SJABBAT SJALOM Sjabbat Weekblad voor Nederland Nr. 90 Parasjat Misjpatiem – Sjabbat Sjekaliem Sjemot 21:1-24:18; Maftier: Sjemot 30:11-16 Haftara: II Melachiem 11:17-20, 12:1-17 Overzicht Parasjat Misjpatiem Het Joodse Volk krijgt een serie wetten betreffende sociale rechtspraak. De onderwerpen omvatten: Behoorlijke behandeling van Joodse slaven; de verplichtingen van een echtgenoot ten opzichte van zijn vrouw; boetes voor het slaan van mensen en voor wie zijn ouders, rechters of de leiders vervloekt; financiële verantwoordelijkheid voor schade aan mensen of hun eigendommen, hetzij door iemand zelf of door zijn levende of niet levende bezittingen of ten gevolge van omstandigheden waarvoor men verantwoordelijk is; terugbetalingen en boetes bij diefstal; het niet teruggeven van een voorwerp waarvoor men de verantwoordelijkheid heeft geaccepteerd om erop te passen; het recht tot zelfverdediging van iemand die beroofd wordt. Andere onderwerpen die behandeld worden: Het verbod op verleiding, hekserij, bestialiteit en het offeren aan afgoden. De Tora waarschuwt ons om de bekeerling, de weduwe en de wees met waardigheid te behandelen en om leugens te vermijden. Rente is verboden en het recht om onderpand aan te nemen op een lening is beperkt. Verplichte betalingen aan de Tempel mogen niet worden uitgesteld en het Joodse Volk moet heilig zijn, zelfs met betrekking tot voedsel. De Tora geeft voorschriften voor juist gedrag van rechters bij rechtsprocedures. De geboden voor Sjabbat en voor het Sjabbat-jaar worden uiteengezet. Driemaal per jaar – op Pesach, Sjawoe’ot en Soekot – moeten wij naar de Tempel komen. De Tora sluit deze lijst van wetten af met een kasjroet-wet: vermeng geen melk met vlees. Hasjem belooft dat Hij het Joodse Volk naar het Land Israël zal brengen, hen zal helpen de inwoners van dat land te verslaan en vertelt hen dat, wanneer zij Zijn geboden zullen naleven, zij zegen over hun volk zullen brengen. Het volk belooft te doen en te luisteren naar alles wat Hasjem zegt. Mosjé schrijft het boek van het Verbond en leest het voor aan het Volk. Mosjé beklimt de berg en verblijft daar 40 dagen, om de twee Tabletten van het Verbond in ontvangst te nemen. 29 Sjewat 5764 Nederland Begin Sjabbat: 17.40 Einde: 18.46 18.47 18.47 18.48 Antwerpen Plag hamincha: 17.02 Begin Sjabbat: 17.47 Einde Sjabbat: 18.58 18.48 Bezoek onze web-site www.hoor-israel.org met veel extra informatie Parasjat Hasjawoea Hilchot Sjabbat Feestdagen Halacha Talmoed Joods denken Kinderhoekje Joods Gezinsleven ------------------------Het Israëlisch-Arabisch conflict Door Ohr Somayach in Jeruzalem, Israël ©1998 Ohr Somayach International - Alle rechten voorbehouden Inzicht in Parasjat Misjpatiem Het oor dat hoorde op Har Sinai Door Rav Eliëzer Chrysler Uit: Midei Shabbos Beshabbato (Rabban Jochanan ben Zakai legt uit dat de Eved Ivrie – de Hebreeuwse slaaf – door zijn oor tegen de deurpost gespiest moest worden, omdat „het oor dat hoorde op Har Sinai: ‘Steel niet’ toch ging stelen en daarom verdient dat het doorboord wordt.’ Zo wordt hij aangehaald in de Mechilta. De Gemara in Kiddoesjien (22b) citeert echter een Tosefta, waarin hij anders geciteerd wordt (zie Rasji op deze passoek). Volgens de Gemara zei Rabban Jochanan ben Zakai dat het oor op Har Sinai gehoord had: ‘Want de Israëlieten zijn Mijn dienaren…’ en vervolgens zocht het zich een menselijke meester, daarom verdiende het te worden doorboord. Op het eerste gezicht lijkt het erop dat de Mechilta het heeft over een slaaf die het Beit Din verkocht heeft, om hem te laten betalen voor zijn diefstal, die hij niet in staat is terug te betalen, terwijl de Gemara het heeft over iemand die zichzelf verkocht heeft. En dat is inderdaad hoe Rasji de discrepantie verklaart. Het probleem hiermee is echter dat deze parasja specifiek gaat over de eerste soort van Eved Ivrie, die verkocht wordt om voor zijn diefstal te betalen (de andere soort wordt behandeld in parasjat Behar), en in dat geval klopt de reden die de Gemara in Kiddoesjien geeft niet. Voordat wij dit probleem beantwoorden, moeten wij eerst Mechilta begrijpen. Wanneer het oor van de Eved Ivrie doorboord wordt, waarom moet hij wachten totdat hij na zes jaar vraagt nog langer te mogen blijven? Waarom werd zijn oor niet onmiddellijk doorboord? In feite, waarom moet een dief überhaupt verkochten worden voordat zijn oor doorboord is? Waarom gebeurt dat niet zodra hij gepakt wordt? De Kli Jakar antwoordt dat een dief het dubbele moet terugbetalen en als hij dat niet kan, wordt hij Uitgave: Zwi Goldberg – P.O.Box 3220 – Netanya 42132 – Israël – E-mail: [email protected] 1 Nr. 90 Parasjat Misjpatiem – Sjabbat Sjekaliem verkocht. Wanneer de Eved besluit na zes jaar langer te blijven, begaat hij voor de tweede keer een overtreding door het juk van een menselijke meester te accepteren. En het is daarvoor dat Tora hem straft met het doorboren van zijn oor. De verklaring van de Kli Jakar is echter onacceptabel, want nu wordt de Eved niet gestraft voor diefstal, maar voor het accepteren van een menselijke meester, terwijl volgens volgens de verklaring van de Mechilta zijn oor doorboord wordt als straf voor de diefstal. 29 Sjewat 5764 noemd hebben. Maar zodra hij vraagt om langer te mogen blijven na die zes jaar, waarbij hij zichzelf vrijwillig een meester verkrijgt, dan wordt zijn oor doorboord. Dit is ook de mening van de Tora Temima. Dit is ook de reden waarom de Gemara de uitspraak van Rabban Jochanan ben Zakai volgens de versie van de Tosefta prefereert boven die van de Mechilta, omdat er nimmer enige rechtvaardiging is om het oor van de Eved te doorboren omdat hij gestolen heeft. Hij wordt namelijk al gestraft met de dubbele terugbetaling voor zijn diefstal en ook nog zijn oor doorboren als straf daarvoor zou betekenen dat hij tweemaal gestraft wordt voor hetzelfde misdrijf. Nu kunnen we de Gemara in Kiddoesjien begrijpen. In feite kunnen wij dezelfde vraag, die wij aan de Mechilta gesteld hebben, aan de Gemara stellen. Wanneer het oor van de Eved doorboord moet worden omdat hij een menselijke meester heeft geaccepteerd, waarom werd dat dan niet onmiddellijk doorboord, aan het begin van de zes-jarige periode? De Chesjek Sjlomo in Kiddoesjien stelt inderdaad die vraag en hij antwoordt dat Hasjem alleen verboden heeft om zichzelf permanent te verkopen. Hij vindt het niet erg als iemand zich voor zes jaar verkoopt, maar Hij maakt er bezwaar tegen als de verkoop voor altijd is en het is daarvoor dat Hij hem straft met de doorboring van zijn oor. In dat geval maakt het geen verschil uit of de Eved zichzelf verkocht uit armoede of dat hij verkocht werd door het Beit Din omdat hij gestolen heeft. In beide gevallen hoeft zijn oor niet onmiddellijk te worden doorboord, om de reden die wij hiervoor ge- De Jeroesjalmi geeft nog een derde verklaring van Rabban Jochanan ben Zakai’s opmerking. Volgens de Jeroesjalmi zei hij: „Het oor dat op Har Sinai gehoord had: ‘Heb geen andere goden’, en vervolgens heenging om zich te onttrekken aan het juk van het Koninkrijk van de Hemel, om in plaats daarvan het juk op zich te nemen van een menselijk wezen, dat zal doorboord worden.” De Tora Temima suggereert dat Rabban Jochanan ben Zakai de verklaring die in de Gemara geciteerd wordt, introk, omdat de woorden „Want de Israëlieten zijn Mijn dienaren,” dat in parasjat Behar (Bamidbar 25:55) voorkomt, niet gezegd werd op Har Sinai, maar bij de Ohel Mo’eed. Op Har Sinai werd, bij de Tien Geboden gezegd: „Heb geen andere goden”. Mitswa 105 uit Sefer HaChinoech Het geven van de Halve Sjekel Ieder lid van de Klal Jisraël vanaf twintig jaar en ouder, of hij arm is of rijk, is verplicht ieder jaar een halve sjekel te geven (hetgeen gelijk staat aan het gewicht van tien ‘Gera’) aan de Kohaniem die in het Beit Hamikdasj dienstdoen, zoals de Tora voorschrijft in Ki Tissa (30:13) „Dit zullen zij geven, allen die geteld worden.” De Kohaniem legden al die halve sjekeliem in een kamer in het Beit Hamikdasj. Vervolgens namen zij daar vanaf om de Temidiem [de dagelijkse offers], de Moesafien en al de andere gemeenschapsoffers te kopen, samen met de nesachiem [de plengoffers], het zout waarmee de offers gezouten werden, het hout voor de brandstapel waarop zij verbrand werden, de Lechem haPaniem [de Toonbroden], de ‘Omer en de Sjetei haLechem [de twee broden voor Sjawoe’ot], de Para Adoema [de Rode Koe] en de Sa’ier haMisjtaleach [de geit die op Jom Kippoer de woestijn in gestuurd werd naar Azazel] samen met de rode wol (die tussen zijn horens gebonden werd). Een reden voor deze mitswa is, dat G-d het goede met Israël voor heeft en Hij wil hen allen de mogelijkheid geven om gelijk deel te nemen aan de korbanot die regelmatig voor hen gekocht werden door het hele jaar heen. Op deze manier heeft iedereen, rijk of arm een gelijk aandeel in deze mitswa en hun collectief aandenken zal voor Hasjem oprijzen (als het ware samen met de rook van de korbanot die zij voor hem gebracht hebben). Chazal hebben gezegd dat op Rosj Chodesj Adar men de mitswa van het geven van de jaarlijkse halve sjekel aankondigt, die ook de allerarmsten moeten geven. Iemand die geen geld had, moest dat van een vriend lenen, of, zo nodig, zijn jas verkopen, om de mitswa te kunnen uitvoeren, want er staat geschreven in Tora: „de armste zal niet minder geven.” De halve sjekel, een zilveren munt met het gewicht van tachtig gerstenkorrels (want dat was het gewicht van een halve sjekel in de tijd van Mosjé Rabbeinoe) moet in een keer betaald worden en niet op afbetaling. Iedereen is verplicht het te geven – Kohaniem, Leviïem en Jisraëliem, Geriem en bevrijde slaven. Vrouwen, slaven en minderjarigen zijn vrijgesteld. Maar men mag geen halve-sjekel donaties aannemen van niet-Joden, want die hebben geen aandeel in de korbanot. De Mitswa geldt alleen als het Beit Hamikdasj staat en dan geldt het ook voor wie buiten Erets Jisraël woont. Wie de halve sjekel niet geeft, overtreedt een gebod en zijn straf zal zwaar zijn, want hij plaatst zich buiten de gemeenschap en hij heeft geen aandeel in hun verzoening. Tegenwoordig, nu wij door onze vele zonden geen Tempel hebben, is het de gewoonte om over de mitswa in sjoel te lezen op de Sjabbat vóór Rosj Chodesj Adar en men geeft drie munten waarop „half” staat voor tsadaka. 2