Geschiedenis

advertisement
Geschiedenis aantekeningen pww 1
Inleiding
Klassieke periode (500-300 v.Chr)
Atheense democratie: volk had inspraak -> ruimte voor vernieuwing
Door rijkdom onstond filosofie.
Athene:Economische, culturele en militaire groei -> veel vrijheid en rijkdom. Dit zijn de
voorwaarden voor filosofie.
De nadruk lag op kennis, wat voor aanzien zorgde. De slimsten hadden het meest te
zeggen, dus de wetenschap ontwikkelde. Mensen die wijsheid bezaten, wilden deze
verspreiden (leraren die rondtrekken), zij worden sofisten genoemd. Deze sofisten gaan
zich bezighouden met filosofie: vragen stellen bij alles wat leeft en niet leeft.
Protagoras is een van de eersten die onderscheid maakt tussen objectief en subjectief.
“De mens is de maat van alle dingen” Het onderbouwen van mening was belangrijk.
Gorgius: Het haat erom die zijn verhaal het beste kan verkopen, die waarheid is niet
van belang: Retorica(redenaarskunst) -> de kunst van het spreken.
De atheense democratie deel 1: Socrates
Klassieke filosofen:
1. Socrates (470-399 v. Chr)
2. Plato (428-347 c. Chr) leerling van Socrates
3. Aristoteles (384 – 322 v. Chr) leerling van Plato
Socrates was een sofist, maar wilde het niet zijn. Hij liep met een groep leerlingen door
Athene, en gaf commentaar op alles wat hij zag. Hij leefde eenvoudig en trouwde met
Xantippe. Hij gelooft in het Polytheïsme (samenleving met meerdere goden), hij was zeer
religieus.
Socrates wilde geen sofist zijn omdat hij alleen vragen stelde, om zo dieper tot de kern
door te dringen (Socratische methode). Hij verspreidde dus geen kennis, maar enkel
meer vragen. “ik weet slechts wat ik niet weet”. Met een voorbeeld kun je niet definiëren
wat een goed leven is, maar door vragen te stellen leefde je al goed. In 399 v. Chr. werd
hij aangeklaagd wegens goddeloosheid en een slechte invloed op de jeugd. Een proces
volgt waarbij Socrates de jury in het nauw drijft. Hij werd veroordeeld en vluchtte niet,
maar dronk een gifbeker leeg. Plato heeft het proces van Socrates opgeschreven, alles
wat we van Socrates weten komt uit bronnen van Plato.
Mensen die aanhangers waren van Socrates noemen we cynici, zij stellen alles ter
discussie en ontkennen alles, zelfs de godenwereld. Diogenes was een bekende cynici.
Plato was de bekendste leerling van Socrates. Hij was van goede komaf (aristocraat)
Een van zijn familieleden was ooit tiran van Athene, wat zijn kansen tot invloed klein
maakten -> gemiste politieke carrière.
In 387 v. Chr gaat Plato op eigen benen staan en opent een academie: Acedemia. Hij
was hiermee de eerste die een zo’n school sticht. Plato dacht dat de mens een
gevangene is van onze zintuigen. Volgens hem voelen we alleen de weerslag van de
werkelijkheid, en niet de werkelijkheid zelf. Dit noemt hij “het goede”. Hij wou de ware
ideeën en vormen herkennen. Parabel van de grot, je ziet de echte dingen niet, alleen de
schaduwen.
Hoe hoor je als mens te leven? Plato’s ideeën zijn abstract, hij denkt in ideeën en
vormen. De ziel is onsterfelijk, lichamen zijn veranderlijk. Op het moment dat er leven
ontstaat, verbind een ziel zich met een lichaam. Na de dood van het lichaam zoekt de ziel
een beter/slechter wezen. Het doel van een mens is zijn ziel in een zo goed mogelijk
lichaam krijgen.
Het lichaam bestaat uit 3 delen:
 Het geestelijke deel (de hersenen, die je goed moet gebruiken)
 Het nobele/dappere deel (de borstkas)
 Begeerte (onderste deel, die je moet matigen)
Als je deze 3 delen goed in balans houdt, zul je een goed leven hebben.
De ideale mens beteugelt zijn begeerte, dit idee over de 3 deling kun je volgens hem ook
aan een ideale staat koppelen:
 Machthebbers (wijsheid)
 Bewakers (moed, borstdeel is het meest ontwikkeld)
 Arbeiders (moeten hun begeerten matigen)
Door zijn familie had Plato geen invloed in de politiek. In zijn ideale staat zijn de filosofen
de baas. Hij vindt wel dat er ruimte is om op te klimmen in de standen. Als het goed is,
leven de 3 delen in harmonie, hierdoor ontstaat gerechtigheid. Hij vond dat de wachters
en filosofen gemeenschappelijk bezit moesten hebben (ook vrouwen en kinderen),
hierdoor matigen ze hun begeerten. Plato geeft problemen aan die je tegenkomt bij het
creeren van een ideale wereld -> ook de top word geleid door begeerte, en dit moest
worden gestopt.
Aristoteles is een leerling van Plato. Op 17 jarige leeftijd gaat hij naar Athene, hier
krijgt hij les op de academie van Plato. Na de dood van Plato gaat hij rondtrekken, en
start zijn eigen lyceum. Hij onderwees niet alleen in filosofie, maar was breed
georiënteerd. Een van de basisprincipes van Aristoteles. Elke soort wetenschap heeft zijn
eigen principes. Niet elke wetenschap is even exact. Aristoteles was wereldlijk ingesteld,
en als filosoof veel meer `down to earth.` Alles komt via de zintuigen binnen, hij is
geïnteresseerd in de werkelijkheid -> Empirische filosofie (kijken naar de werkelijkheid
en daar betekenis aan te geven). Aristoteles ziet dat alles beweegt en groeit, in de
natuur en bij de mens. Hierbij vraagt hij zich af hoe dat kan. Aristoteles lijkt anders naar
de ziel als Plato, hij deelt ze in in verschillende soorten:
 Vegetatieve ziel (planten en dieren)
 Instinctieve ziel (dieren)
 Verstandelijke ziel (mens)
De mens heeft alle drie de soorten zielen. Alles in de wereld moet een doel hebben. Het
zoeken naar deze doelmatigheid noemen we teleologie. Elk wezen heeft een actualiteit en
een potentieel. De vraag is welke van deze potenties werkelijkheid zal worden. Als je
zoveel mogelijk potenties goed uitvoert, zal er een goede staat ontstaan. Er is voor
Aristoteles geen ideale staat. Als mens moet je zelf zorgen voor een goede staat, hierin
moet men realistisch zijn. Men moest zoveel mogelijk naar wijsheid streven.
Machiavelli (1469 – 1527)
Italiaanse filosoof
Italië bestond uit allerlei kleine (concurrerende) staten en steden. Het lag goed als
handelspost, en was de haven voor heel Europa. Steden deden aan culturele
concurrentie. Men nam een voorbeeld aan de Romeinse tijd, en wouden deze tijd
opnieuw doen opbloeien, en zelfs overtreffen. Italië werd steeds rijker. Door concurrentie
ontstonden er echter veel conflicten, en was geen Pax Romana zoals in de oudheid. Er
was bedreiging vanuit het buitenland.
Machiavelli leefde grotendeels in Florence, waar hij 15 jaar lang in de regering zat, hij
was hoofdambtenaar en diplomaat. In 1513 kwamen de Medici terug in de regering en
word Machiavelli ontslagen. In 1514-1515 schrijft Machiavelli “il principe”. Het was een
soort handleiding over hoe je moet regeren. Met dit boek hoopte hij zijn oude positie in
de regering terug te krijgen. Ook hoopt hij hiermee dat de Medici aan de macht blijven,
en dat de stadstaten meer een eenheid gingen vormen, ter bescherming van
bedreigingen buitenaf. Italië kon alleen met een samenwerking overleven.
Volgens Machiavelli overleven mensen niet door goed te doen, maar krachtig militair op
te treden. De hoofdvraag in Il principe was: Hoe behoud je de macht?
De koning moet een rol kunnen spelen die het volk van hem verwacht, want het volk is
zo zwak dat ze de vorst wel geloven en accepteren. Als koning hoef je dus niet alle
eigenschappen te bezitten, zolang je maar doet alsof je ze hebt (bijvoorbeeld vroomheid
en sympathie) hiermee zal hij het volk overtuigen. Ook moet een vorst niet volgens de
juiste waarden leven en soms het volk een beetje bang maken (bijvoorbeeld door militair
geweld). Hierdoor zou men beter luisteren. Machiavelli ziet staat en samenleving meer
als een spelletje. Als je het spel goed speelt, blijf je aan de top. Hij heeft een negatief
mensbeeld, iedereen zou alleen bezig zijn met zijn zelfbeeld. Men hoefde niet per se
invloed te hebben over hun leider. Machiavelli geloofde in het Virtu fortuna:
 Machtig en geslepen (virtu)
 Geluk (fortuna)
Een goede leider blijft met Virtu, de Fortuna voor.
Het boek Il principe is pas na Machiavelli’s dood uitgegeven. Het werd op de index (lijst
van verboden boeken) geplaatst. Men vond het boek immoreel, het ging niet uit van de
juiste christelijke waarden, en zou geen moraal bevatten.
Maar waarom vond iedereen het zo’n slecht boek?
Immoreel – amoreel
Het boek was immoreel, het ging uit van de verkeerde (kerkelijke) waarden.
Het boek was amoreel, omdat het niet eens uit ging van waarden, goede of slechte.
Pas in de 19e eeuw kwamen er positieve reacties op het boek. Het was zijn tijd dus ver
vooruit. Machiavelli zette de mens veel meer centraal. Er was veel kritiek op omdat hij de
economie helemaal niet behandeld. Hij beschrijft niet hoe je aan de macht komt.
Reformatie (16e eeuw)
Tijdens de Renaissance heeft het kritisch denken meer invloed gekregen. De kerk was
hierop tegen, zij wilden niet dat wetenschappers zich bemoeien met de Bijbel.
Hernieuwers als Erasmus, Luther en Calvijn wilden de kerk hervormen/reformeren. Er
ontstonden 2 vormen:
 Reformatie (hernieuwers)
 Contrareformatie (kerk)
Deze twee groepen kunnen geen overeenkomst halen, en ontstond in de 16e eeuw een
tweesplitsing.
Copernicus (1473-1543)
In de 17e eeuw ontstaat er twijfel over de kerk, op veel plekken in Europa werd
systematisch aan wetenschap gedaan. Nog nooit eerder in de geschiedenis gebeurde dit
over zo’n groot gebied.
Copernicus werd gezien als een van de aanstichters van de Wetenschappelijke revolutie.
Hij hield zich bezig met verschillende stromingen, maar vooral astronomie. Hij komt met
een nieuwe theorie:
Niet de aarde, maar de zon zou het centrum van het heelal zijn: heliocentrisch.
Dit idee ging tegen het goddelijke idee in. Zelf had Copernicus niet door dat hij een
baanbrekende theorie bedacht had, zijn uitgever echter wel. De wetenschappelijke
revolutie wordt ook wel de Copernicaanse revolutie genoemd.
Galileo Galilei (1564-1642)
Galileo onderbouwt de theorie van Copernicus, en komt hierdoor in conflict met de kerk.
Hij heeft de middelen voor een goede onderbouwing. Hij wordt echter in de gevangenis
gegooid en kreeg levenslang huisarrest. De boeken van Galileo kwamen op de index.
Francis (1561-1626)
Francis kwam met de inductieve methode: aan de hand van observeren van feiten
proberen wetten te formuleren.
Deductie is net omgedraaid: je verzint een wet en onderbouwt deze met feiten die je
daarna vind.
“Kennis is macht.” Als iedereen kennis zou hebben, zou er een ideale wereld zijn.
Nova Atlantis: Ideale wereld waarin de wetenschap controle heeft, zo kan de wetenschap
zorgen voor geluk.
Het absolutisme
Absolutisme -> alleenheerser -> 16e eeuw
In de middeleeuwen kende men nog geen absolutisme, dit komt doordat heersers altijd
rekening moesten houden met standen. De adel en de edelijkheid hadden privileges,
gedeelten van de mach van de koning. Ook was er nog geen gevoel voor saamhorigheid,
en een slechte infrastructuur. De taak van de vorst was voornamelijk beschermen en
rechtspraak.
Koning -> ambtenaren, betaalde krachten (edelen: belasting heffen, rechtspreken,
vergunningen verlenen)
Dit was het ideale, werkelijke systeem.
Koningen in de Middeleeuwen streefden naar centralisatie, hier was echter geen geld
voor. In de 16e eeuw was hier pas geld voor, dankzij de koloniën. De economie ging
beter, en de koning kon geld verdienen aan handel. Een centraal bestuur werd mogelijk.
Bodin (1530-1596, 16e eeuw)
Bodin was de eerste politieke filosoof die zich bezighield met het verdedigen van het
absolutisme. Frankrijk werd getroffen door geloofsoorlogen. Bodin leidde een zwaar
leven. Eerst was hij katholiek monnik, daarna calvinist, en vervolgens weer katholiek. In
het geheim schrijft hij een boek over verdraagzaamheid.
“voor rust in een samenleving is een absoluut heerser nodig.” Bodin vond democratie niet
rechtvaardig, omdat iedereen dan van hetzelfde niveau is. Aristocratie: het zou
onmogelijk zijn een groep mannen te vinden die een land kunnen besturen, dus dat zou
ook niet werken. Soevereiniteit van een hoogste macht is het enige dat werkt, een
alleenheerser dus. De macht van een vorst bestond uit:
 Ambtenaren aanstellen
 Oorlog verklaren/vrede sluiten
 Belastingen heffen
 Alle wetten bepalen
 Recht spreken (hoogste rechter)
 Enige die nog munten mag slaan
De vorst mag deze taken wel verdelen, maar dit zijn slechts tijdelijke aanstellingen.
Het enige wat de vorst niet mag: Bepalen wie zijn opvolger is, erfopvolging bepaald hij
niet. Ook mag hij niet aan het recht van eigendom komen/
Lodewijk de 14e
Lodewijk was de eerste koning die de theorie van Bodin werkelijkheid maakte. En is een
grote burgeroorlog geweest, waarin de koningsgezinden hadden gewonnen. De
chaotische periode werd de “Fronde (opstand)” genoemd. De edelen waren het niet eens
met de plaatsvervanger van de koning: Mazarin. Lodewijk was nog te jong, dus Mazarin
werd aangewezen. Mazarin wou de belastingen verhogen, de edelen wilden dit niet en
riepen een standen bijeenkomst op. Mazarin greep in. Ook de boeren waren ontevreden.
De Fronde liep uit op een mislukking.
Om ervoor te zorgen dat het volk hem bleef waarderen, heeft Lodewijk een plan opgezet.
Hij zorgt ervoor dat men weer tevreden was met Frankrijk. Hierbij werd hij geholpen
door Minister Colbert. Het doel was mensen weer een sterke band met het koningshuis te
laten krijgen. Lodewijk nodigde de edelen uit op zijn paleis. Hier liet hij wetenschap en
kunst in volle glorie zien. Dit deed hij om de mensen te imponeren. Hij noemde zichzelf
de Zonnekoning, omdat alles om de zon heen draaide. Lodewijk bracht de theorie van
Machiavelli in praktijk. Hij verheerlijkt zich bij het volk. Maar later maakt hij het zichzelf
lastig:
 Hij wou dat iedereen katholiek werd
 Hij ging teveel oorlogen aan, waardoor Frankrijk in een enorme schuld kwam.
Lodewijk had Versaille groot gemaakt.
Beperkt absolutisme in Engeland.
In de 16e eeuw werd Engeland belangrijker (Frankrijk ook)
Een van de belangrijkste filosofen komt uit Engeland.
De koningen in Engeland is het niet geheel gelukt om absoluut heerser te worden,
vandaar het “beperkt”absolutisme. Willem de veroveraar begint het koninklijk gezag in
Engeland (1066 Hastings, slag tussen Frankrijk en Engeland). Hij was de eerste die in
Europa een redelijk koningshuis opzette.
Voorheen wilde vorsten hun gezag wel uitbreiden, maar de edelen hielden hen hierin
tegen met de Magna Charta. De macht van de vorst werd beperkt, hij moest de edelen
erkennen als mede-machthebbers. Pas in de 16e eeuw kwam hier verandering in, door de
kerkelijke conflicten. Hendrik de 18e wou scheiden van zijn vrouw, maar de kerk verbood
hem dit. Dit was voor Hendrik reden genoeg om zich af te splitsen van de kerk. Hij
plaatst zich als hoofd van de nieuwe kerk. Hierdoor kreeg hij steeds meer macht, hoewel
nog steeds de edelen wat te zeggen hadden. Hendrik’s dochter zette dit voort (Queen
Elizabeth). Rond deze tijd liep alles goed in Engeland. Wanneer Elizabeth (kindloos)
overlijd, moet er een opvolger worden gevonden (in het huis van de Stewards). Tijdens
de regering van de Stewards groeit het verzet. Ze wilden hun macht uitbreiden naar
Scotland, hier waren de schotten het niet mee eens. De Puriteinen kwamen in opstand,
zij wilden de koning niet als hoofd van de kerk. 7 jaar lang woedde er een burgeroorlog
tegen Karel de 1e. De puriteinen, schotten, en aangetaste adel bundelden hun krachten.
Het verzet was goed georganiseerd. De Puriteinen werden geleid door Oliver Cromwell.
Karel de 1e werd uiteindelijk vermoord door de opstandelingen. In de tijd na de oorlog
was er chaos en geen regering. Cromwell neemt de macht over. Hij werd militair dictator
van Engeland, hij gedroeg zich als koning en werd hiermee precies datgene waartegen
hij eerder strijdde. Na cromwells dood nemen de zonen van Karel de 1e het over. Karel
de 2e (1660-1685) en Jacobus de 2e (1685-1688). Karel en Jacobus hebben niets geleerd
van zijn vader. Tijdens de regering van Jacobus kwamen de edelen van het parlement
met een plan. Jacobus’ broer had een dochter, Marie. Zij was getrouwd met Nederlander
Willem de 3e. Zij was officieel Jacobus’ opvolger. Nog toen Jacobus de leiding had, stelde
de edelen haar voor om vervroegd de macht te mogen grijpen, mits ze de regering
inspraak geeft (Bill of rights). Het rare is dat het geen oorlog veroorzaakte. Jacobus
vluchtte simpelweg naar Frankrijk. De overgang van koning Jacobus de 2 e naar Willem 3e
noemen we “The glorious revolution” (1688-1689). De Engelsen kregen als snel genoeg
van een absolute vorst. Na de glorious revolution is er nooit meer een absoluut heerser
geweest.
Thomas Hobbes (1588-1679)
Engels politiek denker
Hobbes leefde in de 17e eeuw, groeit op in een goede familie en heeft een goede educatie
gehad. Hij heeft een negatief mensbeeld: Men streeft naar één iets, en niks anders.
In 1651 schrijft Hobbes de “Leviathan”. In dit boek vroeg hij zich af hoe de staten er
uitzagen vóór er staten waren, en hoe de verandering naar de staten is verlopen:
Natuurtoestand -> overgang -> tijd van staten
De natuurtoestand van Hobbes is vreselijk, in een staat zonder wetten zou men alleen in
strijd zijn met elkaar. De mens is eigenlijk een dier dat zoveel mogelijk zijn eigen
verlangens nastreeft. Het belangrijkste verlangen was in leven blijven. Men leefde in
schaarste, en angst voor hun leven. Er zijn geen wetten die regels opstellen en een vorst
ter bescherming. Er is geen kunst, wetenschap en waarde. Iedereen leefde in angst dus
er was geen ruimte voor schoonheid.
“Homo homini lupus : de mens is voor de mens een wolf”
“Bellum omnium in omnes : oorlog van allen tegen allen”
Volgens Hobbes was er wel een oplossing: er moest een contract worden gesloten die
garandeert dat iedereen zal blijven leven. Dit doe je door een instantie/kracht op te
zetten dat alles en iedereen overheerst : De Leviathan (koning). De mens heeft geen
recht meer op zelfverdediging, de vorst alleen mag geweld gebruiken en moet alleen aan
hem gehoorzamen. Ook de kerk is in handen van de vorst. De leviathan werd niet goed
ontvangen door de Engelsen, het was volgens hen te negatief over de mens. Er waren
verschillende kritieken op de Leviathan:
 Wie is dan deze Leviathan?
 De aard van de mens blijkt totaal anders in de twee toestanden, dit is niet
realistisch.
 In leven blijven is niet altijd de belangrijkste drang.
De macht van een vorst zou niet door een god gegeven zijn, maar door de mensen zijn
opgericht. De koning is alleen goed als hij de mensen tegen elkaar beschermt.
De verlichting en John Locke (1632 – 1704)
De verlichting is een stroming in het denken/de wetenschap die zich gedurende de 19e
eeuw afspeelt
In de verlichting komt de ratio voorop te staan. Wetenschap moet de rol van de kerk
vervangen (en bijgeloof moet weg). Er komt kritiek op de bestaande samenleving, men
komt met verbeteringen. Voor de verlichting ging het vooral om verbeteren van wat er
nu is. Wetenschappers uit de verlichting wilden (grote) veranderingen invoeren. Men ging
meer openbaar (politiek debat). De verlichting was groot in Frankrijk, Schotland en
(toenmalig) Duitsland. Het speelde zich af in de hogere kringen. Men bedacht prijsvragen
waarop wetenschappers antwoordden, hierdoor verzamelde men kennis. De winnaar van
de prijsvraag mocht bijvoorbeeld zijn boek uitbrengen. Kennis werd ook overgebracht in
salons van rijke dames.
John Locke was een uitzondering tussen de verlichtingsdenkers. Opvallend is dat hij uit
Engeland kwam, waar de verlichting niet een grote rol speelde. Locke was zeer breed
opgeleid, hij was huisarts, politicus, filosoof en actief in de parlementaire democratie.
Uitgangspunten van Locke waren:
 God heeft mensen in de wereld geplaatst om deze volledig te gebruiken. Hierom
had de mens zintuigen.
 De mens is onbeschreven bij geboorte: tabula rasa. Met behulp van verstand en
zintuigen groei je op, leer je en word je verstandig.
 Maakbaarheidideaal, mensen zijn te kneden naar de ideeën die je hebt.
 De mens is gelijk, er moeten geen standen zijn
Politiek: De overheid moet niet te veel macht hebben en mag niet de kerk overheersen,
op de katholieken na. Zijn boek: two treatises of government werd geschreven in 1689.
Hierin heeft hij twee handelingen voor goed regeren. Hij levert zijn ideeën over doe de
tijd er vóór en na de staten uitzag.
 1: hij geeft stukje voor stukje een zakelijke behandeling (kritiek) over het
goddelijk recht. Dit zou van geen kant kloppen, want de ratio stond vooraan.
 2: Waarom bestaan er regeringen? State of nature was en voor en staten waren.
In tegenstelling tot Hobbes’ idee, was dit een prettige omgeving. Men was sociaal
naar elkaar toe. Natuurrecht zorgde voor orde. Iedereen had het recht te blijven
leven. Moorden was slecht, afpakken van bezittingen ook. Vrijheid was iets van
jezelf. Leven, bezittingen en vrijheid
Er was kritiek op de theorie van Locke:
Een baby word onbeschreven geboren, toch zei hij dat men van nature weet hoe je in de
natuurtoestand moet leven. Dit botst met elkaar.
Waarom is er zoiets als een staat? Een staat maakt het leven makkelijker. Zij kan de
problemen tussen de mensen oplossen. Een grote regering was hiervoor niet nodig. De
regering moet er alleen zijn ter bescherming -> liberaal.
Als een koning de natuurrechten niet tolereert, heeft het volk het recht een nieuwe
koning te zoeken.
De geboorterechten hebben de grootste invloed gehad uit de theorie van Locke: burgers
krijgen rechten in plaats van alleen regels.
Montesquieu was niet tevreden met het absolute systeem in Frankrijk. Omdat hij als
edelman minder macht en aanzien had als in de tijd van Lodewijk. Hij was niet begaan
met de lagere klassen (egoïstisch motief).
In 1748 schreef hij De geest der wetten, het boek gaat uit van twee basisbegrippen.
1: conservatief idee. Regeringen in verschillende staten hangen af van verschillende
omstandigheden (bijvoorbeeld weer en geografie). Een kleine stadstaat is geschikt als
democratische staatsvorm. Zo zijn er allerlei verschillende staten (Aristoteles). Hij legt
een duidelijke nadruk op belang van de geschiedenis.
2: progressief idee. Antiabsolutisme. Frankrijk is niet geschikt voor absolutisme. Er moet
een parlement zijn dat tegenlicht bied aan de koning. Ook in de provincies moeten aparte
parlementen zijn.
Trias politica
Wetgevende macht: bevoegdheid om wetten te maken
Uitvoerende macht: regering. Macht die ervoor zorgt dat er wetten worden uitgevoerd
Rechterlijke macht: bevoegdheid om overtreders te straffen. Instelling los van de politiek
Kritiek: Montesquieu probeert een neutrale samenleving te creëren. De rechterlijke
macht staat los van de andere machten, maar wie zijn deze rechters dan?
De ideeën van Montesquieu gebruiken we nu in heel Europa, en andere landen. Hij
baseerde het op het Engelse systeem, en heeft dit verder uitgewerkt.
Voltaire schrijft vooral fictie en toneel. Aan de ene kant is hij wel elitair, aan de andere
kant niet. Hij schrijft romans en humoristisch, wat het gewone volk aanspreekt. Echter
schrijft hij wel voor de elite. Voltaire komt vaak in de problemen, en beland zelfs 11
maanden in de gevangenis. Hij schreef dingen die de elite niet bevielen. Voltaire had
grote bewondering voor Engeland, omdat wetenschappers hier meer macht hadden. Uit
de Engelse filosofie haalt hij ideeën van Locke (bijvoorbeeld het verwijderen van
bijgeloof). Overal moet vrijheid zijn, waarmee hij tegen de katholieke kerk ingaat.
Seculiere geschiedenis (niet gebaseerd op de kerk). Niet alleen de kerk is belangrijk, ook
andere geloven. De staten waren gebaat bij een verlichte vorst. Het moet wel een sterke
staat zijn. Het gewone volk had niet veel inspraak. Niet democratisch.
Jean Jacques Rousseau (1712-1778)
Katholiek en calvinist
Rousseau was van simpele komaf. Hij loopt weg van huis en hangt bij een priester rond.
Uiteindelijk word hij geadopteerd door Baronne de Warens. Later word zij zijn minnares.
Hij is geïnteresseerd in religie, hij had veel verschillende baantjes: leraar, secretaris in
Italië, filosoof, romanschrijver en musici (schrijft een opera).
1745- Rousseau ontmoet Voltaire, via hem krijgt hij ingang tot de intellectuele kliek in
Parijs. Hier ontmoet hij baron d’Holback (een van de eerste bekende atheïsten). Door
d’Holback gaat Rousseau ook extreme geloofsideeën vertonen. Rousseau doet mee aan
een prijsvraag: Heeft de opleving van de wetenschap in de kunsten bijgedragen aan de
verbetering van de zeden (normen en waarden). Rousseau antwoordde hierop het
tegenovergestelde van het verwachtte. Hij gaat sterk tegen de ideeën van de verlichting
in. Hij zegt dat hij niet voor wetenschap ik. Dit deed hij om aandacht te krijgen. De
ontwikkeling van de wetenschap komt voor uit slechte eigenschappen:
 Retorica -> ijdelheid
 Astronomie -> bijgeloof
Hij wint en mag een boek uitgeven.
Rousseau bekritiseerde vooruitgang, dit was revolutionair. Hij werd opgenomen in de
hogere kringen, waar hij in eerste instantie een beetje uitgelachen werd. Ook Rousseau
kwam met de natuurstaat. De mens was volgens Rousseau goed, maar door de
beschaving ontstond er ongelijkheid. Door beschaving is het geluk verdwenen, hier krijgt
hij veel kritiek op. Hij wou aantonen dat vooruitgang en nier per se voor zorgt dat je
gelukkiger werd. Zijn oplossing: Leg de nadruk op het individu. Je moet jezelf
ontwikkelen, door in contact te komen met de natuur (door fysiek bezig te zijn). Hij heeft
wel sterke ideeën over het opvoeden van kinderen, maar heeft zelf wel zijn eigen vijf
kinderen op. Kinderen beperken hem in zijn individuele ontwikkeling.
Alle ideeën die hij heeft, komen samen in het boek: “over het maatschappelijk verdrag”
in 1762. Hierin heeft hij het eerst over een goede natuurstaat, daarna ging het fout. Men
zetten hekken om hun land, dus zetten hun bezit af. Eigendom is niet goed -> de
vruchten van de aarde behoren allen toe. Hij wil een staat waarin het hele volk soeverein
is: Rolonté general (gemeenschappelijke wil) De algemene wil zijn wetten die de
burgers zouden maken als de volledige kennis van zaken hadden, als ze helder zouden
redeneren, zuiver zouden oordelen en het gemeende goed(algemeen belang) zouden
naleven. Als er een volk bestond van goden, zou het zich democratisch regeren. Bij
mensen werkt dit ideale systeem echter niet. Democratie vindt hij niet de beste, maar
de minst slechte regeringsvorm.
Rousseau wordt gezien als een van de eerste romantici, hij spreekt over het individu die
zijn eigen wetten naleeft. Zijn werk wordt gelezen door belangrijke mensen uit de Franse
revolutie. Hierin waren mensen opzoek naar een machtige plek. Robespierre: onze
lichamen bezitten nu een eigen wil. Rousseau komt voor het eerst met
cultuurpessimisme, men zegt dat de ontwikkeling niet gelukkig maakt. In de romantiek
greep men terug naar de Middeleeuwen.
Twee jaar na zijn dood verschijnt “bekentenissen.” Hierin verteld hij alle nare dingen die
hij in zijn leven had gedaan. In deze tijd was het niet gebruikelijk je zondes te uiten, en
exhibitionistisch te zijn. Hij was een mens met slechte en goede kanten. Ook slechte
zaken mag je laten zien. Begin van een literair genre: autobiografie waarin je ook je
slechte kanten laat zien.
Meer samenvattingen op www.joszwa.nl/pww.
Download