Leven van Karel de Stoute

advertisement
Leven van Karel de Stoute
Nine van der Schaaf
bron
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute. Querido, Amsterdam 1944 (tweede druk)
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/scha004leve01_01/colofon.php
© 2011 dbnl / erven Nine van der Schaaf
5
I
Er werd op een late herfstdag in 1433 een knaap geboren die door de natuur ruim
met gaven was bedeeld en die van zijn vader, den hertog van Bourgondië, reeds in
zijn wieg, benevens de titel van graaf van Charolais, de waardigheid van de
uitverkoren ridders, die van de Orde van het Gulden Vlies verkreeg. Hij heette Karel
Martijn en de geschiedenis gaf hem de bijnaam de Stoute.
Zijn vader bezat paleizen, veel goud, zilver en andere kostbaarheden, veel aanzien
en macht; na den koning van Frankrijk was hij de eerste in rang in de Franse, Vlaamse
en Nederlandse provincies en zijn hofstaat ging die van den koning zelfs ver te boven.
Zijn zoon Karel was bestemd opvolger te worden van al zijn waardigheid, men leerde
hem trots te zijn op het geslacht waarvan hij afstamde: drie hertogen waren er vóór
hem en zij vormden een opklimmende reeks, elke volgende bezat meer landen. De
eerste, Filips de Stoute, een Franse koningszoon, ontving van zijn vader het hertogdom
Bourgondië en werd door zijn huwelijk met Margaretha van Vlaanderen tevens graaf
van deze provincie. God was de bestuurder van alle dingen, doch schonk, naar de
geleerden zeiden, een bijzondere zorg aan het lot van zo grote lieden, 't geen men
geredelijk kon aannemen, want hun ramp of voorspoed was als een grote golfslag,
die in de veeltallige levens der onderdanen geweldig nabruiste en -borrelde.
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
6
Karel was ernstig en nadenkend en fantazeerde als knaap over het latere belangrijke
leven dat hem als heerser van Bourgondië wachtte. Hij dacht van nature gaarne aan
grote daden en grote macht, verlangde naar de uitoefening ervan, zo erkende hij in
zich een samentreffen van lot en geaardheid dat hem zeer gelovig deed zijn, want
het mysterie der Godheid sprak voor hem in deze harmonie. Hij voelde in zich een
grote nog onbestemde kracht, welke door een zelfde goddelijk mysterie in hem gelegd
moest zijn en die zich het eerst vertoonde als een vroegtijdig zelfvertrouwen en
bijzondere ijver en volharding om te leren en zich te oefenen.
De hovelingen en voorname burgers van de steden droegen kleren zo rijk en bont,
dat het een aantrekkelijk spel was voor jonge ogen om naar te kijken, hij zag zijn
vader en moeder in de kostelijkste gewaden, vaak overvloedig met juwelen, goud
en zilver versierd; dit gaf hen een duidelijke onderscheiding die geëerbiedigd moest
worden, en hij leerde veel houden van zulke pracht, die door het volk, ondanks hun
veten met den hertog en diens groten, gretig en bewonderend werd gadegeslagen.
Hij hoorde van de mensen die het weten konden, dat er in de hele christenwereld
geen schitterender hofstaat was dan die van zijn vader en dat deze ook de rijkste
steden en landen bezat, - hemzelf prees men als een echt vorstenkind: hij was
onvervaard, schrander en welgemaakt, hij had glanzende donkere ogen die diep en
klaar schouwden, fel van uit-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
7
drukking soms, doch ook licht door vriendelijkheid verzacht, en een sterk en lenig
lichaam, geschikt voor het wapenbedrijf dat een ridder paste. Er kon geen sprake
van zijn dat zulk een ongehoord gunstig lot hem bevredigde, maar zijn begeerte was
waakzaam en doordringend: achter het glanzende ontdekte hij van jongsaf ledigheid.
Zijn vader was middelpunt van de vleiende genegenheid der hoflieden, zijn moeder
leefde daarnaast, hooggeëerd, maar toch veronachtzaamd; zijn vader had
achtereenvolgens veel minnaressen en hijzelf deelde de vaderlijke genegenheid met
verscheidene onechte broers en zusters. Terwijl hij ouder werd ondervond hij meer
en meer dat hij niet zo zuiver uitverkoren was als het in zijn prilste jeugd leek, hij
moest reeds vroeg iets van duivelse toverij erkennen in die vloeiende wereld van
liefde en invloed, wanneer hij zag hoe zijn vader, aan wiens grootheid en hoogheid
naar zijn mening niet viel te twijfelen, zich liet vangen door hebzuchtige dienaren
en de weldadige gloed van zijn gunst rijkelijk deed stralen op deze lieden, terwijl
om zijn moeder en hem kilte ontstond.
Uit de boeken en uit het leven om hem heen vernam hij de verhalen van
verschrikking en overwinning, overal moest de verschrikking getrotseerd en de
overwinning bevochten worden en soms grijnsde een der spookgestalten van de
gewelddadige dood waarschuwend in zijn eerzuchtige dromenroes en gaf hem een
voorgevoel van ramp, omdat hij ten
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
8
slotte niets dan een armzalig mensenkind was, geheel in God's hand als alle anderen.
De gewelddadige dood der mensen lag in het bestel van God, er was afwisselend
de gezegende tijd van vrede en de noodzakelijke tijd van oorlog. Bovendien eisten
het recht en de orde die van God waren dat in alle tijden veel enkelingen om groter
of kleiner misdaden werden gedood, zoals in 't bos de bomen werden gekapt die in
de weg stonden. Een vorst beschikte meer dan andere machthebbers regelrecht over
het leven der mensen, hij kon door genade hier of daar een mens redden en zijn
wijsheid kon het noodzakelijk kwaad van oorlog soms beperken.
Rampzalige mensen waren te allen tijde in het openbaar te zien: veroordeelden op
het schavot en rondzwervende bedelaars, arme bannelingen of andere ongelukkigen,
zeer ver in rang verwijderd van de machtigen waartoe hij behoorde, maar die toch
als spookgestalten aan hem die ze schouwend had gezien konden verschijnen, hem
doorhuiverend van de waarheid dat het lot van alle mensen dodelijk onzeker was.
In de kerk hoorde Karel met aandacht naar de gezangen der koren en het mislezen
der geestelijken; deze overgave aan maat en gedragenheid paste bij zijn aard, hier
kon hij de vrome antwoorden benaderen op vragen, die de ziel zich stelde. Zulke
mijmeringen gaven hem melancholie die ook verzachting van leed was en zij
verdiepten zijn verwach-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
9
ting. De kerk was midden in de staat en het Westen was bolwerk van 't Christendom.
Frankrijk, Engeland, Bourgondië twee koninkrijken en een hertogdom dat bijna een
koninkrijk was. Filips streefde naar het koningschap en liet dat doel glippen, getroost
dat zijn hertogdom ook voor koningen benijdbaar was. Karel nam het doel over, aan
zijn vasthoudendheid kon het niet ontglippen.
Zijn vader verzamelde in 1453 in de buurt van Gent ridders en krijgsvolk om op te
trekken tegen het leger van deze opstandige stad; Karel was bij hen, maar de hertog
werd gewaarschuwd dat de strijd fel zou zijn en dat hij niet zowel zijn enige opvolger
als zichzelf aan dit groot gevaar mocht blootstellen. Daarom zond hij zijn zoon naar
de hertogin, die tijdelijk in een klooster vertoefde, onder het voorwendsel dat zij ziek
was en hij naar haar toestand moest informeren.
Karel vond de opdracht zeer natuurlijk, hij was negentien jaar en had nog geen
veldslag meegemaakt en ofschoon hij gedacht had nu tot de ernst en de eer van een
werkelijk gevecht te komen, voelde hij zich niet bijzonder teleurgesteld. Hij was
geneigd het bedrijf van den doder weerzinwekkend te vinden, het werd alleen
opgeheven door het doel dat de krijgsman nastreefde en door gerechtvaardigde haat
tegenover den vijand. Hij wenste daarom voor zich een rechtvaardige en vurige haat
bij 't bekampen van de tegenstanders die bestemd waren de
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
10
eerste dodelijke stoten van zijn zwaard te ontvangen, in overeenstemming met de
wil van God.
Nu werden de Gentenaars gedreven door haat tegen zijn geslacht en waar deze
aldus zo rechtstreeks ook op hem gericht was, zou het hem gemakkelijk vallen deze
ongebonden Vlamingen met zijn haat te beantwoorden, maar zijn fantazie was nu
indringend en evenzeer ongebonden; hij zag rondom Gent en de legerkampen een
nauwe horizon, daarbinnen hadden de uren van dag en nacht zich reeds loom
uitgestrekt, in die overvloed van tijd verging de goede geestdrift als een onmachtig
vuurzuiltje, laag bij het platte veld. Hij was gekweld geweest door een eigen en
beweeglijk inzicht, dat heimelijk en met grillige vlagen van onbekrompen oordeel
de ridders van het Bourgondische leger en de Gentenaars op velerlei wijze
onderscheidde, ten goede, ten kwade, hij voelde zich daarna onklaar en mat, verlangde
ook naar een teken van hogerhand dat hem persoonlijk zou gelden en hem duidelijk
zou heffen uit het hordenleven van vechtende troepen. Hij had reeds deze ijdele
dromerij laten varen; nu trok hij plotseling met de opdracht af en voelde zich
opgewekt, omdat hij door een snelle verre rit een nauw geworden horizon ging
doorbreken. Hij liet zijn gezelschap van dienaren op enige afstand rijden, wilde zich
niet laten storen in zijn gedachten onder het bekorend aanschouwen van wisselend
landschap, hij fantazeerde zich vaag een levensweg, vorstelijk-wijd, in een
mensenwereld, door
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
11
God met nieuwe uitzichten begiftigd en waarin hij een leider zou zijn naar ongekend
vrome en welvarende levensstaat, doch doorbrak deze droom met een grimmige
uitdaging tot zich zelf: dat hij nu wel luchtig wegtrok van een slagveld en ook niet
anders kon dan het bevel van zijn vader gehoorzamen, maar genegen moest zijn, zo
nodig, de weg te nemen zo nauw als hij zich boren kon met de punt van zijn zwaard
door het lijf van een tegenstander. - Het doden was kort, gaf een snelle, begeerlijke
triomf, - de dag was lang, het licht van de zon kleurde nu het veld hel en vrolijk,
drong zich op zijn paden door 't bos, bundelde zich overal tussen zwaar lover der
bomen.
Doch de weerzin die hem vaak had bevangen gedurende kinderlijke jaren, welke
hij was gaan zien als een voorbij tijdperk, leefde sterk op en dreigde hem te
overmeesteren. Toen droomde hij opzettelijk de oude heldenverhalen na die hij kende
uit de boeken; reeds had hij geleerd het opgesmukte onware te verwerpen en zocht
hij naar scherper en krachtiger beeld van meer kritische en sobere oorkonden, maar
eenzelfde waarheid was in al het gelezene te vinden: die van de verleiding des duivels,
met succes of te vergeefs trachtend de strenge eis van God te vertroebelen.
Aan het eind van zijn rit zag hij de omtrekken van het landschap, heuvelig, in
avondlijke helderheid, het veld lag nu zachter van kleur terzij van hem en hij was
overtuigd dat een listige, duivelse macht
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
12
hem er toe gebracht had gelukkig te zijn in het ontwijken van de strijd, ginds bij
Gent. Listig was de plant, weifeling, in zijn hart te groeien gezet en werd gevoed
door deze zon van de daadloze dag, vol kleur en glans en meeslepende gedachten.
Hij liet nu na zich het beeld van zijn eerste zwaardstoot scherp te stellen, het was de
duivel geweest die hem had uitgedaagd met fantomen van bloedsgruwel en
aanklagende, individuële smart. Hij was nog blank van bloedvergieten, doch dwong
nu zijn gevoelens tot de doffe stroefheid van ervaren krijgsman.
Het klooster rees voor hem en eer hij zich aanmeldde vroeg hij zich af, hoe hij
zich had te gedragen met zijn nieuwe mannelijke bevinding, in die sfeer van
vrouwelijkheid en vroom mededogen; hij voelde zich kinderlijk weerbarstig en
eindelijk driftig ongerust of het ernst zou zijn met de ziekte van zijn moeder en wat
zij hem van God zou weten te verklaren. Zijn moeder was niet ziek en niet ziek
geweest, zij ontving hem met grote hartelijkheid, haar stijf, donker gewaad kraakte
herhaaldelijk door haar emotionele bewegingen, zij verzweeg eerst wat als een
overtuiging in haar opworstelde, tot zij aan de maaltijd, met de kloosterzusters en
haar zoon tezamen, een statige toespraak inzette, die een manende redenatie werd
over plicht, noodzaak en vorstelijkheid. Karel luisterde, gevleid door de vrome en
algemene toegenegenheid der kloosterzusters, die zich vouwde rondom de hartstocht
van zijn moeder, en in hem sterkte zich de overtuiging, grimmig en
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
13
hartstochtelijk, dat in deze lage wereld de wensen en fantazieën die leidden terzij
van de moeite en hardheden van het leven, bedrieglijk waren, ijdel en verderfelijk
tevens.
Zijn moeder zei hem dat hij niet hier mocht blijven toeven, terwijl te Gent de eer
en het gezag van zijn geslacht op het spel stonden. Hij wenste zelf spoedig te
vertrekken en als man te rijzen boven haar vrouwelijkheid, - door het wagen van
eigen lijf en door de beslissende zwaardstoot, waartoe zij hem aanvuurde. Toen zij
hem de volgende dag op zijn terugreis toch boden nazond om hem te weerhouden,
gedreven door een plotselinge scherpe vrees hem te zullen verliezen, hoonlachte hij
ongeroerd en voldaan, en reed snel voort naar Gent, waar hij dapper en fel meevocht
tegen de Gentenaars in de slag bij Gavere. Zoals hij zich had voorgesteld haatte hij
in het gevecht deze tegenstanders, noodzakelijk en levendig, om de haat die hen dreef
en het moment van zijn eerste dodelijke stoot lag spoedig achter hem. Hij onderging
ook het telkens lauw worden na uiterste heftigheid; de tijd strekte zich op het slagveld
log en lang uit om de momenten van verblindende woede, doch hij was nu met een
pantser van hardheid en wilskracht gegroeid uit de weerzin die hem steeds had
bevangen en verdroeg zonder zwakheid de nabijheid van stervende vechters,
beschouwde vluchtig soms een der gezichten met de grote vreemde lijdensuitdrukking,
schoorde zich met de ernst en de weerstand die hem noodzakelijk waren.
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
14
Hij verloor slechts een keer zijn zelfbeheersing en weende van heftige spijt omdat
hij een deugdelijk aanvalsplan had beraamd en men hem nog geen leiderschap wou
toestaan. Doch de wensen en verwachtingen vergingen slechts om plaats te ruimen
voor andere. Hij zelf en zijn centrale grote verwachting werden beproefd en gesterkt
en bleven.
Bij een samenkomst van hertog Filips met zijn edelen en raadslieden te Rijssel was
hij als jongere in zijn hoedanigheid van erfvorst aanwezig; de verhouding met
Frankrijk was gespannen en bij de overwegingen van mogelijk militair verweer tegen
dit land, sprak hij zeer boud over een veldtocht daarheen. Hij zei tot Filips: ‘Ik beken
dat ik weinig ervaring heb en ik weet niet of het God behaagt mij succes te doen
behalen, maar als gij mij een leger toevertrouwt zal ik naar Parijs trekken en ik zal
niet terugkeren eer ik het hele koninkrijk heb doorkruist.’
De oude hertog lachte van harte om de oprechte dapperheid en daadlust van zijn
zoon, en omdat hij door diens woorden in zijn trots gevleid en in zo vrolijke luim
raakte, hechtten ook de andere heren hun bijval aan het driest voornemen. Gewoonlijk
voelde de hertog zich geprikkeld door het actief verlangen van zijn zoon naar macht
en daden, en in zijn naijver om tegenover diens jonge kracht niets van zijn autoriteit
in te boeten, weerstond hij gemelijk zijn wensen. Bij zeldzame gelegenheden als nu
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
15
bleek het mogelijk dat die naijver zich even oploste in vaderlijke trots en genegenheid.
Doch een tocht naar Frankrijk kwam niet aan de orde, Filips leunde al jarenlang in
zijn succesvolle voorzichtigheid; de uitgeweken dolfijn, Lodewijk, was zijn geëerde
gast in Brabant, de koning van Frankrijk betrachtte eveneens voorzichtigheid en hield
rekening met de verdeeldheid onder de edelen van zijn land, waar zijn zoon een
aanhang had die hem in een openlijke strijd met Bourgondië noodlottig kon worden;
de onenigheid tussen hem en den hertog zou zich deze keer, evenals vorige keren,
oplossen in militaire bedreigingen en een voorlopige verzoening.
Karel had aan het hof van zijn vader vijanden: de Croys, die rusteloos arbeidden
om bezit en invloed van hun geslacht te vergroten, mede opdat zij na de dood van
Filips sterk zouden staan tegenover hem die dan hun vorst zou zijn. Zij stonden hoog
in de gunst van Filips, deelden als zijn natuurlijke genoten in de praal, de
genoeglijkheid en de lust van zijn leven, zij waren vroom en hebzuchtig en berekenend
als hij, ontzagen zijn toorn, vleiden zijn grootheid. Karel gunde hun de grote macht
niet die zij uitoefenden, hij zag hoe de vorstelijkheid kneedbaar was in hun handen,
terwijl ze in schijn den vorst zo hoog hieven, hij wist en zijn vijanden voorzagen,
dat hij met deze schijn nimmer genoegen zou nemen.
Hij was in een kinderhuwelijk verbonden geweest met een Franse prinses, dochter
van koning Karel VII, die stierf toen hij elf jaar was; als jonge-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
16
ling vormde hij, tezamen met zijn moeder, het plan een Engelse prinses ten huwelijk
te vragen, het land over zee lokte hem, omdat hij hongerig was naar uitgebreide
macht en in zijn dromende jeugd voegde zich wel een sprookvoorstelling van een
verre en reeds daarom begerenswaardige prinses. Maar zijn vader was in die tijd
afkerig van de Engelsen en bestemde zijn nicht Isabella, dochter van den hertog van
Bourbon, tot zijn zoon's vrouw; Karel voegde zich naar de orde, een dwingende
zedewet, die meebracht dat een vader, althans een vorstelijk vader, zulke zaken
eigenmachtig beschikte. Hij was ook reeds gewend zijn wensen, onpractische
dromerijen voor een erfvorst, zoals eens zijn trek naar verre avontuurlijke zeereizen,
te onderschikken aan de wetten van zijn rang en staat en nadat hij nog wat rouwig
en half onwillig de onbekende prinses over zee prijsgaf, ging hij Isabella, die hij
reeds lang kende, met nieuwe ogen beschouwen. Na de verbintenis, in October 1454,
was hij spoedig heel tevreden, want hij was, ofschoon veeleisend, heel gevoelig voor
de toewijding en het moest hem wel treffen dat een jong meisje, meer weerloos en
gehoorzaam dan hij, geheel zijn eigendom werd, daarbij zich gaarne aan hem hechtte;
om hem zelf of om de hoogheid van zijn positie, dat was bijna om 't even, en moeilijk
te onderscheiden, daar zij tot in de ernst en openhartigheid van hun gebeden deze
dingen, zo nauw verbonden, niet uit elkaar hielden.
Uit hun huwelijk werd in 1457 Maria van Bourgon-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
17
dië geboren. Zij woonden op een landgoed bij Quesnoy en Karel zag soms, in hoofs
gezelschap en in intiem verkeer, naast Isabella een tweelingverschijning, een voor
hem hatelijke vrouw in eender gewaad uitgedost, een ondergeschikte en vriendin,
die de eer genoot in gelijke kledij tezamen met haar meesteres te mogen verschijnen.
Isabella schepte veel behagen in deze vriendin en in dit spelletje, dat dikwijls door
voorname heren en dames werd gespeeld, doch Karel ondervond hierbij een grote
afkeer, want deze vrouw, de echtgenote van een gunsteling van zijn vader, Jean
Coustain, laaggeboren doch door den hertog omhooggetrokken, verachtte hij om
haar losse zeden en onzedige hovaardigheid en het was hem een ergernis dat er door
die gezochte gelijkheid onwillekeurig iets van dit verachte wezen op Isabella moest
overgaan. Het gelukte hem deze vriendin, die hij nu in zijn altijd onstuimige levenseis
van vrouwelijke zedigheid als een vijandin beschouwde, uit haar bevoorrechte positie
terug te stoten, doch niet dan nadat hij enige tijd met Isabella's voorkeur had gestreden.
Jean Coustain deed later een poging Karel te vergiftigen, als wreker en hater om
de wille van zijn vrouw of als werktuig van anderen. Hovelingen ontdekten het
voornemen en waarschuwden Karel, en Jean Coustain werd onthoofd. De hertog was
echter gebelgd dat de hovelingen het euvele plan niet het eerst aan hem doch aan
zijn zoon hadden meegedeeld, hij voelde er terecht een wantrouwen
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
18
in dat hij wat zwak zou zijn in het berechten van een gunsteling, zelfs waar het de
veiligheid van zijn zoon gold.
Karel had geleerd zich vaak te beheersen als hij neigde tot spontaan en dwingend
optreden in de hofkring. Hij had eenmaal resoluut geweigerd Filippe de Croy, een
jong edelman, dien hij haatte om de genegenheid door zijn vader in het bijzonder
aan dezen vertegenwoordiger van het bevoorrechte geslacht bewezen, in zijn hofstaat
op te nemen, zoals de hertog dat wenste, en deze twist had hem een moeilijke periode
van ongenade bezorgd; het blijvende gevolg ervan was dat zijn moeder, door haar
partij-kiezen voor hem mede in die twist gemoeid, zich voorgoed uit de hofkring had
teruggetrokken en in een klooster haar verder leven doorbracht.
In het algemeen haatte hij de mensen en de zeden waaraan zijn vader gehecht was;
deze tweespalt dwong hem reeds vroeg tot omzichtigheid. Zijn vrouw stond hoog in
de gunst van zijn vader en hij haakte even vurig naar deze gunst als hij de
lichtzinnigheden en verbintenissen van den hertog haatte: zo onderging hij deze
gevoelens steeds in een gewetensbeklemming.
Isabella hield van het ijdele lustige leven aan het hof, waarvan Karel zich dikwijls
strak terugtrok (hoezeer de pracht en pronk ook zijn ijdelheid streelde) en zij was
soms een verzoenend element in de omgang van hem met den hertog. Zij was de
enige aan wie hij zonder jaloersheid de gunst van
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
19
zijn vader zag toebedeeld, want het was ten slotte zo dat de hertog, die vóór hun
huwelijk, toen Isabella reeds aan het Bourgondische hof verkeerde, optrad als haar
voogd, haar aan hem had geschonken, en zijn bezitstrots was er niet geringer om,
dat zij altijd wist te winnen wat hem slechts zelden ten deel viel; zijn stemming jegens
haar bleef steeds toegevend en welgezind. - Zonder omzichtigheid en met weerhouden
hartstocht kon hij zich slechts tot de hemel wenden: in de kerk voelde hij de nabijheid
van Maria, de zuivere, en haar heiligen. - Mogelijk geleek soms een aardse vrouw
op haar beeld, doch zulk een gelijkenis was even bedrieglijk als die van de wulpse
hovelinge op zijn vrouw, een ongerepte vorstin. Zijn liefde voor de vrouwen was
nimmer merkbaar, hij onthield zich, mogelijk door het voorbeeld van zijn vader, van
losbandige sexuele genoegens en zijn hartstochtelijke strijd later voorkwam de groei
van dwingende begeerte. Om zijn vroomheid achtte hij zich steeds geroepen de vrouw
tegen ontering te beschermen. Hij geloofde aan een winnend Christendom en zijn
fel geloof aan eigen uitverkorenheid tot heersen was steeds doordrongen van de wens
orde en recht in de wereld te versterken.
De dolfijn Lodewijk, die sinds zijn vlucht uit Frankrijk in 1456 met zijn vrouw en
hofhouding te Genappe woonde, was een schrale, onopvallende man, onstevig
gebouwd en liefst gekleed in een sober ge-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
20
waad, dat ook niets opvallends had. Hij leek een bezadigd en lijdzaam mens, doch
zijn felle begeerte naar macht had hem uit Frankrijk en in deze verbanning gedreven.
Hij leefde in schijn tevreden en goedgeluimd naast de pronk zijner Bourgondische
verwanten, nam de goede gaven van Filips, die hem en zijn hof onderhield, in
ontvangst en peinsde onderwijl hoe hij in later tijd 't best zou kunnen slagen om
behalve Frankrijk ook de landen van deze majestueuze Bourgondiërs te beheersen.
De hertog speelde in hoffelijke nederigheid tegenover hem steeds de rol van vazal
der Franse kroon, hoewel hij zich in werkelijkheid door den koning niet liet gezeggen;
daartegenover vleide Lodewijk hem steeds als roemruchtig vorst zonder wederga en
als zijn grootmoedige beschermer, dien hij steeds dankbaar zou blijven. Verder deed
hij zijn best bevriend te zijn met elk die macht had in deze landen, doch door grillige
kleine boosaardigheden, die hij niet wist te weerhouden, verloor hij soms wat hij
door vriendelijke gemeenzaamheid in de omgang aan gunst had gewonnen; er was
nog geen vaste lijn die zijn daden bepaalde. Intussen leerde hij het hele hofbestel,
de invloedrijke Croys en de vijandschap tussen deze en den jongen graaf van Charolais
grondig kennen. Hij knoopte ook vriendschap aan met deze en de gelijkheid in hun
positie van wachtend en machsbegerig erfgenaam moest hen soms wel tot elkaar
brengen, nieuwsgierig elk naar wat er bij den ander broeide. Wantrouwend was
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
21
niet de dolfijn, want betrouwbaarheid was een duidelijk kenmerk van Karel, doch
wantrouwend was deze wel tegenover Lodewijk, zoals natuurlijk was, omdat veel
mensen in zijn omgeving den Fransen banneling met reden wantrouwden. Toch
leerden zij elkander niet kennen en onderschatten elkaar in deze tijd zeer. Want
Lodewijk was een zo grote eenvoudigheid des harten in het slechte eigen, dat het
den ander, steeds woelend in eigen verwikkelingen, niet duidelijk werd hoe hij was,
en in Karel was een kern van onafhankelijke, niet te beïnvloeden kracht, even moeilijk
te vatten voor Lodewijk.
Te Genappe zaten de Franse en Bourgondische edelen bijeen met den hogen gast uit
Frankrijk en den gastheer, hertog Filips. Een der ridders las een door hem zelf
verzonnen verhaal voor, zoals vele anderen bij vorige gelegenheden hadden gedaan;
ook de dolfijn en de hertog hadden reeds hun fantazie of hun ervaring ten beste
gegeven.
Laat kwam Karel van Charolais, hij werd om zijn komst niet minder hartelijk
verwelkomd door den dolfijn en de edelen; alleen de hertog nam de eerbiedige
begroeting van zijn zoon in ontvangst met een koel wederwoord en een ontevreden
gezicht. Hij was hooggekleurd door het drinken van wijn, hij was nu licht tot
vrolijkheid doch ook tot ontstemming geneigd. De prikkeling van het zinlustig verhaal
ontspande hem en zijn gulle lachbui klonk spoedig samen met een algemene bijval.
De
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
22
dolfijn boog zich over hem en fluisterde hem toe met zijn welwillendste glimlach:
‘Heb geduld met uw zoon, zijn gedachte is te nobel om zich bezig te houden met
frivole grappen.’
Dit gezegde vertroebelde den hertog weer, hij achtte het ongepast dat zijn zoon
geen oor had voor geestigheden waar hij en alle anderen van het gezelschap zich
graag mee vermaakten, echter hadden de woorden van den dolfijn in zijn door de
wijnhitte suizend hoofd een zware zoete naklank: nobel van aanleg was zijn
nakomeling! Overigens, - hoefde het gezegd? Op zijn zoon's bruinrood gezicht was
nu een zelfverzekerde glimlach en bij een volgende grappigheid van den voorlezer
had hij zich in de sfeer hier ingeleefd en lachte met de anderen, zij het minder gul
dan de hertog gedaan had. Deze betoonde nu minder bijval, zijn gedachte was afgeleid
en hij knoopte een gesprek aan met een zijner vrienden Croy. Hij zat dicht bij den
voorlezer en mocht diens verhaal storen, de ridder las met gedempte stem voort,
wachtte zich wel een plooi van ontevredenheid in zijn gezicht te leggen of een bitse
nadruk in zijn woorden. Na korte tijd zweeg de hertog. Hij zag hoe de dolfijn zich
nu met zijn zoon onderhield zij glimlachten samen als twee die elkaar verstonden. Was er tussen die twee vertrouwelijkheid die buiten hem omging? Korzelig verschoof
hij zich, kwansuis om zijn aandacht beter tot den voorlezer te bepalen, en hij zag toe
hoe een zijner edelen eerbiedig-zorgzaam zijn bokaal nog eens vulde. Hij zat nu
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
23
met zijn rug naar de twee die hem ontstemden en het verhaal boeide hem, hij bleef
zwijgend luisteren.
Karel had den dolfijn, die een ogenblik nerveus en verstrooid leek, hoffelijk
toegevoegd, dat hij wel merkte hoe deze onder het lezen een oor te luisteren lei naar
wichtiger zaken in ver Frankrijk. En terwijl hij deze woorden zei werd het hem
duidelijk, dat Lodewijk luisterde naar een vaag gerucht van stemmen in de hal, hij
wendde het gezicht in spanning naar den spreker, bijna zonder hem te zien. Dan loste
het geluid, dat een gesprek leek, zich op in schelle kreten: een papegaai bootste het
geschreeuw van menselijke woede na. Karel lachte hardop, dit klonk voor het
gezelschap tezamen met weer een algemeen gelach, een moment later, om een episode
van het verhaal, en de dolfijn gaf er zich rekenschap van hoe ergerlijk ongepast hij
dit lachen vond, niet van het riddergezelschap, doch van dengeen, die pas met hem
had gesproken. Hei zei koel voor zich heen: ‘Dat dier ergert me, ik zal het laten
ombrengen.’ Snel en minzaam vervolgde hij tot Karel: ‘Ik wacht inderdaad met
ongeduld op een koerier, de koning schijnt ziek te zijn en ik verlang naar Frankrijk.’
Bij deze openlijkheid trok het gezicht van zijn hoorder snel tot uitdagende ernst,
doch terwijl zij hun gesprek voortzetten over de zaken in Frankrijk, beantwoordde
Karel spoedig den dolfijn met even minzame glimlach als deze hem schonk, uit
hoofs-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
24
heid en omdat de koelheid tussen den koning en den dolfijn hem zonder sensatie liet.
De dolfijn keek dan naar de rug van den hertog, die eensklaps meer dan iets anders
zijn aandacht scheen te trekken. Karel vond zijn blik onbeschaamd, hij verstond in
dit gebaar van den dolfijn, juist na hun gesprek over den koning, de bedekte aantijging
hoe ook hij wachtte op het sterven van zijn vader.
Spoedig, alsof een magneet hem trok, begaf Lodewijk zich naar den hertog, nam
terzij van hem plaats op een zetel, die men hem terstond toeschoof, wachtte tot de
voorlezer pauzeerde, praatte dan ijverig en vol hartelijkheid met Filips, wiens gezicht
langzaam opmonterde bij het tactvol gekeuvel van den ander. Karel stond ver terzijde,
verbloemde zijn ergernis door deel te nemen aan het gesprek van een paar edellieden
met wie hij 't meest bevriend was, hield onderwijl den dolfijn in het oog en trachtte
diens gemakkelijk succes te minachten, terwijl hij bij zichzelf zei, dat ook hij nu
verlangde naar de dood van den koning van Frankrijk, - en naar die van geen sterveling
anders, - en slechts terloops, - slechts om bevrijd te raken van de ergernissen, die
deze samenkomsten te Genappe en die aan het hof van zijn vader hem bezorgden.
Toen kort daarop, in de maand Juli van 1461, de koning stierf en de troon voor
Lodewijk vrij kwam, trok deze, vergezeld niet enkel, door zijn eigen hofstoet, doch
mede door hertog Filips, diens zoon
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
25
en een groot aantal Bourgondische edelen, naar Rheims, waar de kroning plaats vond,
en vervolgens naar Parijs. De Bourgondiërs zetten pracht en praal bij aan de feesten
die gevierd werden ter ere van den nieuwen koning; bij de feestmalen gaf Filips,
ijdel en gulhartig, zijn vaatwerk en tafelgerei ten gebruike.
Lodewijk had in zijn woning te Genappe het nieuws van zijn vader's dood
ontvangen met betuigingen van vreugde; in zijn hevige aandoening prees hij zichzelf
een gelukkig en boven allen gezegend man, hij vloeide over van dankbetuigingen
aan God en mensen. Bij zijn haastig vertrek leek hij verstrooid, althans geheel door
mannenbelangen in beslag genomen, hij veronachtzaamde zijn vrouw zozeer, dat hij
haar achterliet zonder voor haar overtocht naar Frankrijk enige maatregel te nemen,
zij had zelfs geen rijpaarden tot haar beschikking. Ook vergat hij afscheid te nemen
van de gravin van Charolais, die aan het hertogelijke hof, sedert de hertogin zich in
een klooster had teruggetrokken, zijn gastvrouw was geweest. Hij vergoedde deze
verzuimen door terwijl hij op reis was een bode naar zijn vrouw te zenden, die haar
de practische raad gaf paarden te lenen van de gravin van Charolais, om hem aldus
te kunnen volgen.
In zijn koninkrijk, bij de behandeling van staatszaken, stelde hij spoedig vele der
Bourgondiërs teleur, die hij voorheen gepaaid had met schone beloften van aangename
ambten in Frankrijk. Dit viel
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
26
hem zeer gemakkelijk, want, zo zei hij, ik heb die dingen beloofd als dolfijn en nu
ben ik koning! Deze wrange scherts namen de bedrogenen hem echter zeer kwalijk
en terzij van de plechtigheden en feesten ontstond groot gemurmureer.
Lodewijk wilde echter niet alle Bourgondiërs teleurstellen: aan leden der familie
Croy schonk hij aanzienlijke en voordelige ambten en aan Karel van Charolais de
waardigheid van luitenant-generaal van Normandië. In de omgang met hertog Filips
behield hij de toon van vleiende toegenegenheid die hij voor zijn koningsschap steeds
tegenover hem had gebezigd, aan zijn persoonlijke wensen kwam hij tegemoet en
de hertog, die wel in zijn hart gebelgd was over de behandeling van zijn onderdanen,
moeide zich daarmee uit voorzichtigheid toch niet.
Ook de edelen in Frankrijk werden door Lodewijk terstond ruw-willekeurig
behandeld en hij wreekte zich zoveel hij kon op elk die hem in vroeger tijd had
weerstaan. Rondom hem groeide een algemene koelheid en weerzin, doch hij
verlangde alleen gehoorzaamheid en die durfde men hem niet onthouden. Hij
verkeerde nog gedurig in onbezonnen vreugde over zijn nieuw verworven macht, of
schoon hij wel ijverig en berekenend zocht naar mensen, hoog- of laaggeboren (deze
laatsten 't meest), die hem als werktuigen van zijn vernuft en willekeur het meest
volkomen konden dienen.
De Bourgondiërs trokken na de feesten langzamer-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
27
hand af. Een der verwanten van Filips, hertog Adolf van Kleef, had zich bij een
tournooi te Parijs schitterend onderscheiden; in het hanteren van de degen vond hij
daar zijn gelijke niet. Hij was een schoon ridder, bewonderd en toegejuicht door alle
toeschouwers, op een stralende dag, toen al de edelen en dames in hun sierlijkste
gewaden op het tournooiveld tezamen kwamen en ook de oude hertog Filips veel
bijval vond, toen hij haastig en ongedwongen met zijn nicht, de hertogin van Orleans,
en een van haar dienaressen, die als het mooiste meisje van Parijs gold, tezamen op
één paard door de straten van die stad reed, om tijdig het kampspel van de bloem der
jonge Franse en Bourgondische ridden bij te wonen.
Deze jonge hertog, Adolf van Kleef, kwam voor zijn vertrek uit Frankrijk bij den
koning zijn opwachting maken om afscheid te nemen en men liet hem, nadat hij aan
een hofbeambte zijn boodschap had opgedragen, in een kamer wachten. Hij zag dan
deze dan gene van de hovelingen, doch niemand had hem iets te melden. Hij verdroeg
zijn lot een lange poos, meende dan dat er een misverstand moest zijn en zond
opnieuw een dienaar met zijn boodschap naar den koning. Niemand keerde terug om
hem in te lichten, men liet hem slechts in het wachtvertrek en hij liep daar in stijgende
onrust heen en weer tot hij eindelijk overtuigd was dat hij vergeefs wachtte en
heenging, stil en vertoornd, onder de druk der verholen spotternij. Hij had een enkel
onvoorzichtig
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
28
woord gebezigd over het beleid van den koning en dit was deze ter ore gekomen.
De laatste der Bourgondische gasten, die uit Frankrijk vertrok, was Karel van
Charolais, die na het verblijf in Parijs met den koning nog enige tijd in een jachtslot
bij Tours doorbracht. De koning betoonde hem hartelijke vriendschap, hij gaf bij
herhaling te kennen dat hij zich tot hem anders verhield dan tot ieder ander. Op zijn
oordeel stelde hij meer prijs dan op dat van wien ook. En ofschoon Karel nu meer
dan ooit had bemerkt dat Lodewijk onbetrouwbaar was, neigde hij er toch toe deze
vleierij te geloven, bij zichzelf overleggend hoe hij toch waarlijk ook verschilde,
door geboorte en aanleg, van heel die stoet van edelen met wie Lodewijk lelijk had
omgesprongen. Bovendien was zijn verhouding tot een koning van Frankrijk een
probleem op zichzelf. In hoever zou hij Lodewijk, die zei hem te hoogachten, kunnen
beïnvloeden? Natuurlijk wilde hij, eerzuchtige, op den duur 't meest zijn eigen doel
dienen, doch in hoever was dit te verenigen met trouw aan den koning, zijn leenheer?
Hij beproefde zijn invloed reeds zolang hij in Frankrijk vertoefde, hij was van zijn
moeder's zijde een afstammeling der Lancasters, beschouwde zich in deze periode
als een vriend van hun partij en ijverde dringend voor de vrijheid van een Engels
edelman en Lancastrain aanhanger, die in Franse gevangenschap was geraakt, verkreeg
ten slotte de
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
29
inwilliging van deze wens.
Op zijn weg naar Bourgondië, welk land hij na zijn verblijf in Lodewijk's jachtslot
ging opzoeken, werd hij op Lodewijk's bevel in de steden en dorpen waar hij doorheen
trok met eerbewijzen ontvangen. Hij deed hier en daar, met oorlof hem door den
koning verleend, de gevangenissen openen voor alle gevangenen. Hij verheugde
zich, hoezeer hij ook de baatzucht van Lodewijk wel als diens voornaamste motief
beschouwde, over de macht en de eer die deze hem schonk.
Nadat hij in Brabant was teruggekeerd vernam hij, hoe de koning, die in het kasteel
bij Tours na hem den hertog van Bretagne had ontvangen, aan dezen het
luitenant-generaalschap van Normandië had verleend evenals aan hem, willig tegemoet
komend aan oude aanspraken van Bretagne op die functie, in de verwachting dat
zulks allicht zijn twee machtigste vazallen tot onderlinge vijandschap zou brengen.
Karel's verhouding tot hertog Filips werd allengs gespannen, hij kon niet in vrede
leven met diens raadslieden die, zelf machtig door de goede gunst van den hertog,
hem zoveel mogelijk macht onthielden. Hij ontweek het leven aan het hof en zocht
vriendschap daarbuiten, onder de edelen en burgers der steden, die eveneens reden
hadden de Croys te haten of althans hun erfvorst ter wille te zijn. Hem behoorde de
toekomst, maar het was hem ondraag-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
30
lijk te denken dat zijn vader zo koel afzijdig van zijn eerzuchtig-hoge verlangens
stond en hem zo gemakkelijk van zich stootte, alsof hij een bloedvreemd erfgenaam
was. Hij geloofde dat dit alles slechts schijn was, een voorlopige onechte situatie,
door de vijandige krachten listig bewerkt. Hij zinde gedurig op een doorbraak.
Hij woonde eindelijk in Gorkum met zijn vrouw en klein gevolg. De hertog onthield
hem elke steun, doch dit bezwaar werd opgeheven door de bereidwilligheid van
Vlamingen en Hollanders om hem geld voor te schieten. Bij de omzwervingen van
hem en zijn ridders in het lage land, om te jagen of te vissen, rouwden zij tezamen
over de tegenslag in zijn lot en hoopten en vertrouwden dat deze tijd was als een
grauwe, koude voorjaarsperiode, die door het ongeduld steeds heftig wordt
aangeklaagd, terwijl ieder weet: er is bloei ophanden. Nog vloeiden gestadig de
berichten naar dit stille oord, die de bannelingen met spijt vervulden: een zuster van
de gravin van Charolais trouwde met Adolf van Gelre te Brugge, het gaf een schoone
bruiloft en al die glans ontging haar en allen, die hier weelde en hoofs vermaak
beminden. En men hoorde van de bestendiging van de invloed der Croys. Een
deputatie uit Gent en andere steden, naar Filips gezonden met het doel Karel's
belangen en een verzoening te bepleiten, richtte niets uit en de poging van een
welsprekend en bezonnen man, de senechal van Normandië, die Karel welgezind
was, stuitte even-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
31
eens af op de onwil van Filips, of diens onmacht zich te onttrekken aan de invloed
van de hoge dienaren.
Deze hadden bewerkt, dat Filips drie belangrijke grenssteden aan de Somme,
eertijds door den Fransen koning in leen aan Bourgondië afgestaan, voor goud had
verkocht aan Koning Lodewijk: dit was de zwaarste van Karel's grieven. En het goud
verrijkte grotendeels deze dienaren zelf. Karel had sedert de dubbelzinnige handelwijs
van Lodewijk met het luitenant-generaalschap van Normandië elke illusie van
vriendschap met den koning laten varen, hij twijfelde niet of de koop der steden was
slechts een eerste poging tót meesterschap in de Noordelijke landen en de vangarmen
van den koning voor dit doel zouden ook verder de Croys en hun trawanten zijn, die
zich liever naar Lodewijk dan naar hem voegden. Inmiddels had hij vriendschap
gesloten met den hertog van Bretagne, de poging van Lodewijk hen tegen elkaar op
te zetten was te naïef geweest en had het tegendeel uitgewerkt. En de geruchten van
grote ontevredenheid der edelen in Frankrijk met Lodewijk's regering, wekten in
Karel een nieuwe verwachting: die van een machtige riddervriendschap, zich sluitend
om Bourgondië en zich richtend tegen den onridderlijken Lodewijk!
Nu kwam in 1464 een Frans schip de haven van Gorkum binnen varen en de
bemanning maakte goede sier aan de wal. Het was een koopvaardijschip en men
wilde Hollandsche producten kopen,
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
32
men informeerde hier naar waren en prijzen. De zeelui trachtten onder de hand, bij
mensen die zij in de stadsherberg ontmoetten, ook inlichtingen in te winnen aangaande
den jongen vorst die in deze streek woonde; het was begrijpelijk dat de schepelingen
nieuwsgierig waren naar hoe hij hier leefde en waar hij het meest verkeerde, want
voorname erfvorsten vond men schaars in de wereld en dat er zich een bevond in
zo'n afgelegen oord als dit, was een heel bijzonder geval. Doch bij het levendig en
kameraadschappelijk verkeer van de vreemden met de Gorkumers, kwam toch bij
enkele van deze de nuchtere gedachte op, dat dit onverwacht bezoek wel eens gevaar
kon inhouden voor den vorst in, wien het scheepsvolk belang scheen te stellen en
men waarschuwde de lieden van zijn gevolg. Deze namen onverwijld maatregelen.
Eer het schip kon wegkomen had men de bemanning in arrest gesteld en ondervraagd;
het bleek dat zich onder hen de bastaard van een heer de Rupembré bevond,
ondergeschikte van den graaf van Nevers, die na een vete met zijn Bourgondische
verwanten zich in dienst van den koning had begeven.
Deze gebeurtenis verbrak plotseling de eentonige grauwheid van het wachtend
bestaan der Bourgondiërs. Karel en zijn raadslieden waren terstond overtuigd dat
deze bastaard de Rupembré door den koning en met bemiddeling van Karel's neef
en vijand, den graaf van Nevers, hierheen was gezonden om hem naar Frankrijk te
ontvoeren. Het stille,
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
33
landschap lag voor hem ineens midden in de grotere wereld die zij kenden, zij voelden
Frankrijk nabij en den listigen koning, die graag in het duister handelde, doch thans
tot hun voldoening met zijn voornemens in het licht te kijk stond. Het licht kleurde
nu alles hel en rood als op de ochtend van een nieuwe dag, er was overvloed van
verf om de goede gebeurtenis van deze ontdekking te kleuren. Een beschuldiging
werd door Olivier de la Marche, een der leden van Karel's gevolg, op schrift gesteld
en aan hertog Filips gezonden. Karel liet den bastaard gevangen zetten en er trok
veel gerucht van deze zaak door de landen, welk gerucht zich verbreedde op zijn
reis, zodat men spoedig ook ging praten over een mogelijke ontvoering van hertog
Filips, die verblijf hield op zijn lustslot te Hesdin. Filips had zelf nooit nagelaten den
koning te wantrouwen, ofschoon hun verstandhouding tot nog toe in schijn
vriendschappelijk bleef; de koning had kort geleden enige tijd bij hem doorgebracht
en wilde hem spoedig opnieuw bezoeken, in verband met zijn Engelse politiek. Doch
Filips raakte sterk onder de indruk van het gerucht van gevaar dat hem en zijn huis
bedreigde, hij ontweek het voorgestelde bezoek van den koning door snel en
onverwacht naar Rijssel te vertrekken, tot spijtige verwondering van Lodewijk en
evenzeer van de heren Croy, die de geruchten dwaas vonden, althans ongewenst, en
wier belangen het best gedijden in de arglistig-vriendschappelijke omgang van den
koning met hun hertog.
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
34
Doch snel keerde nu het lot. Karel vond eensklaps de weg terug naar de gunst van
zijn vader en voor het eerst kreeg hij zijn kans op grote macht in het landsbestuur;
een stroom van vijandschap brak los tegen den koning en tegen degenen die met hem
heulden, de Groys raakten bij Karel's optreden van hun macht beroofd. De hertog
van Bourbon, die zich in ongunst en in nood bevond, vroeg militaire hulp aan hertog
Filips, zijn oom, en aan diens zoon, zijn zwager; Karel werd bovendien tot handelen
gedwongen door zijn verbond met den hertog van Bretagne en bij deze voegde zich
een broer van den koning, de hertog van Berry, die zich verongelijkt voelde. Filips
die het geslacht Bourbon zeer genegen was, willigde het verzoek in en schafte een
leger waarmee Karel in 1465 naar Frankrijk trok, - doch slechts omdat hij oud en
zwak was, had hij ter wille van zijn zoon zijn oude raadslieden, de Croys, van zich
laten heengaan.
Van nu af werd Karel openlijk de vijand van Lodewijk, die heimelijk altijd zijn
vijand was geweest.
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
35
II
In de nacht, die volgde op de slag van Mont l'Hery, bleef Karel op het slagveld en
rustte daar van zijn vermoeienis uit; eer hij sliep was in de nachtelijke nauwte midden
de onzichtbare doden en het gerucht van wakend krijgsvolk zijn voldaanheid over
de behaalde zege volkomen. Hij dacht aan Parijs met de gretige wens daar spoedig
binnen te trekken, - er welkom te zijn zoals hij bij overlevering wist dat de leden van
zijn geslacht, Franse prinsen van oorsprong, daar vaak bij troebele verdeeldheid in
't land welkom waren geweest. Het doodsgevaar, waarin hij de vorige dag had
verkeerd, de wond, die hij had opgedaan eer een ruiter hem uit een overmachtig
troepje vijanden redde, verheugden hem en de geopende poorten van Parijs zag hij
als het volslagen geluk. Doch de koning was, met zijn Normandisch leger
terugtrekkend, Parijs binnengegaan en zijn tegen hem verbonden vijanden kwamen
eerst daarna als belegeraars bij de stad; het volk van Parijs en van 't land daaromheen
zag eerst onverschillig toe welke van de partijen de sterkste zou blijken en werd later
korzelig door de hinder, die ze van de belegering ondervonden. De troepen van den
koning waren in staat de poorten voldoende te bewaken.
Karel was inmiddels toch weinig teleurgesteld door het gesloten blijven der poorten,
hij wist dat de lichtzinnige voorstellingen, gevormd in een voor-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
36
spoedige dag of nacht, meestal nutteloos verstoven, ze groeiden al te snel en welig
in het brein van een eerzuchtige. God was streng en zeer te vrezen en vroeg
waarschijnlijk van hem een hoge tol eer 't hem werd toegestaan zijn doel te bereiken.
Van de doden vroeg God niets meer, de vromen en begenadigden gingen hem vóór
in het paradijs. - Edelen en naamlozen, die op het veld waren verbloed, - en thuis in
Vlaanderen was zijn vrouw gestorven, met wie hij elf jaar in aanhankelijkheid had
geleefd en die hem zijn dochter had geschonken.
Hij sloot vriendschap met den hertog van Berry, de broer van den koning, die zich
tezamen met den hertog van Bretagne en diens krijgsvolk, na de slag van Mont l'Hery,
bij de Bourgondiërs en de Franse ridderlegers hadden gevoegd. De hertog van Berry
was een zwakke, weifelende jongeling, die zich de toewijding der Bourgondiërs aan
zijn belangen gaarne liet welgevallen, maar toen hij de vele gewonden in Karel's
leger zag, ontstelde hij en klaagde hoe dit vechten hem leed deed en hoe hij wel
wenste dat er voor hem geen bloed meer werd vergoten. Karel die het aanhoorde
herdacht snel en gedwongen zijn eigen langdurige weerzin tegen het krijgsbedrijf en
omdat deze afkeer van bloedvergieten hem nog eigen was stemde de openlijke en
naieve weeklacht van den Fransen prins hem zeer koel. Hij dacht: op zulke
weekhartigen, die op het onverwachtst door zwakheid overmeesterd raken is in de
toekomst niet te vertrouwen, - ik zal zelf
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
37
trouw zijn, maar ik hoop in mijn leven sterker bondgenoot te vinden dan deze!
De bondgenoten, met wie hij nu Parijs belegerde, vormden tezamen een
onstandvastige groep; de Franse edelen streden voor hun belangen en wensten geen
vergroting van de Bourgondische macht, hoezeer deze macht hun nu welkom was
in hun strijd tegen de koning. Deze zond vanuit de bedreigde stad zijn afgezanten
naar de veelkoppige vijand en won deze en gene van zijn ontevreden onderdanen
voor zich door beloften en tegemoetkomingen. De poging zich met Karel te verzoenen
stelde hij tot het laatst uit, want deze verzoening was de moeilijkste en de belangrijkste
en zou beter kunnen slagen naarmate de strijdlust der anderen was verslapt.
Karel zag hoe de eensgezindheid en de strijdwil der edelen brak door de soepelheid
van Lodewijk, die nu in de nood onbekrompen gaf, waar hij te voren, geleid door
wraakzucht en onvoorzichtige willekeur, onbekrompen had genomen. De
onderhandelingen van Lodewijk met de ridders, voor een deel buiten hem om
gehouden, terwijl het Bourgondische leger de machtigste groep van de verbondenen
vormde, maakten hem balorig, doch een der ervaren aanvoerders in zijn gevolg, de
Contay, meende dat de diplomatie der verdraagzaamheid hem wel paste in deze
situatie, ondanks zijn krijgsmacht, en hij erkende dit en verzweeg zijn misnoegen.
En soms, in gezamenlijk wantrouwen tegen den ko-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
38
ning, sloten de bondgenoten zich weer om hem heen en was hij weer zichtbaar de
leider dezer onderneming; ook beijverde hij zich om de belegering nauwer en
dwingender om de stad te doen sluiten, doch de strijd verliep ondanks die poging,
want de verbrokkeling der krachten zette door, en de koning kwam eindelijk zelf
met een geleide de Seine afvaren om met hem, in 't bijzijn van enkele anderen, een
onderhoud te hebben.
Lodewijk begroette zijn vijand minzaam, alsof hun verhouding nog altijd
vriendschappelijk was, en hij nam de tijd het gesprek in te leiden met vleierij;
onvervaard sprak hij zijn bewondering uit, omdat Karel zijn woord gestand had
gedaan, want een afgezant van den koning had hem enige maanden geleden aan het
hof van zijn vader op kleinerende wijze toegesproken en Karel beloofde bij die
gelegenheid, dat hij dit zijn meester nog binnen 't jaar zou doen berouwen. Karel had
moeite geheel onaangedaan te blijven bij die indringende toon van vertrouwelijk
prijzen van den koning, wiens sterke valsheid geen ogenblik de openbaarheid
schuwde; de gemoedelijke glimlach van den spreker verdroeg hij node en hij
antwoordde met conventioneel eerbiedsbetoon, in strakke hoffelijkheid, zoals hij
geboden achtte. Hij bleef echter doelvast in 't stellen van zijn eisen en deze waren
zwaar voor Lodewijk: hij moest de van hertog Filips gekochte steden weer afstaan
aan Bourgondië, en Normandië aan den hertog van Berry. De meer ondergeschikte
vorde-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
39
ringen die benevens deze twee grote van den koning gevergd werden, willigde hij
zonder bezwaar in, van de steden deed hij afstand, doch Normandie trachtte hij vast
te houden. Maar toen in de volgende weken Rouaan en andere steden van Normandië
aan zijn tegenstanders in handen werden gespeeld en hij geen ander middel wist om
de vijandelijke legers uit zijn gebied weg te krijgen, gaf hij ook hierin toe.
Zo trok Karel als overwinnaar af en zijn vader wachtte hem en zijn leger met
ongeduld in het Noorden terug, omdat de Luikenaars, die tegenover Bourgondië hun
zelfstandigheid hadden ingeboet, doch steeds zinden op middelen om die terug te
winnen, een opstand waren begonnen ia de hoop op steun van den Fransen koning
en op verzwakking van de Bourgondiërs door hun strijd in Frankrijk.
Hertog Filips en de ingetogen vrome hertogin, die in een klooster leefde, voelden
zich beide zwaar beleedigd door de inwoners van de stad Dinant in het Luikse, die
niet enkel opstandig waren, doch hadden gehoond dat Karel een bastaard zou zijn.
Hij werd als wreker naar de provincie Luik gezonden. - De wraak van kleine lieden
moest opgedragen worden aan God of aan het gerecht, en een sterk bewind, zoals
dat der Bourgondische vorsten trachtte zijn, ordende de staat nu zo dat de veroordeling
tot de straffen, die op misdaden of misslagen moesten volgen, zoveel mogelijk aan
de openbare rechts-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
40
pleging werden getrokken; de kern van dat gerecht bleef de vorst zelf en er was geen
hogere wereldse macht dan hij om een blaam, die hem persoonlijk trof te wreken.
Het leger, waarmee Karel naar het Luikse trok, was hongerig naar vrijheid en beloning,
die in de stroeve plicht van deze nieuwe opmars werden opgeschort, - hongerig altijd
naar daden van wellust en wreedheid, die kleur gaven aan het grauwe leven, al was
het slechts de eentonige, felle bloedkleur. Karel beijverde zich de hardheid en felheid
van het leven dat hij leidde en om zich heen zag, te breken met ingespannen arbeid
aan de legerordening, zodat zoveel mogelijk zijn wil en geen willekeur zou heersen.
Zijn weg was nauw, vergeleken bij die van een zeeman op een goed schip, die ergens
in de wijde zee nieuw land mocht bevaren, zoals zijn Portugese verwant, Hendrik
de Zeevaarder, deed en zoals hij gewenst had te doen als hij geen erfvorst was
geweest. Intussen was een vorst (mogelijk eens een koning) van Bourgondië meer
dan een zeevaarder, en de Luikenaars, die in deze worsteling stierven, de inwoners
van Dinant, die de aan verwoesting prijsgegeven stad als arme zwervelingen moesten
verlaten, - om zijnentwil of terwille van zijn vader en moeder die deze straf eisten,
- werden alle geofferd, omdat de vorstelijkheid, in naam van God, die strenge wraak
behoefde. Vanuit de engte van deze geweld-weg bepeinsde en begeerde hij toch
humaniteit, verdroeg in zich de spanning van deze noodzakelijke tegen-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
41
strijdigheid en weerhield zoveel hij kon zijn leger van excessen van wreedheid en
schenderij. Hij wilde een instrument van God zijn, een God die nauw nabij de aarde,
vergramd heerste over een zondenrijp mensengeslacht, en het leger, de groote
doodslag, was zijn noodzakelijk werktuig om met geweld en vreesaanjagen en met
gebrekkig doch streng doorgetrokken onderscheid tussen goed en kwaad, een staat
van orde en vroomheid, de opgaaf van een eerzuchtig christenvorst, te vestigen en
te vergroten.
Na deze veldtocht kwam hij terug in de glans van het Brusselse hof, waar hij geen
tegenstand meer te bekampen had en waar hij als overwinnaar werd geëerd.
Hij hield van de gebondenheid der ontmoetingen in de paleiszalen: na het dragen
van zijn zwaar harnas was de strenge omgangsvorm van vorst met onderdanen en
de zorg-eisende staatsiekleding hem welkom als een blijvende wetmatigheid in het
leven. Hij stond strak afwijzend tegenover de lustige zedeloosheid, die woekerde
naast de fraaie ceremonieën van zijn vader's hof, hij wilde aan het feest, aan de
kerkdienst, aan alle massale levensfunctie en levensgenieting die hij beheersen kon
een vorm geven die de mensen ophief uit tuchteloze zinnelijkheid. Zijn hartstochtelijk
besef een groot vorst te zijn, althans te kunnen zijn, dreef hem tot uitbundigheid in
ordelijke vorm en weelde, doch naast deze uiterlijke praal, die ook slechts een driftige
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
42
poging was het weerbarstige leven te binden, betrachtte hij steeds soberheid van
leefwijs.
Hij verlangde de mensen voor zich te winnen. De Gentenaars en de Hollanders
hadden hem aangehangen toen hij als balling onder hen verkeerde. De edelen aan
het hof hingen hem nu aan, voor zover zij de Croys haatten, of hem vreesden.
Zijn vader was nu een lichtbewogen oude man die vaak wegdommelde in onnozele
liefhebberijen. Eens had hij uit kleurige zijden gewaden die hij aflegde, door bekwame
werkers wandtapijten doen samenstellen of ambtskleding voor zijn priesters, nu zat
hij in afzondering zelf oude gordijnlappen aan elkaar te naaien, in een flauwe
herinnering misschien aan dat vroegere economische bestel, en hij sleep degens nu
hij te oud was geworden om een degen te hanteren. Doch hij was ook soms nog de
hoge hertog, die met welgevallen zijn hovelingen en ook zijn zoon in knielende
houding voor zijn staatsiezetel gedoken zag en hun betuigingen van eerbied en liefde
in ontvangst nam. Toen hij een keer, in een vleug van helderheid, merkte hoe het
beheer der zaken hem geheel was ontglipt, - hij had naar hij meende voldoende goud
beschikbaar gesteld voor de betaling der soldaten en hoorde daarna hoe een deel
hunner nog geen soldij had ontvangen, - viel hij in een vlaag van drift, die zijn geringe
kracht snel deed afnemen. Hij vergat en kwam terug tot zijn passieve toestand. Hij
leefde na zulk een emotie weer geheel met zijn zoon verzoend,
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
43
aangedaan en trots erkende hij in deze nu een dapper en winnend veldheer, opvolger
van zijn macht en wreker van zijn veten.
Toen hij hem na zijn maandenlange afwezigheid te Brussel ontving, strak en statig
eerst op zijn zetel afwachtend eerbiedige nadering en voetval van deze hoogste
onderdaan en met vertederde hartelijkheid hem dan omarmde, leek dit de
verwezenlijking van Karel's lang gekoesterde wens-fantazie: onbetwist de eerste te
zijn, zowel in zijn vader's genegenheid als in de achting van het Bourgondische hof.
De begroeting was in deze omgeving roerend, de kus, die de vader den zoon op de
lippen drukte, leek het symbool van hun eenwording.
Zij hadden altijd in elkaar geloofd, in een hoogmoedig zelfbewustzijn van hun
geslacht. Deze gesteldheid dwong de genotlievende vader om bij tussenpozen met
belangstelling zijn stamhouder waar te nemen: de peinzende knaap, die met ernst en
vlijt studeerde, over wien altijd een schaduw lag van moeizaam nadenken of een
zwijgzaamheid van vurige doch ingetogen wensen. Goedwillende hovelingen prezen
dan Karel's gaven: zijn lichaamskracht en behendigheid, zijn scherp verstand, - een
edel voorhoofd en een oogopslag die bekoorde door de glans van een idealistisch
dromende geest. Zijn aard stond de moeder nader dan den vader en Filips had op de
natuurlijke eenswillendheid van die twee wel gereageerd met jaloersheid of tegenzin.
Hij waardeerde zijn hem toegewijde vrouw, met
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
44
wie hij indertijd overleg kon plegen in staatszaken, die verstandig en tactvol soms
moeilijkheden met een naburige regering voor hem uit de weg wist te ruimen, door
wier bemiddeling Karel van Orleans, lang balling in Engeland, terugkwam in Frankrijk
en de pijnlijke breuk van het Bourgondische huis met dat van Orleans voorlopig
werd overbrugd. Devoot en prachtlievend en hartstochtelijk waren zij beide, doch
toen zij, na de breuk met haar echtgenoot, in een klooster teruggetrokken leefde en
niet meer de vorstelijkheid van Bourgondië behoefde te vertegenwoordigen, bleef
van haar uiterlijke persoon alleen de zedige vrome, de non over.
De rechtlijnigheid van zijn vrouw en zijn zoon wekten altijd de antipathie van
Filips en in zijn sterke dagen ging die gesteldheid nimmer geheel te loor. In zijn
perioden van soberheid en inkeer was hij soms een goed huisvader en zijn natuurlijke
innemenheid maakte hem dan de omgang, ook met die twee naasten, licht. In deze
korte rustigheid kon hij ook een gemoedelijk en verheugd vader zijn, een die zich
genoeglijk even laat overbluffen door schranderheid of geestdrift van een zoon. In
zulke momenten van gunstige natuurlijkheid had hij voedsel gegeven aan Karel's
wens door hem volkomen bemind en bewonderd te worden, zonder hinderlijke
rivaliteit van bevallige jeugdige Croys of bastaardbroeders.
Hij zag Filips altijd in het wonderlicht der populariteit. Al zijn daden werden
hartelijk bewierookt
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
45
door een grote schaar hovelingen en volk. Zijn veelwijverij gold als vorstelijke zwier.
Hij verhovaardigde zich niet voor God, hij wist zich zondig en nietig voor de Almacht
en wijdde daaraan veel boetvaardige uren. Hij handelde met gemak willekeurig naar
't zijn luim begeerde, hij deed soms recht, schond ook wel recht terwille van
kleinegoïste heerszucht en het volk verdroeg stil-wrokkend of luid-dankbaar van
hem en zijn groten de schommelingen van genade of ongenade. Het volk beleefde
met hem zijn zichtbaar, pralend, genotvol leven, terwijl zijn soepele staatkunde en
een gunstige tijd hem en het volk behoedde voor verwoestende oorlog.
In den zoon ontwikkelde zich vroeg het afwijzend en uitdagend gebaar. Voor hem
heersten gestalten, droombeelden, die de dwang der zinnen vroegtijdig braken. Naar
gestalten van recht en grootheid richtte hij zijn wil, hij zou dus, eenmaal tot macht
gekomen, anders doen dan zijn vader gedaan had, hij zou zich door niets laten
weerhouden anders te doen.
De tijding, in 1467, dat zijn vader op sterven lag, dreef hem tot een ijlende rit van
Gent naar Brugge. Hij vond een stervende met reeds verdoofd bewustzijn. Een priester
wist den hertog nog even tot het besef te brengen dat zijn zoon en erfgenaam zich
nabij hem bevond. Hij wendde zich een weinig naar deze toe, lijdelijk en gehoorzaam.
Gelovig in God
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
46
en in zijn geslacht. Beaamde hun verzoening nog eens in een lichte druk van zijn
hand. Dan stierf hij en Karel gewerd de erfenis van Bourgondië.
Hij was eerst ontroostbaar bedroefd over de dood van zijn vader. - Een zwakzinnige
was gestorven en van ver kwam nu troebele rouwige herinnering aan zijn vader's
glorieuze leven tot hem. - De galm der feesten die hijzelf had meegevierd in de
schaduw van zijn vader's grootheid, zijn stille figuur sterk door jeugd. - Een jongen
zong op het feest te Rijssel ter ere van Filips' kruistochtplan het loflied: ‘Je ne vis
oncque la pareille’ en de helle welluidende stem klonk hoog op in de wijde zaalruimte,
over honderden blinkende gasten, over de kleurige, overvloedig beladen tafels, rammelde er niet door die luchtige waagzieke helheid een hoongeluid van de gouden
ketens, bewegend op de staatsiegewaden der feestvierende hoge heren, de slimme
en voor hun klein doel bekwame, die altijd om den hertog heen dromden en zijn
leuzen huldigden? Waren zij 't niet altijd, die den ouden hertog graag besloten hielden
in het bouwsel van een zwakke en, in een streng licht, valse dromerij? - Aan hem
was nu de noodzaak van een dadenrijk leven. Onopgelost was de strijd van de
hertogelijke macht met de steden. Met Frankrijk. Zijn dromen zouden hem niet
brengen tot wankel wachten in praal en vleierij, - zolang God zijn brein niet
verduisterde met ouderdom. Doch tot zwaarmoedigheid zonk hij licht en met de dood
van zijn vader, de goedertierene en
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
47
wraakzuchtige, leek het hem of hun vete van het verleden nu onopgelost bleef, - op
een blijk van verhelderende eenheid had hij nutteloos gehoopt. De woorden der
verzoening, de warmtesprank van hun bloedverwantschap leek hem nu verloren in
leegte en afstand. - Nochtans paste het hem in deze wereld van onvolkomenheid zich
zeer begenadigd te voelen, omdat God toch de breuk tussen hen beiden had doen
helen, zodat de stervende hem zijn aardse erfenis, zijn macht, volledig had opgedragen.
Hij trok korte tijd daarna Gent binnen, de machtige stad, de eerste waar hij zich
in zijn nieuwe functie als hertog kwam vertonen. Hij was trots op Gent, loodste graag
vorstelijke bezoekers mee om ze de grote gebouwen, de indrukwekkend-vele
aanzienlijke huizen te laten zien. Hij was onrustig over Gent, want hij had zich soms
overgegeven aan de hoop dat de burgers van deze rijke stad hem eenmaal willig en
zelfs geestdriftig terzij zouden staan bij zijn eerzuchtige plannen.
Scherp was in zijn herinnering wel de bloedige strijd, de eerste in zijn leven, die
hij een tiental jaren geleden met zijn vader mee had gestreden tegen de opstandige
Gentenaars. En de welwillendheid van de burgers tegenover hem, toen hij nog kort
geleden in zijn vader's ongunst verkeerde, was zeker geen bewijs van onderdanigheid
aan de hertogelijke macht. Hij moest wel bedenken hoe die macht, als die zich in
zijn groei scherper deed voelen, nog
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
48
altijd de stedelingen tegenover zich had gevonden. Maar zouden de steden van
Vlaanderen, Gent in de eerste plaats, in een nieuwe tijd (mocht die aanvangen met
zijn heden!) zich niet kunnen heffen tot de begeerte middelpunt te worden van een
groter land?
Hij kwam nu tot deze onderdanen met bewijzen van vertrouwen. Nadat hij van
gezaghebbende burgers de verzekering had gekregen dat de stad hem hartelijk zou
ontvangen had hij op zijn reis vanuit Brugge veel goud en kostbaarheden meegenomen
en in zijn gevolg was ook zijn zeer jeugdige dochter. In de gelukkigste zijner dromen
was een stad, een leger, het massale der mensenwereld, een wezen waarmee hij zich
beter zou verstaan, van hart tot hart kon leven, dan met de mensen afzonderlijk. Doch
deze geheimzinnige verbinding van leider met massa ontsprong aan God en op diens
tijd. Hij was de jager, die zich met de krachten van zijn heden opstelde voor de jacht
naar God's tijd....
In zijn kasteel aangekomen, hoorde hij spoedig een gerucht dat hij onmiddellijk
verstond. Wat gedruis in de verte en nabij een beschroomd uitgebracht bericht van
zijn dienaren dat er iets omging in de stad. Hij trok dadelijk te paard naar het
marktplein.
Daar bevond zich een massa volk, doldriest na een feestroes en de oude vijandschap
tegen den vorst was wakker in hen. Ze stonden nu gereed om met de schrijn van Sint
Lieven, het heiligenbeeld waarmee ze tevoren naar oud gebruik naar de kermis van
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
49
Houthem waren getrokken, het ambtsgebouwtje waar de belastingen werden geïnd,
te rameien. Ze zeiden dat Sint Lieven op de terugweg naar zijn plaats in de kerk daar
recht doorheen wilde. Karel zag de Vlamingen in hun jool en hun woede, tegen hem
gericht. Ze riepen om hun vaandels, de emblemen van gilden-voorrechten, die zij na
de laatste Gentse opstand, op bevel van hertog Filips, niet meer de stad mochten
dragen.
Karel meende een ogenblik hen tot bezinning te kunnen brengen door het feit, dat
hij hier in openlijke verontwaardiging in hun midden verscheen. Hij toch was embleem
van grootheid en volkseenheid dat de Vlamingen wel erkenden en zij erkenden ook
het gebod van gehoorzaamheid aan den vorst. Hij bevond zich tegenover de
opstandige, krijsende mannen, met klein gevolg van hevig verontruste edelen, van
wie een, die hem het naast stond, de heer van Gruthuse, hem waarschuwde om terug
te gaan. Hij wendde zich echter tot een man, die hij voor een der belhamels van dit
tumult hield, sprak toornige woorden en gaf hem een zweepslag. De man richtte zich
dreigend tot hem, gereed hem op zijn beurt aan te vallen. Karel zag de Gentenaars
vóór zich, verwilderend in verzet, verder dan ooit verwijderd van de natuurlijke
eerbied van volk tot vorst. Diepe teleurstelling en haat bezielden hem. Hij wilde hen
overmeesteren, doch de mannen stonden met driest flikkerende ogen tegenover hem
en zijn ruitergroep, en beantwoord-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
50
den zijn gebaar met een rauw algemeen gegrom van strijddrift. Een ogenblik leek
het hem een onontkoombare plicht tegen hen te vechten, hij wilde even niets anders
dan een menselijke dam zijn die breekt eer hij wijkt. Doch snel kwam de omkeer.
Een schok van opverend bewustzijn, in een flits zag hij het stadsbeeld zoals hij het
altijd kende: gevels, torens, - het grote belangrijke Gent! Een innerlijke stem, tegelijk
sarcastisch en vleiend, wekte hem uit zijn korte sombere roes van vechter op leven
en dood. De stem herinnerde hem dat hier was een machtig man, en dat hij op dit
ogenblik niet deze kracht om te vechten, maar die van berekenend, wordend heerser
behoefde. Het gevaar was hier nu dringend voor hem en zijn gevolg, en voorts had
hij geen soldaten in de stad om een opstand te weerstaan. Zijn positie was bovendien
uiterst kwetsbaar door de aanwezigheid van zijn dochter en zijn goud. Hij liet zich
plotseling leiden door zijn raadsman van Gruthuse, die zijn waarschuwing met
heftigheid herhaalde en trok zich terug van het marktplein. Koel en bedachtzaam en
onoprecht willigde hij daarna eisen in waartegenover hij weerloos was. De vaandels
der gilden werden ontrold en door de stad gedragen als een tarting, die hem met wrok
vervulde.
Zijn verwachting was geweest, dat hij vrijwillig, bij vorstelijke gunst, aan veel
wensen der burgerij tegemoet zou komen. Nu ving zijn regering aan met bittere
vijandschap van zijn kant, kortzichtig triom-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
51
feren van de kant der burgers, die ruim een jaar later, bij de inmiddels verstevigde
macht van Karel, de thans afgedwongen voorrechten weer inboetten. De voorname
en meer voorzichtige Gentenaars kwamen zich na het tumult in grote nederigheid
bij hem verontschuldigen, zij straften de rebellen en nadat ook in andere steden in
navolging geringer onlusten waren gerezen en bedwongen, regeerde Karel als een
rijk, geëerd en actief vorst te Brussel. Alles in zijn huis en zijn dagelijks leven was
stipt en streng geregeld, doch veel onderdanen, geringe zowel als voorname, hadden
gelegenheid zich op gezette tijden bij hem te vervoegen.
Een edelman kwam bij hem en bad om genade voor een neef, die ter dood was
veroordeeld: een schone, jonge ridder, en de tijd drong, want men wilde hem naar 't
schavot slepen. Hij was een loszinnig, bandeloos jongeling en na een
woordenwisseling met een weerlozen monnik, die hem generlei onrecht deed, had
hij deze doodgeslagen. De edelman had onder hertog Filips gestreden en zich in de
oorlog zeer verdienstelijk gemaakt, ook anderen van zijn geslacht hadden het
hertogelijk huis met eer gediend, daarom smeekte hij Karel dat deze, terwille van de
diensten die zijn geslacht aan het Bourgondische hadden bewezen, zijn jonge neef
genade zou schenken. Maar Karel, erkennende de verplichting, welke hij door de
vroegere diensten aan het geslacht van den edelman had, antwoordde dat hij deze
diensten niet door een ander kon laten betalen. Zo
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
52
liet hij den edelman onverhoord teruggaan en deze behoorde daarna tot zijn haters.
- Een menigte Brusselaars zagen den jonge ridder naar het schavot brengen, hij
weende om zijn hard en onverwacht lot, want de willekeur der edelen en rijken had
altijd schuilhoeken gevormd waar de misdaad ongestraft bleef, nu had Karel's gerecht
dezen argeloze, die zich veilig waande, toch gegrepen; veel stedelingen waren
eveneens teleurgesteld en tot tranen geroerd.
Nu Karel hertog was werd zijn geestesgesteldheid middelpunt van het openbare
leven, hij zag stipt toe dat de edelen, bij hem in dienst, met hem een of twee maal
per dag de mis bijwoonden en eveneens wilde hij aller aanwezigheid, als hij gehoor
verleende aan zijn onderdanen, die bij hem in een of andere zaak hun recht kwamen
zoeken. Hij schonk dan gaarne aandacht aan allerlei neteligheden van hun leven,
omdat hij gaarne voor zijn geweten en voor het oog van God en mensen het goede
werk der rechtvaardigheid zonder aanzien des persoons verrichtte; zijn edelen zagen
lijdelijk toe, hun mening, desgevraagd, was altijd vleiend voor zijn goed inzicht,
doch hun gelaatstrekken waren ondoorgrondelijk tijdens de lange zittingen en de
meesten hunner zochten buiten hem, verruimd, hun ontspanning in wufte genietingen
als naar gewoonte.
In Karel's gezelschap gedijde hun lustigheid nooit, hij had steeds terzij van 't
gezellig verkeer geleefd, zoals dat heerste aan zijn vader's hof, waar de op-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
53
gewektheid der zinnen zich spoedig placht neer te leggen bij platte wellustigheden;
hij peinsde nu ijverig hoe met zijn hof vrij te komen van die geerfde uitspattingen.
Hij zocht een hoger levensvorm, oefende zichzelf in stijlvol spreken, leefde zijn
schoonheidsdrift uit in ongewone, naïef kunstvolle gewaden, en zijn wens was de
zinnen geboeid te zien, behalve door de kostelijke tournooien, die dapperheid
kweekten en het hart van edelen en onedelen tijdelijk geheel vervulden, door een
zich veredelend vermaak van voordracht en spel en lied.
De kerkdienst was van vorm tot vorm gestegen tot de reine eenvoud der
koorzangen; als hij in de kerk luisterde naar deze gebeden, die in hun zachte zekerheid
vermetel klonken in een zo zondige wereld, voelde hij zijn onstuimige eerzucht
aangenaam getemperd door de vrome wetenschap van Almacht en genade. Hier
geloofde hij soms rustig in de grote overwinningen, die hij zou behalen. Doch vlak
naast de zuivere miswijdingen had de duivel zijn zinlustige woekeringen doen groeien,
- over de kerkvormen wilde hij het strengst waken, want frivoliteit in de kerkdienst
moest zijn christenrijk het sterkst tegenhouden in de bestreving van het hoogste en
meest wezenlijk doel: de eer Gods.
Hij zonderde zich soms een dag af om te rusten van zijn vele bezigheden en zich
te ontspannen van het voortdurend middelpunt zijn, gaf zich dan over aan de hem
eigene neerslachtigheid. Hij was het dan moe een vorst en gebonden te zijn; in de
eenzaam-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
54
heid werd hij soms de ongebonden vrager, en bekwam van zichzelf de
terechtwijzingen van het koel vernuft. Het goddelijke, verscholen in wonderen en
onbegrijpelijkheden, naderde hij dagelijks, als zondig en smekend mens, als
teleurgestelde of gelukkige, gezien door velen, doch tegenover de onweerhouden
gevolgtrekkingen van rijpend persoonlijk inzicht voegde hij zich het best in
eenzaamheid, en stelde zich ter verdediging op in de vrijheid van geest en vorm, die
in zijn hofgezelschap slechts aan de narren was toegestaan. Hij voegde zich in
bondgenootschap naast de spotgeesten der waarheid en glimlachte in dodelijke
bedroefdheid, omdat de logische gedachte hem de somberste kanten van het leven
deed zien, te zwarter naarmate een individu zich stouter in het licht hief. Hij verweerde
zich tegenover de gestalteloze geest der ervaring met snedigheden der fantazie, zoals
de narren dat in gezelschap soms met ere deden en verliet dit oord van vrije gedachte
en onverklaarbare smarten wanneer God's wonder hem als een rustig en in 't geloof
verzekerd man terugleidde tot de werkelijkheid van zijn vorstenstaat en -plichten.
Steeds was zijn tweestrijd met koning Lodewijk gaande; door diens intrigues in
Luik was hij gedwongen geweest tot een tweede oorlog tegen deze stad, van welke
hij de muren nu geslecht had, nadat veel inwoners de dood of de verbanning waren
ingedreven. Lodewijk kocht de ontevredenheid der machtige Franse edelen, die hen
indertijd tot een
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
55
verbond met Bourgondië had gebracht, met goud en eerbewijzen af; op de
onmachtigen wreekte hij zich door hen in langzame kwellingen in zijn gevangenissen
te doen omkomen. Hij deed zijn best den hertog van Bretagne, den bondgenoot van
Karel, voor zich te winnen, moest anders zinnen hoe hem te vernietigen, en zijn
broer, de zwakke Karel van Berry, die reeds spoedig door dwaas beleid Normandië
had verloren, liet zich ten opzichte van hem heen en weer slingeren tussen toenadering
en vijandschap.
Door Karel's vertoon van overmacht en zijn strafheid tegen de stad Luik, waren
zijn Vlaamse steden vooreerst gekleineerd en wars van opstandigheid geworden.
Zijn edelen vreesden hem, doch niet zozeer dat hun wensen en gevoelens niet soms
kenbaar waren voor hem en hij wist dat velen van hen terugverlangden naar de tijd
van zijn vader, die zijn goud ruimer onder hen deed vloeien, met hen een was in
wellustige vreugde en minder strenge dienst eiste. Karel verdedigde zich een keer
in vertrouwelijk gesprek met den kroniekschrijver Chastellain. Hij zei: ‘Ik heb mijn
hart onderzocht en ik weet dat het niet hangt aan mijn goud zoals sommige van mijn
onderdanen menen en zoals ikzelf begon te vrezen. Ik ben enkel spaarzaam uit overleg,
ik voorzie, dat ik mijn goud erg nodig zal hebben in een stellig komende oorlog.’
Soms hoorde hij zich in een koel waarschuwend bescheid toevoegen: ‘Uw
onderdanen willen vrede!’
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
56
Hij verklaarde schamper: ‘Eenmaal wou ik ook vrede, dat was in mijn heel jonge
tijd, voor de jaren des onderscheids. En eenmaal zal ik weer vrede willen, als ik mijn
vijand, koning Lodewijk, die mijn ondergang zoekt, voorgoed heb overwonnen, en
als mijn rijk gevestigd en veilig is.’ En hij tartte zijn onderdanen, die hij toch wenste
te winnen, hij ging prat op zijn levendige haat, gericht op zichtbare en onzichtbare
vijanden, op allen die hem tegemoet kwamen met koele harten.
Er waren er die welgevallen in hem hadden om zijn ijver en strijdvaardigheid, en
om troost en steun te vinden zocht hij de mening te horen van de ernstigen en
arbeidzamen, voor wie zijn bestuur niet hinderlijk was. Hij stelde in het gesprek de
opgaaf: Is strijd voor het Christendom noodzakelijk? - en in de straffe naturen zag
hij de vonk van bijval voor zijn persoon, hij hoorde van bedachtzame zwijgzamen
haastige, hortende redenen die hem toonden hoe hun hart warm was voor een strijdbaar
christendom en hij vernam weeklachten over de verwording der mensen, die de
strijdbaarheid niet wilden. De barsen noemden hem al te goedmoedig, omdat hij de
vijandige stad Luik nog voor gehele verwoesting had gespaard en de sobere vromen,
die genoegen namen met een grof kleed en een hard leven, zagen hem gaarne in zijn
prachtige kleedij, want hij moest als uitzonderlijk machtig en godgevallig vorst
kenbaar zijn. Tussen deze vromen en hem vormde zich te gemakkelijker een hechte
band, omdat hij in
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
57
zijn particulier leven zich in zijn behoeften beperkte tot soberheid. Hij bezat steeds
een ongewone mate van werkkracht en ijver en noemde zichzelf een keer ‘Karel de
Arbeidzame’ als een hem passende onderscheiding in de geschiedenis.
De koning van Engeland verkoos hem als bondgenoot boven Lodewijk en daarmede
steeg hij in de ogen van de machthebbers in Europa in aanzien boven hem. Het
bondgenootschap werd bevestigd door Karel's huwelijk, in 1468, met Margaretha
van York, de zuster van den koning. In Brugge vierden edelen en volk enige dagen
feest ter ere van dit huwelijk. Karel was tegen het geslacht der York's ingenomen
door zijn verwantschap met de Lancasters, hij vierde zijn bruiloft als een triomf in
de strijd tegen den koning van Frankrijk, meer dan als een particulier feest. - Leven,
trouwen en sterven behoorde tot de noodzakelijkheid, door God aan de mensen
opgelegd, - triomf was echter de vreugde van vorsten en strijdbaren, en menig ding
in 't tijdelijk dagelijks bestaan ontving daarvan een lichtstraal.
De bruid was jong en welgemaakt, in haar hart was een levendige zusterlijke
genegenheid voor koning Eduard van Engeland, die een dapper en bevallig man was
en die haar had gevleid dat zij door haar huwelijk met den hertog van Bourgondië
een der eerste vrouwen van Europa (mogelijk eens de allereerste) zou worden. De
ontvangst en het feest van Brugge waren schitterend genoeg om aan haar hoge
verwachting te beantwoorden.
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
58
Karel legde zijn levensverwachting in deze tijd in de woorden van het devies dat hij
zich koos: Je l'ai emprins, - bien en avienne!
In hetzelfde jaar van zijn huwelijk trok hij met een leger naar Artois, want over
zee, waar het verkeer door middel van boden, zonder hinder van Franse zijde, van
hem met den hertog van Bretagne kon plaatsvinden, had hij verontrustende berichten
ontvangen van deze laatste, die zich door den Fransen koning bedreigd voelde. Over
land kwamen hem nu zowel de boden van Lodewijk als van Bretagne melden dat
het geschil tussen deze twee vorsten was bijgelegd, zodat hij nodeloos te veld was
getrokken. Doch hij wist dat Bretagne slechts met zijn hulp onafhankelijk kon blijven,
hij wist ook dat de hertog een zwak man was, die onder de druk van den koning
spoedig bezweek, hij bleef waar hij was, wantrouwde de berichten en wachtte.
Toen kwamen dienaren van Lodewijk zakken met goud dragen naar het kamp van
Karel. Deze ontving het met een gramstorige lach: het goud was een goed bewijs
van Lodewijk's ontzag voor zijn optreden, maar onzekerheid prikkelde hem en woede
steeg in hem op bij de gedachte dat Lodewijk misschien meende zijn strijdbaarheid
voor een bondgenoot met goud te kunnen bekopen. De dienaren van Lodewijk
beduidden hem: het goud was enkel door hun meester bedoeld als een vergoeding
van onkosten die hij, voor een goed deel, maar vergeefs, had gemaakt, nu de hertog
van Bretagne zelf ver-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
59
klaarde goede vrienden te zijn met den koning. Karel bleef natuurlijk wantrouwend
en besloot in zijn afwachtende houding te volharden tot de situatie hem wat duidelijker
werd. Hij legerde zich in de stad Peronne.
Nu kwam een dienaar van den koning hem aankondigen dat deze hem zelf hier
een bezoek wilde brengen. Dit was heuglijk, maar het trof Karel onaangenaam. Een
of andere list van Lodewijk wilde hij niet vrezen, want hij achtte zijn verstand en
inzicht nu wel opgewassen tegen dat van den koning en hij was op zijn hoede, maar
deze daad van Lodewijk leek hem raadselachtig, hij voorvoelde een verrassing en
zelfs als die er slechts in bestond dat de koning deze keer onnozeler bleek dan hij
hem tot dusver gedacht had, kon deze ontmoeting hem toch niet behagen. Doch hij
schikte zich en bewilligde in de voorbereidsels voor de komst van den koning, die
een schriftelijke belofte van veiligheid en vrijheid van hem eiste.
De edellieden in zijn gevolg zagen dit bezoek tegemoet als een prettige sensatie,
ze zagen het aanzien van Bourgondië rijzen nu de koning hier zijn opwachting kwam
maken en verheugden zich hem in de schaduw van zijn machtigste vazal te zullen
zien.
Onder deze lieden was een jonge man, Filippe de Commines, die juist vóór de
eerste veldtocht van Karel in Frankrijk, bij hem in dienst was gekomen. Hij was in
de eerste tijd vol bewondering voor zijn heer
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
60
en meende bij ogenblikken, dat er wel niemand in de wereld zou zijn die hem in het
gevecht zou kunnen weerstaan, doch hij had nog maar weinig van de wereld gezien
toen hij aldus dacht, gedurende en na de slag bij Mont l'Hery. Hij bereed in die dagen,
bij gebrek aan beter, een oud, afgeleefd paard en toen dat dier zich een keer te goed
had gedaan aan wijn uit een vat dat onbeheerd stond, was het als verjongd en toog
monter met zijn berijder het veld in. Commines lachte om de zotte beschonkenheid
van zijn knol, en nadat hij nog eens om een of andere grappigheid gelachen had,
keek hij koeler dan tevoren naar het ridderschouwspel dat zich dagelijks om hem
heen vertoonde. De leiders in hun mooie harnassen draafden te paard langs de
legertroepen om ze te inspecteren en tot vechten gereed te houden, hij zag ze, vurig
en ijverig zoals zijn meester, of weifelend of gemakzuchtig, zoals de hertogen van
Berry en van Bretagne, en hij hoorde naar het murmureren der verbonden troepen,
vijandig en ijverzuchtig onder elkaar. Hij volgde, toen het vechten verliep, met
aandacht het onderhandelen, vooral dat van de twee voornaamste personen in deze
strijd: de ene, zijn heer, die even strak optrad voor de belangen van zijn bondgenoten
als voor het enger belang van Bourgondië. En de andere, de koning, die hem deed
glimlachen om zijn heldere, rustige listigheid.
Nu kwam de koning naar Peronne en bij toeval trok kort daarop een klein leger
de stad binnen, bestaan-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
61
de uit edellieden met manschappen uit Bourgondië en Savoye, die hun diensten
gingen aanbieden aan hertog Karel, en zij waren hem welkom. Onder deze edellieden
waren er die grote persoonlijke grieven tegen den koning hadden en zij zouden heel
genegen zijn met Karel tegen het Franse leger te vechten.
De koning zag door een venster van het hotel waar hij pas geïnstalleerd was deze
stoet voorbij trekken, hij herkende zijn vijanden en het werd hem terstond bang om
het hart. Hij liet aan hertog Karel vragen hem de beschikking te geven over een
kasteel dat onbewoond binnen de muren der stad lag en dat hem beter tot een veilig
logies kon dienen dan het hotel, waar hij zich bevond. Haastig verhuisde hij. De pas
gekomen ridders ontstelden ook een weinig toen zij van Lodewijk's aanwezigheid
hier hoorden en vroegen eveneens aan Karel, hen te beschermen.
Inmiddels had de koning bij zijn conferenties met Karel al zijn welsprekendheid
aangewend om hem tot een nieuw bondgenootschap te bewegen, waarbij hij als eis
stelde, dat Karel's oud bondgenootschap met de hertogen van Berry en Bretagne zou
vervallen. Doch Karel had zijn bondgenootschap met deze beide indertijd gesloten
uit weloverwogen tactiek om de koninklijke macht beperkt te houden, hij geloof de,
ondanks de zwakheden van hun zijde en de listen van Lodewijk, dat zij nog steeds
zijn bondgenoten waren, hetgeen ook met hun belangen
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
62
't meest strookte, en de poging van den koning hem tot een ander standpunt te
overreden moest hem verbazen. In hem drong diens overredingskracht toch in 't
geheel niet door, - hoe was het mogelijk dat Lodewijk nog meende dat dit wel het
geval zou kunnen zijn? Het was dwaas en irriterend.
Lodewijk zag in dat hij zich vergist had en dat hij zich deze moeite had kunnen
besparen. Hij bleef uitermate goed gehumeurd en welwillend, hij peinsde na over de
bijzondere geaardheid van zijn tegenstander. Zijn ondervinding der laatste jaren was
juist geweest dat zijn vernuft zo goed de juiste woorden kon vinden om de sterksten
van zijn vazallen, door hun ijdelheid te vleien en hun eng belang te begunstigen,
voor zich te winnen ten koste van zwakkeren. Zo was deze voordelige practijk hem
tot een onstuimige drang geworden, die hem zijn vroegere ervaring van Karel's
onverzettelijkheid had doen voorbijzien en hem in dit onvoorzichtig avontuur had
gedreven. Reeds zinde hij hoe hij zijn terugtocht het best kon uitvoeren, toen een
onverwacht en schokkend voorval hem deze terugtocht geheel afsneed.
Uit Luik waren boden gekomen die aan Karel in een opgewonden relaas verslag
uitbrachten over een nieuwe opstand der Luikenaars. De herhaalde terugkeer van dit
euvel betekende een ernstig gevaar voor zijn gezag, vooral in de machtige Vlaamse
steden, hij herinnerde zich hoe sommige van zijn
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
63
raadslieden reeds de vorige keer van oordeel waren dat de stad moest worden verwoest
terwille van de vrede in zijn landen. Hij aanvaardde het plan tot deze gewelddaad
nu plotseling als een noodzakelijkheid en zag vóór zich de donkere strijd, die hem
trok en afstootte.
En zijn berichtgevers deden hem weten, dat de koning nog pas geleden, terwijl hij
reeds met hem zijn vriendschappelijke onderhandelingen hield, gezanten naar Luik
had gestuurd, die de stedelingen ijverig tot deze opstand hadden bewerkt, hen
overtuigend, dat ze zich als vroeger in de gunst van den koning mochten verheugen
en dat ze in hun strijd tegen Bourgondië op zijn hulp konden rekenen.
Spoedig daarop hoorde de koning van al deze berichten en hij begreep dat hij nog
jong en roekeloos was, terwijl hij meende reeds voor altijd voldoende bedaagd en
sluw te zijn geworden. Hij ontdekte dat zijn kasteel werd bewaakt, het stond hem
dus niet meer vrij de stad te verlaten. Nu bedreef hij geen enkele onvoorzichtigheid
meer, hij nam genoegen met wat povere verontschuldigingen van degenen, die op
bevel van hertog Karel hem en zijn volgelingen bewaakten, en wachtte in spijt en
bange zorg zijn lot af. Op de schriftelijke belofte van vrijheid van beweging die hij
zich had doen verschaffen zou hij zich in deze omstandigheden slechts in uiterste
nood beroepen. Hij zou zijn tegenstander nu meer volkomen dan ooit leren peilen,
maar hij had daarvoor de inzet van zijn veiligheid niet be-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
64
doeld, hij had een schromelijke fout begaan en berouwde dit, doch in gelatenheid.
Hij kende de mislukkingen en vernederingen van jongsaf en was er aldus in geoefend
ze te dragen.
De uren kropen voorbij. Hij hoorde geruchten van Karel's opgewondenheid, van
de haat der pas aangekomen ridders, bij wie een Savoysche prins was, dien hij een
paar jaar geleden een tijdlang in een zijner gevangenissen had opgesloten. - Zoo er
iets evenwicht hield met zijn vrees in deze beproeving was het zijn minachting voor
de wens- en moraalstormen, die er thans in het brein van zijn tegenstander moesten
woeden. Die stormen vonden misschien hun einde in windstilte en veiligheid voor
hem, in zover moest hij ze nu toch waarderen, dacht hij met een intense grimmigheid.
Hij beminde zijn veiligheid nu met een koesterende liefde en begreep niet hoe hij
die zo dwaas had kunnen verliezen. Het boeide en verstrooide hem een weinig, over
zichzelf te denken. Hij was lelijk en hij voelde zich in staatsiegewaden nooit op zijn
gemak, daarom droeg hij haast altijd zijn grauwe, onversierde kledij. Hij had vrienden
uit vrees en belangzucht, geen werkelijke. Als hij arm en machteloos was, zou iedereen
hem links laten liggen. En toch was hij een koning! Er was niemand, die hem dat
ooit zou bestrijden, want niemand was bij machte dat te doen. Ze hadden hem aan
het Bourgondische hof geminacht, maar hij was koning geworden! Zijn edelen hadden
hem later geminacht, maar hij bleef
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
65
de koning! Velen haatten hem, ze haatten de lelijke, gevaarlijke heerser, Lodewijk,
maar ze noemden met ontzag zijn titel: koning van Frankrijk! Hij dankte God en de
heilige Maria, dat hij koning was, - niemand besefte zo sterk en zo precies de waarde
daarvan als hij. In deze benarde dagen was het zijn enige steun. Hij bad tot God en
Maria als de koning van Frankrijk, die zich voor de Almacht tot nietige slaaf
vernederde, hij herinnerde God en Maria aan hun onvergelijkelijk-grote gift aan hem,
Lodewijk, -een schraal, onsterk ridder, man van valse woorden, - het koningschap!
De stampende, gespoorde, sterke lieden, die hun harnas gemakkelijk en trots
droegen verstonden het leven en de tijd lichtelijk verkeerd als ze zich aan hem
ergerden, - maar ze schokten niettemin van vrees als ze zijn ontstemming merkten,
- hun gevoel van eigenwaarde en verzekerdheid wankelde als een ijzige stem van
scherp besef hen waarschuwend maande: de koning!
En Karel zelf, die zich op een voetstuk plaatste, omdat hij bezitter was van een
droom: koning van Bourgondië! Maar zodra hij van zijn voetstuk afkwam was hij
vazal en betuigde eer aan zijn leenheer, den koning! - Bourgondië was als een sterke
burcht, - uiterst moeilijk kapot te drijven. Maar de droom was als een zeepbel - met
mooie kleuren. En de dromer....
Nu zat hij, Lodewijk, hierbinnen in dit dompig kasteel, als een panter met bezeerde
klauwen. Het
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
66
was belachelijk om, terwijl je bedaard je klauwen had willen scherpen, deze zo
gevoelig te scheuren, dat je met een schreeuw van pijn ze wegstopt in je zwarte zachte
vacht. - En moet wachten, lang wachten, tot ze weer heel zijn. - Een panter ineen
kooi, - zou hij, de droomkoning, mij, de echte koning durven doden? Neen toch, niet waarschijnlijk. - Een noodzakelijk zachte panter! - Hij, -een norse gek. - Wie
nors durft zijn tegen den koning is een gek. - Zou ik eenmaal een ongebroken klauw
mogen uitslaan naar de strot van hem....
Zijn machteloosheid op dit ogenblik was te schrijnend, hij ging ter afleiding praten
met een beeldje van Maria en beijverde zich ootmoedig om de gunst van de Maagd
te werven. Hij zei: ‘Aanbiddelijke Maria, genees mij van deze heftigheid op ongelegen
tijd, - zie de armoede, die uw gelovige slaaf, den koning van Frankrijk, steeds vervolgt,
- hij heeft hier geen vrienden, - wees goedertieren zoals de vrouw was die mij zoogde,
toen mijn vader te arm was om haar voor het voedsel van zijn troonopvolger te
betalen....’
Hij hijgde, liep naar het venster en keek naar een man die de wacht hield. Blijkbaar
had deze in onweerhoudbare nieuwsgierigheid naar binnen gegluurd. De man keek
nu minzaam, in een verstarde blik, hij kon niet dadelijk zijn hoofd afwenden en had
tevoren waarschijnlijk anders gekeken. Maakte nu inderhaast een militair saluut. Hij
was geschrokken, verwachtte den gevangene maar vaag in dat
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
67
vertrek. Welk een grimas als een gezicht plotseling minzaam trekt uit vrees! Hij,
Lodewijk, keek ook minzaam nu. Hem stond deze gelaatsuitdrukking oneindig beter,
hij toch was van omhoog minzaam, hij was de koning!
Hertog Karel besprak met zijn volgelingen en raadslieden Lodewijk's zware schuld
aan de opstand te Luik. Sommige der aanwezigen keken onthutst, - andere overdachten
met voldoening de ongelukkige situatie waarin de dader zich had gewerkt. De meesten
vielen den hertog bij met schimpscheuten aan 't adres van Lodewijk en de
strijdbaarsten onder de ridders en zij, die den koning het meest haatten, verklaarden
dat Karel thans recht had te beschikken over diens leven of vrijheid. De voorzichtigen
maanden: het zou te gevaarlijk zijn Frankrijk in den persoon van den koning zozeer
te treffen. Men moest de gevolgen bedenken van zulk een daad! - Bourgondië tegen
Frankrijk. - Strijdlust en ontsteltenis doorliep de rijen der edellieden.
Karel had scherp de grieven uiteengezet die gerezen waren sinds het sluiten van
de vrede met Lodewijk, en deze laatste grief was de grootste. Hij doordrong zijn
hoorders met de felheid van zijn veroordeling. - Waartoe wilde hij komen? Geen
besluit kon vooreerst zijn somberheid ontspannen. Hij zei tenslotte nog te willen
nadenken over de situatie.
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
68
Hij dacht na, drie dagen en nachten lang. Lodewijk's gevangenschap hier, Lodewijk's
dood hier, het lag alles in zijn macht. - Hij was reeds besloten tot de dood van veel
Luikenaars, indien het hem gelukte de opstand te onderdrukken, want de wereld was
nog een chaos die hij met zijn geweld moest ordenen, - mogelijk waren zij minder
schuldig dan hun hoge verleider; - als deze giftige Lodewijk stierf raakten zijn landen,
en ook de vijanden van Lodewijk in Frankrijk zelf, bevrijd van het gevaar van steeds
dreigende overval. - Was de wereld een chaos? - Dat was nog veelal zo in de schijn
van het krijgsmansbestaan, het was niet zo in de schijn van die lamp Gods, de kerk.
- Priesters mochten onvolkomen bidden, de massa mocht de kerk met zijn zondige
neigingen bevlekken, - toch was daar de lamp Gods, het enige betrouwbare licht in
een donkere wereld. - In de strijdende kerk en in het wordend koningschap geloofde
hij. In een ijverzuchtig en streng God, - hij mocht de fortuin niet boven dien God
beminnen, hij moest zich richten naar zijn wetten.
Heet verlangde hij naar de dood van zijn vijand. - Werd de wereld niet veel
makkelijker voor zijn voeten te betreden als hij zonder dezen koning kon heersen en
zijn goede wet stellen in een groeiend rijk? En zou hij met het offeren van dit
koningsbloed niet het bloed van veel anderen sparen?
- Ja, en toch werd hem deze kans niet gegeven door God. Het koninkrijk Frankrijk
was door God
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
69
geordend en de koning was door God op zijn plaats gesteld. Zijn eigen koninkrijk
kon slechts verrijzen en Frankrijk overheersen door de genadestoot van een onzienlijk
en rechtvaardig Schepper. - Die het kruis geplant had in de wereld, voor alle zielen,
het symbool van lijden en verlossing, - en die een kroon en scepter gaf aan de vorsten
om te heersen naar recht!
De belofte van veiligheid die hij Lodewijk had gegeven kon hij vinden te niet
gedaan door diens opnieuw gebleken oneerlijke bedoelingen. Doch hij achtte zich
door God geplaatst tegenover den koning van Frankrijk tot een strijd, met velerlei
middelen wellicht, doch niet deze van een onridderlijke overval. - Er was groot
onderscheid tussen lagere boeven, die hij trouwens nooit veiligheid zou toezeggen,
die hij zonder gewetensbezwaar zou hebben verschalkt, indien zij schadelijk waren
voor zijn regering, en deze allerhoogst geplaatste, dien hij nu bij machte was te
verschalken, de enige in de wereld die de titel droeg en de glans der majesteit bezat
die hij benijdde, die hij ten slotte eerbiedigde, - om de orde Gods!
Overigens was hij in deze fase van hun strijd overwinnaar en de koning
overwonnene, dat was recht. Zo besloot hij dat de koning hem zou vergezellen naar
Luik en toeschouwer zijn bij de onderdrukking van de door hem opgeroepen muiterij,
op straffe van verlies van vrijheid of leven.
De sensatie van Lodewijk's vernedering en de ko-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
70
mende strijd te Luik hield de Bourgondische edelen bezig, terwijl ze wachtende
waren op het eind van Karel's overwegingen. Die 't meest nabij den hertog verkeerden
en zijn woorden hoorden werden ijverig ondervraagd; een van deze vertrouwden
was de jongeling Filippe de Commines, doch hij was een voorzichtig dienaar en wist
gemakkelijk zijn inlichtingen zo te geven dat ze niet meer zeiden dan hij verantwoord
achtte. Men hield hem voor weinig strijdhaftig, hij sprak althans niet met geestdrift
over gevechten, ofschoon hij in zijn jeugdige periode, te Mont l'Hery, geestdrift had
getoond; hij was nu te zeer dienaar om een eigen mening naar voren te brengen en
zijn bescheiden en bedachtzaam spreken ging teloor in de krachtwoorden van meer
strijdlustigen. Hij wenste niet anders, hij was opmerkzaam en trok zelf liefst niet te
zeer de aandacht. Hij was een arm edelman, die door den hertog ruim werd beloond;
hij was een beleidvol boodschapper en goed verstaander, de hertog riep hem vaak
bij zich, hij verkeerde nu dag en nacht gedurig in zijn nabijheid en was een der
vertrouwdste dienaren.
Terwijl de hertog nog in zijn besluiteloosheid was, overlegde hij met zijn andere
ervaren veldheren en ridders, hij wilde weten waar Lodewijk's strijdkrachten zich
precies bevonden, hoe sterk ze waren. De tweespalt der antwoorden, de voorzichtigen
die vreesden, de strijdbaren, die in de overmacht van Bourgondië geloof den, hief
niets van zijn innerlijke
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
71
tweespalt op. Hij was zelf de strijdbare, die in zijn overmacht geloofde.
In de ogen van den diplomaat, Commines, die ongewoon verstandig van uitdrukking
waren, peilde hij soms even en hij praatte met hem ter afleiding. Commines keurde
met grote beslistheid af den koning in zijn persoon aan te randen. Hij behoef de dit
nauwelijks uit te spreken, zijn optreden in woord en gebaar duidde reeds aan hoezeer
hij wenste de drift van den hertog jegens den souverein te kalmeren. En een te
duidelijk pleit voor den koning zou de strijdvlam integendeel sterker omhoog hebben
gedreven. De ogen van dezen dienaar waren steeds rustig en vriendelijk. Zij hadden
eens geblonken van bewondering. Hij was wat ouder, geslotener geworden. Aan het
Bourgondische hof trok hij nooit veel opmerkzaamheid, hij was geen ridder, die
uitmuntte op tournooien. Karel achtte hem wel en de bewondering van dezen
jongeling, die niet in staat was ooit een dwaas te zijn, was hem zeer welkom geweest.
Als hij met hem sprak over staatszaken hoorde hij in zijn bescheiden altijd de
weerklank van zijn eigen bedachtzaamheid, van koel-voorzichtige overwegingen,
die hij in zijn bezig en hevig leven soms geneigd was omlaag te drukken. - Wat
zichtbare haat tegen den koning zou hem nu van dezen beminlijken metgezel heel
welkom zijn geweest. En bij degenen die wel haatten, miste hij dit onderscheidend
verstand dat hem aantrok. Doch het raakte hem slechts vluchtig. Hij was altijd de
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
72
man die veel moest ontberen. Hij wilde zijn doel; zijn klachten of zijn tevredenheid
golden bijna alleen dit.
Na zijn besluit voelde hij zich opgeklaard en verruimd. Hij wist nu: God had hem
voor een misdaad gespaard. Met een veerkrachtige natuur steeg hij sterk en opgewekt
uit de doolhof van drie etmalen worstelens. Het was ochtend. Commines had
gedurende de dagen en slapeloze nachten, op en af zijn legerstede, de strijd
meegemaakt en het besluit van zijn meester verruimde ook hem. Hij wou Lodewijk
immers gaarne voor het ergste sparen. -Waarom? - Lodewijk was een souverein van
grote bekwaamheid in zijn ogen en hij zag Frankrijk niet gaarne zonder hem.
Karel was nu, natuurlijk slechts voor een korte tijd in de spanning van oorlog en
onzekerheid die de Luikse opstand hem in de naaste toekomst bracht, zonnig gestemd,
Commines herkende in hem de stralende en overmoedige, zoals hij hem bij gunstige
ogenblikken gezien had op zijn tocht door Frankrijk. Zijn eigen kalme ogen
weerspiegelden een weinig de gloed van die van zijn meester. Hij was immers mee
verheugd en behoefde daarvoor geen masker. Karel wilde deze morgen den koning
een bezoek brengen en hem nopen tot meegaan naar Luik.
Commines achtte het plotseling zijn particuliere taak Lodewijk hierop voor te
bereiden. Hij had vrijheid zich in het Franse kwartier te begeven en werd
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
73
door den koning welwillend ontvangen. In diens ogen was een verschrikte
gemoedelijkheid. Wat bracht hem deze boodschapper? Commines was zeer ernstig
in het betuigen van zijn eerbied. Want de koning had recht op eerbied van al zijn
vazallen en hij was nu enige dagen lang van de eerbied der Bourgondiërs verstoken
geweest. Commines trachtte hem nu iets daarvan te vergoeden, dat was zijn ernstig
streven.
Lodewijk's ogen, die overmoedig konden blinken, (overmoed, uitbundigheid was
in het algemeen een bezit van vorsten, wist Commines) vroegen nimmer bewondering
als die van Karel. Zij waren ook nooit schoon en stralend. Zij boorden nu in het
gezicht van den vlotsprek enden diplomaat en er blonk even in de diepte een lachje
van verstandhouding. Overigens bleef de koning zeer ernstig, bij de ernstige eerbied
van Commines. Deze bad hem, in het belang van zijn veiligheid, zijn leven, dat in
het belang was van zijn staat en volk, den hertog niet te weerstreven als deze aanstonds
tot hem kwam met voorstellen. De koning was ervaren en gewillig. Hij luisterde naar
de woorden en hij beluisterde de toon. De toon beviel hem. Hij bedankte Commines
eenvoudig en hartelijk, hij was erkentelijk als een wijs man. Commines' meester, de
hertog, met zijn ziel altijd vervuld van vermoedens en weerstrevende gesteldheid,
betuigde zich tegenover hem nooit zo zonder voorbehoud erkentelijk. - Deze koning
was onbevangen als een onschuldige. In Commines
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
74
glipte iets over van deze koninklijke lichte geaardheid. Hij was ook voldaan over de
ontmoeting en dacht veel na over den koning en over zijn hertog.
De stad Luik, die de hulp der Fransen waarop men had gerekend moest ontberen,
gaf zich na korte strijd over en hertog Karel en de koning trokken met het
Bourgondische leger en een kleine escorte van den koning de stad binnen. Het was
de Luikenaars enkele dagen tevoren bij een uitval nog bijna gelukt de beide vorsten
in hun kamp te overvallen en te doden; na deze laatste wanhoopspoging was alle
tegenstand gebroken en Karel kon zich overwinnaar noemen. Bij zijn intocht fleemde
naast hem de koning dat hij nu, door deze overwinning, de gelukkigste aller vorsten
was en Karel wist in zijn nabijheid de sombere vrees en wrok van de burgers en de
rauwe vreugde van zijn soldaten, belust op buit, hij was opgewonden van eerzucht,
en dwars door deze nevel van rauwheid en ongeluk heen zag hij ergens het geluk
waar deze zoetsappige koning van sprak terwijl hij haatte, - hij zag een andere, een
ongehavende stad en een troon, veel goud, veel macht en er klonk een zwaar geluid
van juichklanken: Bourgondië! Hij murmureerde tegen zijn gedwongen metgezel in
onduidelijke woorden, vermande zich dan tot verstaanbare beleefdheid, daar hij hem
als zijn gast hier moest binnen leiden.
De gewelddadige dood heerste in de stad, hij was zelf de gewelddadige, die de
dood bracht. Hij zag
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
75
gezichten van ellendigen, hun ellende drong niet door tot zijn hart, want hij was
bevangen in harde haat, omdat de stad Luik zich telkens weer als een scherpe wig
in zijn staatsmacht geplaatst had en dreigde deze te versplijten.
Nu trok de massa der stedelingen, die 't lijf kon redden, de stad uit naar een
hopeloze toekomst in de omgevende landen, hij liet hen koel en onbewogen gaan en
geloofde dat zijn gesteldheid in overeenstemming was met de gesteldheid van den
toornigen, hogen God dien hij diende tot de vorming van zijn rijk. Het was hem
duidelijk, dat zijn wet en orde, die steden en landen langzamerhand in één band moest
omspannen, niet gedijen kon zonder vernietiging van deze felle buurstaat, hij leefde
nu in triomferende opgang en was verheugd, zo verheugd als hij zijn kon, terwijl
kreten van doodsstrijd soms tot hem doordrongen en zijn ergste vijand, de koning,
zich in zijn gezelschap wrong tot een clownspel van vleierij en feestelijkheid. Het
was ongewoon bevredigend en ongewoon weerzinwekkend, maar hij was een vorst
die moest vechten en dus betaamde hem het allerlaatst een klacht over krijgsellende,
en een koning van Frankrijk, die zijn gast was, moest hij hoffelijk verdragen.
Hij knotte hier en daar de wreedheid van zijn krijgsvolk, voorzover dat niet in
strijd was met zijn eis van orde en onderwerping. Toen hij hoorde hoe zijn soldaten
op het punt stonden een kerk te plunderen begaf hij zich dadelijk daarheen en beval
dat
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
76
ze zich zouden terugtrekken, doch de kerk was rijk aan goud en andere kostbaarheden
en de begeerte was door het vechten en plunderen tot woestheid gestegen, het leek
twijfelachtig of zijn aanwezigheid voldoende zou zijn hen te weerhouden. Een man,
die desondanks naar binnen wilde gaan tot een voorbeeld van verzet en goddeloze
hebzucht, doodde hij. Want hij wilde noch zichzelf noch een ander sparen, elke daad
moest in deze dagen van strijd opwaarts gericht zijn, en zijn weg naar de hoogte van
heersersschap was steil.
De stad werd verbrand, de kerken werden gespaard, de koning trok terug naar
Frankrijk en de hertog naar Vlaanderen, waar zijn heerschappij steviger dan tevoren
bevestigd was. Op Karel's verlangen stelde de koning zijn van alles beroofden broeder
schadeloos; met behulp van een list schonk hij hem Guienne inplaats van Normandië,
zoals aanvankelijk door Karel was bedoeld.
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
77
III
Hertog Karel kwam met zijn gevolg uit de kapel van zijn kasteel te Hesdin en de
bonte schaar van edellieden, die om zijnentwil trouw mede de mis gingen horen
verspreidde zich in het park. Knechts kwamen naderbij met rijpaarden en spoedig
daarop waren de meeste der misgangers uit het gezicht verdwenen.
De koorknapen, die gezongen hadden, liepen in rij, onder geleide van een priester,
naar hun tehuis in een kloosterschool; deze jongens, die de eer genoten voor den
hertog de mis te zingen, waren begaafd met aangename, zuivere stemmen; nu was
er het rythme van hun rijgang, dat de wens om te dollen als een wilde jonge bende
tegenhield. Ze keken onder 't heengaan steeds naar de gestalte in zwart fluweel tussen
de hovelingen op het voorplein, in een sensatie van eerbied zagen ze de juwelen die
blonken aan zijn baret.
De hertog sprak met een oud ridder, die de vorige dag, vergezeld van een jongeling,
naar hier was gekomen. Deze knaap, Josse de Lalain, stond naast hem en zou bij den
hertog in dienst treden. De ridder was een verwant der Lalains en had in
Bourgondische dienst meegevochten in de veldtocht in Frankrijk. Karel herinnerde
zich hem nog een weinig uit die tijd en deed hem enkele plichtmatige, hoffelijke
vragen. Zijn oudste zoon was bij die veldtocht gesneuveld. De ridder deelde dit mee
en de
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
78
hertog keek enkele ogenblikken zwijgend en beschouwend naar hem. Hovelingen
praatten in hun nabijheid. Het verharde, weinig bewogen gezicht van den ridder
beviel den hertog. Hij keek van hem naar den jongeling uit het strijdhaftig geslacht,
wiens jonge blauwe ogen rustig waren, ondanks de bevreemding en onzekerheid die
de nieuwe omgeving in hem teweegbracht.
Had de ridder zelf geen zoons meer, die hem konden dienen? - Thans niet meer,
een was er onlangs gestorven, tengevolge van een wond, opgelopen bij de jacht. De
wond had niets te betekenen, maar er was een verettering bijgekomen, vertelde de
stroeve stem van den vader klagelijk, maar ook een weinig verlevendigd bij dit
verhaal. De jongeling en wees, dien hij hier bracht, was aan dien zoon gelijk in jaren
en tezamen met hem grootgebracht. Deze, met een bevestigend, ernstig gebaar, wees
de plek aan in de zijde, dicht bij de heup, waar het ongeval was ontstaan. De vader
zeide te hopen, dat deze pleegzoon lang behouden mocht blijven of roemrijk mocht
sterven en besloot met de woorden van vrome berusting; dit spreken was meer tot
God dan tot den hertog gericht. De hovelingen zwegen nu, omdat de hertog wat
verdiept scheen en even de tijd vergat; door dit zwijgen wachtten zij nu merkbaar.
Dan vroeg Karel nog vluchtig aan den ridder en aan den jongeling tezamen of zij
tevreden waren met de nieuwe bestemming van dezen laatste en hij hoorde slechts
de bekende klanken van het te verwachten
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
79
antwoord: - Bourgondië, - trouw, - eer, hij droeg een der hovelingen de zorg voor
deze twee gasten op, verwijderde zich dan met de heren, die hem gezelschap hielden
aan het ontbijt. Hij liet zich daarbij omtrent leven en lotgevallen van zijn onderdanen
inlichten, - geboorte en dood in de adellijke families, de gevolgen van
ziekte-epidemies in enkele van zijn steden. Hij betrachtte nauwlettendheid ook op
deze gunsten of ongunsten van God's bestuur in zijn landen.
Hij was daarna enige tijd alleen in zijn vertrekken om zich voor te bereiden op
een conferentie met zijn raadslieden. Hij bespeurde een grote stilte om zich, hij
spiedde even naar iets in de gedachtenwereld dat hem eigen zou zijn in deze stilte.
Vroomheid, geloof, verwachting, alles nu gevat in beelden van een zeilend vaartuig,
een Bourgondische banier, een ongeziene zee, - sensatie van verte en van Oostelijke
richting. Hij liet deze fantazie snel vervluchtigen.
Dan, uit eenzelfde instinct om te spieden, opende hij een deur. De stilte was
gebroken, bij de opening hoorde hij gerucht van lachen en praten uit een vertrek, dat
hij vanaf hier niet kon zien. Er klonken vrouwen- en mannenstemmen en een
luidruchtige stem was die van zijn nar, die het gezelschap bezighield. Een levendige
prater en lachlustige was ook de graaf Filippe Pot. Hij verstond niets, doch de open
luidruchtigheid was hem een waarborg, dat men zich vermaakte, zoals dit geoorloofd
was, -
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
80
misschien ten koste van zijn vijanden. Het trok hem niet aan zich onder de lachers
te begeven. Slechts een vleug van nieuwsgierigheid of argwaan had hem afgeleid,
hij sloot terstond de deur en overdacht zijn zaken.
Dat hij bezig was in Leuven een centraal gerechtshof op te richten 't welk de
rechtspraak in zijn landen onafhankelijk zou maken van Parijs, gaf hem voldoening.
Hij dacht ook nog even aan den jongen edelman de Lalain, hij zou zich vandaag nog
met hem bezig houden, hij had behoefte aan de gestaalde kracht van trouwe dienaars.
- Had hij deze in menigte? Vrede gaf meestal de schijn der dingen, oorlog gaf meer
de werkelijkheid van trouw en kracht en dat was zijn goede zijde, overdacht hij. - In
de mensen, die hij instinctief het stelligst vertrouwde, ontbrak meestal een goede
mate van intelligentie. Triest overdacht hij ook dat.
Hij stond in een vensternis, die hem een vergezicht bood door een open plek in
het park. Hij zag een jonge ruiter, die zich snel van zijn kasteel verwijderde en
herkende zijn bastaardbroeder Baduin. Hij was even verwonderd over wat hij meende
de dwaze onstuimigheid van zijn rit. De jongeling boeide hem door zijn bevallige
levenskracht; in hertog Filips' tijd was hij tot een verwenden losbol opgegroeid, Karel
gaf hem geen geld om zijn leven op loszinnige weelderige trant voort te zetten. Aan
het hof had men medelijden met hem, hij was een innemend en zorgeloos jongmens
en het nieuwe leven
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
81
moest hem hard vallen. Karel huisvestte hem nu hier te Hesdin, vroeg dikwijls zijn
gezelschap voor wandelingen of rijtochten in de bossen rondom, de jongeling leek
soms willig zich tot een verdienstelijk ridder te laten hervormen en Karel had de
illusie dat zijn zuivere koelheid, die wel enige genegenheid inhield, op den duur bij
den zwakken broeder genegenheid zou wekken. Sinds in zijn gemoed de eerzuchtige
dromen altijd overheersten, was hij nooit een sterk minnaar van een of ander mens,
doch hij was een dankbaar en hartstochtelijk aanvaarder van genegenheid en het leek
hem natuurlijk, dat deze van zwakker personen, zonder eigen groot maatschappelijk
doelwit, naar hem toe zou vloeien.
Hij overlegde die morgen met zijn raadslieden de staatszaken. Wat er bekend was
van Lodewijk's altijd ijverige, altijd gevaarlijke intrigues en van de onzekere toestand
in Engeland. De graaf Filippe Pot deelde bij dit overleg mee hoe Lodewijk zich
onlangs in een brief had beklaagd over de ondankbaarheid der Bourgondische
hertogen, die door Franse koningen tot macht gebracht, aan Frankrijk alles waren
verschuldigd en die, allen op hun beurt, steeds opstonden tegen hun souverein, als
waren zij heersers van een zelfstandige staat.
Met schamper hoongelach beantwoordde men deze meedeling. Karel zelf glimlachte
minachtend en keek lichtelijk onderzoekend naar het gezicht van den verteller, die
meer bijval wou genieten en met
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
82
pathos eraan herinnerde, hoe Lodewijk eens, arm en nederig den edelrnoedigen hertog
Filips in de armen viel, onuitsprekelijk dankbaar zich betuigend, als ware hij een
armzalige bedelaar. - Waarlijk, als bedelaar alleen was zijn uiterlijk gunstig aan een
respectabel hof, verklaarde een der heren grimmig.
‘Hij heeft graag Bourgondiërs aan zijn hof,’ merkte Karel op en het was stil na
die koele woorden; het levendig gezicht van den verteller trok in plooi van grimassen,
alsof hij zich nog bezig hield met koddige bijzonderheden van den koning, die hij
graag breeduit zou opdissen. Maar zijn blik trof die van den hertog niet, ofschoon
het niet duidelijk was dat hij diens ogen ontweek.
De aanwezige ridders, die trouwe Bourgondiërs waren, betreurden het sterk, dat
sommige edellieden zich door Lodewijk hadden laten omkopen om over te gaan naar
het Franse hof. Lodewijk ontving hen gastvrij, onderhield hen ruim, want hij stelde
het verraad zeer op prijs. Karel kende de gedachten van zijn raadslieden: bij een
plechtige vergadering van leden van het Gulden Vlies waren de meningen der ridders
openhartig genoeg uitgesproken. De gangbare verwijten: dat hij veeleisend was
tegenover allen en weinig scheutig tegenover zijn hovelingen en machtige onderdanen,
met gunsten verwend in Filips' tijd. De vleiers, die hem met schijnbaar rondborstige
genegenheid tegemoet kwamen, herkende hij licht aan 't gemis van dat kleine
onwillekeurige
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
83
trekje van protest, van getemperde tegenstand, die zich bij de meesten deed gelden.
Hij duldde deze beide soorten van ondergeschikten, ze behoorden bij zijn macht, hij
had ze bovendien altijd gekend, bij zijn volwassenheid langzamerhand onderkend,
- in de strenge vorm van zijn hofleven wilde hij ze alle beheersen.
Meer dan deze enge groepen, die hij voor een deel als onwankelbaar trouw kon
beschouwen, voor zijn omgang en samenwerking bestemd, doch met wie hij de
persoonlijke vriendschap, zowel van hun kant als van hem zelf ontbeerde, bleef hem,
door teleurstellingen heen, het volk: een vage grootheid in welker beleving alles
mogelijk was. Vijandschap, doodslag, als een machtige stad zich verzette.
Vriendschap, bewondering! Langs zijn weg, langs al zijn wegen, waren altijd de
vage gestalten uit het volk, de vele ogen die hem wensten te zien, omdat hij de vorst
was. - Soms waren er de ogen van lieden met verstand en talenten. De kunstenaars,
die muziek en schilderijen vervaardigden, de bezielden onder de priesters, de
uitleggers en opstellers van schrifturen. Ogen zonder tegenstand, zonder misleidende
vleierij, ogen die hem gaarne spiegelden en in welke hij een wereldverwachting las,
die overeenstemde met zijn eigen verwachting!
Toen de edellieden na de conferentie, die volop hun ernst en aandacht had gevergd,
en na het heengaan van den hertog, nog bij elkaar bleven, haalde de spraakzame
graaf Filippe Pot, die zijn geestigheden
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
84
had moeten beperken, zijn schade in en praatte druk en schertsend over gebeurtenissen
van de laatste tijd. Zo besprak hij ook de politiek. - Ha, ha, de koning van Frankrijk,
openlijk door hertog Karel verwenst! - ‘Wij Portugezen, zenden een bondgenoot,
die met onze vijanden heult, liefst naar de honderd duizend duivels der hel.’ - En
geen koning durfde zijn troon zo hoog richten als die te St. Omer, waar Karel deze
woorden had gesproken tot de Franse afgezanten, die spijtig en onverhoord aftrokken,
hun zak met listen, mooie voorstellen, ongeledigd, terug naar den koning, die heulde
met Warwick, Karel's vijand!
Het gezelschap was ten opzichte hiervan zwijgzaam, niet met dat toneel ingenomen.
Zij prezen Karel's overmoed niet, het was tegen de zede van eerbied voor den koning,
die altijd had gegolden, ook in vijandschap. Ze bepeinsden allen: zal deze nieuwe
koers winnen? - ‘De Franse koning is onze souverein’ maande stroef een der ridders.
De graaf Filippe Pot beaamde dit zeer geredelijk. - Prees hij dan niet zoëven de
overmoedige woorden van den hertog? - De graaf zei luchtig en glimlachend: ‘Ik
prees, naar ik geloof, altijd zijn vader en met heel mijn hart!’ En overwoog heimelijk
de vraag, zoals ook anderen van het gezelschap deden: als Lodewijk wint zal ik hem
dan kiezen tot meester?
In de middag ging de hertog uit voor een rijtoer; onder zijn geleide bevonden zich
zijn valet, Jean Vobrisset en de jonge edelman de Lalain. Hij had
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
85
ook gerekend op het gezelschap van zijn bastaardbroeder Baduin en hij was
teleurgesteld toen hij hoorde dat deze niet was teruggekeerd. Hij had hem de jongeling,
zijn nieuw bezit, willen vertonen en hem zijn sympathie en verheugdheid willen
meedelen. Deze nieuweling had een rustige en buitengewone kracht. Hij was schoon,
enigszins als een dier. Met Baduin tezamen, de zwakke, frivole, beminlijke, had hij
hem onder de rit willen waarnemen en hij voelde zich veronachtzaamd, nu hij zonder
hem moest uitrijden. Hij merkte hoe hij zich in de laatste tijd wat had gehecht aan
zijn meegaand gezelschap en hoe zulke gehechtheid hem op een middag als deze
deed slinken tot kinderlijke gevoeligheid; in dit besef reed hij de eerste minuten in
zich zelf gekeerd en snel voort, met zijn valet naast zich en op enige afstand gevolgd
door de andere geleiders. Dan herwon hij zijn koelheid en matigde zijn vaart. Jagers
zouden het spoor zoeken van een wild zwijn dat zich hier in de omtrek ophield, Josse
de Lalain hoopte het dier te kunnen doden en zo zijn bekwaamheid te tonen. Zij
waren gewapend met speer en bijl, evenals Jean Vobrisset; de hertog droeg enkel
een kort zwaard dat hem onder het rijden niet hinderde; hij wilde nu niet zelf
deelnemen aan de jacht en besprak met zijn valet, een vertrouwde, zijn politieke
zaken. Jean Vobrisset had dienst gedaan als boodschapper die belangrijke berichten
bracht en ontving van de naburige vorsten en had onlangs den Fransen prins Karel
gesproken,
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
86
die dong naar de hand van Maria van Bourgondië. De dienaar vertelde nu
ongedwongen, vrijpostig en onderdanig tegelijk: ‘Mademoiselle zegt, dat zij vrijheid
heeft van U om nog lang ongehuwd te blijven. Ze zegt dat niemand dan U daarover
te beschikken heeft!’
‘Mijn dochter heeft gelijk - dat het geen haast heeft’ antwoordde Karel terloops.
Hij was zeer tevreden over zijn dochter's woorden, doch de gedachte aan haar huwelijk
vervreemdde hem van haar. Toch zag hij zijn dynastie steeds met de consequenties
van haar huwelijk. Hij gewende zich aan de strenge noodzaak dat dit enig kind en
haar nageslacht de toekomstige heersers zouden worden die het zijne beërfden. - Het
zou dwaasheid zijn haar eenmaal niet te willen afstaan, daarom stond hij reeds lang
tevoren haar gezelschap altijd bijna geheel af aan anderen, aan een veilige wereld
weliswaar van uitgezochte vertrouwden. Hij zag haar soms en bij een gelegenheid
als nu luisterde hij gretig naar ongevraagde, toevallige inlichtingen. Het was pijn en
streling een verslag van de gewoonste woorden en handelingen van haar aan te horen
en de valet, die aanhankelijk genoeg was om ook het meest gewone gewichtig te
vinden, was voor hem een gewenst verteller.
Toen de hertog op dit punt voldaan was, - en hij rekte dit subtiel onderwerp niet
lang, - volgde hij de activiteit der anderen die de jacht voorbereidden. Hij zag de
jagers in de verte een voor hem on-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
87
zichtbaar wild drijven, het dier was blijkbaar gevonden. Hij begaf zich met den valet
die kant uit, naar een heuvel vanwaar hij de strijd in nabijheid hoopte te zien. Terzij
van zijn pad lag een gehucht, bij de boerenhutten stonden gedrongen gestalten der
inwoners, half schuil, half nieuwsgierig, zij hadden de kreten van de jagers gehoord
en bemerkten nu de nabijheid van den hertog. Ze verheugden zich dat ze nu allicht
verlost raakten van een ondier dat hun klein vee en hun oogst bedreigde. De hertog
peinsde in het voorbijgaan: God had deze schepsels laag geplaatst in lichtloze hutten,
hun onbeschermde zwakheid. - Doch in zijn nabijheid tierde het recht. - Het recht
was niet als een schoon koepelgebouw, een binnenst der kerk, waarin de mens rustig
en deemoedig kon omgaan. Het recht vormde zich, dreunend en groot, een stoer
bouwsel van manlijke strijd. - Het recht was nu nog zo ijl en zo schaars - en God
beminde de vaste greep, de volhardende overgave aan moed en arbeid. - God beminde
hem, doch die liefde was ook voelbaar als toornig drijven en ook als onlust van eigen
geest.
Hij zag, nadat hij de heuvel had bestegen, het opgejaagd zwijn dat spoedig naar
zijn kant vluchtte; Jean Vobrisset stond enige meters van zijn meester af, met zijn
speer gereed het dier uit diens nabijheid te houden. De jonge de Lalain rende het met
hartstocht na. Het zwijn zag den bewaker van den hertog, dreigend met zijn wapen
op het nauwe pad, het
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
88
keerde zich om, zijn aanvallers tegemoet nu. Het wachtte soms even, zag eindelijk
geen uitweg meer, rende dan in sterke woede op zijn voorste bedreiger af, wilde hem
in zijn vaart bespringen en ter aarde werpen. Doch Josse de Lalain ving de stoot op,
doorstak hem met snelle en behendige kracht.
De jagers, die kwamen toesnellen, juichten hem toe, de hertog met zijn valet reden
aan in kalme draf en de knaap werd door zijn heer hartelijk geprezen om zijn grote
behendigheid. Karel zag in zijn blauwe rustige ogen nu het geflikker van een woeste
vreugde, terwijl om zijn volle frisse mond nog een grijns van wellust trok. Hij
bevestigde het zware, bloedende beest met behulp van touw en riemen aan zijn rijdier;
sterk en bescheiden en zwijgend deed hij dit werk, nadat hij, nog onzeker in deze
nieuwe hoofsheid, de woorden van den hertog wat kort en stamelend had beantwoord.
De jagers keerden met hun buit rechtstreeks naar huis, de hertog nam met Jean
Vobisset een wijder weg. De koepel der blauwe lucht om de hoge, nog ijle
voorjaarsbomen, de natuurkerk waar een eentonig gekwetter van vroege vogels
vervloeide in groter stilte, deed bij den hertog ook de gedachte aan het jachttoneel
snel vervloeien, ofschoon de sterke stoot, de felle kracht van den jongen edelman
hem de voldoening hadden gegeven die hij van dezen nieuweling verwachtte. Bij
een tweesprong waar hij zijn pad koos, waarschuwde de valet of zijn heer nu de weg
niet te wijd nam, in aanmerking
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
89
genomen dat het bos in nabijheid van Hesdin zo dicht was en de avond reeds op
komst? - Moest hij niet bedenken dat er altijd kwade lieden waren, en hij te
onbeschermd thans in schemerdonker, met slechts één trouwe dienaar bij zich? De
hertog antwoordde schamper schertsend niet te geloven dat zijn bestemming was in
volle vrede in een bos om te komen. Dan bedacht hij dat de valet gelijk had, hij boog
even het hoofd en onder de blauwe koepel die God's licht uitstraalde trok hij heimelijk,
eerbiedig, zijn overmoedige woorden in, hij was op dat ogenblik een kinderlijk,
argeloos man.
Thuisgekomen vernam hij dat zijn broeder Baduin deze morgen wel gevlucht zou
zijn naar Frankrijk, omdat een hem zwaar compromitterende correspondentie was
verloren geraakt. Deze stukken, vervolgens in handen gespeeld van een Bourgondische
hoveling, die ze thans hier bij den hertog bracht, bewezen hoe hij betrokken was in
een complot 't welk ten doel had den hertog te vermoorden in de omtrek van Hesdin,
waar hij vaak zonder veel beschutting wandelde of reed.
De hertog werd zich even het somber gevaar bewust, dat hem bedreigd had van
de kant van een onverdacht en aangenaam metgezel. Hij stelde zich het tafreel van
de jacht deze middag nog eens voor ogen en het was in de scherpe bitterheid van
zijn hart als een verzachting, hij voelde nu intenser dan deze jongeling de Lalain de
wellust van de nauwe moordende daad tegenover een vijand. Snel be-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
90
dwong hij de herinnering aan de momenten van zijn misplaatste vriendschap. - Zijn
vader had dezen zoon bemind om zijn zwier en bevalligheid, en de zoon had den
milden, zwier-dragenden vader aangehangen! - Hoe afgronddiep ontzonk hem soms
het verleden! Doch het verraad, besloot hij bij zichzelf, had zijn hart (het instinctief
verslotene) nauwelijks geraakt. Hij stond ongedeerd en zijn bezinning was voorwaarts,
niet naar het verleden gericht.
De jonge edelman, Filippe de Commines, kwam terug uit Engeland, waar hij als
afgezant van hertog Karel aan koning Eduard een bezoek had gebracht; hij was reeds
een bereisd man. De zending die hij nu had uitgevoerd zou voorlopig niet veel
resultaat opleveren, hertog Karel zocht Eduard's bijstand tegen Frankrijk en Eduard
had thans, na schokkende en vermoeiende avonturen, zijn rust en veiligheid lief. Een
inval in Frankrijk om grondgebied dat Engeland vroeger bezat terug te winnen achtte
hij noodzakelijk, doch de genoegens van het hofleven zouden hém nog een paar jaar
vasthouden.
Commines hield zich onderweg in gedachte bezig met een voor hem gewichtiger
reis, die hij vóór deze laatste had gedaan: naar den koning van Frankrijk. Er trokken
veel boodschappers heen en weer tussen hertog Karel en den koning, nadat deze de
steden aan de Somme, dit twistpunt tussen Bourgondië en Frankrijk, onverwacht,
bij vredestijd, weer had in-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
91
gepalmd met behulp van Karel's vazal, den graaf Filippe Pot, die naar Lodewijk
overliep. Karel bezat op dat moment en in de eerste tijd daarna geen leger, voldoende
om een strijd met den koning door te zetten, hij was genoodzaakt geweest, na de
eerste troebelen van deze nieuwe periode, een wapenstilstand met den koning te
sluiten, had zich echter zo spoedig mogelijk strijdkrachten verzameld, waarmee hij
lag in de buurt van Atrecht.
De koning had Commines ontvangen als een oud vriend, hij herdacht dankbaar
de omzichtige raad van deze indertijd te Peronne en in het gesprek was hij uiterst
beminnelijk; het was voor hen beide een aangenaam tezamentreffen geweest. Hoe
juist oordeelde Lodewijk dat hij in hem een bekwaam dienaar van zijn vijand zag,
maar daarom in 't geheel geen tegenstander! Naïef vertrouwelijk kon deze koning
zijn, evenals hertog Karel, het was wonderlijk de overeenkomst op te merken bij
deze contrasterende figuren. Bezeten van wilskracht waren zij beide.
De koning had hem met beminlijke glimlach meegedeeld hoe het hem eigenlijk
berouwde de steden te hebben ingenomen, ofschoon hij zich dit grote belang van
Frankrijk altijd zeer ter harte nam, doch de sluwe, onbetrouwbare konstabel Sainct
Paul had hem wijsgemaakt dat de Vlaamse steden op het punt stonden in opstand te
geraken, en nu dit niet zo bleek te zijn, had hij zich de vijandelijkheden met zijn
broeder van Bourgondië (hij noemde Karel
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
92
soms zo tengevolge van diens kinder-huwelijk met zijn zuster) liever bespaard.
Over Vlaamse steden, die Lodewijk uit zijn verbanningstijd goed kende, hadden
ze voorts een poosje gepraat en Commines had verteld van de laatste onenigheden
die er voorgevallen waren tussen hertog Karel en deze steden. Karel eiste, na het
gebeurde met de Sommesteden, nu hij vond dat hij evenals de koning van Frankrijk
over een staand leger moest kunnen beschikken, ofschoon de Bourgondische hertogen
dit niet eerder hadden bezeten, van de rijke Vlaamse steden een ruime hulp in
manschappen of in geld, of beide. Het eerste antwoord van Vlaanderen kwam traag,
de burgers waren niet zeer bereidwillig. Daarop had Karel een brief geschreven
waarin hij zich bitter beklaagde over hun koelheid, hij was zelfs geëindigd met het
aanbod dat de Vlaamse steden voortaan zichzelf zouden regeren, zouden leven buiten
hem, die tot dusver vaak in wind en regen, in lange vermoeiende dagen, rusteloos
optrok voor de verdediging en grootheid van het rijk, - dat gold bovenal: van
Vlaanderen. Wel, zij zouden van elkaar kunnen afzien. Vlaanderen onbeschermd,
met alleen zijn rijkdom en zijn kunde en hij met alleen zijn armer, trouwer landen,
-waarlijk, hij zou 't niet zijn die 't meest te betreuren had bij die scheiding....
De koning glimlachte, koddig verbaasd en geamuseerd door 't verslag van deze
brief en Commines deed hem weten, hoe de hertog inderdaad dit ver-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
93
toorn aanbod ernstig gemeend had. Ondanks zijn grote eerzucht leek het hem een
ogenblik aanlokkelijk afstand te doen van grote macht en plannen, en zich terug te
trekken als een onbeduidend vorst, - een dapper Bourgondisch ridder, zonder veel
meer. Commines had zich onder dit vertellen een weinig opgewonden om den koning
uit te leggen hoe de hertog de woorden in die brief wel gekozen en overwogen had,
- alsof het mogelijk was dat dit ongerijmde voorstel zich zou verwerkelijken, waarlijk, hij was de enige geweest die zich de zaak even had gerealiseerd; - noch de
Vlaamse steden, noch Karel's raadslieden hadden het als iets anders beschouwd dan
als een scherpe aansporing om te offeren. En zo was het beantwoord: de steden waren
door de schrik offervaardiger geworden en het incident was voorbijgegaan.
De koning, steeds beminlijk, had na dit verslag gevraagd: ‘U voelt veel
bewondering voor mijn broeder van Bourgóndië?’ Haastig had Commines
geantwoord: ‘Majesteit, ik bewonderde hem eenmaal zeer!’ Levendig en met zijn
doordringende glimlach had Lodewijk verklaard: ‘Zo deed ik ook! -Werkelijk, ik
deed het!’
En Commines was niet zo dwaas geweest dit te geloven, hij voelde de indringende,
toch welwillende spotternij van den koning tegenover hem, eenmaal idealistisch
jongeling, en hij aanvaardde die spotternij. En aan het eind van hun aangenaam
onderhoud had de koning hem gevraagd of hij van hem
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
94
de bezitting Argenton wilde aannemen. Bijna werktuigelijk en terstond had Commines
geantwoord dat hij deze gunst gaarne aannam. Hij had zich geen tijd gegund, eer hij
antwoordde, over het voor en tegen hiervan na te denken, want hij wist hoe gevaarlijk
het zou geweest zijn deze schenking op dit ogenblik, terwijl hij zich volkomen in de
macht van zijn weldoener bevond, te weigeren. Hij zou misschien spoorloos
verdwijnen en zijn heer van Bourgondië zou daarna vergeefs trachten hem terug te
kopen uit gevangenschap, zoals hij beloofd had te zullen doen bij een vorige
gevaarlijke onderneming, waartoe hij hem tijdens de Engelse troebelen uitzond. Dus
stemde Commines toe zonder bedenken en dacht later na. De koning zei bij het
afscheid: ‘Ik zal het hierbij niet laten, want zo ik U reeds waardeer in dienst van mijn
broeder van Bourgondië, ik zou U nog meer waarderen in mijn eigen dienst, ik geloof,
wij zouden goede vrienden kunnen zijn. Maar ik wil U niet overhaasten....’ Commines,
de hoveling, boog diep en betuigde zijn aanhankelijkheid; hij nam geen besluit en
was ook nu nog besluiteloos. Dat hij een belangrijke gift van den Franschen koning
had aangenomen kon aan het hof van den hertog groot wantrouwen tegen hem
verwekken, doch voorlopig wist nog niemand daarvan en hij kon altijd nog belijden,
dat hij uit list of noodzaak die gift had aanvaard. Koning Lodewijk was er zeker van
dat hij tot hem zou komen, hij was een huiveringwekkend scherpzinnig man....
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
95
Nadat Commines het legerkamp der Bourgondiërs had bereikt, trof hij den hertog
aan in gezelschap van enige heren en hij mocht verslag uitbrengen ten gehore van
allen.
Het bericht dat koning Eduard liever in gezelschap van dames en bij feestgelagen
uitrustte van zijn overwinning op de Lancasters inplaats van spoedig bereid te zijn
het oud bezit in Frankrijk te heroveren, werd met honende spotternijen ontvangen,
men behoef de den hertog hierbij niet te ontzien daar men wist dat hij noch van de
Yorksche partij in 't algemeen, noch van Eduard zelf hield, ofschoon hij hem
pasgeleden noodgedwongen had bijgestaan met schepen en manschappen om vanuit
zijn vluchtplaats Holland zijn verloren troon te herwinnen. Commines vertelde nu
als een grappige bijzonderheid hoe de burgers van Londen, dadelijk na Eduard's
komst in 't land, zijn partij hadden gekozen omdat hij grote schulden had bij velen
hunner en men alleen op betaling kon hopen als hij opnieuw overwinnaar en koning
zou zijn.
‘Het is waar, God is met de armen,’ verklaarde een arm, clownachtig ridder na
een algemeen gelach.
De hertog zei, eveneens schertsend, doch snel en scherp:‘Wee dan mijn Vlaamse
steden!’ Vroeg daarop ernstiger, enigszins uitdagend aan den ridder: ‘Maar waarom
zou God met de armen zijn?’ De ridder antwoordde, quasi ernstig in zijn clownrol:
‘Dat vraagstuk houdt mijn hoofd juist bezig, hoogheid.’
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
96
‘Geef liever geen antwoord als 't niet onmiddellijk uit uw brein komt,’ zei de hertog
koel.
‘Jawel, hoogheid, maar zulk een onmiddellijke vonk is te gevaarlijk. Als God met
de armen is....’
‘Wee dan de rijke ingezetenen van mijn steden, die ons geen goed leger gunden’
onderbrak hem de hertog, in halsstarrig herhalen, om het effect te verijdelen van wat
hij wel raden kon dat de ander wou laten volgen.
‘En wee dan den rijkste der vorsten van Europa,’ voleindde de ridder zijn scherts.
‘Welnu, God is niet met de armen. Hij geeft om armoede noch rijkdom.’ Met deze
stroef gesproken woorden sloot de hertog het gesprek af over den Engelsen koning
en de meedelingen van Commines. Het gezelschap bleef opgewekt bijeen, men was
vervuld van vechtlust en avonturendrang. De Bretons stonden gereed mee te vechten,
om den hertog van Guienne, wiens bezit reeds voor een deel door koning Lodewijk
was ingepalmd, in zijn rechten te herstellen. De hertog van Guienne zelf was een
weinig ziek, zei men.
Het streven van den hertog van Bourgondië was aan allen bekend. Hij had
kortgeleden luimig verklaard dat hij vijf of zes koningen van Frankrijk wenste inplaats
van één.
Toen hij zich na enige tijd terugtrok nam hij Commines mee naar zijn appartement
en liet hem nauwkeuriger vertellen van zijn reis. Van zijn kant vertelde de hertog
hem zijn vredesonderhandeling met
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
97
koning Lodewijk. Hij had den ridder Simon de Quincey naar Frankrijk gestuurd met
de opdracht de voorstellen van den koning, die inhielden dat de hertog de steden aan
de Somme terug zou ontvangen en vrije beschikking zou krijgen over de goederen
en de personen van twee belangrijke vijanden: de graaf van Nevers en die van Sainct
Paul, terwijl hij daartegenover Lodewijk de vrije hand moest laten in diens kwesties
met de hertogen van Bretagne en Guienne, aan te nemen. In gezelschap van Simon
de Quincey bevond zich een dienstman van den hertog, die hem, nadat hij bij den
koning was geweest en zich op weg bevond naar Bretagne, een brief moest geven
voor den hertog van Bretagne, inhoudende het bericht, dat de hertog van Bourgondië
de vriend en bondgenoot bleef van hem en van den hertog van Guienne.
Zodra hij de steden weer in zijn bezit had zou hij ook aan koning Lodewijk doen
weten dat zijn bondgenootschap met Bretagne en Guienne bleef bestaan, dat hij van
zijn kant dus ook geen aanspraak maakte op de goederen en personen van zijn twee
vijanden en dat hij zich gerechtigd had geacht zijn steden door list terug te winnen,
daar de koning ze zelf in volle vredestijd had veroverd.
Hij wilde niet dat de Quincey, wanneer hij met den koning sprak, reeds het
volledige plan zou weten, daarom had hij zijn schikking aldus gemaakt.
‘Want er zijn mensen die niet kunnen huichelen,’ verklaarde de hertog, terwijl hij
zinnend naar zijn
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
98
hoorder keek. Hij had er prijs op gesteld dat deze verstandige jonge man, dien hij
reeds zoveel in staatszaken had geraadpleegd en wiens goed beleid in
onderhandelingen hij gaarne benutte, zijn handelwijze en bedoeling nu zou waarderen.
Commines deed hem hoffelijk bescheid, doch hij leek terneergeslagen en
ondoorgrondelijk. Op de laatste opmerking van den hertog antwoordde hij ongewoon
heftig: ‘Dat zijn onnozelen, Hoogheid.’
De hertog was in een verdraagzame stemming, nu hij zich gesteund voelde door
zijn beslissingen, die er toe moesten leiden dat hij spoedig, geholpen door de Bretons,
zijn vete met Lodewijk zou kunnen uitstrijden. Hij antwoordde, terwijl hij steeds
zinnend naar zijn hoorder keek: ‘Ik ben intussen blij als ik bemerk dat ik onderdanen
van dat slag heb. Maar 't is natuurlijk goed voor een vorst dat hij ook anderen in zijn
dienst heeft en hijzelf kan niet altijd oprecht zijn. - Maar hoe hopeloos is het als een
mens niets anders meer kan dan huichelen!’ Glimlachend vervolgde hij: ‘Van dat
soort zijn wij geen van beide, daarvoor was mij uw heftigheid borg. - Want was het
niet gevaarlijk oprecht te insinueren dat een deel van mijn ridders onnozelen zouden
zijn?’ Commines antwoordde: ‘Ik zal het intrekken, Hoogheid. Vechtlust is niet mijn
kracht - en hoe haat ik onnodige vechtpartijen!’
De hertog hoonlachte even en zweeg onvoldaan, doch hij ontsloeg Commines nog
niet uit zijn bijzijn. Deze dienaar zou hoger klimmen in zijn gunst als
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
99
hij vuriger was en met graagte de heldhaftigheid van de Bourgondiërs prees. Eens
toch was hij anders geweest en de hertog gaf nu nog niet op verder in zijn gedachten
door te dringen. Het gerucht van het gezelschap, dat zij pas hadden verlaten was in
de verte hoorbaar. Karel zei goedmoedig: ‘Ik vergat, dat ge zo juist van een eentonige
reis komt en ik wil u enige ontspanning niet misgunnen. Als ge daarbij wenst te zijn,’
wijzend in de richting van het geluid, ‘ontsla ik u....’
Commines antwoordde gehoorzaam: ‘Ik zal gaan, Hoogheid, maar ik heb daar
geen vrienden.’ Want zij die in dat gezelschap 't meest het woord voerden waren
ruwe krijgslui, vol aandacht voor oorlogsbedrijf, en zulk gezelschap trok niet hem,
die de vriend wou zijn van vorsten en fijnzinnige diplomaten.
De hertog wenkte hem nog te blijven. Hij bracht het gesprek weer op den Engelsen
koning en vertelde schertsend hoe trots zijn vrouw was op dezen broer. En had
Commines niet getuigd, toen hij hem voor het eerst zag op zijn vlucht in Holland,
dat hij nog nooit een zo schoon man had gezien? Bovendien was hij onmiskenbaar
dapper en naar het scheen een goed veldheer: zijn veldslagen had hij tot nog toe alle
gewonnen. En nu, weer terug hier, scheen Commines gedrukt. - Was het soms dat
koning Eduard en zijn hof, waar gezelligheid en vermaak tierden, hem begeerlijker
leken dan deze omgeving, die soberheid en activiteit vergden?
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
100
In Commines, de diplomaat, groeide een glimlach, die hij echter bedwong tot
nauwelijks een glimp daarvan. De hertog wilde weten en hij was een haastig en naïef
zoeker naar iemand's verborgenheden. En hij, Commines, was in deze omgeving nog
een te bewogen man, zodat hij den hertog een tweestrijd te vermoeden gaf, die hij
tot geen prijs kon openbaren. Toch kon hij in het antwoord, nu van hem verlangd,
ernstig en oprecht zijn, hij wenste dat zelfs. Hij stemde toe wat de hertog van koning
Eduard beweerde en zei vervolgens met bedaarde nadruk: ‘Hoogheid, ik vergat niet
hoe deze koning, zorgeloos en blind, zich door Warwick liet overvallen, hoe hij uw
waarschuwing in de wind sloeg en er mee spotte toen uw vloot terechtertijd gereed
lag het leger van Warwick te keren. - Door uw hulp heeft hij zich nu kunnen herstellen,
weliswaar mee door zijn dapperheid en veldheerschap. Maar ik zou nooit wensen
dezen vorst inplaats van u te dienen.’
Deze aangename, sussende woorden vervloeiden in zwijgen, de hertog tuurde
nadenkend voor zich. Dan zei hij kortaf: ‘De storm verdreef mijn schepen, terechtertijd voor Warwick.’
Commines boog licht het hoofd, om toe te stemmen en noemde de macht Gods
vaak onhelder voor mensen. Het gesprek liep ten einde, de hertog ontsloeg hem en
reed uit met klein gevolg om de paraatheid van zijn leger te zien. Commines bleef
met zijn tweestrijd achter. Hij was er zeker van dat de her-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
101
tog niets vermoedde van zijn voorkeur voor een ander vorst, hoewel er toch reeds
ontevredenen uit zijn land naar Frankrijk waren overgelopen. Gelukkig voor hem,
want die verdenking zou dodelijk zijn. Maar de hertog achtte hem, en dus kon hij
niet tegelijk iets van hem denken dat verachtelijk was in zijn ogen. Deze verachting,
die nog niet bestond, doch die in volle hevigheid ontstaan zou als hij overging naar
Lodewijk, beschouwde Commines als een hoogmoedige dwaasheid. Hij beredeneerde
voorzich dat hij geen verrader was als hij den hertog voor den koning verliet, want
de hertog was zelf een leenman van den koning. Doch het drukte hem zich door die
verachting vervolgd te weten als hij naar Frankrijk trok. - Zijn leven rekende hij daar
ginds veiliger en zijn toekomst groter, want Lodewijk was meer bevreesd
hooggewaardeerde dienaren te verliezen dan Karel en stelde ze dus minder aan
gevaren bloot en Lodewijk kende de waarde van de mateloze stoffelijke beloning!
Commines weifelde nog het vertrouwen dat de hertog in hem stelde te schenden. Hij
kon dit vertrouwen nog waard zijn, - hij was het soms nog bijna waard.
Simon de Quincey werd lang opgehouden aan het Franse hof; de hertog van
Bourgondië wachtte met ongeduld welke listigheid de Franse koning nog zou
aanwenden tegen zijn eigen listige bedoelingen in. Onderwijl kwam het bericht dat
de hertog van Guienne was gestorven en tegelijk verspreidde zich
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
102
het gerucht dat de koning dien broer zou hebben laten vergiftigen. Een monnik zou
dit op last van den koning hebben gedaan; deze monnik was bij den hertog van
Guienne tijdens zijn ziekte en dood, hij moest al die weken hebben gewerkt met een
langzaam vergif; nu er vermoedens ontstonden, was hij gevlucht.
Men geloofde algemeen dit gerucht, omdat de dood van dezen broer den koning
zozeer van pas kwam en omdat men hem tot zulk een daad in staat achtte. De koning
erfde het hertogdom Guienne en maakte gebruik van de weifelende houding van
Bretagne, waar men voor Karel van Guienne had willen strijden en nu niet wist hoe
te zullen handelen, door een invloedrijk raadsman van den hertog van Guienne, den
edelman de l'Escun, die zich na de dood van zijn meester in Bretagne bevond en ook
op den zwakken hertog van Bretagne veel invloed had, met grote gunsten om te
kopen, zodat hij zich heimelijk met den koning verbond. De koning zond Simon de
Quincey onverrichterzake terug naar den hertog van Bourgondië, met wien hij nu
geen schikkingen meer wenste te maken aangaande de steden aan de Somme.
Het leger der Bourgondiërs stond nu alleen tegenover de Fransen, het was geen
macht die Frankrijk kon breken, maar het was een gevaarlijk sterk instrument in de
hand van een gevaarlijk vertoornd man. Het was hertog Karel niet mogelijk de steden
die de koning hem had ontfutseld terug te nemen,
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
103
evenmin gelukte het hem de belangrijke stad Beauvais in te nemen, doch in zijn strijd
in Noord-Frankrijk werden steden geplunderd, landen verbrand, er werd gemoord
en vernield: dat alles om wraak te nemen, het land afbreuk te doen, den koning te
treffen, van wien men moest aannemen dat hij alle list overtroefd had met een
eenvoudige misdaad, een profijtelijke broedermoord.
Commines bleef niet tot het einde van deze veldtocht bij den hertog. Zijn listige
geest, met de grage glimlach, was de hevigheid en de ernst van dit fatale leven-in-strijd
moe. Hij hoorde de inblazing van een vertrouwde stem: bedenk, God is met de
nederigen van hart. Uw heer is een hoogmoedig vazal, die zijn koning wil trotseren!
Hij bedacht: zwaar van zonden leefden alle mensen en de vorsten met hun macht
en willekeur waren zwaarder beladen dan gewone stervelingen. En de koning was
nederig, de hertog hoogmoedig. Hij geloofde in het koninkrijk Frankrijk: hoe taai
en vast stond het geplant, met zijn buigbaren koning. Het koninkrijk Bourgondië? 't
Leek hem nu een grimmige en hatelijke droom. Hij vluchtte in de nacht uit het
Bourgondisch legerkamp, een leven van eer en welvaart in Frankrijk tegemoet.
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
104
IV
Karel's herinnering was dof, alsof het fel licht van de dag hem de voorstellingen in
zijn brein verblindde. In Brussel, in zijn statiezaal, was hij tezamen met vorsten en
afgezanten van vorsten, benevens zijn eigen gevolg. In deze schitterende, bevriende
kring, omgaf hem de eer en de bewondering, die hij voor zijn positie behoefde.
Hij was een machtig vorst en zou nog machtiger worden. Onder de aanwezigen
bevond zich de aartshertog Sigismund, die hem uit geldverlegenheid grondgebied
had verpand in 1469 en die voor hem onderhandelde met den keizer om zijn
koningschap voor te bereiden. Zijn oorlog met Frankrijk was geeindigd, de koning
had ondanks zijn gelukte list ontzag voor de krachtsontwikkeling waartoe hij in staat
bleek en zou niet licht weer zijn handen strekken naar Bourgondisch bezit. Hij was
heer van Gelderland geworden; in zijn steden leefden gehoorzame onderdanen en
een sterk leger stond tot zijn beschikking.
Tegenover de jongeren was hij een volgroeide, een brede en vaste gestalte die het
wankele der jeugd had overwonnen, tegenover de ouderen een nog volkomen
veerkrachtig man, gericht naar de toekomst, schichtig ver van bejaarde rustigheid.
In zijn herinnering grijnsde de ervaring. Doch hij ademde hier de atmosfeer, die
hing om de troon en die atmosfeer was vol van zijn trotse wensen. Hier
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
105
was de Paltsgraaf, reeds jaren met hem bevriend, die hem manschappen had geleend
voor zijn veldtochten en die op zijn hulp rekende voor zijn belangen in Duitsland.
In zijn houding was de zekerheid der verwachting, want Karel werd aan zijn vrienden
niet ontrouw. De jongere ridders hadden zich ijverig en ernstig toegelegd op geharde
strijd, naar hun aard of om carrière te maken; hun geest was opzichtig getooid met
zijn idealen. Er waren hier hoge prelaten en de weeldezuchtigen onder hen moesten
toch hun taak voortdurend in gedachte houden: zij wisten dat de hertog hun elk
ogenblik rekenschap kon vragen van hun plichten. De kerk moest bloeien met de
zorgvuldig gekweekte bloemen der devotie; het onkruid van drieste wellustigheid
dat die bloemen dreigde te verstikken moest streng worden gewied.
Een bezielde jonge priester, die van nature afgewend stond van het frivole leven,
trof in dit bijzijn even de ogen van den hertog met een blik van blijde genegenheid.
Karel had hem openlijk zijn gunst verleend, doch keek van terzijde nu onmerkbaar
vorsend naar hem. - Merkte deze vrome in zijn nabijheid niet de sombere atmosfeer
van het bloed? - Handen, die nooit een moordwerktuig hadden gedragen werden naar
hem uitgestrekt om hem te zegenen!
Hij zag vage omtrekken van slachtoffers, die onlangs bloedend, stervend vielen
bij de aanval van zijn krijgsvolk. - Het was geen wonder dat hun
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
106
gezichten hem zoo spookachtig vertrokken van angst en haat verschenen, zij hadden
gevochten voor Lodewijk den moordenaar! - Er waren door de zijnen ook onnozelen
vermoord, hij had zijn soldaten gezien: moordenaars in die verwoedheid; hun bonkige
sterke lichamen vol sappen van den duivel, uitbarstend over weerloos volk. Hij haatte
dat sterke, broeiende leven, terstond uitslaande in duivelswerk. Hij wist het aanwezig
in de meeste der krachtige mannen om hem heen: zijn vechters, de ridders. In hem
broeide de heftigheid van de haat en van de wil, doch die wellust tegenover zwakheid
niet, hij was een eenling.
Nu mat hij met de hartstocht van zijn meesterschap gierig hun kracht en wel voelde
hij zich met wellust gedragen door die kracht. Zij aanvaardden hem nu als dengene
die hun leven leidde. Roemvol noemden ze zijn strijd, de veldtochten die zij met
hem hadden doorgemaakt. - Oho, maar dat was niet aldoor zo geweest, het was niet
zo in de momenten van sombere tegenslag bij die strijd in Frankrijk. Hij zag de
brandende, poort van Beauvais, die zo tartend lang zijn vlammen behield dat zijn
aanval te laat kwam, mislukte. Folterende mislukkig, - en zijn bevelhebbers
murmureerden, en misprezen hem toen. - Men werd altijd misprezen als men faalde,
om het even hoe. Een episode, voorbij thans. Een herinnering, die niemand oprakelde,
die hij van niemand zou dulden, niet kon dulden - dan van zichzelf. Hij bedroog
zichzelf niet, hij was oprecht
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
107
tegenover zichzelf en tegenover God.
Met den gunsteling-priester sprak hij nu even afzijds van de anderen. Deze priester
zou hem en zijn leger vergezellen naar Duitsland, waarheen hij spoedig wilde
vertrekken om den keizer te ontmoeten. Hij wilde ook naar Lotharingen, Elzas en
Bourgondië gaan, om overal zaken te regelen en zijn gezag te versterken. Hij zei
tegen den priester dat hij aan een vreedzaam slagen van deze zending niet geloofde,
ofschoon Sigismund en de keizer voor zijn doeleinden gewonnen schenen. Hij merkte
hoe de priester gemakkelijk zijn meningen deelde: hij had een zachte glimlach en
veel moed. - Deze priester had toch ook reeds ter dood veroordeelden bijgestaan in
hun laatste ogenblikken en hen zien sterven, hij was reeds een ervaren man ondanks
zijn jeugd, bedacht de hertog koel. - Hij was van geringe afkomst, opgerezen nu uit
veel druk van armoede.
Toen na enige tijd het schitterend gezelschap in de zaal was geslonken, de hoge
gasten waren vertrokken en alleen de officieren van het huis, de pages, benevens nog
enkele ridders en prelaten waren overgebleven, luisterde de hertog naar de voorlezing
van een wijdlopig hoofdstuk uit een kroniek. Hij kende het, doch achtte het nuttig
aandacht te besteden, om de aandacht der jongeren voor een strijdverheerlijkend,
eentonig relaas levendig te houden. Daar hij zijn tijd gaarne economisch indeelde,
gaf hij onderwijl een schilder, die bezig
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
108
was aan een portret van hem, gelegenheid met dit werk te vorderen.
Terwijl hij luisterde ontstemde het verhaal hem even, want in dit geschrift meende
hij het onvrije woord te horen van den dienaar, die op bevel prees en misprees. Hij
was een vorst en beminde vrijheid, - beminde zeer natuurlijk ook dienaars; in die
tweespalt gaf hij zich gauw gewonnen aan de conventie, die meebracht dat dienaars
niet hun eigen woord spraken. Hij zag onder zijn jongere ridders Josse de Lalain, die
ijverig, zonder tweespalt, luisterde. Deze had hem in zijn veldtochten trouw gediend,
zoals hij van hem verwachtte. Hij had in Frankrijk gretig de woede van zijn meester
in zich opgenomen, niet anders dan velen, doch de hertog lette soms in 't bijzonder
op hem en had hem een keer weggetrokken van een stervende. ‘Een priester’ had hij
bevolen, 't geen hijzelf onzinnig vond in die woestheid en veelheid van slachtoffers.
Josse had ijverig om een priester gezocht.
In een stemming van spiedende onrust had hij later eens verholen geluisterd naar
een twist van krijgslieden in het legerkamp, waarbij Josse de Lalain was betrokken.
Niemand vermoedde zijn aanwezigheid. Josse twistte toen uit aanhankelijkheid tot
hem; deze aanhankelijkheid was blijkens de twistredenen absoluut. Het was
aangenaam-rustig voor den hertog, deze jonge edelman nu kritiekloos aandachtig te
zien luisteren. Hierbij waren zijn ogen glansloos, hij schikte zich eigenlijk slechts in
dit in-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
109
tellectuële spel. De hertog had in zijn ogen enkele keren de fonkeling weergezien
die hem trof op de eerste dag van zijn kennismaking met hem, bij de strijd met het
wild. - Als hij zegevierde over een vijand (hij was een die steeds in wonderlijke
onbewustheid naliet het gelaat van een vijand te zien). En ook was er soms die
uitdrukking als hij aanwezig was bij een rechtspraak van zijn heer. Ook dit was een
strijd: als de hertog in een zaak, die zijn particuliere zitting bereikte het recht doorzette
zonder aanzien des persoons en de druk ophief die een machtige uitoefende op een
arme.
Het gepeins van den hertog leidde zijn herinnering naar de klacht van een
landbouwer in Frankrijk die, omdat zijn oogst vernield was, de belasting aan den
koning niet op zou kunnen brengen. Hij had dezen landbouwer geld geschonken uit
medelijden, terwijl honderden anderen door zijn krijgsbedrijf van alles beroofd
werden. Schamper en grimmig dacht hij nu: welk een manifestatie! Heftiger werd
zijn gepeins: hij gaf tenslotte om dankbaarheid noch om vervloeking van mensen.
In het meest woeste moment van de strijd had hij 't gewaagd God's altaar te naderen.
- In een kleine stad, waar de slachting, door zijn volk bedreven, hem ontstelde toen
hij er binnen reed. Hij liet terstond eindigen, doch zijn eigen woede had het krijgsvolk
tot deze daad aangezet: nu dwong hij zijn houding zo te zijn dat hij dit eigene niet
verloochende. - Zijn woede, - klein en getemperd nochtans, in verhouding tot
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
110
God's toorn, die over de wereld lag! - Bloed vloeide tot in de kerk; hij maakte het
kruisteeken terwijl hij de kerk betrad.
Apart van het luisterend gezelschap, dichter bij hem en den bezigen schilder, stond
de priester. Zijn stemming was van een ongestoorde vroomheid, zijn godsvrucht was
hem elk ogenblik meer dan een werelds geschrift. Hij stond stil tevreden, gekleed in
een nieuwe mantel van zwart laken; voor de eerste maal in zijn leven was zijn uiterlijk
zo onberispelijk. Hij verheugde zich. Hij was niet bang voor de dood en vervuld van
reinigende hartstocht voor Christus en Maria.
Het hoofdstuk der kroniek over de Franse vorsten en ridders liep naar het einde.
De hertog vleide zich met een snelle, vluchtige vreugde dat zijn kansen groter en
zeldzamer waren dan van deze dapperen. Vechten, - en sneuvelen van velen, was
hoofdzaak van heel dit bestaan, de kroniekschrijvers hadden gelijk eentonig aandacht
daarvoor te vragen. Hunkerend naar nieuwe beleefnis, wilde hij het oude in zijn
waarde eerbiedigen.
Hij beraadslaagde kort daarna in Gent met de edelen en burgers die er het bestuur
vormden. De gezichten der Gentenaars waren welwillend en ondoordringbaar, hun
woorden werden voorzichtig gekozen. Zij waren voor 't merendeel koel en gevaarlijk;
de hertog in deze vervreemde stad moest zich even bewust maken hoe 't kwam dat
zij allen
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
111
toch hem vreesden, meer dan hij hen. En dan: hoe zij het verdroegen met hem in
vrees te leven! Want hij wist hun kracht wel, een kracht die, als het nijpte, gekromd
kon staan tot een stalen schild om hun rijkdom en zelfstandigheid. - Al hun vlees
kon tot kracht worden als hun strijdwoede ontwaakte. En die sterken (midden de
kleurlozen en weifelmoedigen) waren zijn haters, doch een glorie uit het verleden
beschermde hem: hij was graaf van Vlaanderen. Daarom leefde hun haat slechts als
een latente smeuling bij zijn uittartende heerszucht, daarom was hij veilig in hun
midden. Hij vleide zich er even mee, als met een oud zoet liedje van volksmin. Zij
hadden zich door hem tot onderdanige manieren laten dwingen, - hoe verdroot hem
dit klein resultaat, dat deze sterke, bewonderde stad tegenover hem deed worden tot
een log, lijdelijk figuur!
Hij kon noch wilde de toon treffen die hun harten verwachtten - Of eigenlijk van
hem niet meer, doch misschien nog van een denkbeeldigen graaf van Vlaanderen. Rijk in hun midden, goedmoedig en zwak van vlees in 't weelderig vertier. Een
vechter, - als een vijand Vlaanderen binnendrong, - eer niet. - Wonderlijke stad, die
een koning waard was, maar die als een zwaar, wellustig snurker te bed lag, van zijn
tijd niet wist, geen koning begeerde! Een groot christenrijk? Maar rijk Vlaanderen
wenste geen eenheid met arme, onbekende gebieden vol woestenij, ergens in
Duitsland, waarop de hertog, na de strijd in Frankrijk, de aandacht had
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
112
gevestigd. Zijn onderdanen erkenden gedwongen, dat hij ook voor de toekomst een
gereed leger nodig had, en dit huurleger van vreemden, dat de Vlaamse steden
grotendeels bekostigen om zelf vrij van krijgsdienst te blijven, hadden ze liefst buiten
hun land, - in zover voelden zij sympathie voor zijn plan ermee naar Duitsland te
trekken.
Over zaken binnenslands beraadslaagde hij nu met de Gentenaars. Ofschoon zijn
aandacht zo sterk op wijder grenzen gericht was, liet hij toch niet af van de kwesties
hier. Hij was een onvermoeid man en troostte zich moeizame berekeningen tezamen
met zijn mee-vergader den; zijn regeren moest steeds werkelijkheid zijn.
Rusteloos lokten hem deze wereldse, zelfbewuste burgers tot strijd, - zij leken
hem soms van massiever gehalte dan hij, - een laat geborene voelde hij zich soms in
hun midden, (zij het een vorstelijke) zij droegen in hun trekken de geschiedenis van
dit land Vlaanderen, waarvan het schoon bezit hem altijd weer hief tot een nevel van
eerzucht. Zij boeiden zijn aandacht sterker (zij het tot haat) dan de meer volgzame
onderdanen der andere provincies.
Aan het eind van de zitting, nadat alles wat hij belangrijk achtte behandeld was,
week hij plotseling af van de nuchtere overleggingen en vroeg met grillige nadruk:
‘Hoe komt het dat een arm priester, die God meer van nabij kent dan wij allen, omdat
hij niet door het goud van hem verwijderd is, geen vrees kent voor vijanden? Hij wil
met mij mee trek-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
113
ken in vrede of oorlog en als ik terugkeer zal ik een kerk laten bouwen en door dezen
priester laten inwijden.’
Een tumult van vertrouwelijkheid ontstond, de Gentenaars betuigden dat ook zij
hun vijanden niet vreesden. Na kort zwijgen ging de hertog voort: ‘Gij, Gentenaars,
hebt geen nieuwe kerk nodig en ook veel andere dingen niet, want uw rijkdom
overtreft die van alle andere steden. - En een nieuwe natuur ben ik niet bij machte u
te geven. - Maar een vorst kan een stad door zijn gunst en aanwezigheid een groter
aanzien geven of andersom - laten vervallen, - ja, enkel door ongunst, zonder haar
stoffelijke schade te doen. En dat ik u nog niet deze ongunst bewijs is niet om de
macht van uw goud en uw grootheid, maar omdat er misschien in uw stad nog veel
mensen zijn, voor een vorst onbekend, die God en hem in ware gehoorzaamheid
willen dienen, - ik zal dat ontdekken, het zal mij in de toekomst blijken....’
Hij eindde weifelend en veel minder nadrukkelijk dan hij begonnen was en liet
toe dat een levendig gesprek om hem heen ontstond; er waren Vlaamse en
Bourgondische hoogwaardigheidsbekleders hier, die om den hertog ter wille te zijn
aan de burgers uitlegden hoe Gent mogelijk eens de koningsstad kon worden van
het nieuw te vestigen rijk.
Een zeer aanzienlijk Gentenaar kwam daarna aan het woord, terwijl de anderen
zwegen en luisterden. Hij betoogde hoe altijd de fatsoenlijke lieden
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
114
hier in de stad hun vorst trouw zouden steunen in al wat hij mocht ondernemen en
dat Vlaanderen overigens zichzelf bleef: een goed graafschap met goede steden, ook in een koninkrijk. Doch terwijl hij dit betoogde wist hij interressante
bijzonderheden in te lassen over binnen- en buitenland; hij dreef handel met Engelse
en Franse handelaars en had in dit verkeer een fijne tastzin ontwikkeld, zodat hij zijn
hoorders wist te boeien en hun gedachten te leiden. Ook de hertog luisterde naar de
tactvolle woorden van den koopman, aan wien het wel gelukte hem te doen gevoelen
hoe er in zijn kennis van wereld en mensen grote leemten waren, zodat beweegredenen
in de wereld hem door dezen verteller verrassend werden onthuld. Midden in zijn
beschouwing stelde deze man vast hoe de zelfzucht en de goudzucht de heimlijke
en werkelijke steun van het gezag waren, ook van het gezag der vorsten, dat hij
minzaam, met godgevallige woorden, heel hoog eerde. Als een vorst zijn vertrouwen
stelde in hen, die de roerselen van het volksbewegen kenden en ter hand wisten te
nemen, stonden alle krachten van zo'n volk hem ten dienste als hij ze nodig had.
Zover gekomen herkende de hertog deze geest, en de legers, samengesteld uit ruwe
mannen, waarmee hij zijn wereld wilde beheersen, leken hem superieur ten opzichte
van een leger van slimme knevelaars van 't volk, dat de werkelijkheid zou zijn van
't geen deze man hem aanprees. Hij zelf was gereed (misschien voor God zelfs al te
gereed) het goud te er-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
115
kennen als onmisbare macht en onder 't aanhoren van dezen man moest hij denken
aan een groot visser, die behendig en zelfs behaagziek netten spreidde voor argeloze
vissenscholen, - de wereld werd in zijn beschouwing een handelswereld, de toverij
van het goud leek in zijn glimlachend betoog het fundament der aardse samenleving,
die toch door God was gebouwd. Was dit een fantast? Hij woonde in een huis dat
massief genoeg stond, midden in het deftigst gedeelte der stad: een der kostelijkste
huizen. Zoals de Croys en andere groten zijn vader indertijd hadden beïnvloed en
hem in macht hadden doen winnen ter wille van hun eigen macht, zo zag Karel nu
de verleiding voor zichzelf om op dergelijke wijze te winnen, en de verder gevorderde
tijd en zijn eigen verstand zouden hem bewuster, met meer inzicht, tot deze keuze
hebben gebracht dan zij 't Filips deden. Even leek hem de wereld van het succes
begrensd tot die wereld van slim beleid, hij zag zijn nog onheldere mislukkingen en
dacht aan de bekwame personen die uit goudzucht, zelfzucht, aan zijn dienst waren
ontglipt. De glimlach, waarmee hij den verteller aanhoorde, werd een hoonlach: deze
man had hem in de ziel weten te overrompelen en zou in staat zijn geweest hem
machtig te beïnvloeden, - zo hij niet geloofde aan God en zijn eigen uitverkorenheid
om op zijn wijze orde en recht in de wereld te bevestigen. Hij zei eindelijk schertsend
tot den Gentenaar dat hij hem een heel bekwaam man achtte en dat de armen hem
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
116
wel moesten vrezen. De ander antwoordde met vleiende glimlach: ‘Uw hoogheid
weet zelf dat het niet mogelijk is te regeren zonder gevreesd te zijn.’
Doch de hertog wilde deze gemeenzaamheid niet, - hij had zelf als een visser
gehengeld naar sympathie en geen buit behaald: hij erkende in de losgekomen
welsprekendheid der Gentenaars een listig negeren van de grootse plannen die hem
ter harte gingen. De vergadering werd opnieuw door zijn toedoen strak en officieel,
hij sprak hooghartige, kwetsende woorden, om zijn voorafgaande toeschietelijkheid
te niet te doen, hoonde dat het oordeel van hen, rijke en in de grond vijandige burgers
van niet meer waarde was voor een vorst dan dat van de geringste onderdanen en de
woordvoerders der stedelingen kwamen terug tot vleiende onderdanigheid, opdat
zijn misnoegen hen niet zou schaden. - Vreesachtige harteloosheid, klaagde hij
innerlijk, - 't zij zo, - in hem was de daad besloten, waardoor alles een ander aanzien
zou kunnen verkrijgen. Hij hoopte nog dat hij eens, langs deze machthebbers heen,
de eenvoudige mannen der ambachten zou kunnen bezielen, de vele wevers en
smeden, die aan geregelde strenge arbeid gewend waren als hijzelf. De gilden haatten
hem en hij haatte hen, doch de massa's van 't volk waren toch altijd de arbeidzame
zwijgers, die wisten te offeren, die moeilijk te benaderen waren, altijd verdoken
achter belhamels en intriganten. Vechtend tegen deze, overwinnend in ondernemingen
die lagen buiten de gezichtskring
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
117
van provincialen, moest hij toch eenmaal het werkelijke volk naderen, droomde hij.
Hij vertrok uit de raad der Gentenaars, wier gezichten bij het afscheid meer
welwillend en ondoordringbaar waren dan ooit; hij bezocht daarna met zijn stoet van
ridders een kerk, waar een priester in plechtige woorden zijn zegeningen uitsprak,
hij ontving deze woorden en het ceremonieel der miswijding met een uitdrukking
van koele reserve; een mokkend, ongeduldig besef deed hem tot zichzelf zeggen: ik
weet heel goed dat ik nog niet overwonnen heb, ik zie de werkelijkheid van een
wanhopig zware kamp, die al mijn krachten vergt, maar ik moet dulden altijd te leven
alsof de toekomst reeds mijn bezit is.
Hij sprak die dag nog met bekwame handwerkers: een wever die hem een staal
van een wandtapijt vertoonde en een zilversmid die een zilveren schotel met daarin
gedreven heiligenfiguren voor hem had vervaardigd. Hij bewonderde de kunst van
dit handwerk, en op het gezicht van den maker lag de glimlach van voldoening om
het bereikte. De hertog peinsde hoe in dit land de schoonste schilderijen en
voorwerpen waren bijeengegaard, hoe in de hertogelijke schatkamers sinds vele jaren
een opeenhoping plaats vond van de kostelijkste bezittingen; midden in deze
voorstellingen van rijkdom, zo oververzadigd, ontstond in hem een plotseling besef
van rust, - langs de zilvergedreven heiligenbeelden heen dacht hij aan een arm,
geslagen man Gods, hij
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
118
was even een mens, een der vromen van zijn tijd, die uit het onwereldse gebied een
boodschap ontving; de aardse tijd, de toekomst, werd in zijn voorstelling even een
korte bespanning, alsof God deze rusteloze mensheid met zijn rijkdom en smarten
en zonden niet lang meer zou laten voortbestaan. Hij voelde zich enige momenten
passief bij die gedachte aan een nabij Godsrijk, - en een nabij oordeel.
Deze handwerkers waren blij met zijn minzame woorden, doch hij zag van hen
niet de gehele mens, hij zag slechts de ijdele schijn die in hun glimlach naar voren
kwam; zo ijdel-gelukkig en broos van oppervlak (van broze dromerij) als ook hij
vroeger wel geweest was, in menig uur van ijle, lichtvaardige gelovigheid.
Na de vermoeiende dag dronk hij voor het ter rust gaan een kruidendrank die zijn
Portugese dokter Lobo voor hem gereedmaakte tegen zwartgalligheid, doch hij
verweerde zich zachtgestemd en zei dat hij niet neerslachtig was.
De volgende morgen bleef hij afgezonderd in zijn vertrekken en loochende
tegenover zijn bezorgden arts zijn neerslachtigheid niet, verdroeg zonder veel te
luisteren de troostredenen die deze toegewijde dienaar hem toevoegde. Hij hoorde
hem eindelijk zeggen hoe hem binnenkort, meer dan zijn geneesmiddelen, het boek
van zijn geleerden landgenoot, den edelman Vasco de Lucena, 't welk de vertaling
bracht van de geschiedenis van Alexander de Groote, hem zou opbeuren en tot steun
strekken.
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
119
Hoe hij hoger zou kunnen stijgen dan Alexander, daar deze geen Christenvorst was.
De hertog prees zijn arts voor zijn kruidendrank en zijn goede woorden, en dacht
aan het land Portugal, vanwaar zijn moeder was gekomen; hij zag een tafreel van
schapen en herders, een kale rotsige kust en een ouden koning in armelijk gewaad,
zoals hij zich zijn hem onbekenden grootvader vroeger placht voor te stellen. Zijn
ernstige moeder zag hij gesluierd, vaag, haar gestalte nu jonger, dan ouder, en zeer
onduidelijk in het nongewaad zag hij gelaat en omtrekken, zoals zij was tegen de
tijd, dat zij stierf. Aan haar verbonden was de herinnering van een overvloedige
genegenheid die zij hem toedroeg, en nu waren anderen, die uit dat land kwamen,
hem genegen met diezelfde overvloedigheid die hem droevig-weldadig aandeed in
deze neerslachtige stemming. In zijn bloed kwam een lome rustigheid, hij liet den
arts, Lobo, vertellen van dat arm land Portugal, met zijn uitgestrekte verlaten kust,
onwetende mensen, avontuurlijke zeevaarders ook, die ver buiten zijn wereld
bestonden.
Later op de dag herstelde zich zijn veerkracht; nieuwe bezigheden trokken hem
weg uit zijn bespiegelingen en zijn dokter beaamde hem dat hij een gelukkig gestel
had, steeds tot inspanning in staat, - als hij zich steeds onthield van het drinken van
zware wijn en zich door benevelende drift of zwartgallige dromen niet (dan bij
uitzondering) liet overmeesteren!
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
120
De keizer en de hertog van Bourgondië logeerden in 1473 reeds enige tijd met hun
gevolg te Trier en de bevolking was reeds gewend uit hun huizen te snellen, als
trompetgeschal aankondigde dat de stoet der hoge gasten door de straten kwam rijden.
Ook op de dag dat een groot tournooi zou worden gehouden trok een mensenmassa
joelend en dravend op het geluid af en spreidde zich in slierten langs de weg, waar
men verwachtte de vorsten en de ridders van nabij te kunnen waarnemen. En deze
keer was de belangstelling bijzonder levendig, omdat de stedelingen wisten dat er
onenigheid heerste tussen de Bourgondiërs en de Duitsers; dat de keizer mokkend
ontevreden was geworden tijdens de onderhandelingen over de kroning, en dat van
deze grote plechtigheid voorlopig wel niets zou komen, althans niet in deze stad. De
keizer wilde zich over verschillende zaken nog beraden, heette het, en daarvoor zich
eerst terugtrekken uit Trier; hij was een besluiteloos man, zei men, en hij scheen het
bondgenootschap met den hertog van Bourgondië, dat als tegenprestatie gold voor
zijn hulp bij diens kroning, te wantrouwen. Nu men dus verwachtte dat het einde van
de pralende aanwezigheid van zoveel grote lieden in zicht was, wilde men hen voor
het laatst nog in feesttooi zien, en terwijl de stedelingen de voorbijtrekkende ruiters
beschouwden met gulzige aandacht, trachtten ze de gevoelens te lezen, die moesten
omgaan in deze bewonderde kring van hooggeplaatsten. Er waren
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
121
edellieden van vele naties, doch meest Duitsers en Bourgondiërs, en deze laatsten
waren de rijkst getooiden. Vooraan in de stoet zag men de keizer, oudachtig en
zorgelijk, die zich naar het scheen moeizaam naar het feest liet slepen, en dan den
hooghartigen hertog, die de teleurstelling om de verschoven kroning met een trots
glimlachje verdroeg. De zoon van den keizer, de jonge Maximiliaan, zag er
krijgshaftig en hoopvol uit, - doch zou hij nu Maria, de erfdochter van den
Bourgondiër, wel tot vrouw krijgen nu de keizer in zijn angstvalligheid terugkrabbelde
van zijn grote voornemens? De stad was vol soldaten van het Bourgondische leger,
de hertog was een machtig man, misschien de machtigste man van Europa, zei men,
want van alle zijden bewezen de vorsten hem eer en zochten zijn vriendschap. Nu
trachtten de toeschouwers, terwijl hij voorbijreed, de fonkeling te genieten van de
juwelen aan zijn kledij en in opgewondenheid van hun schouwing trof hen zeer
duidelijk de gloed der ogen en de uiting van vastberadenheid die van zijn persoon
uitging, en de opinie was algemeen, dat deze benijde vorst zich niet zou laten
weerhouden en dat de oude keizer een dwaas was zich tegen hem te laten opstoken.
Midden de kijkers bevond zich een man die geen stedeling was, onberispelijk doch
onopvallend gekleed, hij had zich, het gedrang vermijdend, rustig een plaats gekozen
die toch een goed uitzicht bood op de langstrekkende ruiterstoet.
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
122
Toen de vorsten met hun gevolg voorbij waren, doch een trompetgeschal in de verte
de komst van meer feestgangers deed verwachten, bleef hij met enige toeschouwers
op dezelfde plaats staan, terwijl de meesten, juichend en joelend, de vorsten achterna
draafden, en vergeefs trachtten nog een nieuwe indruk van hun bedwelmende hoogheid
te ontvangen. In het rustige groepje maakte een der aanwezigen de opmerking dat
er veel verschil van levensstaat was tusschen beide vorsten en daarom begrijpelijk
veel nijd.
Een ander sprak peinzend, op den hertog doelend: ‘Hij kijkt zo ernstig en
nadenkend, hij houdt zich stellig wel met vrome gedachten bezig. Misschien denkt
hij aan de kruistocht, die hij in uitzicht stelde, toen hij een rede uitsprak in 't bijzijn
van den keizer en den pauselijken gezant.’
‘Hij wil den groten Turk bestrijden, zodra hij zich in Europa een sterke staat heeft
bevestigd en dat is het juiste doel voor een Christenvorst,’ zei een man met de
langzame woorden van een schouwend dromer.
De vreemdeling had geluisterd met een koel, behaaglijk lachje, hij begon nu deel
te nemen aan 't gesprek met de woorden: ‘Als de hertog een zo vroom man is, waarom
verschijnt hij dan zo prachtig uitgedost voor God en mensen?’
Een der eerste sprekers vatte dit nieuwe discours met ijver op en zei: ‘De hertog
is gekleed zoals dat bij zijn staat en zijn rijkdom behoort. In zijn land
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
123
Vlaanderen bevinden zich de bekwaamste goud- en zilversmeden en wevers en
schilders, en hij moet ontelbare juwelen bezitten. Hij is nog een jeugdig man, waarom
zou hij geen prachtige kleren dragen en zich met kostbaar gerei doen omgeven? - al
moet men erkennen dat hij allicht de nijd opwekt van anderen, die minder gelukkig
zijn.’
De vreemdeling hoorde geduldig naar deze uitleg en hervatte op speelse toon: ‘En
als hij eenzo rijk en gelukkig man is, waarom zou hij dan de vrome gedachten hebben
van een priester of kerkvorst? Men moet in het leven kiezen tussen God en de wereld.’
De belangstelling der omstanders vergleed, er was onwil om deze koele opzet te
volgen; bovendien kwam nu een nieuwe ruiterstoet nabij. Een der mannen zei nog
met zwaar hoofdknikken: ‘Daar is wel wat waars in. Ja, het zou wel zo kunnen zijn
als deze heer het ons zegt.’ Luid riep een andere stem daar overheen: ‘De prijzen!
De prijzen van den hertog!’
Ridders te paard droegen voor zich uit gouden en zilveren bekers en schalen, die
de hertog van Bourgondië beschikbaar had gesteld voor de winnaars van het tournooi.
Achter deze stoet trok een woelige menigte soldaten en stedelingen juichend en
dringend mee; de kleine groep praters schoof uit elkaar, de vreemdeling week terug
om ongestoord de bruisende massa te zien voorbijgaan. In zijn nabijheid bleef alleen
een man in grijze mantel, die zich onder 't gesprek bij het groepje had gevoegd; hij
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
124
plaatste zich nu vlak achter den ander en vroeg: ‘Vrome man, is het ook u nog niet
gelukt te kiezen tussen God en wereld? Want mij dunkt....’
De aangesprokene had zich omgewend en onderbrak den spreker met de woorden:
‘Ik herken u.’ Hij boog vormelijk en nadrukkelijk en de ander trad met koddige
beweging achteruit om hem met een tegenbuiging even vormelijk bescheid te doen.
Ging dan voort: ‘Ik herkende u ook, heer van Diesbach. Ik wilde opmerken hoe,
ofschoon uw woord bezonnen was als van een goed diplomaat, uw belangstelling
toch uitgaat naar die van goud blinkende ridders met hun kostelijke vracht, alsof
machtloze begeerte u heeft overmeesterd.’
Van Diesbach antwoordde: ‘Dat behoeft niet zo te zijn. Ik beschouwde al deze
heerlijkheid en met mijn geestesoog zag ik ook de kostbaarheden die niet voor de
grauwe menigte te genieten zijn: de prachtige wandtapijten, al het zilveren en gouden
gerei ten gebruike van de hofhouding, dat deze hertog van stad tot stad meevoert en
ik dacht: wee, als er eens een grote, koene rover kwam, die, verlokt door zoveel
schoonheid, met schennende handen daarnaar greep....’
‘Die rover moet ongetwijfeld groot en dapper zijn,’ zei de man in het grijs. ‘Want
deze hertog is zelf dapper en waakzaam en zwaar gewapend. - Zeg mij of ge soms
reeds met uw geestesoog zulk een rover ziet, die bezig is wakker te worden door het
alarm van het goudgerinkel?’
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
125
‘Neen,’ antwoordde van Diesbach zeer kortaf. ‘Ik droomde slechts, want zulk een
rover bestaat niet in ons werelddeel. Men zou hem moeten scheppen. Maar hoe dat
zij, 't is waar dat ik mij evenals dit goede volk van Trier heb verlustigd in het zien
van deze Bourgondiërs.’
De man in het grijs vroeg: ‘Ziet ge niets bijzonders aan mijn mantel?’
‘Werkelijk niet,’ antwoordde van Diesbach. ‘Of het moest zijn dat hij van slechte
snit is en daarbij.... Ja, ik kan me begrijpen dat ge aan uw mantel gehecht zijt, hij
lijkt mij namelijk in langdurige dienst vergrijsd....’
‘Dat is het niet,’ bromde de ander. Ging voort: ‘Het is dat hij mij werd geschonken
door mijn meester, koning Lodewijk, die hem zelf veel had gedragen. En toen hij
hem aan mij schonk als een blijk van aparte welwillendheid, - heel apart van de
deugdelijke beloning die de koning voor goede dienst pleegt te geven, zoals gij
opperbest weet, - toen zuchtte hij. - En als ge u nu lang genoeg vergaapt hebt aan
deze statie,’ zei hij, nadat nieuwe tournooiruiters passeerden en haastige voetgangers
hem ruw op zij hadden gedrongen, terwijl ze den goedgekleden heer ontzagen, ‘kom
dan mee, want het past een dienaar van den koning van Frankrijk niet om door het
volk op straat her en der geduwd te worden.’
De twee begaven zich naar een hotel, waar de man in het grijs zijn appartement
had en ze bespraken
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
126
onder het drinken van goede wijn hun aangelegenheden. Van Diesbach was degeen,
die het meest luisterde, zijn praatgrage metgezel deed verslag van zijn wedervaren
als afgezant van den koning bij den keizer. De hoorder vermaakte zich met op te
merken hoezeer deze dienaar de gebaren en de spreektoon van zijn meester nabootste.
‘Het gelukt u uitstekend,’ zei hij na enige tijd met indringende glimlach; de verteller
zweeg een paar momenten eer hij deze woorden goed had verstaan en dan was hij
even wat uit het veld geslagen, omdat in zijn nabootsing nauwelijks opzet was
geweest. Met herwonnen zelfvertrouwen betoogde hij nu: ‘Het spreekt vanzelf, dat
trouwe dienaren iets van hun meester overnemen. - Zie naar de Bourgondiërs, die
ook hun hertog nadoen. - Dat zijn karikaturen of kinderen. Maar zijn wij karikaturen?
In 't geheel niet, wij zijn daarom niet minder als zelfstandige krachten werkzaam.
- Als scheppende krachten!’, voegde hij er bij, zich een ogenblik dicht naar den ander
dringend en fluisterend als een ingewijde. - ‘Onze meester kan zich op ons verlaten,
wij overwinnen afzonderlijk en zelfstandig, - met zijn middelen.’
‘Uw overwinning lijkt mij nog niet heel afdoende,’ gekscheerde van Diesbach.
‘Deze keizer met bange dromen te kwellen is zeker een goed en nuttig werk, maar
de Bourgondiër is sterk en zal zijn weg gaan, ook zonder den keizer.’
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
127
‘Tenzij de grote rover zijn weg stuit -,’ zei de man in het grijs. ‘Mijn arbeid is maar
bescheiden, ofschoon nog niet geheel afgedaan hier. - Ik erken dat uw rol groter en
doeltreffender is.’ Hij voegde den ander nog meer vleiende en uitdagende
vriendelijkheden toe en de hoorder liet zich dit welgevallen, hij was een eenvoudig
en bedrieglijk man, gelijk de koning, die hem gebruikte als middelaar bij de Zwitsers,
doch hij was welgemaakt, innemend en ijdel en liet zich gaarne verkwikken, zowel
met vleierij als met goede wijn, geschonken door den clownachtigen metgezel. Een
grote taak lag voor hem: het openlijk, maar vooral tevens heimelijk omkopen van
invloedrijke Zwitsers, opdat deze het volk zouden ophitsen tot ontevredenheid met
het Bourgondisch regiem, dat zich in het land van Ferrette, aan hun grenzen, deed
gelden; het zouden vormen tot bondgenoot van den Fransen koning, die in Zwitserland
tot nog toe geen achting en vertrouwen genoot zoals hertog Karel.
De hertog wenste dat het vertrouwen en de trots van de edellieden, die zijn gevolg
uitmaakten, ongeschokt zou blijven nu de onderhandelingen met den keizer vast
waren gelopen en deze binnenkort Trier wenste te verlaten.
Hij schonk veel aandacht aan het succes van zijn ondergeschikten bij de tournooien,
in samenspel met de Duitsers, hij nam opgewekt deel aan al het uiterlijke samenleven
en waakte zoveel hij kon dat het
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
128
zelfvertouwen van zijn strijdvaardige en schitterende groep ridders niet zou verslappen
in de tegenspoed hier, die hij gering achtte.
Aan het ontbijt in een der zalen van het klooster, waar hij was gehuisvest, liet hij
zich door enkele hunner vertellen hoe de schilders en handwerkers in de stad gaarne
de patronen van hun wapenschilden, ordeketenen en handvesten nawerkten en de
kleermakers goede nota namen van de modellen en stoffen hunner kleedij. De
stedelingen geloofden in het algemeen dat kleinzielige ijverzucht den keizer ontstemde
en hem deed terug trekken, verzekerden de vertellers, en door de schaar van edellieden
en pages, die in de zaal aanwezig waren, liep het gezoem van een algemeen beämen.
De hertog haalde glimlachend de schouders op, hij was voldaan met dit getuigenis,
doch leidde de aandacht van het gezelschap terstond weg van dat onderwerp en liet
door deze en gene nog vertellen van zijn aparte bevindingen in de stad. Hij leek nu
een rijk en vrij reiziger, die de bontheid van waarnemingen genoot en de bezwaren
luchtig nam; aan zijn reizend hof verschenen afgezanten van verscheiden Europese
staten; meer dan ooit achtte hij 't nodig dat de ernst van zijn innerlijk werd omgeven
door pracht en zwier van zijn verschijning.
Na de maaltijd ontsloeg hij allen uit zijn bijzijn, behalve een kloosterbroeder, met
wien hij een bespreking wenste te houden. Deze monnik was een der weinigen hier,
die behalve Duits ook Frans sprak en
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
129
de hertog had hem genegen en geschikt bevonden soms voor hem dienst te doen als
boodschapper bij de machthebbende personen, die den keizer en hem omzwermden,
terwijl zijn kanselier Hugenot uitsluitend de taak had voor hem te onderhandelen
met den keizer zelf. De monnik had mee aangezeten bij de maaltijd; de hertog en hij
zagen nu samen de wegtrekkende edellieden na, de legeroversten die zich haastten
voor hun taak bij het oefenen der soldaten, en die een deel der jongeren meeleidden
onder hun commando; anderen, die geen dienst hadden doch met niet minder
veerkrachtige ijver uittogen voor hun vrijheid. Een enkele liep onwillekeurig
langzamer, wierp een dwalende blik in de kloostertuin, waarop de ramen van de zaal
uitzagen, raakte een weinig achter en ging dan de anderen inhalen: dat was de jonge
edelman de Lalain, een der best geoefende ridders, weinig spraakzaam en een
merkwaardig scherpschutter, voor welke bedrevenheid de hertog hem deze morgen
had geprezen. De hertog maakte den monnik glimlachend opmerkzaam: ‘Zie hoe
deze, die mij onder zijn gelijken 't meest waard is, nu het traagst heengaat, - hem is
mijn dienst liever dan de vrijheid.’ De monnik glimlachte ook met toegewijde ernst,
zich tevens voorbereidend op het onderhoud dat zou volgen; de hertog begon dit met
plichtplegingen jegens dezen vrome, bescheiden geklede inwoner van het klooster,
over de gedwongen aanwezigheid van zoveel wereldse gasten, waaraan echter
binnenkort wel
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
130
een einde zou komen. Zijn gedachten schoven onwillig langs de zakelijkheid, waartoe
hun onderhoud moest dienen, hij verwachtte nog slechts flauw resultaat van de
bemiddeling bij den keizer en kon alleen nog maar de goede wil van dit streven van
zijn dienaren waarderen. ‘Hindert u dit gefonkel?’ vroeg hij grillig, terwijl hij den
monnik een zijner ringen met een edelsteen voorhield. ‘Indien niet, dan wilde ik u
deze ten geschenke geven als een beloning voor uw goede diensten.’
‘Ik versmaad niet, - al is het dat Uwe Hoogheid smadelijk heeft gesproken over
de monnikspij,’ antwoordde de kloosterbroeder half in scherts en de woorden door
zijn glimlach verzachtend. De hertog had kort geleden gezegd hoe hij even lief
capucijner werd als het huwelijk van zijn dochter te doen plaats vinden; zijn jeugdige
drang naar eigen toekomst maakte soms dat hij slecht verdroeg reeds een huwbare
dochter te hebben. Nu was het hem een ogenblik helder hoe elk leven, behalve het
eigene met zijn kans van uitzonderlijke grootheid, hem ondraaglijk mat scheen. Hij
wist tegelijk hoe wankel hij juist nu stond, - de scherpe onzekerheid was hem even
duidelijk voelbaar als de vluchtige hoge voldoening. Na deze korte mijmering ging
hij in op het vriendschappelijk verwijt van den monnik. Hij zei: ‘Niet smadelijk. Het
was enkel een onderscheid van leeftijd dat ik daarbij in de zin had. Als een vorst oud
is en te weinig kracht over heeft om nog iets te verwezenlijken, dan zou hij zich
gelukkig
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
131
moeten achten de vrede van een klooster te kunnen verdragen.’
De monnik antwoordde daarop hoe hij hoopte dat de hertog zijn in uitzicht gestelde
kruistocht zou kunnen volbrengen eer deze toestand van zwakte intrad. De hertog
onderhield zich voorts met den geleerden man over zijn staatkunde. Europa, een vage
grootheid van, in vergelijking met de Bourgondische landen, nog ongeordende staten,
waarvan de hertog hoopte de vriendschap of de onzijdigheid te winnen; in elk geval
wilde hij deze onbekende veelheid onbevreesd, doch op zijn wijze omzichtig tegemoet
komen en de vorsten zochten op hun beurt gaarne toenadering tot hem, om zijn macht
en rijkdom. Als belangrijke vijanden die hij moest bestrijden zag hij nabij: den koning
van Frankrijk en in de verte voor een later tijd: de staat der Turken. Hij was een meer
practisch maatschappelijk man dan zijn voorzaten en de kruistocht die hij in het
verschiet zag moest een andere zijn dan die waarin zijn grootvader de nederlaag leed,
en die welke zijn vader zoo feestelijk voorbereidde. Hij had den groten Turk Bajazet
te Brussel indertijd aan zijn hof ontvangen, hij droomde er nu van eens als kampioen
van het Christendom tegenover de Turkse macht te staan, doch in zijn vormrijke
geest bleven steeds andere overwinningen denkbaar dan die van bloedige strijd. In
elk geval moesten kracht en bereidheid tot strijd de doorslag geven. - Over deze verre
verwachtingen sprak hij even, omdat de monnik hem
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
132
sympathiek was en diens geestesoog gewend naar verten te kijken. Daarna sprak hij
zakelijk over den koning van Frankrijk. ‘Hij is hier zeer werkzaam,’ waarschuwde
de monnik. De hertog zei koeltjes: ‘Hij is altijd overal werkzaam.’
Toen vroeg de monnik schuchter of het niet mogelijk zou zijn dat de hertog zijn
dochter terstond hierheen ontbood voor het huwelijk met Maximiliaan. Want de
keizer was vooral wantrouwig gemaakt dat dit huwelijk niet zou doorgaan. De
stemming van den hertog werd bij dit onderwerp koud en strak. Hij wilde koning
worden omdat zijn landen tezamen een grote staat vormden, met een groeiende
invloedssfeer, zijn eerzucht hing geheel samen met die grootheid en groei; gescheiden
bestonden deze dingen niet. Hij wilde dus niet koning worden omdat hij een dochter
had die met den zoon van den keizer kon trouwen. Ondanks deze onwil dacht hij wel
na over het voorstel van den monnik, hij had immers al lang list en voorzichtigheid,
in enige mate, als noodzakelijk voor goed beleid, erkend. Dan zei hij verruimd en
luimig: ‘Denk nu eens dat ik dit huwelijk onverwijld laat gebeuren hier, - is dan de
keizer meer dan op dit ogenblik gebonden onverwijld behulpzaam te zijn voor mijn
kroning daarna? Als hij dan opnieuw een uitvlucht zoekt om uit te stellen? Of zou
het precies tegelijkertijd moeten geschieden, als een angstvallig gesloten koop?’ Hij
lachte minachtend, hij was overtuigd dat hij op de goede weg was met den keizer te
laten vertrekken
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
133
en zijn koningschap elders te verwerven, met behulp van den paus en onafhankelijk
van den keizer en van het huwelijk van zijn dochter.
De monnik stemde traag doch ernstig toe dat de gedachtengang van den hertog
redelijk was. De hertog beklaagde zich luchtig. - Meende men dat hij zo bijzonder
veel haast had om koning te worden? Maar de wijze waarop was van meer belang
voor hem dan dat het spoedig gebeurde. - Zwijgend en snel overdacht hij: zijn kroon
lag reeds gereed hier in Trier. Hij was, toen hij hierheen kwam, niet voorbereid op
moeilijkheden van een aard dat de kroning zou worden verschoven, de
onderhandelingen met den keizer waren tevoren toch reeds ver gevorderd. Nu de
teleurstelling kwam droeg hij deze als vorige, er was een herkennen in, zodat hij
aanvaardde met een reeds lang geoefende weerstand. Hij schertste met den
kloosterbroeder: ‘Luister, - het is een geheim, maar ik zou misschien toch liever voor
God willen bestaan als reizend capucijner dan als reizend vorst, die aan de eer van
zijn geslacht en aan de grootheid van zijn landen verplicht is koning te worden, - en
dat daarom vurig moet wensen! - Mijn wens is geen persoonlijke,’ voegde hij er
sterker en zonder luimigheid aan toe, ‘zo min als een bedelmonnik menselijkerwijs
verlangt naar leed en armoede. - Ik ben een strijdbaar ridder en pas in de tweede
plaats een vorst.’
Hij beëindigde het onderhoud, het was tijd om uit te rijden voor de dagelijkse
schouw van zijn leger.
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
134
Even overdacht hij nog voor zichzelf de zakelijke inhoud van het gesprek met dezen
bescheiden middelaar, die hem nu eerbiedig welgezind uitgeleide deed en die hem
aarzelend nog een kans aan de hand had gedaan om zijn kroning hier te
verwezenlijken, en hij had die kans, een soort van noodredding, afgewezen. Het was
goed aldus. - De opgaande dag, - hij liep met den monnik door de kloostertuin waar
het groene graskleed en de hogere sierplanten volop zon genoten, - dat winnend
stralen mocht wel symbool zijn van zijn leven, doch uit een schuilhoek van zijn
innerlijk kwam de schuwe gedachte: als deze kans eens de laatste was welke mij
wordt geboden? - Nameloze triestheid, bij volle zon gebroken te worden, een
schouwspel van mislukking te zijn voor duizende wrede ogen, niet minder wreed
omdat er onder die ogen vele ontgoocheld en diep verbaasd zouden schouwen. De
voorstelling deed hem een ogenblik wankel gaan in de spanning der mogelijkheden.
Doch de realiteit was, meende hij, dat God hem leidde naar een gewenst doel, omdat
hij hooggeboren, arbeidzaam en dapper was.
De dienaar van Lodewijk, die eerst met moeite als boodschapper tot den keizer was
doorgedrongen, werd in de laatste dagen een vaste steun bij de moeilijkheden van
dezen monarch, die zich sedert de kennismaking met den hertog van Bourgondië
steeds had gevoeld alsof hij van de grond werd op-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
135
getild; het gaf hem een onaangename gewaarwording van te zweven. Hij vond dezen
hertog een al te vreemd bondgenoot. Een zeer wenselijk bondgenoot, en de kans zijn
zoon met Maria van Bourgondië gehuwd te krijgen was hoogstverlokkend, maar op
een of andere wijze vond hij het hier terstond ongelooflijk dat deze wonderlijke
schitter-schoonheid van vorst en hof ooit zijn geslacht ten goede zou komen. Te
voren, bij de overleggingen op een afstand, leek het hem passend en waarschijnlijk:
Habsburg met Bourgondië. En later, als hij uit Trier was vertrokken, zou hij misschien
opnieuw vinden dat het een goede en mogelijke zaak geweest was, maar dan had hij
door zijn weifelmoedigheid voorlopig de vriendschap van den hertog en de kans op
de schone huwelijksverbintenis verbeurd. Doch bij de ontmoetingen hier was hij
door de zelfverzekerdheid en rijkdom van dezen vorst overweldigd geraakt, hij
schakelde zichzelf terstond uit. En daar hij zijn aanwezigheid hier niet zo onmiddelijk
kon uitschakelen voelde hij zich nooit op zijn gemak en vaak slecht gehumeurd.
Toen kwam de boodschapper van Lodewijk en bij diens slimme redenaties had
hij gemeend weer grond onder de voeten te krijgen. - De Bourgondiër niet van plan
zijn dochter met Maximiliaan te laten trouwen? Juist, zo zou het wel zijn en hij had
nog tijd om zich niet te laten bedriegen. - De hertog, eenmaal gekroond, bij alle
staatszaken in Europa op de voorgrond, altijd vóór hem geplaatst, of-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
136
schoon hij keizer was? Ook dit was een houvast voor zijn wantrouwen, hij was er
immers reeds van overtuigd dat hij zich in zijn bijzijn niet kon laten gelden. - Zijn
vazallen na de kroning bevriend met den nieuw-bakken koning en zijn gezag
verloren....? Hij wist wel dat er ook in dit al te grote wantrouwen gevaar school voor
hem, - maar koning Lodewijk haatte den Bourgondiër, daar viel niet aan te twijfelen.
Dus zou hij in hem een bondgenoot hebben als hij van den hertog afliet.
Hij was ook wel slim en het was niet door de verzekeringen van vriendschap van
Lodewijk dat hij zich liet verleiden. Hij ontving vastheid ondanks de woorden, want
haat en ijverzucht waren vaste dingen, en een hevige eerzucht van den hertog was
ook iets dat je kon hanteren en bekijken met afkerige blikken.
Zuchtend onttrok hij zijn hulp, die nodig was voor de kroningsplechtigheid hier.
Het was een gewichtige stap en hij was niet geschikt voor beslissend handelen, daar
hij 't diepst van al overtuigd was op een belangrijk moment bepaald iets verkeerds
te doen, hoe hij ook koos. - Daarom kon hij evengoed de listige fluisteraar van
Lodewijk laten kiezen, die op zijn manier voor zijn belang zorgde, door het belang
van den Bourgondiër te schaden. - Dat was een som die wel zowat moest uitkomen,
oordeelde hij grimmig.
Nu troostte hem deze bezoeker in zijn ietwat verslagen toestand met een verhaal
uit het nog jong
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
137
verleden van zijn meester. De gebeurtenissen te Peronne. Erger dan de nood van den
keizer hier was destijds de nood van zijn koning. Maar er was in hun situatie ook
overeenkomst. Lag de Bourgondiër niet hier met een sterk leger, veel sterker zelfs
dan indertijd te Peronne? De vergelijking was overigens waarlijk troostrijk, de keizer
zat hier niet smadelijk gevangen, zoals de koning geweest was. - Maar kon de keizer
er zeker van zijn dat de hertog hem ongehinderd zou laten vertrekken? De keizer
ontstelde van die vraag. Daarna vermaakte hem het verslag van Lodewijk's grootheid,
die bestond in het zich tijdelijk geheel bukken voor den vijand. - Hoe hij mee optrok
naar Luik, hoe hij daar geroepen had: ‘Leve Bourgondië’, en den hertog prees en
gelukwenste met zijn overwinning. Een meesmuilend lachje van den keizer betrok
snel toen de verteller hem voorspiegelde hoe ook hij, om zich uit een werkelijk gevaar
te redden, iets zou moeten doen dat op zichzelf niet waardig of vorstelijk was. - Hij
zou snel uit Trier moeten vluchten, te nacht en per schip, opdat hij gered was eer de
hertog, de geweldenaar, er toe overging hem tot blijven te dwingen!
De boodschapper ontving noch verwachtte op dat ogenblik dank voor zijn vinding.
Het gif van de vrees zou voortwerken, hij kon zich een al te ijverige moeite sparen.
Hij vermeide zichzelf in zijn wijsbegeerte van moderne majesteit. - Het avontuur
had Lodewijk ten slotte in zijn gezag immers
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
138
niet geschaad. Kruipend was hij teruggekomen bij de trede van de troon, daarna
moeilijk omhoog gekrabbeld omdat het volk hem hoonde. Nu zat hij weer hoog en
geducht; dienaren en bondgenoten van den trotsen Bourgondiër waren sedert
overgelopen en stonden eerbiedig hem terzij!
De keizer verklaarde zich spoedig aan zijn hovelingen en raadslieden, de tijd drong
en hij wist nu wat hij wilde. Voor een geheime uittocht met een vaartuig moesten
maatregelen genomen worden. Hij zette door, hij beval, hij was de keizer. Hij was
zijn eigen verbouwereerdheid te boven gekomen en kon geen geduld hebben met de
verbazing of onwil van zijn onderdanen.
Zijn zoon Maximiliaan sprak misnoegd in de kring van raadslieden en vond geen
bemoediging meer van zijn oorspronkelijke hoop op een prachtig huwelijk. Hij zei
mókkend-luid: ‘Liever dan zo weg te vluchten trok ik met den hertog van Bourgondië
op tegen den koning van Frankrijk!’ De aanwezigen zagen van hem naar den keizer
en van den keizer naar hem en zwegen. Op de achtergrond van het vertrek, waar de
keizer de leden van zijn hof bij zich had verzameld, stond een hem onbekend man
in gefluisterd onderhoud met een hoveling. Maximiliaan stoorde dit gesprek met de
vergramde en luide vraag: ‘Wie is dat?’ Want hij vermoedde geërgerd wie de
onbekende was en welke invloed hij had geoefend. In de stilte die volgde antwoordde
de onbekende, met snaakse grimas op den mees-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
139
ter zinspelend dien de jonge prins zo juist onvoorzichtig had genoemd: ‘Zijn
conterfeitsel.’ Zei dan met ingehouden brom-stem: ‘De koning van Frankrijk is,
buiten den keizer, met wien alle vergelijking is uitgesloten, de eerste monarch van
de wereld. Wie zou hem kunnen weerstaan?’
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
140
V
De hertog van Bourgondië was, na een tocht door Lotharingen en Elzas, Dijon dicht
genaderd en uit die stad waren boden in zijn legerkamp aangekomen om hem te
melden hoezeer hij er welkom zou zijn. De stedelingen verwachtten hem reeds
gedurende een paar jaar, in die tijd werkte men geduldig aan grootse toespraken en
versieringen, zijn komst werd tegemoet gezien als een groot feest en de mensen
beschouwden hem daar als een ontzagwekkend en voorspoedig vorst. In de landen
waar hij pas doorheen was getrokken hadden de inwoners hem gezien als een
overweldiger, maar hij had onder hen zijn doel en zijn arbeid, hij moest zijn macht
vergroten, de stichting van zijn koninkrijk voorbereiden: een herstel van het oude
Lotharingen, zoals dat geweest was na de verdeling van het rijk van Karel de Grote.
Hij vond veel wantrouwen doch weinig weerstand, hij vermeed het de mensen van
nabij ga te slaan in hun weerstrevende gevoelens, doch hij beproefde wel de smeulende
vijandigheid weg te nemen; hij gaf na ontvangen klachten, bevel aan Hagenbach,
zijn gouverneur in het land van Ferrette en Elzas, om bij de uitvoering van maatregelen
die Bourgondië moesten dienen, én de algemene maatschappelijke orde, toch door
middel van goede aanpassing te vermijden de bevolking te ontstemmen. Hij ontving
later berichten die wezen op verbetering der gezindheid. Nu hij Dijon naderde
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
141
voelde hij een grote ontspanning, nu zou er een ontvangst zijn, niet van verbazing,
ergernis of koele bewondering, doch van hartelijk meebeleven van zijn vorstelijkheid.
Bourgondië kon hem niet door rijkdom steunen als Vlaanderen, doch hier was, aan
het eindpunt van zijn tocht, de verkwikking der volkssympathie. Hij kende reeds die
sympathie van zijn bezoek hier, toen hij nog geen hertog was, hij kende deze ook
door de gezindheid van ridders en soldaten uit dit land, die dit algemene naar hem
uitdroegen.
In zijn legerkampen had men de goede dagen van de inkomst in Bourgondië reeds
ingezet met wijngelag en luidruchtige vreugde, doch hij deed zijn veldoversten streng
waken dat zijn leger geschikt bleef voor een spoedige en waardige intocht in de stad.
Hij onderhield zich opgewekt met de afgezanten uit Dijon, met zijn ridders en
veldoversten, zei hoe hij zelf lang had verlangd zijn geboortestad weer te zien, en
de antwoorden, die hij van de stedelingen ontving, vloeiden als een stroom van blijde
verering naar hem toe, er was daarin geen wanklank van weifeling of zorgelijke
bezinning te bespeuren. Hij sprak van God, en van welvaart en vrede, de grote dingen
van waarde voor een land, en van noodzakelijke strijd en dapperheid; al zijn gezegden
waren fraai geijkt, hij bracht een noodzakelijk middelpunt van ceremonie in de
uitbundige toespraken der begroeting, hij was een nieuw vorst die gretig
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
142
de woorden sprak van oude, begeerde, vorstelijke gunst; - door zijn idealisme
ontvingen ze het accent van ernst en hartstocht. Hij voelde hoe hij nu voor velen een
aardse zekerheid was, waaraan ze zich juichend vastgrepen, - helaas voor heel veel
andere onderdanen toch niet, die beproeving wilde hij zich ook hier niet ontveinzen,
- en als hij zich nu op de drift van zijn machtswellust zou laten gaan als een jager op
een vurig paard, zou de wilde aardse wereld van God hem doen verdwalen, - er was
wellust ook in de dwang waarmee hij de uren van deze gelukkige avond zo indeelde
dat hij tijd vond voor een stille tocht naar een kleine kapel, waar de priesters de deur
voor hem geopend hielden, een schaars licht deden branden en hem wachtten in
gebeden.
Zo reed hij in schemerdonker, gevolgd door enkele jonge ridders en pages naar
die kapel; zijn weg liep langs de legerkampen en hier en daar stond een groep krijgslui
stram militair opgericht bij zijn nadering, gereed om te waken. Soldaten, die niet
wisten van deze tocht, hurkten in de zoelte van de herfstavond nog in de buurt van
hun kamp en herkenden hem eerst terwijl hij passeerde, groetten haastig en staarden
hem dan na in bevangenheid, staakten een poosje hun gesprek. Zo te worden
opgemerkt, stilte en bezinning te bréngen, terwijl hij op weg was naar het huis van
God, beviel hem. De lucht was geurig, het was December, doch een zoele herfst was
lang gebleven dit jaar, herinneringen
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
143
kwamen vaag en verglijdend in zijn bewustzijn, de sfeer van vroeger leven werd
soms enige momenten sterk verlevendigd. Terwijl niemand hem zag, glimlachte hij
bevangen, verbaasd door de helderheid van zijn herinneringen uit verre jeugdtijd.
Het leven boeide, hij zag nu rustig hoe wijd-omspannen zijn bestaan was, hoe een
noodzaak, die van God moest zijn, hem had geleid in oorden van geurige vrede, van
zoet-weldadige dromerij, zoals nu om hem zweefde in dit land op deze avond, - en
in oorden van vernieling en bloedige gevechten, waaruit hij heelhuids en zelfzuchtig
was weggekomen, bevredigd omdat hij door de lage vrees, die duivelse macht op
aarde, niet was overmeesterd. Die bevrediging vervulde hem nu, benevelend als het
avondwaas; in een norse koelte van opstekende wind beluisterde hij het leven, het
eigene. Hoever strekte zich dat eigene? - de gedurfde, blinkende ikheid van een vorst
als hij? - waar en wanneer werd dit broos bouwsel van zijn bestaan door God
gebroken? Alles was waard door God gebroken te worden, - doch God zou hem het
zijne laten voleindigen, - een waardig schouwspel voor minnaars en haters, - eer hij
brak. Hij verheugde zich nu, aardling te zijn. De koele wind verkwikte, streelde hem,
rumoerig gekrijt van heftige vogels wekten een lichamelijk behagen.
Een zijner soldaten stond in het voorbijgaan voor zijn blik scherp getekend, het
gezicht van dezen man, met een uitdrukking van rauwe gulzigheid
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
144
ergens in het niet turend eer hij zich bij de herkenning van zijn heer dwong tot een
masker van strakheid en eerbied, deed den hertog denken aan een kleine gebeurtenis,
pas geleden. Hij zag toen een soortgelijk gezicht, wild en verbeten, van een
veroordeelden soldaat, die opgehangen zou worden voor een diefstal. - De hertog
voelde met bevrediging hoe zijn leger van gehuurde, bruut avontuur zoekende mannen,
- en velen hadden zielen, die wel mochten lijken op die zwarte woest-krijtende vogels
die nu om de boomtoppen elkander najoegen, - in toom werd gehouden door zijn
krijgswetten en strengheid. En hij verdroeg gelaten de kille dreiging der gedachte
hoe hijzelf, zo goed als die veeltallige minderen, die hij zag, besmeurd met ondeugden,
afhing van het groot en vaak ondoorzichtig bestuur van God, - en voor het oordeel
van God misschien gesteld werd op dezelfde lage trede. - Hij geloofde nu als een
vermetele gelukkige in eigen spankracht, in energie der ziel.
Gekomen op enige afstand van zijn legerkampen lag voor hem in de ongestoorde
natuurruimte, die nu onduidelijk wijd was, de kleine overgroeide kapel met de
geopende deur. Een venster met gekleurde glasfiguren ontving nog een glimp laat
licht.
- Hij en zijn volgers stegen af van hun paarden en traden toe op de gewijde zwoelte,
en het sprekend licht der kaarsen, zijn fantazie was nog werkzaam buiten dit klein
bestek: een gedraaf van ruiters in nacht zag hij vervluchtigend en hij dacht
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
145
even aan onzichtbare mensen, die nu naar hem zouden spieden, armzalige boeren
uit de omtrek, hier en daar achter struiken, onbeduidende nieuwsgierigen. - Zij zagen
een vroom vorst die de kapel binnenging.
Hier in de enge beslotenheid en wierookgeur, nabij de biddende figuren der
priesters, lieten de vluchtige gevoelens en ijdelheden van hem af: in sterker
bewogenheid knielde hij om wens en hartstocht binnen deze strenge begrenzing van
wanden, in de sfeer van God te doen verreinen. Hij hoorde de prevelende stem van
een der priesters, die een gebed uitsprak, zonder dat de woorden tot hem doordrongen.
Voor zijn fantazie breidde zich nog een voorstelling van de wereld buiten, niet nevelig
en bekoorlijk als deze avond der werkelijkheid nabij de stad Dyon, maar een vreemde
ruimte, een somber en groot kampement, hier en daar troepjes soldaten. Vechters
voor hem, willoos en sterk zoals hij ze altijd kende, vol zichtbare hebzucht en zware
drang. Omlaag onduidelijke omtrekken van doden en gewonden en de kleur van het
geheel was die grauwheid, van twijfel en morrende gezindheid, die wel van de duivel
moest zijn. - Dit was een dreigend waanbeeld, niet het beeld van zijn leger thans en
zo lang hij kracht had zou hij die duivelse mismoedigheid kunnen weren. - Zowel
de held als de onwillige knecht waren met bloed en vuil en innerlijk met zonden
bevlekt, - naargeestige mensheid, waarvan hij deel was heel en al.
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
146
Doch nu werd dat bewustzijn verlicht door het besef van iets liefs en verrukkelijks:
een hof met geurige rozen vol betekenis. God had de rozen laat doen bloeien dit jaar
in deze landstreek! Nu er plotseling een bedwelming uitging van deze, thans
gedroomde bloemenpracht, wist hij wie het was die naderde. Of hij naderde zelf tot
het beeld van een die onvergankelijk was. Maar ook het beeld naderde, want de
hemelse maagd zou onbereikbaar zijn, zo ze zich niet soms, in beeld en in wezen,
aan een aards schepsel openbaarde. Zo wist hij: de aarde, deze aardse plek was
eensklaps verrukkelijk omdat Maria door haar ontastbare aanwezigheid alle wezen
veranderde. Hij was veranderd, jong en hoopvol opnieuw en voluit vrijgevig met
zijn kracht en leven. De hemel was zoveel meer dan de aarde! En terwijl hij zich
opgetogen bereid voelde zijn leven neer te leggen aan de troon van Maria en den
Christus, kreeg zijn dorstige geest de vrijheid zich in het leven te verlustigen. Hij
ondervond een wonderdoende tegenstrijdigheid: hij stierf en het was hem goed dat
zijn leven werd genomen door God, - en hij beleefde ook de verwezenlijking van
zijn wensen. Hij staarde glimlachend naar deze twee hoge kansen, hij leefde een
ogenblik volkomen in twee landen. - Het beeld van Maria vervaagde, dat van den
Christus kreeg meer betekenis. Hij bedacht het van jeugd af geleerde en doorvoelde:
hoe de droppels bloed aan de doornenkroon, op het voorhoofd van den Christus in
waarde onmeetlijk ver de edel-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
147
stenen van de rijkste kroon te boven gingen. - Kon een mens zich een Godszoon
zonder zonden voorstellen? Misschien, - als het einde van 't leven heel nabij kwam
en dan nog door een bijzondere genade van God.
Hij zag na de minuten van doordringende mijmering om zich heen: de
wierookwolken hingen zichtbaar en zwaar in de kleine kapel met de nu gesloten
deur. De priesters lagen nog geknield in onbeweeglijke houding, letten niet merkbaar
op hem. Hij kwam snel overeind nu, hij was geen priester die eindeloos kon bidden.
Als een sterke veer was zijn aandacht tot het leven van heden teruggesprongen. Zijn
volgelingen, geknield bij de ingang van de kerk, richtten zich terstond na hem op,
het waren welgemaakte, schrandere jongelieden; hij keek als een koele meester naar
enkele gezichten, deels kinderlijk, deels frivool. Dan zag hij bij een bidbank, terzij
in de kapel, Josse de Lalain, die nog geknield lag omdat hij in slaap was gevallen.
Pages hadden op deze stille plaats reeds op hem gelet, er was in hun gezichten een
weerhouden trek van spotternij en minachting om de zware achteloosheid van dezen
vorstendienaar. Zijn hoofd, bedekt door een zware haardos, lag voorover tegen de
lambrisering, - doch de anders snel beledigde hertog oordeelde nu dat hij wel de
enige van zijn volgelingen zou zijn die hier alleen God had gezocht, en het was
natuurlijk dat hij, door de lange duur van deze bidstond en omdat hij zich met jagen
of vechtoefeningen altijd
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
148
tot het uiterste inspande en vermoeide, nu daarbij de slaap had gevonden. Tegenover
de pages beschermde hij hem thans, wekte hem door een nietruwe aanraking in 't
voorbijgaan. Hij zag in het gezicht van den verschrikten, haastig-opstaanden jongeling,
zijn zorgloze, sterke betrouwbaarheid bekoorde hem even, alsof iets uit de
ongerept-jonge mensenwereld hem weldadig streelde. Dan zag hij zichzelf als
jongeling: hevig waakzaam in gebed en dromerij, en hij raakte terstond vervreemd.
Hij reed met zijn kleine stoet volgelingen terug naar zijn kamp, de geur van het
bloemrijk land vloeide samen met zijn herinnering aan de vervoering in de kapel.
Zwaar woog hem na dat geluk de plichtenlast van zijn dagelijks leven, maar door
die hem opgelegde moeite kon hij ook aan zijn welslagen geloven. Hij zei tot zich
zelf dat hij zijn verstand niet zou laten benevelen door de opgewonden burgers van
Di jon, die hem zo feestelijk zouden binnenhalen alsof hij reeds volkomen winnaar
van zijn levensdoel was. Hij voelde nochtans dat het geloof van zijn volk de suggestie
was die hij nodig had om te slagen, en de vleug van pessimisme, die in dit hoopvol
uur over hem streek, had niet tot oorzaak dat hij veel waagde met zich door een
grootse en voorbarige hulde te laten bestralen, maar de vrees dat het geloof in hem
in zijn landen niet algemeen en niet groot genoeg voor zijn doel zou zijn.
Door de versierde zalen van het hertogelijk paleis
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
149
te Dijon gingen, schuifelend dicht langs de wanden, de inwoners der stad, die de
kostbare stukken welke de hertog overal voor zijn tijdelijk verblijf meebracht en de
geschenken die men hem hier had geschonken, mochten beschouwen. De burgers
hadden reeds dagenlang feestgevierd, in de straten vormden zich elke dag joelende
vrolijke groepjes van soldaten en stedelingen om aanwezig te zijn als de vele vorsten
en edellieden in optocht langs trokken voor een kerkgang of een ridderspel.
In de paleiszalen, waar lange tafels gereed waren gezet en gedekt voor een
feestmaaltijd en waar nu de kijkers liepen, van wie enkele deelnemers zouden zijn,
hingen wandtapijten, geborduurd naar figuren van Rogier van der Weijden,
voorstellende de beelden der gerechtigheid en andere, waarin bloemvormen waren
verwerkt in fijne en rijke verscheidenheid. Bij de ingangen waren bloemenslingers
en banieren, op de tafels stonden bekers en schalen van kristal en edelsmeedwerk.
Na deze dag zouden de ceremoniën in de stad het aanzien van heviger en stiller
plechtigheid krijgen, met veel donkere rijkdom van zwarte draperie en omfloerste
banieren, want het stoffelijk overschot van hertog Filips en zijn echtgenote zou
worden bijgezet in het grafgewelf van de Bourgondiërs hier; de stoet die uit
Vlaanderen op weg was met deze sombere vracht, was Dijon reeds dicht genaderd.
Morgen zou men de ingangspoort, de straten en de kerk met overvloedige tekens van
rouw gaan opma-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
150
ken voor de ontvangst, vandaag overheerste nog het groen en rood van de guirlandes
en op de pleinen speelden muzikanten een vrolijke dansmuziek.
In een der zalen van zijn paleis ontving de hertog de boden die berichten brachten
uit Zwitserland. Hij vertrouwde op de Zwitsers, die sedert lang bondgenootschappelijk
met de hertogen van Bourgondië waren, doch hij moest ook de klachten horen van
Zwitserse handelaars over het bewind van zijn militaire machthebbers in het land
van Ferrette. Zijn bedoeling was een goed en geregeld handelsverkeer tussen
Zwitserland en zijn landen en hij kwam aan de grieven wel tegemoet, doch de
ontevredenheid werd door zijn vijanden zoveel mogelijk levendig gehouden. Hij
hoorde nu de boden en sprak met een prins uit Savoye over die aanwezigheid van
stokebranden tegen hem op Zwitsers gebied, betaald met het goud van koning
Lodewijk. Een steeds in hem aanwezig donker besef van gevaar maakte dat hij deze
zaak niet gering achtte, doch erkende ongerustheid daarover heerste in hem en in
zijn omgeving nog niet. In zijn laatste boodschap aan de Zwitsers had hij verklaard
hen te beschouwen als hechte vrienden, omdat zij zowel als hij de strijdmoed eerden
als eerste der deugden. Zijn bondgenootschap, kort geleden met den keizer en hertog
Sigismund, oude vijanden der Zwitsers, kon men tegen hem uitleggen, doch in de
tijd van dit bondgenootschap had hij zijn macht gebruikt om deze vorsten te
weerhouden de Zwitsers schade te
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
151
doen. Om al die redenen achtte hij zijn invloed in Zwitserland groter dan die van het
goud van Lodewijk, een vorst dien de Zwitsers tot nog toe meer als hun vijand dan
als hun vriend hadden beschouwd.
Maar hij moest zijn invloed behouden en de prins uit Savoye, een goede bekende
in Zwitserland, had er kort geleden een reis gemaakt om de mannen van gezag te
bezoeken als zijn afgezant. Deze bevestigde nu: de meeste belangrijke Zwitsers waren
hem goed gezind, hoewel enkelen licht tot wantrouwen werden gebracht, als men
hen wees op de machtspositie van Bourgondië aan de Zwitserse grens, door de
bezetting van het land van Ferrette.
De hertog ontsloeg de boodschappers en beraadslaagde met den Savoysen prins
en een Italiaans edelman, Panigarola, den Milaansen gezant, over het aanschaffen
van nieuwe huurtroepen uit de landen, die zij vertegenwoordigden. De hertog wilde
na zijn bezoek aan Dijon naar het Noorden trekken en bij de twist die gaande was
naar aanleiding van de keuze van een bisschop te Keulen, zijn wil stellen tegenover
die van den keizer, den candidaat van zijn vriend, den Palzgraaf, steunen en overwicht
verkrijgen in het bisdom Keulen. Daarvoor zou het nodig zijn te pogen zich meester
te maken van de sterke vesting Neusz, het voornaamste steunpunt van den landgraaf
van Hessen, broeder van den tegencandidaat voor de bisschopszetel. Dit was reeds
een vergevorderd plan en een welkome aanlei-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
152
ding zijn kracht te meten met die van den keizer. Hij ontving van den prins uit Savoye
berichten over de hertogin-weduwe daar, die ten behoeve van haar minderjarigen
zoon regeerde. Zij was een zuster van koning Lodewijk, doch gaf de voorkeur aan
de vriendschap van hertog Karel boven die van haar broer. Dit waren zakelijke,
tevens aangename meedelingen, de hertog zag eensklaps de tafrelen van een ver
verleden, toen hij als knaap te paard reed met de Franse prinses, de zuster van
Lodewijk en van deze hertogin, die zijn gezellin was in het kinderhuwelijk dat hun
ouders hen hadden doen sluiten toen ze nog kleuters waren. De hertogin van Savoye
was jonger dan zijn gezellin van destijds en juist zo oud als hij en nu het hem bij
verrassing bleek dat zij zich aan zijn kant wilde stellen tegenover haar broer,
vereenzelvigde hij haar met haar zuster, in het oude beeld van saamhorigheid, zoals
hij dat, verbijzonderd door het afsterven op onrijpe leeftijd, had behouden. Veel steun
kon het zwakke Savoye hem niet bieden, doch de vriendschap van de hertogin zou
het aanwerven van soldaten in dat land vergemakkelijken.
Hij begaf zich met zijn gezelschap naar de versierde zalen; bij een ingang overzagen
ze de kleurigheid en de opgetogen schouwende mensen. Een deel daarvan maakte
aanstalten zich haastig te verwijderen nu ze den hertog bemerkten, anderen heetten
hem luid welkom en onder de schuwe burgers mengden zich edellieden van zijn
gevolg die hen zeiden dat
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
153
de maaltijd nog geen aanvang nam en dat de hertog hen in hun genoegens niet wenste
te storen.
Met zijn gasten in het algemeen en in 't bijzonder met zijn veldheer de Contay
besprak de hertog nog het plan van zijn veldtocht. De koning van Engeland had
beloofd binnenkort met een leger naar Frankrijk te komen om met zijn hulp de oude
Engelse bezittingen daar te hernemen. Als hijzelf tevoren of tegelijkertijd slaagde
de vesting Neusz te veroveren, zou hij al zijn krachten aanwenden om van zijn kant
koning Lodewijk te bedreigen en diens macht te knotten. Daarna was een sterke staat
Bourgondië, verenigd met een Noordelijke staat, een hersteld koninkrijk Friesland,
mogelijk. De voorstelling was verleidelijk onder de suggestie van de hem
bewonderende bevolking hier, en de vreemde edellieden in zijn omgeving vielen
hem bij omdat zij ook geloofden dat hij een glorieuze toekomst voor zich had en
graag wilden delen in zijn voorspoed. En onder de vooraanstaanden in de wereld:
vorsten, ridders, kunstenaars en geleerden bezat hij hier en daar het hoger goed van
verering, gegrond op een hem onderscheidend idealisme.
Hij was gekleed in donker fluweel, versierd met zilver en edelgesteenten. De
aandacht der kijkers ging langs de bloemen, de bokalen, de kleurige wanden telkens
naar zijn versierde gestalte en de praters om hem heen, die tot zijn gezelschap
behoorden, legden de politieke zaken die hen interesseerden uit naar zijn opvatting
en wens. Hij temperde echter gedurig
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
154
de verwachting, die hier licht tot overmoed steeg en antwoordde omzichtig nadat
men hem met de voorspelling van zijn spoedig succes had gevleid, dat hij wel geloofde
maar niet met de lichtvaardigheid van een jeugdig man. Zijn veldheer de Contay
dacht nu niet aan de ernst van de strijd, doch sprak hovelingenwoorden van
bemoediging. Hij somde de goede kansen op en smaalde op de zwakheid van den
keizer en van Lodewijk. De hertog onderbrak hem haastig en met nadruk: ‘Was deze
begroeting in Dijon niet schoner dan wij ons hadden voorgesteld? - En dat God ons
rozen geeft in deze tijd van het jaar?’ voegde hij er langzamer, hartstochtelijker aan
toe. De legeraanvoerder antwoordde hoofdknikkend: ‘Dat is een duidelijke gunst
van God. En met een leger zoals uwe Hoogheid bezit is niets te vrezen.’ De hertog
knikte fronsend, maar wendde zich van hem af en tot Panigarola, die om zijn
intelligentie en wereldkennis in bijzondere gunst stond bij hem. De overigen van zijn
gezelschap begaven zich verder de zaal in en de hertog zei in vertrouwelijke klacht,
en met een glimlach doelend op de Contay: ‘Welk een dwaas gesprek! Hij vraagt
niet naar wat ik wilde zeggen. - Als de werkelijkheid onverwacht schoner is dan men
zich voorstelt, zoals ik dat hier ondervond, dient men zich voor te bereiden dat die
ook een of andere dag donkerder zijn kan dan men vooruit beseft.’ ‘Zeer waar,’ zei
de Italiaan. Hij sprak niet als hoveling, doch als vriend over de omstandigheden: het
slui-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
155
pend goud van koning Lodewijk en het wantrouwen der steden in de Elzas, prat op
hun zelfstandigheid. De glimlach van den hertog was weggetrokken, hij was ernstig
en rustig en leidde den ander naar een schilderij in de nabijheid, waarop een
voorstelling van de dodendans was afgebeeld. Van deze schilderij was de indruk op
de toeschouwers het levendigst, hier klonken af en toe onderdrukte kreten van afschuw
of bewondering of beide. Het was een lokkend spel de eerste huivering te overwinnen
en dan voldoening te zuigen uit die sombere dans van de grijnzende doodsgestalten,
die de machtigen zowel als de kleinen onweerstaanbaar meesleepten in hun omarming.
Ook de hertog keek er met welgevallen naar; terwijl zijn begeerte naar aardse macht
fors en vrij groeide in deze zonnige dagen en zijn ijdelheid evenzeer, boeide ook
hem het schokkend tafreel der tegenstelling. De toeschouwers vóór hem, die wat
waren uitgeweken toen hij nader kwam, bleven voorts meekijken, omdat hij zich
ook tot hen wendde nu hij vervolgens zijn belangstelling uitdrukte en den maker van
de schilderij prees. Hier was het leven in zijn sterkste bedreiging een spel: het leek
onbeduidend van deze holle geraamten zoveel te verschillen door het tijdelijk bezit
van gezondheid, schoonheid, jeugd en rijkdom. Dit huiveringwekkend vergaan vóór
zich te zien werkte als een ontspanning, men kon daarna aan meer waardevolle dingen
denken: aan vreugde der vroomheid en aan 't hiernamaals.
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
156
Voor allen was de voorstelling als een bijtende, begeesterende drank, die ze waarheid
noemden; enkele der kijkers wezen met de vinger de figuren der levenden in de greep
der doden aan en noemde de namen van de pas gestorvenen die er voor hen door
werden gesymboliseerd. ‘Ik spreek graag met de mensen in Dijon,’ zei de hertog tot
den Italiaan, toen ze zich na het algemeen onderhoud met hun beiden elders in de
zaal bevonden. De Italiaan antwoordde glimlachend dat hij behalve spreken hier in
Dijon ook kon zwijgen, daarmee duidend op een rede, die de hertog kort geleden
had gehouden in 't bijzijn van veel hoogwaardigheidsbekleders, waarin hij plotseling
afbrak met de mededeling dat er iets was dat hij niet kon uiten. De hertog antwoordde
snel en hooghartig dat hij niet een van die luidruchtigen was, zoals men ze onder 't
volk wel zag: die in woordenreeksen plachten uit te storten wat zij meenden van God
te ontvangen. De ander zei ter verontschuldiging dat hij het zwijgen van den hertog
geenszins misprees, hij wachtte daarna met verder spreken, en door dat wachten tot
vertrouwelijkheid verlokt sprak de hertog, gedempt en indringend: ‘Is het niet zo dat
een enkel woord of gebaar, een eenvoudig ja of neen, plotseling onmeetlijk belangrijk
kan zijn en waard om verzwegen te worden, als het komt, niet van mensen maar in
een mysterie van God?’
De ernst, door de spanning van zijn woorden over hen gekomen, trok hen voor
enkele momenten in de
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
157
gedachte ver weg uit deze zalen met vreugdig vertier, de hertog verklaarde zich niet
nader, kon zich niet nader verklaren, de dodendans werd een matte weemoedige
episode, die niet meer boeide, hij had met zijn vertrouwelijke woorden zich en zijn
hoorder gebracht op de scherpe uiterste hoogte van het huiveringwekkend
verstaan-of-misverstaan van God. ‘Ik spreek graag hier in Dijon,’ zei hij dan, zich
met opzet herhalend en hernam met die woorden de kalmte en opgewektheid, waarin
hun gestokt gesprek zijn voortgang kon vinden.
Eer hij Dijon verliet kwam het bericht van de opstand in het land van Ferrette, en
de moord op zijn gouverneur Hagenbach.
Koning Lodewijk reed met zijn gevolg terug van het kamp der Engelsen, waar hij
een zijner bijeenkomsten had gehad met koning Eduard van Engeland. Hij verklaarde
onderweg dat hij spoedig wenste te vertrekken naar Parijs, en dat hij door deze haast
aan koning Eduard geen gelegenheid kon geven hem daarheen te vergezellen,
ofschoon daarvan sprake was geweest. Enkel tot zijn dienaar en vriend Filippe de
Commines zei hij dat Eduard een mooie koning was en bij de vrouwen graag gezien,
en dat hij in Parijs wel eens een verbintenis kon aangaan, die hem dwong zijn bezoek
aan Frankrijk te herhalen! ‘Wat mompelt ge?’ vervolgde hij luimig. ‘'t Is toch niet
voor tegenspraak vatbaar dat Eduard een schoon man is?’
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
158
‘Zijn embonpoint....,’ begon Commines en de koning sneed hem af met een korte
heftige lach, zette zijn paard aan en wenkte zijn gevolg wat achter te blijven, alleen
Commines bleef naast hem. Hij verweet deze: ‘Hoe komt ge er toe mij in een lachstuip
te brengen? - Kan een koning van harte lachen, die zich in zulke gevaren bevindt als
ik? - En wat maakt dat embonpoint uit bij de vraag of hij met de Parijse dames zal
verkeren of niet?’
Commines antwoordde: ‘Ik herinner uwe Majesteit eraan dat ik dezen koning
ontmoet heb toen hij als vluchteling in Holland was en ook kort daarna in Engeland.
Voor een zo schoon man en dapper voortvarend ridder als ik hem indertijd gekend
heb is het ontstaan van een embonpoint een ernstig euvel. Ik heb dat voortdurend
moeten bedenken onder de succesrijke onderhandelingen van uwe Majesteit met
hem....’
‘Wij verstonden elkaar door sympathie,’ brak de koning hem korzelig af. ‘Want
het is een miserabel gevoel voor een koning, afhankelijk te zijn geweest van een
hertog van Bourgondië.’
‘Al heeft hertog Karel hem royaler uit zijn nood geholpen dan hij voor zijn
Lancastervrienden wou weten, het ging niet van harte, en dankbaarheid is er ook niet
op gevolgd....,’ verklaarde Commines.
‘- Neen, enkel een embonpoint.’ Lodewijk informeerde gretig naar bijzonderheden,
die betrekking hadden op de verhouding van Eduard en Karel, luisterde en onderbrak
Commines' meedelingen ook
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
159
wel met klachten over de dagen van spanning die hij doormaakte, waarbij Commines
hem troostte dat althans een der gevaren, die van een Engelse aanval, minder
waarschijnlijk was geworden. Nadat hij het onderwerp had uitgeput zei hij: ‘die
laatste boodschapper uit Neusz heeft mij bitter teleurgesteld.’
‘Toch heeft het uwe Majesteit behaagd hem zeer onderhoudend te laten vertellen.’
‘En hoe! We hebben niets dan lof gehoord over de dapperheid van mijn bondgenoot
en broeder van Bourgondië. Een onwaardig toneel, - die man was een echte slaaf,
die precies vertelt wat hij denkt dat zijn meester verlangt te horen. Ik ben bijna in
slaap gevallen door de eentonigheid van zijn bête verhalen over heldendaden, en ook
misschien door mijn eigen goede dromen. - Weet ge, het was zo verleidelijk onderwijl
te denken hoe gemakkelijk een kleine kogel ineens al het werk kon doen dat ik anders
moeizaam in lange jaren moet volbrengen. - Nu mijn broeder van Bourgondië zich
daarginds zo hoogmoedig blootstelt, alsof hij onkwetsbaar zou zijn! - Maar daarna
ben ik toch weer wakker geworden, ik vreesde dat die kerel nog wat anders was dan
een slaafse vleier, ik had lust hem te doorzien tot op zijn gebeente, - ik bedoel veel
dieper. Als ik in hem een vezel echte sympathie met den Bourgondiër ontdek, sluit
ik hem op in een kooi! - Nu, welke bespiegelingen gaan om in u? Denkt ge misschien
aan dien jeugdigen held van Mont l'Hery, dien ge eens hebt bewonderd?’
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
160
Commines antwoordde: ‘Majesteit, een oude bewondering is slechts hatelijk en
beschamend. Ik dacht er nu alleen aan hoe hertog Karel altijd gewend was zichzelf
en anderen bloot te stellen. Ik dacht eraan hoe hij mij tijdens de Engelse troebelen
uitzond naar Calais en mij een juwelen ring gaf toen mijn gezicht vrees uitdrukte,
en beloofde mij te zullen terugkopen als ik in gevangenschap raakte.
Ik verborg mijn vreesachtigheid en schikte mij en ik dacht dat ik een niets was,
omdat mijn heer mij liet gaan alsof ik een niets was. Deze gedachte, Majesteit, is
juist tegenover God, dat moet ik erkennen....’
‘Ter zake,’ bromde de koning.
‘Ik schoof de ring aan mijn vinger en hoopte dat hij mij als talisman zou dienen.
Het was in de periode van mijn tweestrijd....’
‘Ja, kostelijk, uw tweestrijd was kostelijk, - vertel verder.’
‘Ik piekerde erover welke belangrijke diensten ik nog in staat was mijn heer te
bewijzen, ik bedacht wien hij in mijn plaats zou stellen, nadat ik zou zijn omgekomen;
- want terwijl ik mij eerst nederig tot een niets had gemaakt in eigen ogen, vond ik
mij zelf daarna een schrander en bekwaam dienaar en verachtte de lieden waaruit
mijn heer moest kiezen om mij te vervangen. Ik betreurde het in mijn hart dat hij op
deze gevaarlijke expeditie juist een man uitzond, die ik in mijn morrende stemming
en zot-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
161
te hoogmoed grote deugden toeschreef, zodat ik zijn verlies naar hartelust kon
bejammeren....’
‘Ik zou haast wensen dat die man met behulp van de Engelsen in de zee was terecht
gekomen, met of zonder ring. - Te denken hoe weinig moeite Karel zich heeft gegeven
u te behouden en hoeveel moeite ik gedaan heb u voor mij te winnen! - Het is waarlijk
rechtvaardig dat hij grote tegenslagen ontmoet, - en nog gelooft ge niet dat hij bij
Neusz door een onnozele kogel zal vallen, - werkelijk, ge gelooft het niet! Ik zie het
aan uw gezicht en ik stel de oprechtheid van uw gevoelens op prijs. - Commines, ik
zag de oude bewondering, maar die heeft al z'n fleur verloren, die is eigenlijk
beschimmeld! Er is enkel het bijgeloof dat hij niet sneuvelen zal, omdat hij moedig
is!’
‘Niet zo spoedig, sire. - Althans, dat betwijfelde ik. - Maar hij is een dwaas, dat
hij zich de haat van de Zwitsers op de hals haalt.’
De koning antwoordde grimmig en nerveus: ‘Hij kan niet anders. Het is immers
de Voorzienigheid die dat zo doet gebeuren om zijn hoogmoed te straffen!’
Zwijgend reden ze enige tijd verder. Dan mompelde de koning: ‘De dwaas! Hij
heeft zoveel goud en misschien meer dan ik met moeite uit mijn land kan persen.
Wat doet hij er mee? Hij koopt soldaten en vertrouwt dat God de vriendschappen in
stand houdt. - Ik koop vrienden, dat is de eerste noodzaak, en zo God wil schaffen
zij mij soldaten!’
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
162
Hij was vermoeid van de rit en van zijn opgewonden gedachten. Hij wachtte een
nieuwen koerier uit Neusz en terwijl hij met Commines sprak speurde hij af en toe,
als hun weg vergezicht bood, of niet een snel ruiter, die een boodschapper kon zijn,
hun tegemoet reed. Hij wilde niet pauzeren eer hij zijn legerplaats had bereikt en
toen hij, na ingespannen turen over een vlakte, als een somber, levensmoe man naar
de grond keek terwijl hij een poos tussen heuvels reed, kwam de verwachte koerier
eensklaps te voorschijn op zijn weg en was in een paar seconden bij hem. De koning
sneed zijn plichtplegingen ruw af in een woedende begerigheid naar nieuws en hoorde
dan dat de Zwitsers aan den hertog van Bourgondië, die met zijn leger nog bij de
vesting Neusz lag, de oorlog hadden verklaard.
De koning, wiens verwachting hiermee was bevredigd, keek een paar tellen star
van aandoening naar den boodschapper, dankte hem koel voor zijn bericht en beval
hem zich bij zijn gevolg te voegen. Hij mompelde dan hees tot Commines: ‘Het komt
mij ongelooflijk voor....’
De heldere glimlach van Commines bracht hem tot zichzelf terug en hij herhaalde,
zuchtend van vreugde: ‘De dwaas! Nu heeft hij vijanden die zijn vrienden waren en
nog konden zijn - en mij schaffen ze soldaten, - de beste van de wereld, - Zwitsers!’
Doch gepijnigd door twijfel klaagde hij nog: ‘Het gevaar blijft evenwel en een kleine,
goed gemikte kogel daar te Neusz was meer afdoende!’
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
163
Hij beval: ‘Hoor dien man aanstonds uit, maar vertel mij vandaag geen
geschiedenissen meer, al zijn ze nog zo verheugend! Ik kan niets meer verdragen, en vooral geen blijdschap, - het is tijd mij te verdeemoedigen voor God.’
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
164
VI
Toen hertog Karel bij de vesting Neusz de oorlogsverklaring uit Bern ontving was
hem de betekenisvolle overwinning van Lodewijk, wiens invloed op de Zwitsers,
naar 't hem nu bleek, beslissend had gewerkt, onverdraaglijk, hij mompelde geschokt:
‘Bern! - Bern!’ en zonk enige momenten diep in zijn neerslachtigheid. Want ondanks
de spanning die er was ontstaan tussen hem en de Zwitsers, die zich hadden geleend
tot een verbond met den keizer en Sigismund, zodat zij dezen laatste steunden bij
zijn poging de Elzas onder zijn beheer terug te brengen, en Zwitsers mede schuldig
waren aan de dood van Hagenbach, geloofde hij tot hiertoe niet dat de regering te
Bern zou overgaan tot rechtstreekse vijandschap tegen hem. Te onnatuurlijk om
krachtig te zijn beschouwde hij die aansluiting van de Zwitsers bij de vorsten die in
Zwitserland gehaat waren, hij ontving de Zwitserse boodschappers steeds met
onderscheiding, het was in zijn voorstelling redelijk dat zij onwerkzame toeschouwers
bleven bij de vestiging van zijn rijk tot aan hun grenzen. Hij had hun te goeder trouw
op hun belangen gewezen, die naar zijn mening samenvielen met de zijne en zijn
twijfel gesust met de gedachte dat zijn goede verhouding met belangrijke
machthebbers in Zwitserland de doorslag zou geven, tegen het beleid in van
wantrouwen, omkoping en ophitsing.
Nadat hij de nieuwe toestand overlegd had met zijn
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
165
legeraanvoerders en zich door anderen en door zichzelf had laten troosten met de
gedachte deze nieuwe en krachtigste vijand te zullen verslaan, omdat hij moest op
straffe van ondergang, sloot hij zich af van gezelschap en in de vrijheid der
afzondering drong zich de herinnering van een jeugddag aan hem op: hij ging met
veel jonge ridders op de jacht in de bossen nabij Hesdin en hij was de eerste en meest
geëerde van dit gezelschap, doch de gunst van zijn vader, de gulle wellustigheid van
zijn glimlach, had bij het uitgaan aan een zijner bastaardbroeders gehangen en niet
aan hem, dit werd hem door het eerbetoon niet vergoed. Nadat de ruitertroep zich
verspreid had reed hij snel en alleen naar een hem bekende plek in het bos, omdat
hij lust had daar vogels te schieten en ook omdat het hem in zijn mistroostigheid
beviel zich van de anderen te verwijderen. Hij mikte en schoot daar met zijn pijlen
op voorbijscherende vogels en toen er een paar slachtoffers op de grond lagen was
hij voldaan en bewonderde de vlucht van talloze andere, die hij zou kunnen treffen
doch die hij ongestoord liet, omdat hij behagen vond in lijdelijkheid en schouwen.
Om hem heen legde zich de bedrieglijke sfeer van vrede: hij hoorde het gekir van
duiven, keek zolang tot hij er een als een symbool langs de blauwe lucht zag zweven;
het geschreeuw van jagers, die het wild opjaagden, was verstomd in de verte. Destijds
had hij na een poos van innerlijke verstildheid en stilte der omgeving deze sfeer
menen te herkennen als de
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
166
oude demonische verleiding, die zijn kracht in benevelende dromen wilde verderven;
zijn bruuske jachtlust werd wakker bij het plotseling weerstreven van die gevaarlijke
aandrang tot zoete peinzerij, en hij had het verdere deel van de dag deelgenomen aan
de jacht in gezelschap der anderen. Nu drong hij zich koel en onderzoekend opnieuw
in die jeugdsfeer en stond terzij van zijn leven vol gewelddaden. Wie had gekozen?
- wie had hem opgedrongen van stap tot stap voort te gaan in zijn strijdleven? Geen
gevaar van weifeling kon nu meer in zijn gemoed dringen, hij was daarvoor te ver
op zijn weg en zou verder strijden zoals hij tot nu toe gestreden had, doch na de schok
die hem deze tijding uit Bern bracht, gaf hij zich over aan een koele twijfel, een
drieste en scheurende vrijheid van gedachte. - Was hij door geboorte uitverkoren
heerser voor God en waren daarom zijn daden noodzakelijk en goed? Reeds kwamen,
met een golf van drift, zijn maatschappelijk begrip en zijn begeerte terug, maar nog
zag hij zijn God als een van hem vervreemde macht, hij zag het beeld van een hoge
vogel, die met starre blik ergens in verte heen zag. - Keek zo God's oog langs de
wereld? - niet naar de mensen? Hij achtte deze twijfel zonde, doch iets in deze zonde
boeide zijn begrip. - In de natuur was een koude wijdheid, - deze en het koudstarend
oog van de vogel, en veel onbepaald bevroeden van grootheid, konden hem iets
nieuws bijbrengen van de kennis van God, als zijn ziel vrucht-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
167
baar en heilig was. Doch zijn ziel was onheilig, hij was bevangen in hevig aards
begeren en zijn vreemd bevroeden bracht hem slechts deze kille onvruchtbare
mijmering en zonde.
Dan greep hem in deze onlust van bestaan een vreselijke inzicht-volle twijfel of hij
zich staande zou kunnen houden nu hij besprongen werd door veeltallige vijanden:
de Zwitsers voornamelijk, doch wankel werd nu ook het bezit van zijn steden bij de
Franse grens, en het beleg om Neusz zou hij misschien niet meer kunnen handhaven.
Doch sterker dan deze twijfel, die hem van nu af zou blijven schrijnen, verrees zijn
haat tegen de bewerker van de onheilen op zijn weg: Lodewijk. - Dat hij, hoe ook
verbloemd, altijd in werkelijkheid strijd zou voeren tegen dezen vijand, zou hem tot
het einde staande houden.
Toen, enige tijd na de oorlogsverklaring uit Bern, ook die van den hertog van
Lotharingen hem bereikte, schonk hij den berichtgever een met juwelen versierde
mantel, want de breuk met dezen hertog gaf hem vrijheid om diens voor hem zo
begeerlijke provincie, schakel tussen Noord en Zuid, te veroveren. Intussen moest
hij Neusz verlaten, omdat de Franse koning steden en landen in Picardië en Artois
door intrigue of aanval onder zijn beheer bracht en omdat hij zich moest verstaan
met koning Eduard, die zich met een groot leger in Frankrijk
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
168
bevond voor hun gezamenlijk plan en dien hij niet terstond, doch naar zijn verwachting
wel binnenkort, kon helpen met een inval zijnerzijds in Frankrijk. Hij redde zijn
prestige door een geslaagde aanval op de legers der Duitse vorsten, die tot ontzet
van Neusz in de buurt lagen, sloot daarna vrede met dezen en met den keizer en deed
zijn leger naar Lotharingen trekken; zelf reisde hij naar het machtige koele Vlaanderen
dat hem naar zijn mening te lauw had bijgestaan om den koning af te weren en
daardoor oorzaak was dat hij de vesting Neusz, die niet lang meer weerstand had
kunnen bieden, moest laten glippen, hij deed zich gelden met harde woorden en
straffe maatregelen, om door vreesaanjaging verdere verbrokkeling ten voordele van
Frankrijk te voorkomen in de tijd dat hij afwezig zou zijn voor de strijd met de
Zwitsers. Hij gaf koning Eduard zijn woede en minachting te kennen, nadat hij
vernam hoe deze, zwak in eigen voornemen, zich door Lodewijk, die hem diets
maakte dat het Bourgondische leger bij Neusz verslagen en in berooide staat geraakt
was, van zijn veroveringsplan had laten afbrengen. Daarna trok hij naar Bourgondië
en zijn krijgsplan was eerst de Zwitsers hier af te wachten, doch deze hadden in zijn
bondsstaat Savoye een inval gedaan, teisterden het land met plundering en moord;
dit deed hem besluiten zelf de aanval op de Zwitsers te wagen om dezen bondgenoot
te ontzetten.
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
169
Tegen de raad van zijn onderbevelhebbers in trok hij in 1476 de Jura over; zijn leger
was groter dan de legermacht die de Zwitsers bijeen konden brengen, hun moed en
hun bekwaamheid schatte hij hoog, doch zijn eigen bekwaamheid werd door de faam
die hem omgaf en door hemzelf evenzeer hoog gesteld, - en hij had onwillig en als
een onrecht deze vijandschap aanvaard, hij wilde nu vertrouwen op God's hulp
Na de overmeestering van het fort bij Grandson was er een ruwe vreugde in zijn
kampen, doch de hertog besefte met ongeduld de geringheid van deze winst en hij
mat de tijd, die nog moest verstrijken eer dit rauw juichen van voldoening, deze heese
zang van grove soldaten, hem blij zou kunnen stemmen. Hij reed met klein gevolg
langs de kampen en bij een tent stonden enige van zijn edellieden gegroept. Hun
bekommernis deelde hij, tot zijn eigen grote hinder; hij hield de teugel in, deed zijn
paard enige momenten stokstijf staan, terwijl zijn gedachte snel en onweerhoudbaar
de dingen van de dag doorliep. De mannen wendden zich tot hem en brachten hem
een eerbiedige ernstige groet. De hertog meende schamper dat hun houding
welsprekend was: een ledige verzuchting. Niemand van hen wist een goede raad, die
hem paste, - want het was Lodewijk die raad had geschaft en hem deze vijandschap
had bezorgd. - Echter had hij zijn lot in eigen hand genomen en was begonnen op te
treden in dit vijandelijk gebied: vijfhonderd Zwitsers,
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
170
die het fort hadden verdedigd, had hij laten terechtstellen. Vijfhonderd soldaten waren
er nu minder in dit gehate land, - doch waar was God? - Hij was er zeker van dat
God niet met Zwitsers kon zijn, die zich hadden verkocht aan Lodewijk, - doch welke
was God's plaats in deze aardse wereld? Trokken de mensen niet als bezetenen met
sieraad en offer om God een plaats te reserveren, in hun kerken, hun huisgezinnen,
hun legers en was er niet altijd lucht en licht - en nacht, om mensen te omvangen,
die hem smeekten en snakten naar tekenen? God sprak geen woorden meer, - en
reeds greep hij naar de oude vastheid van geloof en beleed zich schuldig aan 't geen
in het streng weten van den Allerhoogste twijfel zou genoemd worden, schoon hij
voor zich pleitte dat hij slechts bij ogenblikken leed aan zwakheid van gemoed en
geloof, om het zwaar wicht nu op hem gelegd.
Hij reed naderbij en sprak ogenschijnlijk monter met de mannen. Panigarola, reeds
te paard bij dit gezelschap, reed dan op zijn verlangen met hem verder. Uit tenten
klonk gejoel van schaftende krijgslui, andere groepen werden geoefend onder straf
en luid commando. Een lege plek: - daar stonden, vóór de veroordeling, de Zwitserse
garnizoensoldaten. Dichter bij de zetel van den hertog kwamen de vluchtelingen van
de Orbe hun relaas uitbrengen van de moorden en plunderingen door andere Zwitsers
daar bedreven, en ze smeekten hem dat hij die daden zou wreken op deze landgenoten
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
171
der daders. - Zij kwamen nader in zijn aandacht, zoals recht was. - Het viel hem
moeilijk de lichtbewogenheid van sommige zielen te begrijpen. Hij was onaangedaan.
- Korzelig en zelfverzekerd beleed de hertog zijn hardheid, met een duidelijke kleine
schimp doelend op het medelijden met de ongelukkige Zwitsers, dat hij vermoedde
bij zijn hoorder. Panigarola beaamde Karel's recht en bij dezen vergleed even de
ontstemdheid, hij sprak na zijn barsheid hoffelijkheden, een welgemeende betuiging
van vriendschap, - beloften later in te wisselen tegen kostbare gunsten. In hun
vertrouwelijk onderhoud versomberde hij spoedig weer, de krijg was ophanden, de
vraag drukte al zwaarder, onuitgesproken, - zou hij overwinnen? Sterven was ook
een kans die hij niet wou vrezen, doch hij voelde zijn levenswil en zijn bitterheid
om al de tegenstand nu zo dringend, hij wou zien, zich verlustigen, ademen in een
veld met verslagen vijanden die hij haatte!
In het gezelschap van dezen man voelde hij zich soms verkwikt, hij geloofde aan
zijn sympathie, voor hem van bijzondere waarde omdat er een gedachtensympathie
in school, verwijderd van slagvelden. - Niet meer over zijn krijgsplan en krijgskans,
die hem bijna 't hele hart vervulde, doch over een klein geestesprobleem dat hem nu
inviel, sprak voorts de hertog. - Welk een sensatie het soms gaf, als men in een ledig
ogenblik een ongelukkigen veroordeelde zag, een individu zonder betekenis. Hoe
bedroog
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
172
dan het miserabele aardse leven. Het kon iemand het hart in spanning doen kloppen,
om levenslicht dat zo plotseling werd uitgedoofd. - Doch zie een volop levende
ellendige en doorgrond hem! Geen schijn van licht of zuiverheid! Het gebed alleen,
de devotie, zuivert hem! - Zij gingen de oefeningen van het leger zien. - Niets was
belangrijk nu dan het onkenbaar, als geluk of ramp rijzend fantoom van de naderende
slag.
In winter en sneeuwstorm was de hertogin Yolande van Savoye met haar gevolg naar
Genève getrokken om hem, zodra er gelegenheid was voor een ontmoeting, te
verwelkomen op het Zwitsers gebied. Hij zond enkele van zijn edellieden naar Genève
om haar te begroeten, wilde in deze kritieke tijd niet zelf zijn leger verlaten voor
deze ceremonie. Zij zag in hem den ridder die haar en haar land kwam bevrijden en
voor zijn handelen was het beslissend geweest dat hij, nu 't gevergd werd, deze ridder
wou zijn; overigens wisten zij dat hun wensen elkander nauwelijks raakten. Zij geleek
haar broer, zijn doodsvijand Lodewijk, in kalme overlegdheid en behendig verstand,
doch zij was in haar gevoelens volkomen los van deze en tegenover hem vol goede
wil en dankbaarheid.
Deze hertogin was arm, zij bezat geen goud om krijgstroepen op de been te brengen
en zij en haar gevolg waren sober gekleed, zij was ook nooit aan rijkdom gewend
geweest zoals hij, en moest wel een
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
173
kinderlijk behagen hebben in de pracht, die hem omgaf, die zij in zijn afgezanten
reeds te zien kreeg. Alleen ijverzucht had haar ervan kunnen weerhouden hem en
het zijne te bewonderen, afgezien van de wijsheid van devoten, want zij was een
vorstin en geen van de wereld afgewende vrouw. Doch door haar sympathie was er
geen ijverzucht die haar welgevallen schaadde; zijn blinkende betrouwbaarheid
wisselde voor haar een leven af, waarin zij te midden van intrigues wijs en ervaren
was geworden, haar verheugdheid was openlijk, haar verwondering, die raakte aan
jeugddromen, noodzakelijk verzwegen. - Doch toen zij hem ontmoette was de slag
van Grandson reeds voorgevallen, waar hij zijn leger niet had kunnen bezielen tot
standhouden tegenover een krachtigen vijand, doch moest aanzien, hoe het na de
eerste tegenslag en na het heroveren van het fort door de Zwitsers, door paniek
aangegrepen, zijn heil zocht in verwoede vlucht. Hij had zich teruggetrokken naar
Nozeroy, meedragend zijn haat en teleurstelling in grootste hevigheid, - en nog een
glimp van ongeloof in zijn mislukking. Na de eerste uren van smart en verbijstering
worstelde een zwakke en taaie hoop met zijn doffe wanhopigheid; bemoedigende
gedachten, zulke die hij tevens haatte, die altijd plachten te sterven aan het wee van
teleurstellende gebeurtenissen, liet hij toch toe. Deze innerlijke worsteling van de
laatste sprank verwachting, die slechts tegelijk met hemzelf geheel zou kunnen
sterven, harnaste hij, in
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
174
de woede die zich wierp op de schuld van anderen, in de koele noodzakelijkheid van
omzichtig handelen. In zijn vrije ogenblikken ademde hij 't best in een somber en
versloten veld van mijmering. - Hij was een devoot gelovige geweest, maar God, die
zoveel van hem vroeg, - die hem ver overvroeg nu, moest thans geduld hebben: hem
paste, nu hij een verslagen heerser was, allerminst devotie. Want zulke lijdelijke
overgave zou van lafheid niet te onderscheiden zijn, - met zijn sterfelijke, menselijke
geest onderscheidde hij deze dingen nu althans niet. Hij geloofde en trachtte zich te
onderwerpen aan God's wil, doch zo God hem durend dwong tot smadelijke teruggang
moest hij onwillig en niet als een devoot man deze teruggang afleggen.
Hij erkende dat God niet kwetsbaar was voor zijn onwil, - doch God moest
kwetsbaar zijn in de zegepraal van zijn bedrieglijke vijand, die won als hij verloor!
Ook deze was een voor hem onhoudbare gedachtengang, die slechts een uitweg vond
in de nevels van het nog onzeker lot.
Hij bezocht Yolande; reeds spoedig na zijn nederlaag had hij van haar een
boodschap ontvangen die getuigde dat zij haar vertrouwen in zijn toekomst nog niet
had verloren. Zij spraken over 't verleden en over hun landen; met wrange scherts
vorste hij uit hoe zijn persoon, nadat zij zoveel van hem had gehoord en zich zoveel
beelden moest gevormd hebben, nu in haar weerspiegeld werd, hij zocht de waarheid
en wel de gunstige omtrent zichzelf in
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
175
haar gemoed en somde in gesprek met haar de lof en de blaam op, die vrienden en
vijanden hem gaven.
Zij had twee jonge huwbare dochters bij zich, die zij tezamen bestemden voor
twee gunstelingen uit Karel's gevolg, jongelieden uit hoge Bourgondische families,
zij sloten snel deze verlovingen. Zij leerden elkander kennen in hun zorgen: zij moest
haar gezag handhaven en over de toekomst van haar zoon waken in een zwak land,
tegenover invloedrijke zwagers. Zijn zorgen waren nu onvergelijkelijk veel nijpender
en voor hem was het iets zeldzaams dat een bevriend wezen ze wenste te delen. Hij
was er zeker van dat, zijn moeder uitgezonderd, tot nog toe niemand intenser belang
had gesteld in zijn lot dan koning Lodewijk, nu vleide hij zich deze intensiteit opnieuw
te vinden bij deze nauw-verwante van den koning, thans in de vorm van vriendschap,
genegenheid, als een onverwachte verkwikking.
Terwijl zij zich naast de van hun gunsten afhankelijke jongelieden plaatsten,
doolden zijzelf rondom hun jeugd, een besloten rijkdom die zij nooit voluit hadden
bezeten en ook nog niet hadden verloren. De roep van zijn tirannie deerde haar niet,
hij beriep zich op de noodzakelijkheid van al zijn daden, en de gewelddadigheid van
vorsten was voor haar iets natuurlijks, omdat ze die altijd van nabij had gekend. Zij
zocht nu het belang van haar dynastie, haar kinderen, en bad om barmhartigheid van
God,
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
176
ook voor haar onderdanen. Als zijn veldtocht toch nog mocht slagen zou hij koning
worden van een sterke staat en zij zou in haar land ongestoord kunnen regeren onder
zijn bescherming, zij waren zozeer vervuld van hun lot als vorsten, dat dit vooruitzicht
zich aan hen voordeed als een levensvoldoening van twee, die tezamen hoorden.
Doch levendiger dan zijn genegenheid was zijn haat, want zijn onrust en vrees
voor de toekomst legden bijna voortdurend beslag op hem. Terwijl hij moeizaam
arbeidde om zijn leger, dat bij Grandson meer verstrooid dan verslagen was, te
verzamelen en te versterken, pleegde hij overleg met gezanten van omliggende staten,
allen hevig gealarmeerd nu de macht van Bourgondië wankel werd, en ijverig er op
bedacht de politiek van hun landen te zetten op de koers van het ogenblik.
Men oordeelde dat zijn werkelijke macht steeds verminderde nu hij krampachtig
volhield te pogen zijn leger van grotendeels huurlingen opnieuw strijdvaardig te
maken tegen de Zwitsers, voor wie hij nu enkel en algemeen als de geweldenaar
gold, en ook was geworden, die hen, krijgshaftigen, in het eigen land bedreigde.
Doch hoever zijn kracht kon reiken lag in deze periode toch nog in het onzekere voor
de belanghebbende toeschouwers.
Hij stond op een dag met een afdeling van zijn meest betrouwbare Waalse soldaten
tegenover muitende troepen Italianen. De rantsoenen waren gering, het leger teerde
op de levensmiddelen van het
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
177
boerenvolk der provincie Vaud en zowel dit volk als de soldaten leden gebrek.
Plunderingen, buiten deze orde van zaken die een gedeeltelijke plundering was, hield
hij tegen en de wildsten van zijn huurlingen, de Italianen, raakten in opstand,
bedreigden hem en zijn schutslieden. In de slag bij Grandson hadden zij 't meest zijn
woede gewekt daar zij het eerst in massa op de vlucht waren geslagen, hij noemde
hen sedert niet anders dan lafaards of verraders. Zij beantwoordden deze woede met
hun haat. Door verzet gedreven, door vrees nog nauwelijks weerhouden, trokken ze
nu hun wapens, doch tot vastbeslotenheid konden ze niet komen, hun levens waren
immers geslingerd tussen ontbering en gevaar der zwerverij en de slaafse dienst van
een vreemd vorst. Diens vastbeslotenheid en afwezigheid van lijfelijke vrees haatten
ze nu, hun felle bijtende blikken waren op hem gericht, terwijl hij hen en hun leiders
toesprak, toornig, overweldigend en dreigend. Hij wilde hen dwingen zich aan zijn
wil te onderwerpen, zoals elk generaal zou doen, doch met zijn fanatieke kracht wilde
hij hen dwingen sterk te zijn als de Zwitsers, en voor hen was hij daardoor hatelijk
van krankzinnigheid; - gaandeweg stopten ze hun wapens weer bij zich, hun blikken
boorden zich in hem, hij was nog een onaantastbaar geweldig man en hun instinct
voorzag en vreesde het breken van dezen kolos, die hen zou meeslepen in zijn ramp.
Hun harten bleven wars van zijn vurigheid.
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
178
Somber besefte hij hoe zijn winnen op hen hun haat verdiepte, doch de opstandigheid
had zich gelegd, een hunner leiders liet hij ter dood brengen en hij ging heen met
zijn uitzonderlijk vertrouwde troepen en zwoegde voort met de arbeid aan zijn
krijgsplannen: hoe hij, nu hij niet bouwen kon op de moed en aanhankelijkheid van
zijn leger, zou kunnen bouwen op de vrees.
- De Zwitsers waren niet tot vrees gebracht door het ombrengen der
garnizoensoldaten te Grandson! De duivel fluisterde hem dit toe, met een behagen
in zijn wandaad en zijn mislukken. - Had hij dit gehoopt? - Hij had Yolande's
onderdanen gewroken. - Geen devotie, doch zijn bittere standvastigheid verweerde
zich tegen het sarrende fluisteren.
Kort daarop overviel hem een ziekte die zijn lichaam verzwakte en zijn geschokt
gezag nog verminderde. Met behulp van Yolande's zorg herstelde hij en hervatte zijn
krijgsbestel. Dan volgde de slag bij Murten, in Juni 1476, waar zijn troepen
grotendeels werden vernietigd. Deze slag deed hem zijn invloed en macht in naburige
staten geheel verliezen, de gezanten trokken af, Yolande's vertrouwen was gebroken.
Nu raadden zijn bevelhebbers hem de strijd op te geven en zich terug te trekken naar
het Noorden, doch hij weigerde te luisteren. Als hij hun raad opvolgde zou hij de
Zuidelijke provincies verliezen en in zijn Noordelijke landen niets zijn dan de vazal
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
179
van koning Lodewijk. De machtigen van zijn Vlaamse steden zouden hem aanzien
met de gehate ogen van Lodewijk en zijn gezag ijverig beperken met de ruggesteun
van diens macht. Zijn tweestrijd met dezen vijand, waarin hij de nederlaag leed, zou
nu overal en aanhoudend gaande zijn, waar hij zich zou bevinden.
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
180
VII
In een kasteel bij de la Rivière, waarin hij zich had teruggetrokken, werd hij wakker
met een bedrieglijk gevoel van zwakheid dat hij had overgehouden uit zijn ziekte.
Het viel hem zwaar zijn leden te strekken en op te staan en hij dacht: nu spreekt God
door dit teken van zwakte, nu zal mijn hart spoedig blijven stilstaan, het einde van
mijn rampen is gekomen. Doch terwijl hij zich met behulp van een dienaar kleedde
en met weinig eetlust een ontbijt tot zich nam, dacht hij in smartelijk besef: ofschoon
ik mij ziek voel is mijn kracht nog in mij aanwezig, en ofschoon ik nauwelijks lust
en gezondheid heb om op mijn paard te klimmen en langs mijn leger te gaan ben ik
toch tot een laatste inspanning nog wel in staat. Ik ben bovendien nog in 't geheel
niet oud en die bisschop, die mij in mijn ziekte bijstond, voorzegde mij immers
algehele beterschap!
Toen een dienaar hem meldde dat een boodschapper uit Vlaanderen was gekomen,
die hem missives uit dit land had te overhandigen, lachte hij bitter en hevig, niet om
dat bericht, maar om de bisschop, die hem beterschap voorzegde.
Het was late herfst en door het raam zag hij in de verte warrend struikgewas met
veel bruine vlekken van dor blad. Herinnering aan rauwe opgewektheid, voorstellingen
van jachttafrelen, drongen zich aan hem op. Een oud geschal en gelach uit oude
onbezorgde dagen hoorde hij met minachting. Hij zag in
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
181
dit landschap nu in werkelijkheid het geschuifel en vaag de omtrek van een roofdier,
een onguur beest, mager en zich verbergend zo goed het kon; hij zag het sluipend
naderbij komen van het schuw en woest hongerig dier. Het vreesde onraad, het bukte
zich, het kroop terug onder de struiken. Maar het kwam weer te voorschijn, spoedig,
vermetel in nood. Uit jagersinstinct tuurde hij naar het beest, - het werd geschoten,
het viel, het trachtte zich weer te verbergen. Welk een verwoedheid en dulding in de
bewegingen van dat dier en hoe gelijk nul zijn kans op langer leven! - Hij besefte
opeens hoe hijzelf nog geheel op aarde bestond, een nog jong, een verloren man. Een walgelijke gedachte, dat zijn lot zou gelijken op dat van het beest, met zijn wrede
bek en loerende, verstarde ogen.
Hij riep een dienaar en hoorde zich eerbiedig toespreken: er was nog gedienstigheid
om hem heen. Hij was hier nog in 't bezit van harnas en wapens, manschappen en
gezag. Hij dacht aan de benarde omstandigheden van vorsten en ridders, die vóór
hem geleefd hadden, op wier lot hij zich in het openbaar had beroepen, in
redevoeringen die hij had gehouden in Bourgondië, vóór en ook nog na de slag van
Murten. Hij had gewezen op het lot van die helden, wier kans was gekeerd tot
voorspoed na hun rampen. Nog greep hij naar het uiteindelijk geluk van deze
beproefden en voelde als een ontzetting dat hij aan deze figuren misschien volkomen
vreemd zou zijn. In de vage massa van volk dat zich
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
182
aan hem vertoonde, een herinnering aan zijn hoorders, zag hij een hatelijk wakker
worden. Zij wreven zich de naïeve, gelovige ogen uit en werden wakker. Hij was
onherroepelijk verslagen te Murten, hij had zich vergeefs beroepen op gelukkige
vorsten uit het verleden, die hij bewonderde, doch van wien hij nu voor altijd
gescheiden stond. Met heftiger schrijning zag hij: er was teleurstelling in het volk,
in veel onbekende, aan zijn ziel verwante onderdanen, die als hij een ideaal liefhadden
en op hem hadden gebouwd; deze teleurstelling verveelvoudigde de zijne tot een
ondraaglijk leed. De doden herdacht hij stroef: een jong ridder de Chateau-Gyon,
van wien hij had gehouden, was bij Grandson gevallen, - het was goed voor zijn
vrienden dood te zijn en hem niet meer te zien in de machteloosheid waarin hij
vergleed. - Een ander verschiet deed zich aan hem voor. - Als hij nu 't veld moest
ruimen voor de narren en de praters, die zich vergaapten aan zijn nederlaag, was er
dan nog niet een smalle glibberige weg terug naar - macht en ruimte? Zelf nar zijn,
eer betonen aan zijn leenheer Lodewijk en aan al de narren die zich verheugden en
die 't volk de schande van zijn mislukt koningschap verkondigden? Niet meer vluchtig,
zoals hij 't soms gedaan had, met tegenzin en uit noodweer, in 't vertrouwen toch dat
hij zich spoedig zou herstellen tot sterker staat dan te voren, maar staag nu, steeds
gedwongen voortgaand, zachtjes en slim op dat pad van glibberigheid en oneer? Het
was
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
183
eenvoudig, het was begaan door veel vergeten vorsten, - en de verse en zeer
opmerkelijke sporen kon hij van dag tot dag in de nauw verlopen jaren nagaan,
achtergelaten door Lodewijk! - Als hij dan na een lijdensweg eindelijk, - in hem
rekte zich de kracht van zijn nog jong leven, - een ‘hola’ kon toeroepen aan de
voorbarigen, die zich hadden te goed gedaan aan zijn onmacht en belachlijkheid?
Een bedaagd vorst zou hij dan inmiddels geworden zijn - maar misschien een koning?
- Misschien een koning, een gekroonde listeling, die door macht en goede heerschappij
het lachen kon doen vergeten. - Maar kon hij in list ooit zoo walgelijk doeltreffend
zijn als zijn doodsvijand?
Het was toch duidelijk dat Lodewijk zijn hulp van de duivelse machten van het
bedrog ontving. Om hem te weerstaan gaf God het verstand en de moed. De heilige
zoon werd gekruist: ontzagwekkend ver en hoog stonden dit lijden en deze dood.
Hij was maar een ontstuimig, onwetend en bevlekt ridder voor Christus, hij had
slechts een menselijke taak, - God wilde arbeid en vurige geest. Hij was er zeker van
dat hij zijn vijand mocht haten, moest haten met heel zijn hart.
Zijn teleurstellingen verloren zich even in een sombere verheldering: niets had hij
doorleefd, doorleden, dat hij niet reeds eerder wist, met het weten van zijn
neerslachtigheid. Het was ontstellend waar: zijn neerslachtigheid kende altijd een
groter, vreemder wereld dan hij kende als hij was vol goede moed.
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
184
Dwong hem dat ijzig en vreemd besef nu dat hij zijn oude wereld, zijn oude zelf zou
verwerpen als misverstand? - Neen, hij zou niet! In dit land zou warm bloed vloeien
van hem, hij zag een neerstorten van zichzelf in laatste strijd op het slagveld. Onbetekenend! De wereld bleef, vandaag, morgen en daarna....
Hij dronk soms in zijn eenzaamheid willig de weemoed der herinneringen. Hij
was jong, hij geloofde zich nog bemind in de stad Gent, die in 't midden van zijn
wereld stond, hij was omgeven van magistraten die hem zagen in beloftevolle jeugd,
ondanks zijn zorgen waarover hij met hen overlegde op dat ogenblik. Zij luisterden
belangstellend en God deed hem zijn woorden vinden. Hij bezat daar in die
deelnemende omgeving bij momenten een gaaf geluk, hij werd bekoord en gedragen
door levenszoetheid, - ook bad hij daar soms vurig in oprecht gevoelen dat hij
ongelukkig was!
Hij hoorde als knaap een priester op straat schreeuwen tot een menigte
belangstellenden dat de wereld binnenkort zou vergaan. Hij had geglimlacht, - en
langs een kerk gaande had hij zich bekruist en ‘Maria’ gefluisterd met een gelukkige
overtuigdheid en een ongelovige minachting voor den bezeten volksprediker.
Zijn twijfel rees nu als een heftige siddering door zijn mat, ongezond lijf. Wat
wilde God nu van hem? Een volhouden? Deemoedige onderwerping? - Zijn haat was
mateloos, er was geen berusting in
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
185
zijn ziel, ook niet in de nabijheid van het heilige. Hij verzocht God en wist deze
zonde. - Waarom had God hem niet tot overwinning geleid, of hem deze strijd met
de Zwitsers bespaard, opdat zijn werkzame geest vruchtbaar kon zijn?
En zijn ijdelheid bekroond! - Deze ijdelheid was hem bij de geboorte ingeschapen.
- Was het de duivel die hem listig tot erfgenaam van een groot geslacht bestemd had,
opdat hij zou menen dat zijn ijdelheid van God was? - Neen, zijn geboorte was God's
wil en zijn ijdelheid een droom die zijn geweten nooit bezwaarde. - Waarom had
God hem niet de kracht gegeven den vijand te verslaan?
Hij zag eensklaps de wijde vreemde wereld, waar zijn neerslachtigheid hem wel
had doen dwalen, scherper waarneembaar. - Een trage wenteling van het lot, een
gestadige val van stervelingen. - Een lichtflits, - iets nieuws, - een triomfschreeuw.
- God schonk 't geen hij tevergeefs had gedroomd en bestreefd aan een ander, - in
een andere tijd! Iets nieuws, - een macht, een nieuw gebouwde maatschappij, - een
welslagen! - God's orde was een sterk web van onzichtbare draden, verrassende
geleidingen. - Soms in zijn aanraking met burgers had hij onwillig bevroed dat hij
niet de gelukkige benijdenswaardige vorst was, zoals men hem willig noemde, doch
een tragische persoon, bestemd om niet te slagen. De scherpstlevenden onder hen,
de daadkrachtige kern, had hij niet wakker kunnen krijgen om met al hun macht met
hem te strijden
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
186
tegen Lodewijk, den koning der corruptie! Het volk wachtte blijkbaar een andere
roep dan de zijne, - een andere tijd....
Te laat dan voor een schoon Bourgondisch rijk? Deze flits van zijn ijdelheidsdroom
verzachtte de pijn van zijn gewondheid. Hij zag zichzelf wel geheven in het juiste
tijdsgewricht en hij dacht weer aan de onwelluidende schreeuw van den volkspriester
over 't vergaan der wereld. Dit geluid en die gedachte bevielen hem nu om de
levenshaat.
Onwillig en door heel zijn wezen vermoeid keerde hij terug tot zijn bekende en
nauw begrensde wereld. De Gentenaars wilden de overkomst van zijn dochter,
vergezeld van een goede strijdmacht, zoals hij 't geëist had, niet organiseren en
beriepen zich op het gevaar van deze tocht. Vlaanderen weigerde hem de gevraagde
hulp.
Na de slag bij Grandson had hij zijn dochter's verloving met Maximiliaan van
Oostenrijk bekrachtigd als de beste beveiliging voor haar toekomst. Nu kreeg hij de
sombere zekerheid dat hem de heerschappij over haar lot ontviel, en ook de laatste
zwakke illusie dat Vlaanderen nog zou opstaan tot zijn hulp ontgleed hem. Bij de
tijdingen uit dat land was wel een aanbod hem ter hulp te komen om hem terug te
halen en te redden van een verdere aanslag der Zwitsers. Maar hij wenste niet aldus
gered te worden.
Met zichzelf zou hij veel edellieden en soldaten offeren als hij tot zijn einde de
oorlog volhield. Hij
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
187
had in zijn leven reeds veel mensen voor zijn doeleinden geofferd. Om hen die
gestorven waren met liefde voor hem en zijn staat rouwde hij, de massa der anderen
drukte hem als een zich opstapelende berg van vervloeking. In zijn huurlegers waren
steeds de havelozen en zwervers die hier een plaats zochten voor voedsel en dekking
en de kans op enig fortuin. Zijn ongeluk was hun een huivering, hij verscheen hen
nu als een sombere, enkel vreeswekkende geest, hij leek de belichaming van een
noodlot. Zij zagen tot hem op met schrikachtige nieuwsgierigheid, waren overigens
aan ramp en schrik gewend in hun rechtloos bestaan van maatschappelijk overschot.
Deze povere vreemdelingen wekten in hem nog een verbeten besef van rijkdom en
macht: hij wilde nog de vorst zijn die een arm soldatenvolk, vol troebele aanleg, ter
overwinning leidde en daarna tot ordelijk, nijver bestaan. - Het was weinig waard
voor deze zwervers een slachtplaats te vinden en daar onder te gaan. - Beet niet de
winterse natuur hen dood door honger en ellende als zij geen plaats in zijn leger
vonden?
Hij had, na de slag bij Murten, Nancy verloren aan hertog Réné van Lotharingen
en sloeg nu het beleg om deze stad. Hij sprak bemoedigend tot zijn soldaten. Bedrog
of niet, hij moest zich nu tegenover hen tonen, bezield met goede moed. Hier en daar
trof hem een grijns van ongeloof, - voor zijn oog niet bestemd misschien, maar hij
zag nu steeds spookachtige waarheden. - Het leger was nu in al
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
188
zijn geledingen vol twijfel, vol gemor. Het besef van zwakheid sloop als een ziekte
rond. - God's toorn lag zwaar over de wereld, over hem. In zijn vertrekken terug
gekomen hoonde hem bij herhaling het scherp getuigenis van ongelovige gezichten,
die hij nauwelijks had gezien. Het verklaarde hem dat hij zelf niet meer geloofde aan
zijn overwinningskans. Hij mompelde dat hij geloofde in de dood.
Teruggaan? Van zijn raadslieden, naar wier voorstel hij niet meer wilde luisteren,
drong deze maning nog steeds tot hem door in hun zwijgen. Het zelfverwijt bekroop
hem dat hij met zijn afgezonderde leefwijs de betekenis van zijn nederlaag versterkte,
want een vorst behoorde middelpunt van zijn hofkring te blijven, ook in dagelijks
bestaan. Doch in zijn hart was een stroeve weigering die alles beheerste. Hij dronk
zware wijn die hij te voren steeds als schadelijk voor zijn gezondheid had gemeden:
de feiten bleven hem echter helder en overweldigend in hun bittere werkelijkheid.
Als hij noodgedwongen met een der edelen die hem in zijn omgeving het naast
stonden sprak, had hij te kampen met opwellingen van wrok en woede, terwijl hij
bij zichzelf moest erkennen dat hij hen achtte: zij waren dapper en aan hun vorstenhuis
trouw. - Zijn oude bevelhebber Contay, dien hij beschouwde als een geschikt
onderhandelaar en die na de slag van Grandson voor hem naar koning Lodewijk was
getrokken om zich te verzekeren van diens onzijdigheid (in 't openbaar) op grond
van een vredes-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
189
verdrag dat tussen Frankrijk en Bourgondië bestond. - Moeilijke taak, - de vonken
van haat en hilariteit dansten hem voor ogen als hij dacht aan deze gedwongen
ontmoeting; hij waardeerde den dienaar die dit volbracht, - maar vond hij in hem
ooit die hevige dorst naar ontspanning die hem zelf bij een dergelijke onware
transactie kwelde? - Integendeel, reeds verstijfde de berusting zijn getrouwen en
deze verstijving wekte zijn woede: in hem bruiste dan onbedwingbaar het leven van
zijn eerzuchtige wensen, hij was nog evenzeer een adspirant-koning in deze
rampzalige dagen als in die van zijn ongehavende macht. - Zijn bastaardbroeder
Antoine, wiens trouw hij soms had betwijfeld, doch die solide bleek te zijn in zijn
gehechtheid aan Bourgondië, hen beide bond de bloedverwantschap, zodat ze elkaar
eerbiedigden terwille van den gemeenschappelijken vader. Deze broeder, die altijd
een aanzienlijke plaats had ingenomen, voelde nu natuurlijk met hem een scherpe
rouw om de verliezen en stelde den vader onuitgesproken hoog boven hem in
onbewogen voorkeur. Hij voelde zich soms door zijn hoogmoed opgejaagd naar een
dolle consequentie: verachtte hij niet elkeen die hem niet hoog achtte?
Filippe de Croy, dien hij eenmaal haatte om de hoge gunst die deze van zijn vader
genoot toen zij beide jongelieden waren. Hij herinnerde zich van later een bewogen
ochtend in Frankrijk, toen hij ontstelde van het bericht dat Filippe de Commines,
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
190
de intelligente jonkman dien hij vriend waande, 's nachts heimelijk zijn legerkamp
had verlaten. Hij had de schok opgevangen en zich ontspannen door diezelfde ochtend
een forse worp te doen in die onberekenbare, veranderlijke wereld van vriend- en
vijandschap; hij had de bezittingen van Commines, die deze door zijn vlucht
verbeurde, geschonken aan dien vroegeren vijand, tegenover wien zijn haat reeds
geluwd was. Filippe de Croy was nu een zijner bekwame getrouwen, - doch het was
somber een flits van de oude verwachting soms nog te zien lichten in de werkelijkheid
van nu.
Neen, de wijn verdoofde zijn hersens niet en 't gaf hem in de rampzaligheid nog
een bittere verheugnis dat zijn geest sterk was en niets negeerde van 't geen de lieden
om hem heen wensten te negeren. In de diepte der smart was ook een helderheid die
geleek op wat hij eertijds vond in de hoogte van trots geloof. In al het gebied
daartussen raasden de stormen van opstandig besef, of omsloot hem een
weemoedigheid die hels en klam voortdurend lichaam en ziel martelde.
Hij glimlachte bij 't aanschouwen van een klaar vizioen: hij had even de bodem
bereikt. Hij liep in omstrengeling met een broederlijk vriend en hun gesprek was
licht van aard omdat het hele leven gezamenlijk was en onuitgesproken kon zijn. Zij
zagen in schamper, troostend schertsen de kroon, die hij zich in Trier had doen
vervaardigen. ‘De kroon is dood,’ zei de vriend en vreemdeling. ‘De koning
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
191
is ook dood,’ antwoordde hij. Ze hoorden het geluid van een streng-zuivere hemelse
zang en over de onwezenlijke vloer liepen ze even samen voort, bevrijd van het
aardse leven.
Maar hij bestond op de aarde en boven de aarde was het Godsrijk Nu ontving hij
van God geen blijdschap meer, maar hij ontving nog altijd kracht. Hijgend en zwaar
doorleefde hij dit laatste leven. De misdaden van de oorlog hadden bij hem vóór deze
nederlagen een grimmige zin doen ontstaan: de groei van den krijgsman naar
blijdschap moest zich door deze grimmigheid heendringen. Zijn medelijden had hij
vastgegroefd in de hardheid van zijn wil; een onlust beving hem steeds bij tonelen
van wreedheid en hij temperde altijd de moordlust van rauw krijgsvolk, - tenzij hij
in een roes van veldheerschap en wraakzucht meende dat zijn doel en zijn gezag met
een furie van krijgsbedrijf gediend was.
Nu moest hem wel het denkbeeld ontzetten dat deze misdaden der oorlog alle
vergeefs waren verricht, omdat zijn doel niet werd bereikt. Hij trachtte zich de laatste
strijd voor te stellen die komen moest, - er was logica in het leven en zijn verstand
werkte er steeds mee, door alle nevels van verbittering en bloedschuld heen. Om
hem heen zouden zijn ridders vechten, - de siddering van hoop, die hem soms nog
beving, verbande hij snel - in 't hevigste van 't gevecht zou hun moedeloosheid en
innerlijke onwil hen doen wijken, zij zouden hem loslaten, zo-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
192
als zij hem innerlijk reeds hadden losgelaten. Enkelen, de trouwsten, ook van het
soldatenvolk, zouden zeker sterven, hun trouw schrijnde hem. Met deze armzaligen
zou hij volhouden tot het einde. Het lot vergde zijn moed om deze rauwe dood in te
gaan, bij een schreeuwende triomf van den vijand. - Een hels vizioen, en daaromheen
troostloze bekende tafrelen: tallozen leden en stierven in alle eeuwen zo.
In de vuurnevel van zijn geest bleef een trots onderscheiden tussen deze hel van
zijn eenzame en smadelijke ondergang en die andere, die van Lodewijk, waartegen
hij streed. - Weerbaar tot het einde zou hij haten, - den vijand, - de Zwitsers, maar
het was nu meer dan ooit onverschillig geworden of het Zwitsers waren of anderen,
- het waren de strijdkrachten van Lodewijk en Lodewijk was in duivel's dienst, - 't
was tegen den duivel dat hij streed tot het einde toe, en deze zekerheid en deze haat
zou de laatste kracht zijn waaruit hij putten kon. En dat alleen kon hem bevrijden
van 't geen zijn getrouwen hem wilden opdringen: een opgesloten hertogsstaat, ergens
ten Noorden van Frankrijk. Hij had de hertogin van Savoye, die wenste uit te wijken
naar Frankrijk, omdat zij door een toenadering tot haar broer, den koning, de belangen
van haar dynastie wou redden, deze tocht belet en haar genoodzaakt verblijf te houden
op het kasteel van Rouvre, dicht bij Dijon. Hij morde dat hij voor haar belang zijn
krijgsplannen indertijd had gewijzigd en
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
193
nu hij het nadeel daarvan te dragen had, wilde hij niet toestaan dat zijn vijand, de
koning, zou pralen met de eer haar uiteindelijk beschermer te zijn. Hij had gepoogd
ook haar zoon, de onmondige hertog, in zijn macht te houden, als een dwangmiddel
in het bondgenootschap van Savoye, doch deze was aan zijn handlangers ontglipt.
Intussen was Yolande's gevangenschap weinig meer dan schijn, zij ontving wie ze
wilde en hij kon elke dag het bericht verwachten dat zij toch naar Frankrijk was
vertrokken. Zij stelde echter uit, zij scheen moeilijk tot een besluit te kunnen komen
en elke dag van haar weifelen en blijven bevestigde hun bondgenootschap op een
droeve wijze: het was duidelijk dat zij niet zou volhouden tot een wanhopig uiterste.
Zijn leger wies weer aan, de nieuwelingen wisten dat hij in uiterste nood verkeerde
en zij die hem konden redden zouden zich daarna in grote gunst mogen verheugen.
Hij schonk de adeldom aan moedige Vlaamse burgers, die zich nu ijverig in zijn
dienst betoonden, maar hij wist dat het slechts in deze enge verzamelplaats van kleine
lieden was dat men zijn toekomst opnieuw kleurde met oude verf, en dat daarbuiten
in de ruime wereld zijn nederlagen in duivels-opgesmukte verhalen van mond tot
mond gingen en de roem en grootheid van hem en zijn huis duizendvoud in de harten
der onderdanen deden sterven.
Op zijn weg door de legerkampen zag hij Josse de Lalain en tegelijk een anderen
man die door deze
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
194
werd besprongen en ontwapend. Hij zag van dezen aangevallene de plotselinge
bleekheid van doodschrik en daarna een tergende grijns; van Josse de Lalain de felle
dierlijke kracht, en ofschoon hij terstond wist dat bij diens voorbeeldige trouw de
felheid slechts dienstijver voor hem kon zijn, wekte deze in hem een grote onlust:
hoe vaak reeds had hij in zijn leven de kracht van kleine vijanden zien breken, en
bitter grimmig besefte hij nu al de onnuttigheid daarvan. En zijn geest (en zijn macht)
waren zelfs te verstijfd in deze periode dan dat hij tot genade geven nog in staat zou
zijn.
De Lalain zag hem, liet af van zijn handtastelijkheid en deed den man door soldaten
wegleiden; de hertog vroeg mat en koel wat er gaande was en op Josse's verklaring:
‘Hij beledigde u, Hoogheid,’ knikte hij ter goedkeuring en ging zwijgend verder. Hij
wilde later nog weten wat was voorgevallen, hij riep daarvoor de Lalain niet tot zich,
maar zond een van zijn officieren ten onderzoek en hoorde van dezen een relaas van
het gebeurde: de man had de draak gestoken met het voornemen van den hertog om
tot elke prijs spoedig met zijn leger binnen Nancy's muren te dringen, hij had gezegd
wel te wensen dat hij den hertog als een kogel op zijn geweer kon plaatsen, opdat
hij hem tot in Nancy zou kunnen schieten. Toen de officier was weggegaan, vertrok
het gezicht van den hertog tot een grijns, die veel geleek op die van den man,
opstandig in doodsvrees bij Josse's aanval.
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
195
Het geval vergleed gauw uit zijn aandacht, de man zou reeds terechtgesteld zijn door
beulen, hij mijmerde nu hartstochtloos: Nancy zou de koningstad worden als hij won
(God's wereld was er een van wonderen), hij had tevoren andere steden daarvoor
bestemd, Gent, Dijon, doch op dat punt bestond nu bij hem geen besluiteloosheid
meer.
De volgende ochtend woonde hij vroeg de mis bij, hij deed Josse de Lalain in zijn
buurt knielen en terwijl de priester las, hoorde hij als uit de verte een zwaar dreunend
lied, als een razernij van godsaanbidding. Hij moest denken aan de stem van vrome
schipbreukelingen, die met dat allerluidst gemeenschappelijk gezang boven het
golfgeweld uit, de doodsvrees doofden en hun hartstochtelijke zielen trachtten te
heffen tot de heiligen van God.
Na het lezen van den priester zongen de knapen en brachten hem een droeve doffe
vrede. - Zou hij nog eens in vrede met dezen Josse jagen en de felle blauwe gloed
van diens ogen zien bij de val van een wild beest, - ver van walgelijk eindeloos
gevecht van man tegen man? - Hij zou vrienden weervinden in vrede, - zulke die
wisten te lezen uit boeken van wetenschap en godsdienst, - was hij niet een vorst die
onder mensen afstanden wist te scheppen en te beheersen? - er lagen eens tuinen vol
wereldse en hemelse verrukkingen onder zijn bereik! - Weg aarde die altijd bedroog,
- (en de zinnen vervuilde) - en die haar rijkdom voor hem, levende en begerige, nu
reeds had versloten!
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
196
De hertogin was nog niet uit haar kasteel ontvlucht, hij reed er met klein gevolg heen
en wilde als goed gastheer onderzoeken of zij alles ontving wat hij haar tot gerief
kon verschaffen. Handelaars in Bourgondië hadden haar op zijn last zijden stoffen
gebracht voor kleding van haar en haar hof; in zijn berooide staat kon hij nog gunst
bewijzen aan de vorstin van een arm land. Zij ontving hem met zichtbaar verheugen,
zij verlangde zich met hem te verstaan. In hun gesprek noemde zij nu spoedig haar
broeder, den koning van Frankrijk, haar stem en smekend gebaar hadden het doel
alle uitingen van haat en schamperheid te weren; hij glimlachte en begreep nauwelijks
meer waarom hij haar had belemmerd naar Frankrijk te gaan. Hij was eindeloos moe
en zag in haar nu een die, even moe en oud als hij, zonder lust een uitweg zocht, en
omdat zij een vrouw was zocht zij deze in lijdelijkheid. Hij vleide zich dat zij ook
nu nog voor hem zou kiezen als zij niet de verantwoordelijkheid had voor haar zoon,
haar huis, de lusteloosheid waarmee zij over den koning sprak en haar oprechte
deelneming met hem schonken hem nog enige voldoening. Hij vertelde haar in
woordenrijke verhalen en met bitterste spijt van tegenslagen die hem voor en na
hadden getroffen, zij luisterde verzonken in zijn lotgeval en durfde van toekomst
niet reppen. Hij verliet haar als een tournooiridder van zeer droevige allure zijn dame
en vroeg zich daarna af of haar treurigheid zich nog zou verdiepen bij zijn dood of
misschien
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
197
een weinig afnemen, want zijn leven was ondraaglijk drukkend geworden. Verder
op zijn terugweg sloeg hij in gedachte het fijn spel van herinneringen en
overeenkomstigheden dat hen verbond stuk; niemand kon met hem zijn op het dor
en woest deel der aarde dat hem overbleef. Na de emoties was hij zonderling
onaangedaan, maar de koude hinderde hem onder 't rijden, hij was lichamelijk erg
verzwakt. Hij hield zich in gedachte bezig met een grootse door hem te stichten kerk,
waar de mensen kwamen bidden en offeren voor hun doden en voor kwijtschelding
van zonden. Hij zag zichzelf geknield in die kerk. Zo kwam hij in zijn legerkamp
terug. Was het vrede? Kwamen de Zwitsers met een voorstel? Maar de Zwitsers
wensten een laatste schone buit, dat was hem immers klaar als de dag. - Waarom
had God hem met zoveel rijkdom bedeeld en hem gemaakt tot een buit voor rovers?
Hij antwoordde zichzelf met een verdwaasde, stekende scherts, die hem,
oververharde, geen pijn meer deed, of hij hoorde opnieuw de schone razernij van
het schipbreukelingenlied, of mysterieuze woorden, die hem deden peinzen over de
wonderen Gods. Doch met de mensen om hem heen was hem geen gesprek meer
mogelijk dat hem niet opnieuw wondde.
De vijand naderde voor de laatste, beslissende strijd. Zijn leger was gedund door
het verraad van zijn Italiaansen bevelhebber, Campo-Basso, doch het leven tooide
zich nog eens fel van kleur en
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
198
wapperend vol hoop en ijdelheid, als de vaandels van zijn optrekkende troepen en
de vederbossen van zijn ridders. Hij was zo diep verzonken geweest in zijn ongeluk,
dat hij zich een ogenblik verbaasde over deze laatste macht. ‘Bourgondië is groot’
fluisterde hij.
Toen de nederlaag reeds merkbaar was viel de gouden leeuw van zijn helm en een
dienaar, die het siersel op de oude plaats wou zetten, weerde hij af. ‘Het is een teken
van God’ zei hij en de dag werd hem ondoorzichtig droef, de trompetten wekten in
hem slechts een hernieuwd besef van vernietigde kracht en jeugd. Tot de naderende
aanvallers in hem de oude sterke weerstand wakker riepen.
Bij het bericht van zijn dood geraakte koning Lodewijk in opgewonden vreugde en
richtte een maaltijd aan voor zichzelf en het gezelschap van Franse edellieden, die
met hem in de stad Tours waren. Zijn dienaar, Filippe de Commines, was mee
aanwezig en deelde de uitbundige voldoening van zijn meester niet, want
uitbundigheid was de gave der vorsten, die natuurlijkerwijs geheel van zichzelf
vervuld waren. Hij, als metgezel van achtereenvolgens twee vorsten, werd gelijkelijk
doordrongen van twee lotgevallen, en zijn mijmering hechtte zich zelfs meewarig
aan den hertog en diens smartelijke val. Maar hij kon niet verhinderen dat hij ondanks
dit besef vol tevredenheid vloeide, en de feestmaaltijd, die hem in zijn ernstigheid
niet verrukte, be-
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
199
zwaarde hem toch in het geheel niet, zoals hij 't van verscheidene anderen zag, die
mee aanzaten en die het schokkend bericht der gebeurtenis, waarvan ze als gevolg
de onmacht van de Franse adel tegenover dezen koning voorzagen, niet goed
verdroegen, zodat ze de brokken eten heimelijk met moeite wegwerkten, terwijl ze
openlijk instemden met de feestelijkheid van den konnig, die een gelukskind was op
deze dag.
Toen Lodewijk enige jaren later op zijn laatste ziekbed lag oordeelde Commines,
dat de spelonken van zijn doodsvrees even huiveringwekkend waren als de
gevangenissen, welke hij in zijn goede dagen voor sommige van zijn onderdanen
had doen bouwen en dat dit wel mocht beschouwd worden als een beproeving van
God tot delging van zijn schuld.
En lang nadat de koning was gestorven schreef Commines het boek zijner
herinnering over staatkunde en vorsten, en roemde Lodewijk als de grootste van zijn
tijd.
Nine van der Schaaf, Leven van Karel de Stoute
Download