Management

advertisement
Management
WEEK1
Managen – alle activiteiten die nodig zijn om een organisatie te besturen en in verandering te
brengen
Organisatie – een aantal mensen dat zich als eenheid naar de buitenwereld presenteert en door
middel van onderlinge samenwerking bepaalde doelstellingen wil bereiken.
Je moet altijd intern naar je bedrijf kijken of het allemaal op orde is maar je moet ook extern denken
en meegaan met de rest  free record shop, mensen gingen downloaden, maar daar deden ze niks
mee.
Klassieke organisaties
moderne management
Vanwaar 2 soorten organisaties:
 Bezuinigingen (lager management weg)
 Vaak mensen binnen het bedrijf die van hetzelfde niveau zijn HBO geschoolde mensen
(vandaar dat lager niet meer nodig is)
Modellen:
Schematische weergave van de werkelijkheid.
7s model: een schematische weergave om een organisatie te beschrijven.
Elk onderdeel is net zo belangrijk als de ander.
Harde en zachte s’en:
 Hard: strategie, structuur en systemen
- Meer om het bedrijf niet echt sociaal
 Zacht: sleutel vaardigheden, personeel, en stijl van het management
- Hier komt de mens bij kijken, zelf observeren
7s:
- Strategie
- Structuur
- Systemen
- Sleutelvaardigheden
- Personeel
- Stijl van het management
WEEK 2:
Omgevingsfactoren: zijn factoren in de omgeving van een organisatie beïnvloeden maar waar
organisaties zelf geen invloed op kunnen uitoefenen, het overkomt organisaties.
Partijen: zijn stakeholders in de omgeving van organisaties, waarmee interacties plaatsvinden. Er
kan wederzijdse invloed uitgeoefend worden.






Demografisch – heeft met mensen te maken, de bevolking
Economisch – spreekt voor zich
Sociaal-maatschappelijk – normen en waarden van het gedrag
Technologisch – spreekt voor zich, meer media enzovoort
Ecologisch – heeft te maken met de natuur
Politiek – politieke invloeden zoals de accijnzen, wetgeving
Omgevingsfactoren  er moet nog naar gekeken worden  lessen worden geautomatiseerd minder
leerlingen  free record shop.
Interactie met stakeholder (partijen): wat geef je en wat krijg je terug?
Oefening Mc Donalds
Noem 3 belangrijke omgevingsfactoren
-
Demografisch  bevolkingsdichtheid
Ecologisch  Gezonder eten
Politieke  met bepaalde regels
Noem 3 belangrijke partijen
- Klanten
- Leveranciers
- Werknemers


Strategie
Missie: Waar een bedrijf voor staat.
 Waarom bestaan we?
 Voor wie bestaan we?
 Wat is onze identiteit?
 Wat is onze primaire functie?
 Welke behoefte vervullen we?
Visie: Waar een bedrijf voor gaat.
Visionair: Iemand die weet waar die naar toe wilt  kent de toekomst.
 Hoe zit de omgeving eruit in de toekomst?
 Waar willen we staan over x jaar?
 Wat willen we dan bereikt hebben?
 Hoe bereiken we dat?

Doelstellingen:
Een doelstelling is een direct of indirect uit de missie afgeleide gewenste en duidelijke
omschreven situatie, die op een vooraf aangegeven tijdstip bereikt moet zijn.
SMART:
Specifiek  duidelijk
Meetbaar  controleren
Acceptabel  bijv. voor de medewerkers
Realistisch  moet haalbaar zijn
Tijdgebonden  deadline
(Uit de missie)

Strategie:
 Strategie is het vaststellen van de doelen en de manier waarop die doelen worden
bereikt.
 Strategie is een plan. Hoe ga je dingen in praktijk brengen?
 Strategie gaat dus over HET HOE.
 Voorbeelden: Reclames, duurder maken, meer verkopen, goedkoper maken, beter
maken, innoveren, uitbreiden
Ondernemingsstrategie

Operational Excellence: Voorbeeld: ALDI
 Tegen een lage prijs produceren / leveren
 Groot klantenbestand
 Volume
 Schaalvoordelen.

Productinnovatie: Voorbeeld: Apple
 De nieuwste producten aanbieden
 Veel slimme mensen in dienst hebben
 Niet gericht op lage kosten

Customer Intimacy: Van Lanschot Bankiers
 Precies weten wat de behoefte van de klant is
 Naast de klant staan
 Langdurige relaties
WEEK 3
Structuur
Taken  meerde taken die op elkaar lijken  functie, meer functies  afdeling 
organisatie
Organisatiestructuur
Bij het bepalen van de strategie wordt er veel rekeningen gehouden met de externe omgeving van
een organisatie: De externe afstemmingsfunctie
Als de strategie helder is, volgt er aandacht voor de interne organisatie van het bedrijf:
De interne afstemmingsfunctie
 Bij de interne afstemming letten we vooral op het ontwerp van een passende
organisatiestructuur. Om als organisatie goed te functioneren is nodig:
 De arbeid moet zo goed mogelijk worden verdeeld (functies, afdelingen etc.)
 Alles moet goed worden afgestemd en moet worden gecoördineerd
Taak: Een taak is een geheel van concrete werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd.
Bijv: klantencontact, facturatie, inkopen, voorraad bijhouden, FIFO vullen
Functie: Een functie is het geheel van (meerdere) taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden
(TBV)
Albert heijn:
B= recht om in sommige situatie beslissing te maken (spullen weggooien)
T= vakkenvullen
V= spullen goed eruit zien
Interne differentiatie: (veel kleine bedrijven) ( werkzaamheden)
Bijv afdeling die alles doen ( afdelingen zagen die alles zaagt)
Werk verdelen aan de hand van de werkzaamheden die verricht moeten worden.
 Functionele indeling ( F-indeling)
Interne specialisatie: (grotere bedrijven) op basis van de productie ( eindproduct)
Bijv. afdeling voor stoelen zagen en afdelingen voor tafels zagen
Werk verdelen aan de hand van de eindproducten die je maakt.
 Product-indeling (P-indeling)
F kan in P en P kan in F
Om te weten kijk naar de laag onder de directie.
 Markt-indeling (M-indeling)
Verschillende markten (bijv kleinhandel en groothandel)
 Geografische indeling (G-indeling)
Wereldwijde organisatie, dus in andere landen of regio
Bevoegdheden en relaties
Relaties: Zijn verheiding die mensen in een organisatie tot elkaar hebben: d een kan de baas van de
andere zijn en mag dus opdrachten geven
In dat geval spreken we over een hiërarchische relatie ( de baas staat hoger in de hiërarchie)
 Verticaal organiseren: Verdelen van de taken die wat betreft niveau verschillend zijn: het
aanbrengen van hiërarchie
 Horizontaal organiseren: Verdelen van taken en toewijzen van bevoegdheden op
hetzelfde organisatieniveau (bijv afdelingsvorming)
Organigram/ organisatiestelsel
Lijnorganisatie: bijv: inkoop, productie en verkoop  primaire belangrijkste
Lijn-staforganisatie: lijn + (bijv.)reclame/marketing en personeel  geeft advies aan directie
Lijn- en functionele staf organisatie: functionele staf (juridische zaken) mag direct bevelen geven aan
bijv. verkoper.
In een formele organisatie (getekend met een organigram) zijn macht- en functionele relaties
zichtbaar
Naast de formele organisatie bestaat er ook een informele organisatie. Deze is niet zichtbaar in een
organigram.
Het gaat bij de informele organisatie om de invloed die medewerkers in een organisatie kunnen
uitoefenen ook al zou je die invloed qua functie wellicht niet eens direct verwachten
WEEK4
Systemen
Een systeem is het geheel van formele en informele procedures en werkinstructies (porcessen) die
een bepaald resultaat moeten opleveren.
Gesloten systeem  heeft geen wisselwerking met de omgeving.
Open systeem  heeft alleen bestaansrecht als deze in verbinding staat met de omgeving.
Ieder proces kent invoer (input), transformatie, uitvoer (output) en feedback
ZIE BLACKBOARD VOOR PROCESSEN.
Voor echt alles is er een:
 Procedure
 Stappenplan
 Procesbeschrijving
 Werkinstructie
 Checklist
 Aftekenlijst
Effectief  doeltreffen
Efficiënt  op een slimme manier gedaan (doelmatig)
Proces (efficiënt)  resultaat (effectief)
In een commerciële organisatie zijn de processen meestal wel:
 Effectief, maar niet efficiënt
Beheersing van processen
 ISO – International Organization for Standardization  checkt of jij voldoet aan de
normen. (9000 bedrijfsprocessen)
 Opstellen van normen
 Audit  naam van het controleren (bezoek van ISO)
EFQM  INK (in Nederland)
ZIE BLACKBOARD VOOR SCHEMA
Vijf ontwikkelingsfasen
INK-model
Fase 1  activiteit georiënteerd: bedrijf alleen bezig met productie (effectief)
Fase 2  Proces georiënteerd: nog steeds aan het produceren, maar je kijkt ook naar je proces of
dat je het slim doet (efficiënt)
Fase 3  Systeem georiënteerd: 1+2, maar je vraagt ook je klanten wat ze er van vinden
Fase 4  Keten georiënteerd: 1+2+3, maar ook bezig met je leverancier en je afnemers,
samenwerken. ( Heineken en AH hebben veel contact, Heineken weet als AH korting geeft dus weten
ze wanneer ze meer productie nodig hebben.
Fase 5  Excelleren en transformeren: 1+2+3+4, samenwerken met de hele maatschappij (bijv.
Coca-Cola). Je vind belangrijk wat de maatschappij van jou vindt.
Informatiesystemen
 Managementinformatiesysteem (MIS)  kun je omzet, productiviteit per medewerken,
concurrent, machines, geld op bank etc. zien.
 Enterprise Resource Planning (ERP)  Overkoepelend systeem, alle taken kunnen gebruik
van maken (voor verkoop, inkoop etc) (belangerijkste).
 Customer Relation Management (CRM)  Alle klanteninformatie.
 Verkoopinformatiesysteem (VIS)  Alle informatie die een verkoper nodig heeft.
WEEK 5
ZIE BB
Autocratisch  manager alle beslissingen (zie BB) (autoritair heeft behoefte aan macht)
Consulterend  je vraagt aan medewerkers maar beslist zelf (brainwashen zodat hun een voorstel
doen)
Participatief  manager doet helemaal niks (met hoogopgeleide werknemers)
WEEK 6
Sleutelvaardigheden  Onderscheidende vermogen (ergens heel goed in zijn, niemand op dat
moment kan hetzelfde als jij), onderscheid van een andere organisatie.
Beschrijving: Een unieke combinatie van kennis, vaardigheden, structuren, technologieën en
processen in de onderneming die het mogelijk maken om producten of diensten te leveren die geen
enkele andere onderneming op dezelfde manier op hetzelfde moment kan produceren.
AKA: zie BB
Gemeenschappelijke waarden  Zie BB
Normen: concrete richtlijnen voor het handelen
Waarden: Idealen en motieven die een groep mensen nastreven
Download