming van de binnenkantenéénaandehandvaneenopnamevanafdestraatkant2.Naderhand werden beide beoordelingen gesynthetiseerd in één cijfer voor de stabiliteit, en éénvoordeafwerking,zodateenduidelijkbeeldontstaatoverdeglobalekwaliteit vandestabiliteitendeafwerkingvandewoning.Deopnamevandevoorkomende gebrekengebeurdevolgensvolgendecategorieën: - zondergebreken:geennoemenswaardigeproblemen,primastaat - lichte gebreken: er zijn opknapwerken nodig, maar beperkt, en geen structurele werken. Bijvoorbeeld een afgeschoven dakpan, loshangende regenpijp,herbehangen,… - zware gebreken (beperkt): sommige elementen hebben een grondige opknapbeurtofreparatienodig.Bijvoorbeeldvervangingvandakgoot,… - zware gebreken (uitgebreid): structurele werken noodzakelijk, bijvoorbeeld bij een sterk doorhangende structuur moet het dakgebinte volledigvernieuwdworden. - niettebeoordelen Ookvochtproblemenwerdenopgenomen,opbasisvantweevaststellingen: 1. wat is de omvang van het probleem, aan de hand van de waarneembare afzetting op het oppervlak (muur, dak, vloer): geen schade – beperkte schade(0-1m²)-ernstigeschade(>1m²) 2. watishettypevochtschadenaargelangdeoorzaak:opstijgendgrondvocht, condensatievocht, insijpelend vocht door muren, vloeren en plafonds, insijpelendvochtdoordaken. De resultaten werden gesynthetiseerd in één oordeel volgens volgende categorieën: - geenschade:nergenswerdenigevochtschadevastgesteld - beperkte schade: er werden tot twee types vochtschade vastgesteld, waarvanhoogstenséénvanmeerdan1m² - uitgebreide schade: er werden tot twee types vastgesteld waardoor er grote schade is (elk >1m²) OF er werden 3 à 4 types vastgesteld met beperktereomvang 2 externestabiliteit:muren,dakstructuurenschouwen;internestabiliteit:murenenvloeren externetoestandvandeafwerking:muren,dakbedekking,dakgootenbuitenschrijnwerk;internetoestandvande afwerking:muren,vloeren,plafondsenbinnenschrijnwerk 23 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen - zeeruitgebreideschade:erwerdenmeertweetypesvastgesteld,telkens metuitgebreideomvang. 3.4.4 Woningenmeteenzekerkwaliteits-encomfortniveau Tenslotte werd ook een definitie opgesteld van een woningen die voldoet aan een aantal kwaliteits- en comforteisen, die eveneens kan worden afgetoetst op basis van vaststellingen in de woningschouwing. Het comfort van een woning wordt bepaaldaandehandvan9criteria: 4criteriaovercomfortenuitrustingvandewoning: 1. Er is een “goede keuken”: ingemaakte keuken met minimum 1m aanrecht, warm water, een dampkap en beoordeeld als ‘gemiddeld’ of ‘goed’ van kwaliteit. 2. Eriseen“goedebadkamer”:eenaparteruimtemetvasteverwarming,bad of douche en een lavabo. Er moet tevens minstens één toilet in de woning zijn. 3. Dewoningisuitgerustmetcentraleverwarming 4. Dewoningheeft(deels)dubbelebeglazing 4criteriaoverbouwtechnischekwaliteit 5. Erisgeenzwaarstabiliteitsgebrek,nochbeperkt,nochuitgebreid 6. Erisgeenzwaarafwerkingsgebrek,nochbeperkt,nochuitgebreid 7. Er is geen enkele indicatie voor onveiligheid van brand/ontploffing, COvergiftigingofelektrocutie 8. Erismaximaaleenbeperktevochtschadeindewoningaanwezig 1criteriumoverbuitenruimte 9. Dewoningheefteenbuitenruimte(tuin,koerofterras) Een goede woning voldoet aan deze negen comfort- en kwaliteitscriteria. Het zijn daaromgeenminimumnormen,maarwelwatalgemeenalspositiefaaneenwoning wordtbeschouwd. In tegenstelling tot de comfortindicator van de SEE 2001 bevindt deze indicator zich dichter bij de oorspronkelijke definitie van comfort, omdat in de SEE 2001- indicatorookdefysischestaatendegroottevandewoningisopgenomen. 3.4.5 Besluit Het onderzoek naar de private huurmarkt in Gent is vrij uniek binnen de recente onderzoeken naar woningkwaliteit , omdat het, anders dan de Woningschouwing, op een objectieve wijze gegevens verzamelt over de uitwendige én de inwendige kwaliteitvandewoning.Decombinatiemeteensurveybiedtdaarenbovennogheel watbijkomendeonderzoeksmogelijkheden. Natuurlijk impliceert deze onderzoeksaanpak dat dit een heel intensieve methode is:telkenswordtterplaatsegegaanvooreenin-enuitwendigeinspectieenvoor een interview. Bijkomend nadeel is dat door de combinatie met een interne schouwingdenon-responshogerwordt. In de benadering van woonkwaliteit wordt in dit onderzoek een brede scope gehanteerd,metergveelaandachtvoordeaspectenveiligheidengezondheid. 24 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen 3.5 DeInventarisatievansocialehuisvestingdoordeVHM Meerinfo: VHM(2000),ProjectInventarisatiePatrimonium,infomap,februari2000 De VHM (inmiddels VMSW) heeft een inventarisatie van het patrimonium van de VlaamseHuisvestingsmaatschappijenuitgevoerd.Deopzetvandezeinventariswas vooraldenoodzakelijkeofpotentiëlerenovatiekosteninbeeldbrengen.Omhieraan tevoldoenwerdvanalledeelelementenvandewoningdestaat,hettypegebreken en het type herstellingswerken opgenomen. Op deze wijze komen we tot een heel uitvoerige inventarisatie. Bovendien wordt de staat van de woning uitgedrukt in eenexactekostprijsbegroting,zowelvoordeexternealsvoordeinternestaat.Dit is eenheidsprijs (offerte) * hoeveelheid (meting). Deze methode is sterk verschillendvandezeindeandereonderzoeken. Watbetreftdeexternekwaliteitwordenvolgendeelementenonderzocht: − Bovenbouw: Gevel, Bouwsteen, Rook en Structuurelementengewapendbeton/staal/hout verluchtingskanalen, − Dakwerken: Hellend dak, Plat dak, Daklichtopeningen, Dakranden en kroonlijsten,Dakwaterafvoer − Gevelsluiting: Buitenramen en deuren, Buitenbeglazing en vulelementen, Poorten en luiken, Gevelbekleding, Gevelbezettingen, Buitentrappen en balustraden − Omgevingswerken:Buitenverhardingen,Buitenconstructiesenafsluitingen Voordeinternekwaliteitbetrefthetvolgendeelementen: − Binnenpleisterwerken − Binnenvloerafwerkingen − Sanitair:toestellen,toebehoren,warmwatervoorzieningen − Verwarming Vooralledeelelementenwerdnagegaanwelkematerialenwerdengebruiktenvoor welk aandeel van dit deelelement. Het type gebrek , alsook het aandeel van het deelelement dat beschadigd is werd opgenomen en tenslotte het type van herstellingsactiviteit. Bij deze inventarisatie werden enorm veel elementen opgenomen, wat een uitgebreidbeeldbiedtophetsocialehuurpatrimonium.Hetonderzoekwasdaarom zeerintensief,envraagteengroteinvestering(tijdengeld),wathetuitvoerenvan eenupdatewelwatindewegstaat. Het uitdrukken van het eindresultaat als een kostenraming is uniek binnen alle onderzoeken naar woningkwaliteit, wat vergelijking van de resultaten onmogelijk maakt. Bovendien is deze raming sterk afhankelijk van de gehanteerde eenheidsprijzendieeensterkeevolutiekunnenondergaan. Vergelijking van dit onderzoek met andere onderzoeken is vrij moeilijk, bovendien zien we dat omwille van de omvang van deze inventarisatieoefening, een actualisatiereedsheelmoeilijkblijkt. 25 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen 3.6 Relatietussendeindicatoren Hoewel er toch een zekere overeenkomst bestaat tussen de methodes voor het meten van de woningkwaliteit via schouwing en de berekening van indicatoren (zoweldeWoningschouwing2005alsHureninGentbaserenzichophettechnisch verslag van het Wonen-Vlaanderen), zien we vaak verschillen in de onderzoeksresultaten. De resultaten van de Woningschouwing 2005 kunnen worden vergeleken met de vaststelling van verwaarlozing door Wonen-Vlaanderen, beide onderzoeken gebeuren immers louter uitwendig. De finaliteit van beide onderzoeken is echter sterk verschillend. Een globaal beeld op de woningkwaliteit, zelfs binnen het segment van de slechte woningen, wordt niet bekomen, aangezien niet wordt uitgegaanvaneensteekproef,maarvanklachten. BijdeverwerkingvandeWoningschouwingwerdevenweleenoefeninggedaanom de resultaten van beide onderzoeken toch met mekaar in verband te brengen. Concreetwerd deberekeningvanhetaantalstrafpunteninhettechnischverslag uitgevoerd voor alle in de Woningschouwing opgenomen woningen. Op diemanier kon voor elke woning worden bepaald of ze al dan niet als verwaarloosbaar zou worden beoordeeld. Het betreft hier echter een ruwe schatting, aangezien niet alleelementenopexactdezelfdewijzewerdengeïnspecteerd. Deraminggeeftalsresultaatdat1,6%vanhettotaalaantaldomiciliewoningenals verwaarloosd kan worden beschouwd. Op basis van de Woningschouwing 2005 werd 1,0% van de domiciliewoningen als uitwendig ‘slecht’ beoordeeld (zware renovatie of te vervangen). Het geraamd aantal verwaarloosdewoningenligtdus hoger dan hetaantaluitwendig‘slechtewoningen’.Een slechtewoningis immers eenwoningdievolledigtevervangenis,ofwaarverscheidenezwaregebrekenaan voorkomen. Verwaarlozing wijst eerder op een toestand die storend is in het straatbeeld en soms ook gevaarlijk is voor voorbijgangers. We kunnen deze verschillende resultaten dus in deeersteplaatsverklarendoor eenverschillende definitieenmoetenookwelrekeninghoudenmetdefoutenmargediedezeraming metzichmeebrengt. IndeWoningschouwingwordtbijhettoekennenvaneenwoningaaneenbepaalde kwaliteitsklasseookeenspecifiekuitgangspuntgehanteerd:hetgaatnamelijkover de noodzakelijke herstellingswerken. In de andere onderzoeken worden de gebrekenbeoordeeldophunimpactophetcomfortvandebewoners.Eenbepaald gebrek kan de woonsituatie en het comfortervaren sterk in het gedrang brengen (en dus negatief scoren bij Wonen-Vlaanderen en Huren in Gent), maar slechts een beperkte herstelling vragen. Dergelijk gebrek wordt in de Woningschouwing bijgevolgalsweinigproblematischgequoteerd. Het onderzoek ‘Huren in Gent’ leidde tot het resultaat dat 36% van alle private huurwoningen in het Gentse stadscentrum “residueel” is. Het verschil met het resultaat van de Woningschouwing (1,4% slechte woningen in de private huursector) is bijzonder groot, maar kan verklaard worden door een aantal factoren. De belangrijkste is opnieuw de sterk verschillende definitie van de indicatoren. Het bepalen of een woning al dan niet residueel is, gebeurtopbasis van zowel interne als externe kenmerken van de woning, bij de Woningschouwing 2005 werden enkel externe elementenopgenomen.Datdekwaliteitvan woningen lagerblijktwanneerzowelin-alsuitwendigwordtonderzocht,isreedsmeerdere malen aangetoond, dit was ook de reden dat in het AROHM-onderzoek van 1994/1995 gebruikt werd gemaakt van een correctiefactor. Bovendien wordt in Huren in Gent veel gewicht gegeven aan de interne woningkenmerken, zo is de 26 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen woning reeds residueel wanneer minstens één van de aspecten van veiligheid negatief scoort. De Woningschouwing is heel wat strenger: om in de klassen ‘zware renovatie’ of ‘te vervangen’ terecht te komen, moet de woning al verschillende zware gebreken hebben. Deze categorieën bevatten dus echt de allerslechtstewoningen, dieofwelnietmeerhersteldkunnen worden,ofwelwaar eenrenovatienognetdemoeitewaardis.Hetisdusduidelijkdatdedefinitievan ‘residuele’woningenveelruimeris. Een andere factor die kan leiden tot verschillende resultatenisdesteekproef.In HureninGentwerdvertrokkeninhetkadaster,indeWoningschouwing2005van het Rijksregister. Hierna komen beide werkwijzen nog uitgebreider aan bod. BelangrijkvoordeinterpretatievanbeideresultatenisdatindeWoningschouwing 2005 enkel de officieel bewoonde woningen werden onderzocht. Leegstaande en niet-officieel bewoonde woningen (studenten, niet-legale personen, etc.), vaak woningenvanslechterekwaliteit,zijndusnietopgenomen.Ditwaswelhetgevalin HureninGent. De overeenkomst tussen de “residuele” woningen en de ongeschikte en onbewoonbare woningen (Vlaamse wooninspectie) is wel groter. Toch blijft, omwillevaneenaantalfactoren,hetaandeelresiduelehuurwoningenslechtseen schattingvanhetaandeelongeschikteenonbewoonbarewoningen: − inHureninGentwerdeneenaantalabstractiesgemaaktvangebreken(het technischverslagvanWonen-Vlaanderenisgedetailleerder) − overbewoningspeeltgeenrol − enkele criteria uit het technisch verslag werden in de Woningschouwing 2007nietbeoordeeld 27 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen 4 Hetonderzoeksdesign 4.1 Steekproeftrekking De vraag uit welk gegevensregister de respondenten worden geselecteerd gaat gepaard met de vraag over welke gezinnen/woningen een uitspraak kan worden gedaan. De steekproef in 2005 voor de Woningschouwing werd, net als de survey 1994/1995,getrokkenopbasisvanhetRijksregister,waardoorenkeldebewoonde woningen werden onderzocht. Leegstaand en verkrotting zijn dus niet in het onderzoek opgenomen, net als de niet-officieel, maar soms weleffectiefbewoonde woningen. De voornaamste motivatie hiervoor was, naast de gebrekkige gegevenskwaliteit uit andere databanken, dat dit ook de enige databank is waaruit wegegevensoverdebewonerskunnenhalen. Het onderzoek Huren in Gent vertrekt vanuit het kadaster om de steekproef uit te trekken.Dedatavanhetrijksregisterzijneenpaknauwkeurigerdanhetkadaster, maarvoorhetonderzoeknaardeprivatehuurmarktwerdgevreesddatdeuitvalte grootzouzijn. In het ideale scenario kunnen we gebruik maken van een gekoppeld databestand waarbij rijksregister en kadasterdata aan elkaar gekoppeld zijn en kunnen we dus uit beide gegevensbronnen putten om de steekproef samen te stellen. Bovendien zou deze koppeling het reeds mogelijk maken dat er rechtstreeks op de gegevensbronnenindicatorenwordenontwikkeld. Maar helaas kunnen we hierover (nog) niet beschikken. Beiden databanken waar we wel over kunnen beschikken (rijksregister en kadaster) zijn opgesteld voor administratievedoeleinden.Zehebbenbijgevolgallebeivoor-ennadelen: Kadaster De administratie van het kadaster houdt een databank bij van de gebouwde en ongebouwde eigendommen van het grondgebied. De essentiële opdracht is de samenstellingendeuitbatingvandepatrimonialedocumentatie. Het is een register met fiches (artikels) waarbij de percelen per gemeente of kadastraleafdelingvaneengemeentegegroepeerdzijnonderdenaam,voornaam, eventueel zakelijk recht, adres, enz. van een eigenaar of een groep personen die gezamenlijkeeneigendomsrechteropuitoefenen.Naastdeaard(functie!)geeftdit register onder andere ook informatie omtrent de ligging van het perceel, de oppervlakteenhetkadastraalinkomen. Bovendien is de informatie per adres zo‘correct’alsdoordedataleveranciersen controleurs wordt doorgegeven, na bijvoorbeeld verkoop, bouwactiviteiten en herbestemming zoals de opsplitsing van een woning in kamers, de samenvoeging van twee woningen (en adressen) of de vestiging van een niet-woonfunctie in een woonpandenviceversa.Deliggingvanhetperceeliseenadres,samengestelduit een straatnaam en huisnummer: straatnamen komen nog in diverse schrijfwijze voor, soms bij benadering (hoofd- of bijadres) en de huisnummering heeft een eigensystematiek(vb.sub-ofbusnummers/letters)enzijnnogvaakonvolledig. Maar het grote voordeel van het Kadaster is dat dit het enige volledig gebiedsdekkend databestand is van het grondgebied en dus alle percelen registreertvanBelgië.Dushetbevatookallewoonpercelen,deeengezinswoningen enmeergezinswoningen. 28 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen HetRijksregister Volgens de wet van 8 augustus 1998 is het Rijksregister een systeem voor informatieverwerkingdatinstaatvoordeopneming,memorisatieendemededeling vandeinformatiesbetreffendedeidentificatievandenatuurlijkepersonen. Alle inwoners zijn ingeschreven volgens hoofdverblijfplaats of het domicilieadres. Het rijksregister is zeer nauwkeurig voor een goede steekproef uit de woonadressen. Dit betekent wel dat leegstaande woningen, maar ook nietgedomicilieerde bewoning zoals de ‘huisvesting’ van studenten, illegalenoftweede verblijvenbuitenbeschouwingblijven. Tabel:VoornaamstevoorennadelenvanRijksregisterenKadaster Rijksregister Kadaster Voordelen Identificatievandebewoner Leegstaande woningen en ismogelijk niet-gedomicilieerde bewoning komenerookinvoor Uniekregistratienummer bevat een aantal bijkomende Ook informatie over de data (opp. van perceel en samenstelling van het gezin, bebouwing) burgerlijkestaat,beroep Nadelen Adres kan net zo goed een Vele opgesplitste woningen collectieve woongelegenheid zijn komenermaaréénmaalinvoor (appartement,rusthuis) geen identificatie van de Leegstaande woningen bewoner mogelijk, enkel van de komenernietinvoor eigenaar Voorwaarde: ingeschreven inhetbevolkingsregister Per persoon en niet per huishouden slechtadressenbestand Voor het onderzoek Huren in Gent heeft men onderzocht hoe men dit euvel kon vermijden. Omwille van de onderzoeksdoelstellingen kon men zich niet baseren op het rijksregister. Men is dan ook vertrokken van het kadaster. De aard van het perceel (de functie) heeft men gebruikt om de ‘woningen’ op te sporen: huis, handel/huis, deel van een appartementsgebouw en building. Het Kadaster biedt evenwelgeenuitsluitseloverwiehetpandbewoont. Voor dit onderzoek heeft men dan ook de kadastergegevens getoetst aan de terreinopname voor een aantal straten. Hieruit werden de volgende conclusies overde‘kadasteradressen’getrokken: - “Een eerste vaststelling was dat quasi alle woningen gelegen zijn op een perceel met de kadastrale notatie huis, handel/huis, building en deel van een appartementsgebouw (aard van het perceel) zodat dit een nauwkeurige afbakeningbiedtvanallewoonadressen” - “Een tweede vaststelling was dat men op het terrein meer (sub)adressen noteerde dan het Kadaster aangaf. Een kadasteradres blijkt, althans in Gent, feitelijk veel meer woonentiteiten (huisbellen) te omvatten dan kadastraal 29 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen geregistreerd is. De één op veel relatie kwam uit op 141%: op 869 adressen teldemen1.243woonentiteiten.” - “Een derde vaststelling is dan uiteraarddatbijeensteekproeftrekkingviahet percelenbestandvanhetKadasterdemeergezinswoningenminderkanshebben omgetrokkenteworden.” Daarom heeft men een derde bron te onderzocht om een performante steekproef opte bouwen,hetzgn.CRAB-bestand.HetCentraalReferentieAdressenBestand (CRAB)iseenproductvanGIS-Vlaanderen(AGIV). InfeitewerddesteekproefopgemaaktopbasisvantweebronnenKadaster(aard vanhetperceel)enCRAB(metéénopéénofveelrelatieopeenperceel)enverrijkt methetRijksregister(endusaantalinwonersperadres). Ditgafheneenbruikbaarbeeldvanallewoonadressen,erwasevenwelnogsteeds geenaccuratekennisoverdebewoner.Maareenonderzoekophetniveauvanalle woningenwasopdezewijzewelmogelijk Besluit Alle onderzoek omtrent de woningkwaliteit in Vlaanderen toont aan dat de kwaliteitsproblemenzichvooralaandeonderzijdevanwewoningmarktbevindenen dat deze zich bovendien grotendeels op de private huurmarkt bevinden. Hetisnet in dit marktsegment dat zich het grootste aandeel niet-gedomicilieerde bewoning bevindt. EenanderbelangrijkpijnpuntbinnenhetonderzoeknaardeVlaamsewoonmarkt,is degebrekkigekennisoverleegstand. IndienmenmeerwiltewetenkomenoverdewoningkwaliteitinVlaanderenenalle aspectenvandewoningmarktdanmoetenweonderzoekenhoeweopbasisvaneen volledig woningbestand een voldoende betrouwbare steekproef kunnen opbouwen om ook leegstand en niet-geregistreerde bewoning in beeld te brengen. Dit kan moeilijker zijn en bijgevolg kan de surveykost hierdoor wat hoger liggen, maar dit behoortnietonoverkomelijktezijn. 4.2 Onderzoeksopbouw De data over de woningkwaliteit kan op verschillende wijzen verzameld worden. Het is duidelijk gebleken dat naast bevraging en externe schouwing ook een interneschouwingaangewezenis.Ditbetekentdatdeenquêteurdoordebewoner wordt rondgeleid doorheen gans de woning, waarbij hij toegang vraagt tot alle kamersennazichthoudtopdeinstallaties.Dezemaniervandataverzamelengaat vaakgepaardmeteenhogerenon-respons. Indienwedeinternetechnischegegevenswillenbevragen(telefonisch,schriftelijk of face-to-face), dan bestaat het probleem van onbetrouwbare gegevens; voor zoverdebewonernietinstaatisdetechnischekanttebeoordelen. Eenmethodeomeentehogenon-responstevermijdenentochcorrectegegevens tebekomen,bestaaterintewerkenmetverschillendemodules.Wehalenhiervoor onzeinspiratiebijhetWoonOnderzoekNederland. In het WoonOnderzoek Nederland werd gebruik gemaakt van modules in de steekproef. Eerst werden de respondenten geselecteerd voor het survey onderzoek. Bij afname van de survey werd gevraagd of ze bereid waren mee te 30 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen werken aan de interne schouwing. Het blijkt dat ongeveer 80% van de respondenten hiermee instemde. Omdat veel gegevens van deze respondenten al bekend zijn, is het mogelijk om bij specifiek vervolgonderzoek bepaalde doelgroepengerichttebenaderen. Doordezemethodekanbovendien derepresentativiteitgenuanceerdworden.Om een goede representativiteit tewaarborgenishetbelangrijkeengoedeverdeling van de kenmerken van de respondenten te bereiken. Voor de eerste steekproef zullen de achtergrondkenmerken van de bewoners in de respons vergeleken worden met de achtergrondkenmerken van alle bewoners in het onderzoeksgebied.Ditgeldtookvoordetweedesteekproef;deinterneschouwing. Door het Survey onderzoek is er informatie aanwezig over de non respons, dat vergeleken kan worden met alle woningen in het onderzoeksgebied. Hoe meer de kenmerken overeenstemmen, des te betrouwbaarder de resultaten van het onderzoek. 31 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen 5 Besluit Voorliggende nota vormt een sluitstuk op het onderzoek naar de woningkwaliteit dat gebeurde naar aanleiding van de Woonsurvey en Woningschouwing 2005. Dit onderzoek,dekennisdiedaarmeeisopgedaan,enookdekennisdiewehalenuit ander onderzoek naar de woningkwaliteit, heeft ons toegelaten een evaluatie te makenvandebestaandeindicatorenvoorwoningkwaliteitendematewaarindeze beantwoorden aan de noden van de verschillende actoren en gebruikers (zowel onderzoekersalsbeleidsactoren). Datkwaliteitvanhetwonenveelmeerisdandekwaliteitvandewoningopzich,is al verschillende keren aangetoond. Tochhebbenwe onsindezepaper,envooral bijhetbesprekenvandeverschillendeindicatoren,geconcentreerdopdekwaliteit vandewoningzelf,metnamedefysischestaatenhetwooncomfort. Het overzicht van de indicatoren uit recent onderzoek toont duidelijk dat vaak verschillendeindicatorenwordengebruikt.Ditisuiteraardtebegrijpenvanuitde steeds andere finaliteit van elk onderzoek, maar dit maakt het natuurlijk moeilijk, zoniet onmogelijk, om de resultaten met mekaar te vergelijken. Een mogelijkheid om hieraan te verhelpen is de opmaak van een set basisindicatoren, met nadruk op de technische kant van de woningkwaliteit. Hiervoor zijn een aantal basiskenmerken voldoende, en telkens kunnen de onderzoekers ervoor opteren nog andere elementen mee op te nemen, naargelang de specifieke noden. Op die manier is toch reeds een vergelijking mogelijk op basis van deze beperkte set, hoewelhetgebruikervannatuurlijknietafdwingbaaris. Het bepalen van deze basisindicatoren kan worden opgenomen binnen het Werkpakket 3A van het Steunpunt (Ontwikkeling van indicatoren). We beperken ons evenwel tot de kwaliteit van de woning zelf. Voor de verschillende dimensies zullen bestaande indicatoren indien nodig worden geoptimaliseerd, en indien er nog geen beschikbaar zijn, nieuwe indicatoren ontwikkeld. Uiteraard moeten alle indicatoren voldoende flexibel zijn, geregeld teruggekoppeld worden naar de veranderende realiteit, en de mogelijkheid bestaan de definities, invulling en/of klassebepalingeneventueelteherwerken. Watbetreftdefysischestaatvandewoningbesluitenweopnieuwdateengoede indicator zowel de externe als de interne kwaliteit in beeld brengt, en beide op basis van objectieve inspectiegegevens. De vraag om ook intern onderzoek naar dewoningkwaliteittekunnenuitvoeren,blijftduséénvandemeestprangende.In afwachting van dergelijk grootschalig gecombineerd onderzoek is het gecombineerd gebruik van de indicator voor de uitwendige kwaliteit van de Woningschouwing 2005 en een indicator op basis van bevraging voor de inwendige kwaliteit, het meest aangewezen. In Werkpakket 3A zal hierop verder wordengewerkt. Een goede indicator voor het wooncomfort dient zich te baseren op een juiste definitie van het begrip, en dus enkel de echte comfortkenmerken op te nemen (geenelementenoverkwaliteitenwoninggrootte).Hetmeestvanalleindicatoren, is de definitie van wooncomfort onderhevig aan evolutie, en zal dus ook de indicator mogelijks aangepast worden. Een mogelijke piste voor deze indicator is de SILC-enquête, waarin een aantal kenmerken over de woning aan bod komen, endiedoorzijnjaarlijkseherhalinggoedegarantiegeeftopvergelijkingindetijd. InWerkpakket3Azalhiervooreenvoorstelwordengeformuleerd. 32 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen Voordedimensiesbezettingsgraadvandewoningendealgemenetevredenheid, zijn reeds goede indicatoren voorhanden, en zullen dus ook geen nieuwe voorstellenwordengedaan. Voor de laatste dimensies van woonkwaliteit, ecologisch wonen en levenslang wonenzijnernoggeenindicatorenbeschikbaardiedevolledigedimensieinbeeld brengen. Het groot aantal op te nemen elementen maakt dit ook enorm moeilijk. Niettemin kunnen voor beide dimensies een aantal aspecten wel vrij eenvoudig worden bevraagd in een survey. Voor ecologisch wonen denken we bijvoorbeeld aan aspecten van duurzaamheid aan de woning zelf, zoals isolatie, energiebronnen, toepassing van ecologische maatregelen (zoals zonnepanelen, zonneboiler,regenwaterput,…).Opbasisvandezekenmerkenkantochreedseen indicator worden ontwikkeld, waarvoor voorstellen zullen worden gedaan in Werkpakket 3A. Elementen over de omgeving (ruimtegebruik / locatiekeuze) zijn veelmoeilijkertemeten,enzullenvoorlopigbuitenbeschouwingwordengelaten. Hetzelfde geldt voor levenslang wonen, waar het mogelijk moet zijn om een indicatorteconstruerenopbasisvanmakkelijkbevraagbarekenmerken,zoalsde toegankelijkheidvandewoning(trappen,drempels,…)endeaanpasbaarheid(vb. mogelijkheid op alle noodzakelijke functies op het gelijkvloers te brengen). Ook hiervoorverwijzenwenaarWerkpakket3A. Wat betreft het onderzoeksdesign en de steekproeftrekking moeten we besluiten dat teneinde meer te weten over alle aspecten van de woningkwaliteit, het kadasterdevoorkeurgenietalsgegevensregisteromrespondententeselecteren. De keuze hangt uiteraard af van de onderzoeksfinaliteit, maar in functie van de kwaliteit van de woning is dit de meest aangewezen manier. Zo komen leegstand enniet-geregistreerdebewoningimmersookinbeeld.Wezijnonsterdegebewust van de problemen die zich momenteel stellen met het gebruik van de kadastrale gegevens, maar in combinatie met andere databanken (zoals adresgegevens) kunnen deze onvolkomenheden reeds deels worden teruggedreven. Steekproeftrekking op basis van het kadaster zal moeilijk blijven, maar niet onoverkomelijk. De dataverzameling zoals in het Nederlandse Woononderzoek, namelijk in meerdere stappen, is een goede manier om tegemoet te komen aan de lage respons bij inwendig woningonderzoek. De respondenten kunnen tijdens het basisonderzoek (een mondelinge bevraging) aangeven of ze bereid zijn mee te werken aan een vervolgonderzoek, dit kan dan eventueel de interne woonschouwing betreffen. Men gebruikt deze methode in Nederland ook om bijkomend gericht onderzoek uit te voeren rond actuele thema’s en eventueel bij doelgroepen (bijvoorbeeld energiezuinigheid (bij nieuwbouwwoningen) of levenslangwonen(bijsenioren). 33 SumResearch/IndicatorenvoorwoningkwaliteitinVlaanderen 6 Bibliografie CentrumvoorDuurzameOntwikkelingenCentrumvoorLokalePolitiek,Universiteit Gent (2007), i.o.v. de Stad Gent, Huren in Gent, Methodologische nota bij het onderzoek naar de kwaliteit en betaalbaarheid van de private huurwoningen in Gent2007 CentrumvoorDuurzameOntwikkelingenCentrumvoorLokalePolitiek,Universiteit Gent (2008), i.o.v. de Stad Gent, Huren in Gent, Resultaten van het onderzoek naardekwaliteitenbetaalbaarheidvandeprivatehuurwoningeninGent2007 Heylen K., Le Roy ,M., Vanden Broucke, S., Vandekerckhove B. & S. Winters S. (2007), Wonen in Vlaanderen. De resultaten van de Woonsurvey 2005 en de Uitwendige Woningschouwing 2005, Brussel: Departement Ruimtelijke Ordening, WoonbeleidenOnroerendErfgoed,afdelingwoonbeleid. Heynen H. (2001), Ontwikkeling van een gedifferentieerde methode voor het bepalen van de kwaliteit van woningen, Onderzoeksgroep voor Stedelijkheid en Architectuur,KULeuven Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1996), AROHM, Een uitwendig onderzoeknaardekwaliteitvandewoningeninVlaanderen,verslagvandesurvey 1994/1995,Brussel Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1998), Afdeling Woonbeleid, Nieuwe kwaliteitsnormen voor woningen, De Vlaamse Wooncode en het kamerdecreet, Brussel Steunpunt Ruimte en Wonen (2007), Een meetinstrument voor het Vlaamse Woonbeleid Vanneste D., Thomas I., Laureysen I. (2004), Fysische staat van de woning, in: RuimteenPlanning,jg.24,nr.4 Vanneste D., Thomas I., Goossens L. (2007), Woning en woonomgeving in België, Sociaal-Economische Enquête 2001, Monografieën, nr 2, FOD Economie, KMO, MiddenstandenEnergie,FederaalWetenschapsbeleid VHM(2000),ProjectInventarisatiePatrimonium,infomap,februari2000 34