Erfdienstbaarheden op het openbaar domein in het licht van de zesde staatshervorming: dan toch naar een administratief zakelijk recht?1 Nicolas Van Damme Onder wetenschappelijke begeleiding van Prof. Dr. Vincent Sagaert en Mevr. Sofie Bouly 1. INLEIDING CASSATIE-ARREST 18 MEI 2007 domein waarvan de principiële aanvankelijk restrictief werden plaats meer te zijn. Reeds met - Voor een regide regime van het openbaar onvervreemdbaarheid 2 en onverjaarbaarheid3 geïnterpreteerd, lijkt in de 21 ste eeuw geen zijn arrest van 6 december 19574 heeft het 1 De tekst is gebaseerd op en bouwt verder op de masterscriptie van de auteur onder begeleiding van prof.dr. V. SAGAERT en S. BOULY (N. VAN DAMME, Erfdienstbaarheden op het openbaar domein: van absoluut verbod naar absolute noodzaak. Is er nog wel sprake van een erfdienstbaarheid?, onuitg. Masterproef Rechten KU Leuven, 2013, 150p.). 2 A contrario ex artikel 1598 BW: “Alles wat in de handel is, kan verkocht worden wanneer geen bijzondere wetsbepalingen de vervreemding ervan verbieden”; RvS 8 juni 1977, nr. 18. 307, Arr. RvS 1977, I, 788; Cass. 17 juli 1884, Pas. 1884, I, 275; Cass. 10 maart 1892, Pas. 1892, I, 123; Cass. 27 oktober 1902, Pas. 1903, I, 22; Pand.pér. 1903, 293, nr. 447 ; Cass. 18 maart 1926, Pas. 1926, I, 307-308; Cass. 22 november 1928, Pas. 1929, I, 28; Brussel 29 juni 1889, Pas. 1890, II, 71; Gent 27 juli 1907, Pas. 1909, II, 10; Rb. Antwerpen 11 februari 1970, Pas. 1971, III, 21; Rec.Gen. Enr.Not. 1972, 137, nr. 21565; A.W. VRANCKX, H. COREMANS en J. DUJARDIN, Beheer over de onroerende goederen van openbare rechtspersonen in Administratieve rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2000, 28; D. LAGASSE, Droit administratif spécial : les domaines public et privé : la voirie, Brussel, Presses universitaires de Bruxelles, 1998, 78, nr. 20; H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, V, Brussel, Bruylant, 1975, 713, nr. 808. 3 Cass. 9 januari 1893, Pas. 1893, I, 74; Cass. 10 maart 1892, Pas. 1892, I, 123; Cass. 27 december 1888, Pas. 1889, I, 77; F. MAUSSION, “Le sort des concessions domaniales lors de la désaffectation de parcelles du domaine public” in B. DAUWE, B. DE GRYSE, E. DE GRIJSE, B. MAES en K. VAN LINT (eds.), Liber amicorum Ludovic De Gryse, Gent, Larcier, 2010, (659) 659; A.W. VRANCKX, H. COREMANS en J. DUJARDIN, Beheer over de onroerende goederen van openbare rechtspersonen in Administratieve rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2000, 32; D. LAGASSE, Droit administratif spécial : les domaines public et privé : la voirie, Brussel, Presses universitaires de Bruxelles, 1998, 83, nr. 21; H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, V, Brussel, Bruylant, 1975, 716, nr. 811. 4 Cass. 6 december 1957, Arr. Cass. 1958, 210. Sedert dien herhaald in: Cass. 11 september 1964, RW 1965-66, 494; Cass. 27 september 1990, Arr. Cass. 1990-91, 84; Bull. 1991, 78; JT 1991, 634; Pas. 1991, I, 78; RW 1990-91, 852; Rev.not.b. 1991, 49. Jura Falconis Jg. 50, 2013-2014,nummer 2 499 NICOLAS VAN DAMME Belgische Hof van Cassatie aanvaard dat erfdienstbaarheden het openbaar domein kunnen bezwaren. Met zijn arrest van 18 mei 2007 5 leek het Hof van Cassatie a contrario definitief komaf te hebben gemaakt met het verouderd systeem dat het huidige Belgische domeingoederenrecht kenmerkt door te stellen dat wanneer “[…] een goed tot het openbare domein [behoort] en […] het zodoende bestemd [is] tot het gebruik van allen, dan kan niemand een privaat recht verwerven dat het bedoelde gebruik zou kunnen belemmeren en dat afbreuk zou kunnen doen aan het recht van de overheid om het te allen tijde, gelet op dat gebruik, te regelen”.6 Zes jaar na datum blijkt het vraagstuk rond de zakelijke rechten op het openbaar domein nochtans nog steeds een heet hangijzer. Meer bepaald komts steeds weer de vraag terug naar de aard van de erfdienstbaarheid op het openbaar domein en of er effectief sprake kan zijn van een erfdienstbaarheid?7 COMPLEXITEIT VAN DE DOMEINGOEDERENLEER - In hetgeen volgt treden we nog maar eens de complexiteit binnen van het Belgische domeingoederenleer, dat volgens DE PAGE “(…) a été transformée, par l’indigence de la loi et la prolixité de la doctrine, en un véritable labyrinthe. Tout y est controversé : la notion du domaine public, sa composition, sa nature juridique, autant de questions dans lesquelles, depuis la promulgation du Code jusqu’à nos jours, les opinions les plus diverses se sont tour à tour, succédé".8 Met betrekking tot zakelijke rechten op het openbaar domein heeft de rechtsleer doorheen de jaren alvast verschillende theoriën ontwikkeld. Het Institutioneel Akkoord voor de zesde Staatshervorming van 11 oktober 2011 (het zogenaamde “Vlinderakkoord”), dat veruitwendigd werd in artikel 195 van de Grondwet, lijkt echter de deur open te willen zetten voor een nieuwe benadering. 5 Cass. 18 mei 2007, Arr.Cass. 2007, 1045; http://www.cass.be ; JLMB 2007, 1726; NJW 2007, 652; Pas. 2007, 934; DPK 2008, 219 ; RCJB 2012, 466 ; Rev.not.b. 2007, 631 ; RW 2007-08, 736 ; TBBR 2008, 550; TBO 2008, 9 ; TBP 2008, 495; T.Not. 2009, 32; T.Gem. 2008, 71. 6 Cass. 18 mei 2007, Arr.Cass. 2007, 1045; http://www.cass.be ; JLMB 2007, 1726; NJW 2007, 652; Pas. 2007, 934; DPK 2008, 219 ; RCJB 2012, 466 ; Rev.not.b. 2007, 631 ; RW 2007-08, 736 ; TBBR 2008, 550; TBO 2008, 9 ; TBP 2008, 495; T.Not. 2009, 32; T.Gem. 2008, 71. 7 V. SAGAERT, “Erfdienstbaarheden en openbaar domein. Een recht van uitweg over een jaagpad”, (noot onder Rb. Marche-en-Famenne 16 februari 2006), T. Vred. 2009, 490; S. VAN GARSSE, De concessive in het raam van publiek-private samenwerking, Brugge, die Keure, 2007, 133, nr. 254; J. DE STAERCKE, Domeingoederenrecht, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2006, 100, nr. 109; L. DERIDDER en T. VERMEIR, Leidingen voor nutsvoorzieningen in Administratieve rechtsbibliotheek. Bijzondere reeks, Brugge, die Keure, 2000, 22; J. HANSENNE, Les biens: précis I in Collection scientifique de la Faculté de droit de l’Université de Liège, Luik, Université de Liège. Faculté de droit, 1996, 143, nr. 124; M. A. FLAMME, Droit administratif, Brussel, Bruylant, 1989, 1043; C. RENARD en J. HANSENNE, “examen de jurisprudence (1966 à 1969): Les biens”, RCJB 1971, (99) 166; J. DEMBOUR, Droit administratif, Luik, Université de Liège. Faculté de droit, 1972, 377, nr. 273. 8 H. DE PAGE en R. DEKKERS, Traité élémentaire de droit civil belge, V, Brussel, Bruylant, 1975, 663, nr. 739-740. 500 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? STRUCTUUR - In deze bijdrage proberen we de steeds terugkerende kwestie rond erfdienstbaarheden op het openbaar domein op een modernere manier te analyseren in het licht van de zesde Staatshervorming. In een eerste luik bekijken we de erfdienstbaarheid op het openbaar domein vanuit de praktijk, waarbij ook de voornaamste struikelblok, het juridisch statuut van het openbaar domein wordt bekeken. Vervolgens pogen we om vanuit de wezensbestanddelen van de erfdienstbaarheid een antwoord te vinden op het probleem van de precariteit van de erfdienstbaarheid op het openbaar domein. Tenslotte proberen we de theorie van de administratieve zakelijke rechten te verzoenen met de mogelijkheden geboden door het “Vlinderakkoord”. 2. ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN DE PRAKTIJK PRAKTIJKRELEVANTIE - Om te beginnen moet de vraag gesteld worden naar de praktijkrelevantie van erfdienstbaarheden op het openbaar domein. Aan de hand van de gepubliceerde rechtspraak en rechtsleer proberen wij de lezer een beter inzicht te bieden in de materie en de praktijkrelevantie ervan. Waar nodig wordt ook met illustraties gewerkt voor een beter begrip. 2.1. HET GEBRUIK VAN ERFDIENSTBAARHEDEN IN CONTEXT VAN “BUURRELATIES” DE PARTICULIERE EIGENAAR EN DE OVERHEID IN BUURRELATIES (RELATIONS DE VOISINAGE) - Wanneer we het hebben over erfdienstbaarheden op het openbaar domein, dan hebben we het niet alléén over complexe vastgoedconstructies, maar veel vaker over de dagdagelijkse rechten van uitzicht (servitude de vue)9, doorgangen (servitude de passage), uitwegen10, wateraflopen11, waterleidingen (aqueduc)12, afstanden en rechten van overbouw (servitude de surplomb of de Zowel wettelijke uitzichten: artikelen 675 – 680 bis BW; Cass. 17 juli 1884, Pas. 1884, I, 275 ; Gent 17 februari 1900, Pas. 1900, II, 286 ; J. F. DÉNOYER, L’exploitation du domaine public, Parijs, R. Pichon et R. Durand-Auzias, 1969, 146, als uitzichten door ‘s mens toedoen : Cass. 22 november 1973, Arr.Cass. 1974, 330; Pas. 1974, I, 315; Cass. 6 december 1957, Arr.Cass. 1958, 210; Rb. Leuven 22 september 1993, TBBR 1994, 257; Luik 1 april 1871, Pas. II, 286; Luik 9 maart 1870, Pas. 1870, II, 208; Rb. Charleroi 28 juli 1882, Pas. 1882, III, 38; Rb. Antwerpen 4 april 1874, Pas. 1874, III, 126; Rb. Luik 5 mei1875, Pas. 1875, III, 252; Vred. Fexhe-Slins 22 juni 1992, T. Vred. 1993, 363. 10 Artikel 682 BW; Cass. 17 juli 1884, Pas. 1884, I, 275 ; Cass. 27 oktober 1902, Pas. 1903, I, 22; Pand.pér. 1903, 293, nr. 447 ; Cass. 18 maart 1926, Pas. 1926, I, 307 ; Cass. Fr. 2 maart 1994, Bull.civ. 1994, I, nr. 85 ; JCP 1995, 150, nr. 3835; Luik 13 juli 1898, Pas. 1898, Pas. 1899, II, 374. 11 Artikel 640 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: ‘BW’); Cass. 9 januari 1941, Pas. 1941, I, 5; Gent 27 juli 1907, Pas. 1909, II, 10. 12 Brussel 20 juni 1890, Pas. 1892, II, 318. 9 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 501 NICOLAS VAN DAMME saillie)13 en van steun (servitude d’appui). Het is precies die samenhang van dagdagelijksheid en complexiteit die onze onderzoeksvraag vandaag zo praktijkrelevant maakt en bijgevolg terug te vinden is in talrijke rechtspraak. We spreken in die context van “buurrelaties”, een term die we ontlenen aan het Franse “relations de voisinages”, want ook de overheid is onze buur! VOORBEELD – OVERBOUW EN STEUN - Een vaak voorkomend recht op het openbaar domein is het recht van overbouw. Het recht van overbouw is “het recht om iets te bouwen over het lijdend erf heen [en] behelst het bezit van een uitsprong van het heersend erf boven het lijdend erf, zoals: een balkon, een gaanderij, een loggia, een dak, een afdak, een regenwatergoot, een vensterorpel, luiken, gevelversieringen, enz.”14 Dit kan tevens gepaard gaan met één of meer erfdienstbaarheden van steun, die het conventioneel recht inhouden om “een gebouw van de titularis van de erfdienstbaarheid steun te laten vinden in het gebouw van een aanpalende eigenaar”.15 Volgende schets illustreert het voorgaande op een treffende manier: 13 Rb. Brussel 12 augustus 1873, Pas. 1873, III, 300 ; V. SAGAERT en K. SWINNEN, Privaatrechtelijke erfdienstbaarheden door het oog van de 21 ste eeuw in Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier 22, Gent, Larcier, 2012, 59, nr. 64. Heel recent nog in Frankrijk tussen twee private erven : Cass.Fr. 12 maart 2008, AJDI 2008, 795, bevestigd door: Cass. Fr. 9 april 2013, nr. 11-25.982, www.legimobile.fr; Cass. Fr. 5 maart 2013, nr. 12-12.377, www.legifrance.gouv.fr. Heel recent ook betreffende een bouwvergunning om over het gemeentelijk openbaar domein van Saint-Cyr-au-Mont-d’Or (Frankrijk) te kunnen bouwen: CAA Lyon 19 februari 2013, nr. 12LY01811, www.legifrance.gouv.fr. 14 V. SAGAERT en K. SWINNEN, Privaatrechtelijke erfdienstbaarheden door het oog van de 21 ste eeuw in Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier 22, Gent, Larcier, 2012, 58, nr. 64; V. SAGAERT, “Notariële valkuilen, knelpunten en breekijzers in verband met erfdienstbaarheden” in Notariële actualiteit 2011: Verslagboek van de vormingsdagen van de Studiekring Provinciaal Genootschap der Notarissen van Oost-Vlaanderen in Notariële rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2012, (149), nr. 13; L. LINDEMANS, Erfdienstbaarheden in APR 1958, 135, nr. 324. 15 V. SAGAERT, “Notariële valkuilen, knelpunten en breekijzers in verband met erfdienstbaarheden” in Notariële actualiteit 2011: Verslagboek van de vormingsdagen van de Studiekring Provinciaal Genootschap der Notarissen van Oost-Vlaanderen in Notariële rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2012, (149), nr. 13. 502 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? Figuur nr. 1: Recht van overbouw en erfdienstbaarheid van steun op het openbaar domein Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 503 NICOLAS VAN DAMME In de praktijk gebeurt het wel eens dat complexere vastgoedconstellaties de luchtruimte tot boven de openbare weg gebruiken. Men kan bijvoorbeeld een private overgangsweg creëren, er een restaurant boven bouwen, er een privéparking in voorzien etc. Erfdienstbaarheden moeten worden gevestigd op het openbaar domein om dergelijke constructies mogelijk te maken. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van volgende tekening. Erfdienstbaarheid van overgang en overbouw t.a.v. de openbare weg Erfdienstbaarheid van overgang en overbouw t.a.v. privaat erf 2 Erfdienstbaarheid van steun t.a.v. privaat erf 2 PRIVAAT ERF 2 PRIVAAT ERF 1 = Erfdienstbaarheid van steun voor (evt.) ondersteunende palen t.a.v. de openbare weg (berm) OPENBARE WEG Figuur nr. 2: Complexe constructies met behulp van recht van overbouw en erfdienstbaarheid van steun op het openbaar domein 16 N. VERHEYDEN-JEANMART, “Construction en pleine propriété au-dessus d’un parking public” in Séminaire sur la propriété en volumes organisé par la IFE le 26 novembre 2013 (ed.), Décryptage de différents cas concrets, Brussel, IFE, 2013, 14. 16 504 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? EEUWENOUD FENOMEEN - Het is een eeuwenoud fenomeen dat particuliere erven in contact komen met openbare domeinerven en –goederen. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat reeds heel snel na de invoering van het Napoleonistisch burgerlijk recht, in de loop van de 19de eeuw reeds rechtspraak ontstond rond voornoemde erfdienstbaarheden, waarbij men zich doorheen de jaren telkens de vraag heeft gesteld of ook de overheid-eigenaar van een openbaar domeingoed onderworpen zou zijn aan de verplichtingen voortvloeiend uit de bepalingen van Titel IV van het Burgerlijk Wetboek (hierna: ‘BW’) betreffende de erfdienstbaarheden of grondlasten. BIJZONDERE BESTEMMING VAN HET OPENBAAR DOMEIN - Hoewel deze situaties eeuwenoud zijn, zijn ze toch steeds voorwerp geweest van onzekerheid. De reden daarvoor ligt vervat in het juridisch statuut van het openbaar domein dat tot op vandaag nog twijfels doet rijzen bij bepaalde auteurs ). Volgens de vaststaande rechtspraak van ons Hof van Cassatie behoort een goed “tot het openbare domein doordat het, hetzij door een uitdrukkelijk hetzij door een impliciete beslissing van de overheid wordt bestemd tot het gebruik van allen, zonder onderscheid van de persoon”(eigen onderstreping). 17 Deze definitie dient echter aangevuld te worden met “ [de] goederen [die] speciaal werden aangepast aan de openbare dienst waarvoor ze moeten dienen en …[die] voor de werking van die dienst onontbeerlijk en onvervangbaar zijn”(eigen onderstreping).18 De bijzondere bestemming tot het gebruik van allen en de aanpassing aan de openbare dienst hebben precies tot gevolg dat het openbaar domein in principe, in tegenstelling tot de overheidsgoederen zonder bijzondere bestemming (bekender onder de noemer ‘privaat domein’), onderworpen is aan de beginselen van niet-vervreemdbaarheid en niet-verjaarbaarheid). Dit houdt in principe in dat onroerende openbare domeingoederen, in tegenstelling tot de private domeingoederen, niet onderworpen kunnen worden aan het gemene recht inzake erfdienstbaarheden. 17 Cass. 3 mei 1968, Pas. 1968, I, 1033; RW 1968-69, 409; Cass. 18 mei 2007, Arr.Cass. 2007, 1045; http://www.cass.be ; JLMB 2007, 1726; NJW 2007, 652; Pas. 2007, 934; DPK 2008, 219 ; RCJB 2012, 466 ; Rev.not.b. 2007, 631 ; RW 2007-08, 736 ; TBBR 2008, 550; TBO 2008, 9 ; TBP 2008, 495; T.Not. 2009, 32; T.Gem. 2008, 71; Vred. Hamoir 21 maart 1991, JLMB 1991, 784; Vred. Brussel 11 februari 1981, Rev.not.b. 1981, 504. 18 M. BOES, Bestuursrecht, Leuven, Acco, 2011, 151; A. L. DURVIAUX m.m.v. D. FISSÉ, Droit administratif, Tome I, l’action publique, Brussel, Larcier, 2011, 299; D. BATSELÉ, T. MORTIER en M. SCARCEZ, Manuel de droit administratif, Brussel, Bruylant, 2010, 429, nr. 662; D. LAGASSE, Droit administratif spécial : les domaines public et privé : la voirie, Brussel, Presses universitaires de Bruxelles, 1998, 18ev.; A.W. VRANCKX, H. COREMANS en J. DUJARDIN, Beheer over de onroerende goederen van openbare rechtspersonen in Administratieve rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2000, 11. Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 505 NICOLAS VAN DAMME 2.2. HET PROBLEEM: HET APART REGIME VAN HET OPENBAAR DOMEIN. EVOLUTIE IN DE RECHTSPRAAK AANVANKELIJK RESTRICTIEVE BENADERING - Het is, gelet op die bijzondere bestemming van het openbaar domein, niet onbegrijpelijk dat de Belgische rechters het aparte eigendomsregime aanvankelijk erg strikt interpreteerden. Hierdoor werd nagenoeg elke erfdienstbaarheid of ander zakelijk recht op het openbaar domein onverenigbaar geacht met het vervreemdingsverbod19 en verjaringsverbod20. Domeingoederen kunnen in principe immers slechts voorwerp uitmaken van een collectief gebruik en in geen geval van privatieve rechten.21 Zolang openbare domeingoederen hun bestemming (de zogenaamde affectatie22) behouden, kan men dus ten voordele van particulieren over die goederen niet beschikken.23 SOEPELERE INTERPRETATIE DOOR BEPAALDE RECHTSLEER EN (LAGERE) RECHTSPRAAK - Parallel met deze restrictieve rechtspraak gingen er steeds meer stemmen op in de rechtsleer24 en punctueel in de lagere rechtspraak25 vanaf het einde van de 19e eeuw, om toch erfdienstbaarheden toe te staan “si cette servitude n’est pas incompatible avec l’usage et la destination auxquels ce domaine est affecté”26. 19 Cass. 17 juli 1884, Pas. 1884, I, 275; Cass. 10 maart 1892, Pas. 1892, I, 123; Cass. 27 oktober 1902, Pas. 1903, I, 22 ; Pand.pér. 1903, 293, nr. 447; Cass. 18 maart 1926, Pas. 1926, I, 307-308; Cass. 22 november 1928, Pas. 1929, I, 28; Brussel 29 juni 1889, Pas. 1890, II, 71; Gent 27 juli 1907, Pas. 1909, II, 10; Rb. Antwerpen 11 februari 1970, Pas. 1971, III, 21; Rec.Gen. Enr.Not. 1972, 137, nr. 21565. 20 A.W. VRANCKX, H. COREMANS en J. DUJARDIN, Beheer over de onroerende goederen van openbare rechtspersonen in Administratieve rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2000, 32. 21 D. LAGASSE, Droit administratif spécial : les domaines public et privé : la voirie, Brussel, Presses universitaires de Bruxelles, 1998, 78. 22 M. BOES, Bestuursrecht, Leuven, Acco, 2011, 152, nr. 150. 23 V. SAGAERT, “Het openbaar domein: van dijkbreuk tot doorbraak” in D. D’HOOGHE, K. DEKETELAERE en A. DRAYE (eds.), Liber Amicorum Marc Boes, Brugge, die Keure, 2011, (433) 434, nr. 2; A.W. VRANCKX, H. COREMANS en J. DUJARDIN, Beheer over de onroerende goederen van openbare rechtspersonen in Administratieve rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2000, 29. 24 F. LAURENT, Principes de droit civil belge, 7, Brussel, Bruylant-Christophe, 1878, 151 e.v. ; A. KLUYSKENS, Zaken recht in Beginselen van burgerlijk recht, V, Antwerpen, Standaard, 1940, 246, nr. 251. 25 Gent 7 december 1876, Pas. 1877, II, 115; Gent 27 december 1884, Pas. 1885, II, 176; Gent 17 februari 1900, Pas. 1900, II, 287 ; Brussel 20 juni 1890, Pas. 1892, II, 318 ; Rb. Charleroi 20 juli 1872, Pas. 1872, III, 344 ; Rb. Charleroi 28 juli 1882, Pas. 1882, III, 38 ; Luik 1 april 1871, Pas. 1871, II, 286 ; Rb. Luik 5 mei 1875, Pas. 1875, III, 252 ; Rb. Brussel 2 december 1882, Pas. 1882, III, 41; Rb. Arlon 18 mei 1893, Pand.pér. 1894, 15, nr. 21 ; Vred. Péruwelz 22 januari 1913, T.Vred. 1913, 388. 26 Luik 1 april 1871, Pas. 1871, II, 286 ; Gent 7 december 1876, Pas. 1877, II, 115 ; Gent 27 december 1884, Pas. 1885, II, 176 ; Brussel 20 juni 1890, Pas. 1892, II, 318 ; Gent 17 februari 1900, Pas. 1900, II, 287 ; Rb. Charleroi 20 juli 1872, Pas. 1872, III, 344 ; Rb. Luik 5 mei 1875, Pas. 1875, III, 252 ; Rb. Charleroi 28 juli 1882, Pas. 1882, III, 38 ; Rb. Brussel 2 december 1882, Pas. 1882, III, 41; Rb. Arlon 18 mei 1893, Pand.pér. 1894, 15, nr. 21 ; Vred. Péruwelz 22 januari 1913, JJP 1913, 388. 506 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? DEFINITIEVE DOORBRAAK VAN EEN MODERNERE VISIE ? - Terwijl het Hof van Cassatie bij arrest van 18 maart 192627 nog uitdrukkelijk weigerde om erfdienstbaarheden toe te staan op het openbaar domein, maakte ons hoogste rechtscollege een eerste toegeving in 194128 door de natuurlijke erfdienstbaarheid van waterafloop te erkennen lastens het openbaar domein. Het is uiteindelijk slechts bij arrest van 6 december 195729 dat het Hof zich heeft aangesloten bij de heersende opvatting. Het stelde in dit arrest voor het eerst op algemene wijze vast, dat erfdienstbaarheden op het openbaar domein kunnen gevestigd worden, “op voorwaarde dat zij niet onverenigbaar zijn met de openbare bestemming en het openbaar gebruik van deze goederen”.30 Terwijl in het Nederlandse recht de toepassing van het privaatrecht op alle goederen van de overheid principieel de regel is, tenzij de publieke bestemming zich daartegen verzet31, is dat in het Belgische recht, net als in het Franse recht32 slechts bij wijze van uitzondering het geval bij openbare domeingoederen, op voorwaarde dat […]. 27 Cass. 16 maart1926, Pas. 1926, I, 307. Cass. 9 januari 1941, Pas. 1941, I, 5; R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht. Deel II: Zakenrecht, zekerheden, verjaring, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 256, nr. 643. 29 Cass. 6 december 1957, Arr. Cass. 1958, 210. 30 Cass. 6 december 1957, Arr. Cass. 1958, 210; Cass. 11 september 1964, RW 1965-66, 494; Cass. 27 september 1990, Arr.Cass. 1990-91, 84; Bull. 1991, 78; JT 1991, 634; Pas. 1991, I, 78; RW 1990-91, 852; Rev.not.b. 1991, 49 ; en recent wat betreft zakelijke rechten in het algemeen Cass. 18 mei 2007, Arr.Cass. 2007, 1045; http://www.cass.be ; JLMB 2007, 1726; NJW 2007, 652; Pas. 2007, 934; DPK 2008, 219 ; RCJB 2012, 466 ; Rev.not.b. 2007, 631 ; RW 2007-08, 736 ; TBBR 2008, 550; TBO 2008, 9 ; TBP 2008, 495; T.Not. 2009, 32; T.Gem. 2008, 71; M. PÂCQUES, D. DÉOM, P.-Y. ERNEUX en D. LAGASSE, “Domaine public, domaine privé, biens des pouvoirs publics” in X. (ed.) Répertoire notarial. Encyclopédie juridique permanente, 14: Droit public et administratif, 7, Brussel, Larcier, 2008, 121, nr. 64. 31 R. J. N. SCHLÖSSELS en S. E. ZIJLSTRA, Bestuursrecht in de sociale rechtsstaat, Deventer, Kluwer, 2010, 913; L. J. A. DAMEN, J. L. BOXUM, K. J. DE GRAAF, J. H. JANS, A. P. KLAP, A. T. MARSEILLE, A. R. NEERHOF, P. NICOLAÏ, B. K. OLIVIER, B. J. SCHUELER, F. R. VERMEER en R. L. VUCSÁN, Bestuursrecht 1: Systeem, bevoegdheid, bevoegdheidsuitoefening, handhaving, Den Haag, Boom Juridische uitgevers, 2009, 592; A. A. VAN VELTEN, Privaatrechtelijke aspecten van onroerend goed, Deventer, Kluwer, 2009, 35; H. PH. J. A. M. HENNEKENS, Openbare zaken naar publiek-en privaatrecht, Deventer, W. E. J. Tjeenk Willink, 2001, 11; A. Q. C. TAK, De overheid in het burgerlijk recht, ’s-Gravenhage, VUGA, 1997, 231. 32 Artikel L. 2122-4 van de Code général de la propriété des personnes publiques (hierna: ‘CGPPP’). 28 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 507 NICOLAS VAN DAMME 3. DE ERFDIENSTELIJKE AARD VAN DE ERFDIENSTBAARHEID OP HET OPENBAAR DOMEIN 3.1. EEN ERFDIENSTBAARHEID ONDER VOORWAARDE 3.1.1. De precariteit van de erfdienstbaarheid BEPERKTE DISCRETIONAIRE BEVOEGDHEID - Omdat de erfdienstbaarheid op het openbaar domein er één is onder voorwaarde, heeft men hieruit afgeleid dat die erfdienstbaarheid precair van aard is.33 De overheid moet namelijk ten allen tijde een einde kunnen stellen aan een bepaald gebruik van het openbaar domein, hetzij omdat de privatieve ingebruikname onverenigbaar is geworden met de bestemming, hetzij om andere redenen van algemeen belang.34 Die discretionaire bevoegdheid is echter niet grenzeloos en mag bijgevolg niet abusief gebruikt worden. Dit blijkt o.m. uit het arrest van 27 september 1990 waarin het Hof benadrukt dat de overheid ten allen tijde de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht moet nemen. 35 3.1.2. De kwalificatieproblematiek: is er nog wel sprake van een erfdienstbaarheid? DE PRECARITEIT KENMERKT HET ADMINISTRATIEF RECHT - Het precair karakter van de erfdienstbaarheid op het openbaar domein heeft heel wat auteurs de vraag doen stellen of zo’n erfdienstbaarheid nog wel als erfdienstbaarheid stricto sensu kan worden gekwalificeerd. 36 V. SAGAERT, “Erfdienstbaarheden en openbaar domein. Een recht van uitweg over een jaagpad”, (noot onder Rb. Marche-en-Famenne 16 februari 2006), T. Vred. 2009, 490; S. VAN GARSSE, De concessive in het raam van publiek-private samenwerking, Brugge, die Keure, 2007, 133, nr. 254; J. DE STAERCKE, Domeingoederenrecht, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2006, 100, nr. 109; L. DERIDDER en T. VERMEIR, Leidingen voor nutsvoorzieningen in Administratieve rechtsbibliotheek. Bijzondere reeks, Brugge, die Keure, 2000, 22; J. HANSENNE, Les biens: précis I in Collection scientifique de la Faculté de droit de l’Université de Liège, Luik, Université de Liège. Faculté de droit, 1996, 143, nr. 124; M. A. FLAMME, Droit administratif, Brussel, Bruylant, 1989, 1043; C. RENARD en J. HANSENNE, “examen de jurisprudence (1966 à 1969): Les biens”, RCJB 1971, (99) 166; J. DEMBOUR, Droit administratif, Luik, Université de Liège. Faculté de droit, 1972, 377, nr. 273. 34 Y. GAUDEMET, Droit administratif des biens in Traité de droit administratif 2, Parijs, L. G. D. J., 312, nr. 526; S. VAN GARSSE, De concessie in het raam van de publiek-private samenwerking in Administratieve rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2007, 193, nr. 369; E. GILLET-LORENZI en S. TRAORE, Droit administratif des biens, Parijs, éditions CNFPT, 2007, 108; J.-M. QUINTIN, “Les utilisations privatives du domaine public” in Commission droit et Vie des affaires (ed.), L’entreprise dans la cité, Luik, Université de Liège. Faculté de droit, 1967, (61) 89. 35 Cass. 27 september 1990, Arr.Cass. 1990-91, 84; Bull. 1991, 78; JT 1991, 634; Pas. 1991, I, 78; RW 1990-91, 852; Rev.not.b. 1991, 49 ; Rb. Marche-en-Famenne 16 februari 2006, T.Vred. 2009, 484, noot V. SAGAERT. 36 V. SAGAERT, “Erfdienstbaarheden en openbaar domein. Een recht van uitweg over een jaagpad”, (noot onder Rb. Marche-en-Famenne 16 februari 2006), T. Vred. 2009, 490; S. VAN GARSSE, De concessive in het raam van publiek-private samenwerking, Brugge, die Keure, 2007, 33 508 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? Kan men, gelet op de precariteit, nog spreken van een erfdienstbaarheid in de zin van ons huidig Burgerlijk Wetboek? Twijfels rijzen omdat men er klassiek van uitgaat dat ‘precariteit’ het administratief recht kenmerkt. HAURIOU vat dit laatste idee mooi samen als volgt: “[a]lors que des situations de la vie civile on écarte avec soin tout élément de précarité, les situations de la vie publique et administrative se caractérisent au contraire par ce fait que l’élément de précarité n’est jamais complètement absent”.37 OOK HET BURGERLIJK RECHT KENT DE PRECARITEIT – HAURIOU’s argument overtuigt echter niet. In ons Burgerlijk Wetboek zijn immers eveneens situaties denkbaar waaruit een precair zakelijk recht kan worden afgeleid. Zo zorgen de herroepingsmogelijkheden van schenkingen uit artikelen 953 en 1096 ervoor dat de begiftigde een precair eigendomsrecht kent. 38 Toch is die eigendom nooit in vraag gesteld. Wat maakt de erfdienstbaarheid nu een erfdienstbaarheid en waarin onderscheidt die zich desgevallend van de erfdienstbaarheid op het openbaar domein? Het gaat dan om de vraag naar de wezensbestanddelen van de erfdienstbaarheid sensu stricto (vgl. infra). In deze bijdrage, pogen wij op een zo overzichtelijk mogelijke en juridisch logische manier hierop een antwoord te formuleren. 3.2. DE ERFDIENSTBAARHEID BEKEKEN VANUIT HAAR WEZENSBESTANDDELEN 3.2.1. Het begrip ‘erfdienstbaarheid’ ARTIKEL 637 BW - Opdat sprake zou zijn van een erfdienstbaarheid moet er eerst en vooral sprake zijn van een last op een erf (het lijdend erf, de passiefzijde) gelegd tot gebruik en tot nut van een erf (het heersend erf, de actiefzijde) dat aan een ander toebehoort39. 133, nr. 254; J. DE STAERCKE, Domeingoederenrecht, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2006, 100, nr. 109; L. DERIDDER en T. VERMEIR, Leidingen voor nutsvoorzieningen in Administratieve rechtsbibliotheek. Bijzondere reeks, Brugge, die Keure, 2000, 22; J. HANSENNE, Les biens: précis I in Collection scientifique de la Faculté de droit de l’Université de Liège, Luik, Université de Liège. Faculté de droit, 1996, 143, nr. 124; M. A. FLAMME, Droit administratif, Brussel, Bruylant, 1989, 1043; C. RENARD en J. HANSENNE, “examen de jurisprudence (1966 à 1969): Les biens”, RCJB 1971, (99) 166; J. DEMBOUR, Droit administratif, Luik, Université de Liège. Faculté de droit, 1972, 377, nr. 273. 37 M. HAURIOU, Précis de droit administratif et de droit public, Parijs, Dalloz, 2002, 796. 38 P. ORIANNE, La loi et le contrat dans les concessions de service public, Brussel, Larcier, 1961, 51, nr. 43. 39 In de rechtsleer wordt de vereiste dat beide erven aan verschillende eigenaars moet toebehoren uitgedrukt door het adagium nemini res sua servit. (J-L. BERGEL, M. BRUSHI en S. CIMAMONTI, Les biens in J. GHESTIN (ed.) Traité de droit civil, Parijs, L. G. D. J., 2010, 354, nr. 311 ; G. GALOPIN en M. WILLE, Les biens, la propriété et les servitudes, Luik, H. Vaillant-Carmanne, Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 509 NICOLAS VAN DAMME Artikel 686 BW verduidelijkt dat deze last niet aan een persoon, noch ten voordele van een persoon mag opgelegd worden. 40 Uit het voorgaande volgt dat de erfdienstbaarheid drie wezensbestanddelen kent, namelijk “[i] dat de erfdienstbaarheid zowel aan de actiefzijde (heersend erf) als aan [ii] de passiefzijde (lijdend erf) een objectief karakter moet vertonen en [iii]dat het heersend erf en het lijdend erf aan twee verschillende eigenaars moet toebehoren”.41 We gaan er even dieper op in. a. Een last op een erf GEEN POSITIEVE VERPLICHTING LASTENS EEN PERSOON - Een erfdienstbaarheid betreft kort gezegd een last die het eigendomsrecht op het lijdend erf moet ondergaan, ten voordele van het eigendomsrecht op het heersend erf. 42 Aan de zijde van het lijdend erf (i.e. de passiefzijde) betekent dit dat geen positieve verplichting aan de persoon van de eigenaar van dat erf mag opgelegd worden.43 De contractsvrijheid laat uiteraard toe dat partijen elkaar contractueel bepaalde positieve verplichtingen opleggen.44 1943, 190, nr. 236 ; H. DE PAGE en R. DEKKERS, Traité élémentaire de droit civil belge, VI, Brussel, Bruylant, 1942/1953, 399, nr. 495.) 40 Concl. Adv. Gen. A. VAN INGELGEM bij Cass. 29 maart 2012, www.cass.be; K. SWINNEN, “Het nutsvereiste bij erfdienstbaarheden”, (noot onder Cass. 30 november 2007), RW 2008-2009, (148) 148; J-L. BERGEL, M. BRUSHI en S. CIMAMONTI, Les biens in J. GHESTIN (ed.) Traité de droit civil, Parijs, L. G. D. J., 2010, 349, nr. 305 ; R. DERINE, F. VAN NESTE en H. VANDENBERGHE, Zakenrecht IIB in Beginselen van het Belgisch privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1984, 589, nr. 919 ; H. DE PAGE en R. DEKKERS, Traité élémentaire de droit civil belge, VI, Brussel, Bruylant, 1953, 399, nr. 496 ; F. LAURENT, Principes de droit civil belge, 7, Brussel, Bruylant-Christophe, 1878, 167, nr. 144. 41 V. SAGAERT en K. SWINNEN, Privaatrechtelijke erfdienstbaarheden door het oog van de 21 ste eeuw in Bibliotheek burgerlijk recht en procesrecht, Gent, Larcier, 2012, 1, nr. 1. 42 J-L. BERGEL, M. BRUSHI en S. CIMAMONTI, Les biens in J. GHESTIN (ed.) Traité de droit civil, Parijs, L. G. D. J., 2010, 355, nr. 313; A. KLUYSKENS, Beginselen van burgerlijk recht, V, Antwerpen, Standaard, 1940, 245, nr. 251. 43 Cass. Fr. 25 maart 1992, D. 1993, II, 65 noot E. S. DE LA MARNIERRE ; SAGAERT en K. SWINNEN, Privaatrechtelijke erfdienstbaarheden door het oog van de 21 ste eeuw in Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier 22, Gent, Larcier, 2012, 25, nr.26; V. SAGAERT, “Het goederenrecht als open systeem van verbintenissen? Poging tot een nieuwe kwalificatie van de vermogensrechten”, TPR 2005, (983) 1064, nr. 84 ev; R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht. Deel II: Zakenrecht, zekerheden, verjaring, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2005, 252, nr. 635; M. BURTON, Les biens. Les servitudes in Répertoire notarial, Brussel, Larcier, 1990, 24, nr. 5 ; L. LINDEMANS, Erfdienstbaarheden in APR, Gent, Story-Scientia, 1958, 16, nr. 36; H. DE PAGE en R. DEKKERS, Traité élémentaire de droit civil belge, VI, Brussel, Bruylant, 1953, 400, nr. 496B.; R. DERINE, F. VAN NESTE en H. VANDENBERGHE, Zakenrecht IIB in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Brussel, Story-Scientia, nr. 919B. 44 De derde-verkrijger van het lijdende erf zal echter niet gebonden worden door de overeenkomst. 510 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? b.Ten voordele van een erf dat aan een ander toebehoort GEEN NUT VOOR EEN PERSOON - Aan de actiefzijde dient de erfdienstbaarheid effectief ten dienste te staan en tot nut te strekken van het heersend erf, bij gebreke waaraan er geen sprake kan zijn van een erfdienstbaarheid. 45 Het criterium dat ons Hof van Cassatie sinds zijn arrest van 16 mei 1952 46 hanteert om uit te maken of er sprake is van een erfdienstbaarheid, “is […] vervuld wanneer de dienst(baarheid) in rechtstreeks en onmiddellijk verband staat met het gebruik en de exploitatie van een erf”.47 Dit werd recent nog bevestigd in een arrest van 30 november 2007 en bij vonnis van de burgerlijke rechtbank van Brussel van 3 februari 2012.48 De bestaansvereisten voor erfdienstbaarheden die voortvloeien uit de artikelen 637 en 686 BW moeten niet restrictief geïnterpreteerd worden in die zin dat aanvaard wordt dat een louter genoegen aan de nutsvereiste voldoet.49 DE PAGE geeft hierbij het voorbeeld van de erfdienstbaarheid van uitzicht. 50 Het Hof van Cassatie stelde heel recentelijk nog in zijn arrest van 29 maart 2012 dat “in zoverre het onderdeel aanvoert dat een erfdienstbaarheid niet kan bestaan uit activiteiten die op het lijdende erf worden uitgeoefend”, het onderdeel naar recht faalt.51 Hieruit kan a contrario worden afgeleid dat een erfdienstbaarheid zelfs zou kunnen bestaan uit activiteiten die op het lijdend erf worden uitgeoefend. 52 c. De erfdienstelijke situatie DE ERFDIENSTELIJKE SITUATIE - Voor zover we er van uitgaan dat erfdienstbaarheden op het openbaar domein niet intuitu personae worden afgeleverd, zijn ze verbonden aan het heersend erf en voldoen ze derhalve aan de definitie van erfdienstbaarheid in brede zin (sensu lato; vergelijk met supra 45 J-L. BERGEL, M. BRUSHI en S. CIMAMONTI, Les biens in J. GHESTIN (ed.) Traité de droit civil, Parijs, L. G. D. J., 2010, 360, nr. 316 : "La notion d’utilité du fonds dominant est au cœur du concept de servitude". ; R. DERINE, F. VAN NESTE en H. VANDENBERGHE, Zakenrecht IIB in Beginselen van het Belgisch privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1984, 589, nr. 919 . 46 Cass. 16 mei 1952, Pas. 1952, I, 597. 47 Concl. Adv. Gen. A. VAN INGELGEM bij Cass. 29 maart 2012, Pas. 2012, 719; RABG 2013, 81, concl. VAN INGELGEM, noot K. SWERTS. 48 Cass. 30 november 2007, RW 2008-2009, 1047; Rb. Brussel 3 februari 2012, JT 2012, 750. 49 K. SWINNEN, “Het nutsvereiste bij erfdienstbaarheden”, (noot onder Cass. 30 november 2007) RW 2008-2009, (148) 148; H. DE PAGE en R. DEKKERS, Traité élémentaire de droit civil belge, VI, 1953, 399, nr. 496 ; F. LAURENT, Principes de droit civil, 7, Brussel, Bruylant-Christophe, 1878, 168, nr. 144. LAURENT verduidelijkt wel dat het recht om op andermans perceel bloemen te plukken geen erfdienstbaarheid kan uitmaken omdat dit in geen enkele zin een voordeel uitmaakt voor het heersende erf. Er is dan wel een last dat door het lijdend erf wordt gedragen, maar aan de actiefzijde, d.i. het heersend erf, dient er voldaan te worden aan het nutsvereiste. Volgens SWINNEN maakt die zin duidelijk dat er zowel aan de actiefzijde als aan de passiefzijde van de erfdienstbaarheid een verbinding noodzakelijk is met een erf (K. SWINNEN, “Het nutsvereiste bij erfdienstbaarheden”, (noot onder Cass. 30 november 2007) RW 2008-2009, (148) 148). 50 H. DE PAGE en R. DEKKERS, Traité élémentaire de droit civil belge, VI, 1953, 399, nr. 496. 51 Cass. 29 maart 2012, Pas. 2012, 719; RABG 2013, 81, concl. VAN INGELGEM, noot K. SWERTS; www.cass.be. 52 Contra : Concl. Adv. Gen. A. VAN INGELGEM bij Cass. 29 maart 2012, www.cass.be, nrs. 8-9. Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 511 NICOLAS VAN DAMME erfdienstbaarheid sensu stricto).53 Er is op dat ogenblik sprake van een “erfdienstelijke situatie”. De definitie ex artikel 637 BW maakt inderdaad het wezen uit van de erfdienstbaarheid. Een recht dat aan de definitie beantwoordt moet dan ook prima facie ‘erfdienstelijk’ zijn. De vraag die zich in geval van een geschil stelt is of aan die erfdienstelijke situatie ook een subjectief recht kleeft. Uit elke erfdienstelijke situatie kan immers potentieel een recht van erfdienstbaarheid volgen. Dit recht kan met name voortvloeien (i) uit de natuurlijke ligging van de erven, (ii) uit de wet en (iii) uit een vestigingstitel. Hiermee is echter nog niks gezegd over de aard van die erfdienstbaarheid. De erfdienstelijke situatie kan schematisch als volgt worden weergegeven: Figuur nr. 3: De erfdienstelijke situatie In de rechtspraak54 en rechtsleer55 zijn sommigen nochtans de mening toegedaan dat op het openbaar domein geen sprake kan zijn van erfdienstbaarheden maar slechts van domeinconcessies en –vergunningen. 3.2.2. De erfdienstbaarheid op het openbaar domein als verborgen domeinconcessie? a. De erfdienstbaarheid op het openbaar domein als domeinconcessie of als domeinvergunning? POGING TOT KWALIFICATIE IN DE (OUDE) RECHTSPRAAK EN (RECENTE) RECHTSLEER - Terwijl de rechtspraak voordien de neiging had om de 53 N. FOULQUIER, Droit administratif des biens, Parijs, LexisNexis, 2011, 219, nr. 537 ; N. FOULQUIER, “Les servitudes sur le domaine public”, Dr. et patrimoine 2009, (69) 72-73. 54 Rb. Antwerpen 11 februari 1970, Pas. 1971, III, 21; Rec.Gen. Enr.Not. 1972, 137, nr. 21565; J. DE STAERCKE, Domeingoederenrecht, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2006, 100, nr. 109. 55 J. DE STAERCKE, Domeingoederenrecht, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2006, 100, nr. 109. 512 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? erfdienstbaarheid op het openbaar domein als een domeinconcessie te kwalificeren56, werd in de rechtsleer recent nog door DE STAERCKE57 de vraag gesteld of het niet beter was om van een domeinvergunning te spreken. BEGRIP DOMEINCONCESSIE - De domeinconcessie58 (concession domaniale59) wordt door de Belgische Raad van State en de rechtsleer omschreven als “een (administratieve) overeenkomst waarbij de overheid een persoon het recht verleent om een gedeelte van het openbaar domein tijdelijk en op een wijze die de rechten van anderen uitsluit [i.e.: exclusief], in gebruik te nemen en die, om redenen ontleend aan het openbaar belang, eenzijdig kan worden herroepen”.60 56 Cass. 17 juli 1884, Pas. 1884, I, 275; Rb. Antwerpen 11 februari 1970, Pas. 1971, III, 21; Rec.Gen.Enr.Not. 1972, 137, nr. 21565; J. DE STAERCKE, Domeingoederenrecht, AntwerpenOxford, Intersentia, 2006, 100, nr. 109. 57 ; J. DE STAERCKE, Domeingoederenrecht, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2006, 100, nr. 109. 58 Zowel in België als in Frankrijk kunnen drie soorten “concessies” onderscheiden worden: (i) de domeinconcessie (Belg.: concession domaniale; Fr.: Concession de voirie), die het voorwerp zullen uitmaken van diepgaander onderzoek binnen het kader van deze bijdrage, (ii) concessie van openbare werken (Belg./Fr.: Concession de travaux publics) en (iii) concessie van openbare diensten (Belg./Fr.: Concession de service public), die buiten het kader van dit werkstuk vallen. In (ii) en (iii) is er geen sprake van privatief/exclusief gebruik maar neemt de particulier (tijdelijk) de taak van de overheid op zich. Voor een uitgebreidere bespreking zie: J. WALINE, Droit administratif, Parijs, Dalloz, 2010, 375ev., nrs. 384ev.; M. PÂCQUES, D. DÉOM, P-Y. ERNEUX en D. LAGASSE, Domaine public, domaine privé. Biens des pouvoirs publics, Gent, Larcier, 2008, 228, nrs. 183 ev.; P. GOFFAUX, Dictionnaire élémentaire de droit administratif, Brussel, Bruylant, 2008, 64-66; S. VAN GARSSE, De concessie in het raam van de publiek-private samenwerking, in Administratieve rechtsbibliotheek , Brugge, die Keure, 2007, 47-48, nrs. 98-99; M. DE VILLIERS, JY. VINCENT, H-M. CRUCIS, Y. LE GALL, E. MONDIELLI, G. BACHELIER, T. DE BERRANGER, E. CADEAU, C. EUDE GUIAS, A. GRABOY-GROBESCO en A. HASTINGS-MARCHANDIER, Droit public général. Institutions politiques, administratives et communautaires. Droit administratif – Finances publiques, Parijs, Litec, 2006, 438, nr. 532; 1061, nr. 1545; M-A. FLAMME, PHILIPPE MATHEÏ, P. FLAMME, A. DELVAUX en C. DARDENNE, Commentaire pratique de la règlementation des marchés publics IA, Brussel, Confédération de la construction, 1997, 399; J. M. QUINTIN, “Les utilisations privatives du domaine public” in Commission droit et Vie des affaires (ed.), L’entreprise dans la cité, Luik, Université de Liège. Faculté de droit, 1967, (61) 86; M. WALINE, Droit administratif, Parijs, Sirey, 1963, 575-582, nrs. 964 ev. 59 Vergelijk met Frankrijk waar het equivalente recht, concession de voirie genoemd wordt. 60 RvS 2 februari 1993, nr. 41. 878, TBP 1993, 349; RvS 21 juni 1994, nr. 48. 082, T.Aann. 1998, 137; Zie ook S. VAN GARSSE, De domeinconcessie als verhuur van onroerende goederen, Huur 2008, (74) 74-76; P. GOFFAUX, Dictionnaire élémentaire de droit administratif, Brussel, Bruylant, 2008, 65-66; S. VAN GARSSE, De concessie in het raam van de publiek-private samenwerking in Administratieve rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2007, 237, nr.442; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgische Administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2006, 294, nr. 280; D. D’HOOGHE en F. VANDENDRIESCHE, Publiek-private samenwerking, Brugge, die Keure, 2003, 43, nr. 61; E. VAN HOOYDONK, Beginselen van havensbestuursrecht, Brugge, die Keure, 1996, 275; W. VAN GERVEN en M. WYCKAERT, “Overeenkomsten met de overheid”, TPR 1987, (1709) 1719; J. DEMBOUR, Droit administratif, Luik, Université de Liège. Faculté de droit, 1972, 400, nr. 286; P. ORIANNE, La loi et le contrat dans les concessions de service public, Brussel, Larcier, 1961, 48, nr. 39. Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 513 NICOLAS VAN DAMME De meerderheid van de rechtsleer beschouwt de domeinconcessie als een overeenkomst61, “waarbij het bestuur tijdelijk en mits betaling van een vergoeding aan een privépersoon de toelating geeft om exclusief en voor een welbepaald doel het openbaar domein te bezetten”.62 DOMEINVERGUNNING - Het is precies de hierboven vermelde contractuele aard van de domeinconcessie die ons toelaat een onderscheid te maken met de domeinvergunningen, de eenzijdige tegenhanger van de concessie.63 De vraag kan hierbij gesteld worden of het verleende recht een persoonlijk of een zakelijk recht doet ontstaan.64 b. Gelijkenissen en verschillen tussen domeinconcessies-en vergunningen en erfdienstbaarheden op het openbaar domein PRECAIR EN HERROEPELIJK KARAKTER - Essentieel voor elk recht dat door het bestuur op openbare domeingoederen wordt verleend is in principe dat het precair en herroepelijk is.65 De overheid moet ten allen tijde een einde kunnen 61 S. VAN GARSSE, De concessie in het raam van de publiek-private samenwerking in Administratieve rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2007, 238, nr. 443; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgische Administratief recht, Mechelen, Kluwer, 2006, 293, nr. 280; D. D’HOOGHE en F. VANDENDRIESSCHE, Publiek-private samenwerking, Brugge, die Keure, 2003, 43, nr. 61; J. DEMBOUR, Droit administratif, Luik, Université de Liège. Faculté de droit, 1972, 401, nr. 286; J. M. QUENTIN, “Les utilisations privatives du domaine public” in Commission Droit et Vie des affaires (ed.), L’entreprise dans la cite, Luik, Université de Liège. Faculté de droit, 1967, (61) 86ev. ; P. ORIANNE, La loi et le contrat dans les concessions de service public, Brussel, Larcier, 1961, 46, nr. 36; G. DOR en J. DEMBOUR, “Le domaine public, le domaine privé, les servitudes légales d’utilité publique” in Les Novelles. Lois Politiques et administratives, Tome IV, Brussel, Larcier, 1955, (13) 86. 62 P. GOFFAUX, Dictionnaire élémentaire de droit administratif, Brussel, Bruylant, 2008, 65-66; D. D’HOOGHE en F. VANDENDRIESSCHE, Publiek-private samenwerking, Brugge, die Keure, 2003, 43-44, nr 61; J. VAN COILLIE, “Recente contractsvormen in het bouwrecht in M. STORME, Y. MERCHIERS en J. HERBOTS (eds.), De overeenkomst vandaag en morgen, Antwerpen, Kluwer, 1990, (247) 266. 63 A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, Mechelen, Kluwer, 2012, 320, nr. 324; S. VAN GARSSE, De concessie in het raam van de publiek-private samenwerking in Administratieve rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2007, 241, nr. 447; M. VAUTHIER, “Observations sur la notion de contrat dans le régime des concessions”, (noot onder Brussel 9 juli 1952), RCJB 1954, (39) 41. 64 J. M. QUENTIN, “Les utilisations privatives du domaine public” in Commission Droit et Vie des affaires (ed.), L’entreprise dans la cité, Luik, Université de Liège. Faculté de droit, 1967, (61) 94 ev. 65 Article L. 2122-3 GPPP; CE 4 februari 1983, “Ville de Charleville-Mizières”, nr. 24912, Rec. Lebon 1983, 45-46: “(…) le caractère précaire et révocable de ces autorisations (est) commun à toutes les autorisations d’occupation du domaine public”; CE 4 november 2005, “Société JeanClaude Decaux”, nr. 247298, AJDA 2006, 128; http://www.marche-public.fr/Marchespublics/Textes/Jurisprudence/CE-247298-Jean-Claude-Decaux-2005-11-04.htm; CE 15 februari 2008, “Commune de la Londe-les-Maures”, http://www.conseil-etat.fr: “Considérant que dans le cadre d'une concession régulièrement attribuée, rien ne s'oppose à l'occupation privative à titre précaire de dépendances du domaine public communal”; Y. GAUDEMET, Droit administratif des biens in Traité de droit administratif 2, Parijs, L. G. D. J., 2011, 312, nr. 526; J. MORANDDEVILLER, Droit administratif des biens, Parijs, Montchrestien, 2010, 272; F. MAUSSION, “Le sort des concessions domaniales lors de la désaffectation de parcelles du domaine public” in B. 514 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? maken aan een bepaald gebruik van het openbaar domein, hetzij omdat de privatieve ingebruikname onverenigbaar is geworden met de bestemming, hetzij om redenen van algemeen belang, zelfs indien de overeenkomst voor bepaalde duur is aangegaan.66 De overheid heeft m. a. w. het recht om de domeinconcessie eenzijdig te wijzigen of te herroepen. 67 Het precair karakter van een domeinconcessie houdt verder nog in dat men geen verworven recht op vernieuwing heeft van de concessie.68 Dat de erfdienstbaarheid op het openbaar domein en de domeinconcessie of – vergunning allen precair van aard zijn heeft op zich niks met de kwalificatie van het betrokken recht te maken. PRECARITEIT DOET GEEN AFBREUK AAN DE ERFDIENSTELIJKE SITUATIE - Dat de erfdienstbaarheid een precair bestaan kent is louter het gevolg van het feit dat het lijdend erf het openbaar domein uitmaakt. Dit doet echter op geen enkele wijze afbreuk aan de erfdienstelijke situatie en kan bijgevolg niet als onderscheidingskenmerk fungeren. DAUWE, B. DE GRYSE, E. DE GRYSE, B. MAES en K. VAN LINT (eds.), Liber Amicorum Ludovic De Gryse, Gent, Larcier, 2010, (659) 659; P. GODFRIN en M. DEGOFFE, Droit administratif des biens. Domaine, travaux, expropriation, Parijs, Sirey, 2009, 154, nr. 220; C. GUETTIER, Droit administratif des biens, Parijs, PUF, 2008, 155, nr. 230; M. PÂCQUES, D. DÉOM, P-Y. ERNEUX en D. LAGASSE, Domaine public, domaine privé. Biens des pouvoirs publics, Gent, Larcier, 2008, 228, nrs. 183 ev.; S. VAN GARSSE, De concessie in het raam van de publiek-private samenwerking in Administratieve rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2007, 193, nr. 369; E. GILLET-LORENZI en S. TRAORE, Droit administratif des biens, Parijs, éditions CNFPT, 2007, 108; D. LAGASSE, “La gestion active du domaine public”, APT 2003, 87-111; L. DERIDDER en T. VERMEIR, Leidingen en nutsvoorzieningen in Administratieve rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2000, 7-11, nr. 8-11; J. HANSENNE, Les servitudes en droit privé (1988-1998), Diegem, Strory-Scientia, 1998, 6; D. D’HOOGHE, “Overeenkomsten met de overheid” in M. STORME, Y. MERCHIERS en J. HERBOTS (eds.), De overeenkomst vandaag en morgen, Antwerpen, Kluwer, 1990, (127) 148; P. ORIANNE, La loi et le contrat dans les concessions de service public, Brussel, Larcier, 1961, 46, nr. 37. 66 Y. GAUDEMET, Droit administratif des biens in Traité de droit administratif 2, Parijs, L. G. D. J., 312, nr. 526; S. VAN GARSSE, De concessie in het raam van de publiek-private samenwerking in Administratieve rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2007, 193, nr. 369; E. GILLET-LORENZI en S. TRAORE, Droit administratif des biens, Parijs, éditions CNFPT, 2007, 108; J. M. QUINTIN, “Les utilisations privatives du domaine public” in Commission droit et Vie des affaires (ed.), L’entreprise dans la cité, Luik, Université de Liège. Faculté de droit, 1967, (61) 89. 67 D. LAGASSE, “La gestion active du domaine public”, APT 2003, (87) 94. 68 CE 14 oktober 1991, nr. 95857, www.conseil-état.fr: “Considérant qu'il résulte tant de ces dispositions que des principes généraux de la domanialité publique que les titulaires d'autorisation n'ont pas de droit acquis au renouvellement de leur titre ; qu'il appartient à l'administration, sous le contrôle du juge, d'examiner chaque demande de renouvellement en appréciant les garanties qu'elle présente pour la meilleure utilisation possible du domaine public”. Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 515 NICOLAS VAN DAMME Figuur nr. 4: De gevolgen van de erfdienstelijke situatie in relatie tot het openbaar domein Wat zeker en vast wél kan gezegd worden is dat er vaststaande zekerheden bestaan omtrent de verschillen tussen domeinconcessies-en vergunningen enerzijds en de erfdienstbaarheid op het openbaar domein anderzijds. EEN ERFDIENSTBAARHEID VERLEENT EEN SPECIFIEK GEBRUIKSRECHT - Om te beginnen verlenen erfdienstbaarheden een specifiek gebruiksrecht op het lijdend erf en geen algemeen gebruiksrecht zoals domeinconcessies.69 Dit impliceert dat met betrekking tot het openbaar domein de last enkel rust op dat specifiek gebruik waarvoor de erfdienstbaarheid is gevestigd. Een algemeen gebruiksrecht op het openbaar domein betekent dan weer dat een stuk van dat domein in algemene zin kan gebruikt worden door de titularis van dat recht. Men kan bijvoorbeeld een frietkraam uitbaten op het openbaar domein (bijvoorbeeld op de grote markt van Brugge), maar men zou ook kunnen stellen dat de domeinconcessie een overeenkomst is die een bevoegdheid tot bouwen inhoudt en naargelang het geval ruimere gebruiksrechten kan toestaan op het openbaar domein. Zo werd inderdaad bij vonnis van de burgerlijke rechtbank van Brugge geoordeeld dat de concessieovereenkomst gepaard kan gaan met een accessoir opstalrecht dat een V. SAGAERT, “Notariële valkuilen, knelpunten en breekijzers in verband met erfdienstbaarheden” in Notariële actualiteit 2011: Verslagboek van de vormingsdagen van de Studiekring Provinciaal Genootschap der Notarissen van Oost-Vlaanderen in Notariële rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2012, (149) 156; V. SAGAERT, “Volume-eigendom. Een verkenning van de verticale begrenzing van onroerende eigendom”, TPR 2009, (21) 59, nr.43. 69 516 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? bevoegdheid om te bouwen inhoudt. 70 Dergelijke bevoegdheid tot bouwen kan expliciet dan wel impliciet begrepen zijn in de concessie-overeenkomst.71 Welliswaar kan, accessoir aan de erfdienstbaarheid, een opstalrecht kleven (het zgn. accessoir opstalrecht, in het Frans: superficie-conséquence). Dit houdt echter in dat het opstalrecht effectief accessoir blijft aan de erfdienstbaarheid en niet omgekeerd: de opstallen mogen namelijk niet fungeren als heersend erf, precies omdat op het moment van het vestigen van de erfdienstbaarheid nog geen heersend erf bestaat. SAGAERT spreekt dan van een volgtijdelijkheidsprobleem.72 Niets sluit echter uit dat men per concessie of vergunning een erfdienstbaarheid verleent. Men moet de relatie erfdienstbaarheidconcessie/vergunning immers niet binair, als elkaar uitsluitend, opvatten. Beiden kunnen in dezelfde relatie overheid-particulier voorkomen, doch steeds binnen de beperkingen van het hoofdrecht (nemo plus iuris transferre potest quam ipse habet). EEN ERFDIENSTBAARHEID IS ACCESSOIR VAN AARD - Een tweede essentieel verschil tussen de erfdienstbaarheid en de domeinconcessie-of vergunning betreft het accessoir karakter van de erfdienstbaarheid. De Franse auteur FOULQUIER meent in die zin dat“(…) à la différence des autres contrats domaniaux, ces servitudes ne sont pas personnelles. Elles sont attachées au fonds dominant. Le changement de son propriétaire ne les rend donc pas caduques. En cela, ces servitudes administratives conventionnelles se rapprochent de leurs homologues civiles”.73 De domeinconcessie is echter principieel geen accessorium dat verbonden is aan het privatief eigendomsrecht, maar verleent slechts een autonoom gebruiksrecht op het openbaar domein.74 Aan de passiefzijde kan de erfdienstbaarheid dan weer worden uitgeoefend tegen iedere rechtsopvolger van de eigenaar van het lijdend erf, terwijl een contractuele afspraak in principe niet mee overgaat met de rechtsopvolger ten bijzondere titel.75 Omdat we in casu aan de passiefzijde te maken hebben met Rb. Brugge 20 december 1993, Act.dr. 1996, 807, noot A. DUMOULIN; D. MICHIELS, “Het accessoir opstalrecht”, T.Not. 2007, (213) 225, NR. 14.1. In gelijkaardige zin: Rb. Luik 22 juni 1936, Pas. 1937, III, 76. 71 A. DUMOULIN, “Accession et superficie: réflexions pour la perception des droits d’enregistrement”, (noot onder Rb. Brugge 20 december 1993), Act.dr. 1996, 816-826. 72 V. SAGAERT en K. SWINNEN, Privaatrechtelijke erfdienstbaarheden door het oog van de 21 ste eeuw in Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier 22, Gent, Larcier, 2012, 60, nr. 67; V. SAGAERT, “Volume-eigendom. Een verkenning van de verticale begrenzing van onroerende eigendom”, TPR 2009, (21) 59, nr.43; V. SAGAERT, De vergeten dimensie van het eigendomsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 23p., nr. 30 73 N. FOULQUIER, Droit administratif des biens, Parijs, LexisNexis, 2011, 218-219, nr. 537 74 V. SAGAERT en K. SWINNEN, Privaatrechtelijke erfdienstbaarheden door het oog van de 21 ste eeuw in Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier 22, Gent, Larcier, 2012, 34, nr. 3637. 75 Een uitzondering bestaat evenwel bij huur met vaste dagtekening (artikel 1743 BW). 70 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 517 NICOLAS VAN DAMME de overheid en slechts zeldzaam een overheid-eigenaar geruild wordt voor een andere overheid, lijkt onze opmerking met betrekking tot het openbaar domein aan de passiefzijde minder praktijkrelevant. Daar waar het verschil zich wel zal laten voelen is aan de actiefzijde: als accessorium van het heersend erf gaat de erfdienstbaarheid bij vervreemding van het private erf mee over (zie ook artikel 1615 BW in verband met de verkoop).76 Wanneer we echter te maken hebben met een contractuele afspraak met betrekking tot een privaat erf, is er geen automatische overdracht van die afspraak. Er zal een zelfstandige overdracht moeten plaatsvinden. Bovendien kan een erfdienstbaarheid ook niet zelfstandig (i.e. los van het heersende erf) worden overgedragen. 77 EEN CONCESSIE OF VERGUNNING VERONDERSTELT STEEDS ENIGE VORM VAN TOEKENNING - Tot slot volgt uit de definitie van de domeinconcessie envergunning dat er steeds sprake moet zijn van een overeenkomst of op z’n minst een toekenning vanwege de overheid, in die zin dat er steeds een aanvraag moet plaatsvinden vanwege de verzoekende (private) partij. Indien we ervan uit zouden gaan dat de erfdienstbaarheden op het openbaar domein steeds gelijk te stellen zijn aan domeinconcessies zou ons dat nopen het begrip ‘domeinconcessie’ te herdefiniëren, net omdat we uit de rechtspraak voorbeelden hebben kunnen halen van natuurlijke en wettelijke erfdienstbaarheden op het openbaar domein. De redenering geldt ook voor de situatie van de domeinvergunning. 3.2.3. Besluit TERMINOLOGISCH ONDERSCHEID BLIJFT RELEVANT - Een en ander brengt ons tot het besluit dat men zorgvuldig moet omgaan met de begrippen erfdienstbaarheid, domeinconcessie en domeinvergunning. Een recht dat een algemeen gebruiksrecht verleent op het openbaar domein zal een domeinconcessie of –vergunning inhouden, al dan niet gepaard gaand met een erfdienstbaarheid. Een recht dat een specifiek gebruiksrecht verleent ten voordele van een reeds bestaand privatief erf, ten laste van het openbaar domein zal noodzakelijkerwijs als erfdienstbaarheid moeten worden gekwalificeerd. Vanaf het moment dat er sprake is van een erfdienstelijke situatie moet men dus nagaan of er effectief een subjectief recht voorhanden is. Indien dit het geval is, is er sprake van een erfdienstbaarheid. DE ‘VERPAKKING’ VAN ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN - De vraag stelt zich nu natuurlijk waarom de erfdienstbaarheid op het openbaar domein, ondanks de essentiële verschilpunten met de domeinconcessie of – 76 V. SAGAERT en K. SWINNEN, Privaatrechtelijke erfdienstbaarheden door het oog van de 21 ste eeuw in Bibliotheek Burgerlijk Recht en Procesrecht Larcier 22, Gent, Larcier, 2012, 69-70, nrs. 75-76. 77 H. J. SNIJDERS en E. B. RANK-BERENSCHOT, Goederenrecht, Deventer, Kluwer, 2012, 530, nr. 634. 518 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? vergunning, steeds opnieuw verpakt werd onder het mom van een concessie, resp. vergunning. Het antwoord moet niet ver gezocht worden. De geldigheid van concessierechten op het openbaar domein is immers nooit in vraag gesteld, omdat ze precies hun reden van bestaan te danken hebben aan de principiële onvervreemdbaarheid van het openbaar domein en een specifieke regeling kennen. Eigenlijk zien we in die oude rechtspraak dat aan erfdienstbaarheden gelijk te stellen rechten als domeinconcessies werden beschouwd. Men verpakte als het ware erfdienstbaarheden onder een andere benaming. We hebben gezien dat openbare domeingoederen een openbare bestemming of een openbare dienst op het oog hebben. Een overheid die aan een particulier een niet-herroepbaar (zakelijk) recht toestaat op haar openbaar domein maakt zich schuldig aan machtsoverschrijding.78 Dit herroepbaar karakter werd aanvankelijk enkel voor concessies en vergunningen mogelijk geacht, hoewel ook het burgerlijk recht precaire rechten kent. Om toch aan bepaalde noden te kunnen beantwoorden werden gelijkaardige rechten erkend onder de naam ‘domeinconcessie’ of ‘vergunning’. In se beantwoordden die rechten wél aan de bestaansvoorwaarden van erfdienstbaarheden. Schizofreen is tevens het hieruit voortvloeiend resultaat: zo zouden conventionele erfdienstbaarheden niet en wettelijke en natuurlijke erfdienstbaarheden wél op het openbaar domein voorkomen. Zo werden onzes inziens aldus verpakt als andere rechten (meestal concessies): lichten en uitzichten van buurtbewoners79, een recht van overgang80, een recht om een toegang te krijgen tot de kelder in de stoep 81, etc. VOORBEELD - Een vonnis van de burgerlijke rechtbank in Namen van 19 maart 1878 biedt een goed voorbeeld in dit kader: een recht van doorgang op de treinsporen kan volgens de rechtbank geen erfdienstbaarheid uitmaken, maar slechts voorwerp van een domeinconcessie. 82 Het ging hier nochtans duidelijk om een erfdienstbaarheid. Anno 2013-2014 is deze omweg echter voorbijgestreefd.83 Bovenvermelde rechten kunnen perfect onder de noemer “precaire erfdienstbaarheden” 78 RvS 9 januari 1990, Pas. 1990, IV, 167. Luik 9 maart 1870, Pas. 1870, II, 208. 80 Rb. Namen 19 maart 1878, Pas. 1878, III, 299. 81 Cass. 10 mei 1929, Pas. 1929, I, 182. 82 Rb. Namen 19 maart 1878, Pas. 1878, III, 299. 83 Dit blijkt tevens uit bepaalde lagere rechtspraak uit de 19 de eeuw: Luik 1 april 1871, Pas. 1871, II, 286 ; Gent 7 december 1876, Pas. 1877, II, 115 ; Gent 27 december 1884, Pas. 1885, II, 176 ; Brussel 20 juni 1890, Pas. 1892, II, 318 ; Gent 17 februari 1900, Pas. 1900, II, 287 ; Rb. Charleroi 20 juli 1872, Pas. 1872, III, 344 ; Rb. Luik 5 mei 1875, Pas. 1875, III, 252 ; Rb. Charleroi 28 juli 79 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 519 NICOLAS VAN DAMME geplaatst worden conform de huidige rechtspraak van het Hof van Cassatie. Deze vaststelling is verbonden met hetgeen wij supra de “erfdienstelijke situatie” hebben genoemd. Die situatie volstaat om het voorwerp van een geschil onder de noemer van ‘erfdienstbaarheid’ te brengen. Het kan in bepaalde situaties evenwel voorkomen dat men zowel een beroep kan doen op een conventionele erfdienstbaarheid op het openbaar domein als op een domeinvergunning of -concessie. Toch blijven die situaties erg beperkt: domeinconcessies en -vergunningen zijn immers beperkt in de tijd en zijn onmogelijk verenigbaar met de wettelijke en natuurlijke erfdienstbaarheden die geen toestemming van de overheid-eigenaar behoeven. Omgekeerd kunnen concessies en vergunningen gevestigd worden lastens het openbaar domein, zonder dat een ab initio heersend erf vereist is. In die enkele situaties waarin een keuze mogelijk is tussen een erfdienstbaarheid en een concessie of vergunning, is vereist dat reeds sprake is van een heersend privaat erf nabij het openbaar domein. Onderstaande figuur verduidelijkt: Conventionele erfdienstbaarheid beperkt in de tijd met ab initio een privaat heersend erf in het spel Erfdienstbaarheden op openbaar domein Domeinconcessies en vergunningen Figuur nr. 5: Erfdienstbaarheden op openbaar domein die tevens door concessie of vergunning kunnen gevestigd worden ERFDIENSTELIJKE SITUATIES ZIJN EEUWENOUD, DE KWALIFICATIE ALS ERFDIENSTBAARHEID IS MODERN - Uit de rechtspraak kan bij wijze van besluit worden afgeleid dat erg gelijkaardige situaties al eeuwenlang werden toegestaan, nu eens onder de noemer ‘concessie’ of ‘vergunning’, dan eens onder de noemer ‘erfdienstbaarheid’. Hoe recenter de situatie (lees: erfdienstelijke situatie) des te meer waagt de overheid en de rechtspraak zich aan de kwalificatie als ‘erfdienstbaarheid’. Hoewel het precaire statuut van die erfdienstbaarheid op het eerste gezicht vergelijkbaar lijkt met dat van de domeinconcessie (m.n. door de eenzijdige opzegmogelijkheid van de overheid), wordt een erfdienstbaarheid zoals het hoort gevestigd ten voordele 1882, Pas. 1882, III, 38 ; Rb. Brussel 2 december 1882, Pas. 1882, III, 41; Rb. Arlon 18 mei 1893, Pand.pér. 1894, 15, nr. 21 ; Vred. Péruwelz 22 januari 1913, JJP 1913, 388. 520 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? van het heersend erf, zonder dat daarvoor een tijdsbepaling moet worden bedongen. Dit is hetgeen waar we supra op wezen met het begrip ‘nutsvereiste’. Een domeinconcessie heeft voornamelijk een persoonlijk, economisch voordeel als heersende drijfveer. Dat verklaart dan meteen ook waarom een domeinconcessie in de tijd beperkt wordt. PRAKTIJKVOORBEELD – In het hierna geschetste voorbeeld, vertrekken we vanuit de praktijk waarbij een vergunningsakte wordt verleend aan een particulier (eigen onderstreping) in een situatie die volgens ons beter onder de kwalificatie ‘erfdienstbaarheid’ zou vallen. We stellen daarom een alternatief contract voor. “Vergunningsakte84 Het College van Burgemeester en Schepenen van de Stad Brugge, handelend in uitvoering van het besluit van de Gemeenteraad genomen in zitting van verleent aan: eigenaars van het onroerend goed gelegen te 8000 Brugge, [•] , bekend op het kadaster in de [•] afdeling, sectie [•], perceel nummer [•], handelend zowel voor zichzelf als voor hun erfgenamen en rechtsverkrijgers, verder genoemd de “vergunninghouder”, vergunning voor het gebruik van een kelder gelegen onder de openbare weg, groot [•] vierkante meter en [•] vierkante decimeter, zoals afgebeeld op de hierbijgevoegde schets, deel uitmakende van voormelde eigendom, en voor het plaatsen van een toegangstrap op het openbaar domein, met name in het voetpad palend aan het eigendom. De vergunning wordt verleend en aanvaard onder de volgende voorwaarden: Artikel 1. De vergunning gaat in te rekenen met 1 januari 2013 en wordt verleend voor onbepaalde termijn. Artikel 2. Ter erkenning van het stadsrecht op de vergunde grond is de vergunninghouder aan de stad Brugge een jaarlijks erkenningrecht verschuldigd van TWAALF EURO EN VIJFTIG CENT (€ 12,50). Dit vergunningsrecht is verschuldigd op voorhand. Artikel 3. Het intrekken van de vergunning voor het gebruik van de kelder, wordt afhankelijk gemaakt van de verplichting die van stadswege is aan te gaan om de noodzaak van 84 Met dank aan de heer ANDY LUYPAERT van de Dienst Eigendommen van de stad Brugge. Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 521 NICOLAS VAN DAMME opname in het openbaar domein te motiveren, en eventueel van de verplichting daarvoor een gunstig bindend advies te kunnen bekomen vanwege het Bestuur van Monumenten en Landschappen indien de kelder beschermd is als monument (ministerieel beschermingsbesluit van 6 juni 1998). De vergunninghouder kan de vergunning eveneens enkel verzaken bij het terug vrijgeven van het ondergrondse openbaar domein, wat voor hem de uitvoering van werken impliceert, waarvoor een stedenbouwkundige vergunning van het stadsbestuur vereist is die eveneens afhankelijk is van het bindend advies van het Bestuur van Monumenten en Landschappen. De intrekking door de stad of de verzaking van de vergunning door de vergunninghouder dient aan de wederpartij te worden betekend bij aangetekende brief, minstens drie maanden vooraf. De vergoeding is verschuldigd per jaar. Delen van een jaar worden als een geheel jaar aangerekend. Bij niet-betaling van de verschuldigde gebruiksvergoeding binnen de drie maanden komt er van rechtswege een einde aan de verleende vergunning en verplicht de aanpalende privé-eigenaar zich de kelder ontoegankelijk te maken. Dit wil zeggen dat het stadsbestuur de vrijgave van het openbaar domein tot aan de opgaande gevel van het eigendom (de rooilijn) bekomt ten behoeve van het voetpad (en/of rijweg) zonder inname van een deel ervan door een opening of toegang naar de kelder. Artikel 4. De onroerende voorheffing en welkdanige andere belastingen die betrekking hebben op de kelder, zijn ten laste van de vergunninghouder. Artikel 5. De vergunninghouder verplicht zich tot het melden van deze vergunningsakte in alle authentieke akten betreffende het aanpalende privé-perceel. Artikel 6. Alle kosten van onderhavige vergunning vallen ten laste van de vergunninghouder”. 522 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? Een mogelijk alternatief op voorgaande vergunningsakte is de volgende akte houdende vestiging van een erfdienstbaarheid op het openbaar domein.85 “Akte houdende vestiging van een erfdienstbaarheid van [•] Het College van Burgemeester en Schepenen van de Stad Brugge, handelend in uitvoering van het besluit van de Gemeenteraad genomen in zitting van [•], verklaart het openbaar domein (lijdend erf), met name het voetpad palend aan het privaat onroerend goed gelegen te 8000 Brugge, [•] , bekend op het kadaster in de [•] afdeling, sectie [•], perceel nummer [•] (heersend erf), te willen belasten met een erfdienstbaarheid van [•] Artikel 1: Het voorwerp van de erfdienstbaarheid wordt gevormd door: [bijvoorbeeld] het plaatsen van een toegangstrap op het openbaar domein, met name in het voetpad palend aan het eigendom, bekend bekend op het kadaster in de [•] afdeling, sectie [•], perceel nummer [•], voor het gebruik van een kelder gelegen onder de openbare weg, [•] vierkante meter en [•] vierkante decimeter groot, zoals afgebeeld op de hierbij gevoegde schets, deel uitmakend van voormelde eigendom. Artikel 2: De duur van de erfdienstbaarheid: [bijvoorbeeld] De erfdienstbaarheid wordt toegekend voor een onbepaalde termijn en gaat in te rekenen met 1 januari 2013. Artikel 3: Uitoefeningsvoorwaarden van de onderhavige erfdienstbaarheid: [vrij in te vullen] Artikel 4: Jaarlijkse vergoeding: [Facultatief, de contractuele vrijheid speelt] Artikel 5: Herroeping van de erfdienstbaarheid: Het herroepen van de erfdienstbaarheid voor de toegang tot de kelder, wordt afhankelijk gemaakt van de verplichting die van stadswege is aan te gaan om de noodzaak van de herroeping te motiveren en te vergoeden. De herroeping door de stad dient aan de wederpartij te worden betekend bij aangetekende brief, minstens drie maanden vooraf. (...) 85 Het voorgestelde alternatief moet echter binnen het kader van dit onderzoek worden geplaatst en beoogt geenszins exhaustief te zien. Zo zijn talrijke andere clausules denkbaar. Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 523 NICOLAS VAN DAMME We kunnen daarnaast ook stellen dat de erfdienstbaarheid en andere rechten op het openbaar domein met en naast elkaar kunnen bestaan zonder dat ze elkaar daarvoor moeten uitsluiten. Onderstaande tekening geeft een mooi voorbeeld weer van een combinatie van verschillende rechten. 86 Figuur nr. 6: Combinatie van erfdienstbaarheden en domeinconcessies In de situatie geschetst in figuur nr. 6, geeft de overheid op tijdstip 1 aan een particulier een stukje grond van haar openbaar domein in concessie. We hebben er supra op gewezen dat er impliciet een accessoir opstalrecht mee gepaard kan gaan, maar in bovenstaande tekening wenst men op tijdstip 2 het gebouwde te laten steunen op en/of te laten overbouwen boven een deel van het openbaar domein dat niet in concessie is gegeven. Hiervoor kent de overheid op tijdstip 3 een erfdienstbaarheid van steun en/of van overbouw toe aan de particulier. PRAKTIJKVOORBEELD – VASTSTELLING - We merken echter wanneer we gaan kijken naar de rechten die bepaalde gemeenten op het openbaar domein toekennen aan hun bewoners, dat er nog voor gezorgd wordt dat bepaalde rechten niet onder de noemer van ‘erfdienstbaarheid’, maar onder die van ‘vergunning’ worden geplaatst. Dit kan worden afgeleid uit de vergunningsakte die wij hiervoor hebben aangehaald. Daar stond de stad Brugge aan een particulier het recht toe om een trap in/op de stoep te plaatsen 86 Er doet zich hier geen volgtijdelijkheidsprobleem voor: ingevolge het in de concessie impliciet inbegrepen opstalrecht bestaat er in figuur 5 reeds een heersend erf op het moment dat de titularis van het concessierecht wenst te verbouwen waarbij een deel van de constructie voor een deel over het openbaar domein uitgeeft waarvoor hij zijn concessierecht niet kan doen gelden Ook dit kan worden opgelost met behulp van erfdienstbaarheden. Een andere mogelijkheid kan erin bestaan een addendum aan de concessieovereenkomst toe te voegen om het voorwerp van de oorspronkelijke concessie uit te breiden met dat stuk van het openbaar domein waarover men wenst te bouwen, of waarop men een constructie wenst te laten steunen. 524 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? om zo een ondergrondse kelder te kunnen bereiken. Dit recht is erfdienstelijke van aard, beantwoordend aan artikel 637 BW. Ten onrechte verpakt de stad Brugge deze situatie onder de noemer ‘vergunning’. Er is namelijk op ‘Tijdstip 1’ zowel een heersend als een lijdend erf aanwezig en er is sprake van een erfdienstelijke situatie. De vergunning is de titel die op ‘Tijdstip 2’ wordt afgeleverd tot vestiging van een erfdienstbaarheid. De trap die vervolgens de erfdienstbaarheid in casu vorm geeft, maakt aldus het voorwerp uit van het accessoir opstalrecht (superficie-conséquence), impliciet verbonden aan de toegekende erfdienstbaarheid. De hele relatie zal binnen de perken van die titel onderworpen zijn aan de regels van het gemene recht. Het afwijkend regime waaruit de precariteit wordt afgeleid (speelt pas in een later stadium van de rechtsverhouding . Men kan dus perfect een erfdienstbaarheid op het openbaar domein toekennen dat even precair is als een vergunning of concessie.. 3.3. DE ERFDIENSTBAARHEID BEKEKEN VANUIT HAAR KENMERKEN TEMPORELE DIMENSIE EN STABILITEIT VAN DE ERFDIENSTBAARHEID - Hoewel we via de strikte definitie van artikel 637 BW tot het besluit kunnen komen dat de erfdienstbaarheden op het openbaar domein ook nog eens erfdienstelijk van aard zijn, hebben bepaalde auteurs de situatie ten onrechte geanalyseerd vanuit de klassieke kenmerken van privaatrechtelijke erfdienstbaarheden. Zo werd in de rechtsleer o.m. nog geponeerd dat de erfdienstbaarheid op het openbaar domein geen erfdienstbaarheid zou uitmaken omdat ze noch eeuwigdurend noch stabiel zou zijn .87 3.3.1. De temporele dimensie van erfdienstbaarheden EEUWIGDUREND KARAKTER VAN DE ERFDIENSTBAARHEID - Klassiek wordt gesteld dat een erfdienstbaarheid het eeuwigdurend karakter van de erfdienstbaarheid geponeerd.88 Recent werd echter op overtuigende wijze de temporele dimensie van erfdienstbaarheden verdedigd. 89 NUTSFUNCTIE VAN DE ERFDIENSTBAARHEID - Het eeuwigdurend karakter van erfdienstbaarheden wordt volgens MUYLLE toegeschreven aan hun nutsfunctie Volgens de auteur zijn erfdienstbaarheden “in hun meest essentiële vorm (…) het resultaat van een eeuwigdurende behoefte, gestuurd vanuit het algemeen 87 L. DERIDDER en T. VERMEIR, leidingen voor nutsvoorzieningen in Administratieve rechtsbibliotheek. Bijzondere reeks, Brugge, die Keure, 2000, 22, nr. 23; J. HANSENNE, Les servitudes en droit privé (1988-1998), Diegem, Story-Scientia, 1998, 6. 88 J-L. BERGEL, M. BRUSHI en S. CIMAMONTI, Les biens in J. GHESTIN (ed.) Traité de droit civil, Parijs, L. G. D. J., 2010, 376, nr. 329 ; R. DERINE, F. VAN NESTE en H. VANDENBERGHE, Zakenrecht IIB in Beginselen van het Belgisch privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1984, 621, nr. 927 ; H. DE PAGE en R. DEKKERS, Traité élémentaire de droit civil belge, VI, Brussel, Bruylant, 1942/1953, 410, nr. 504. 89 M. MUYLLE, De duur en beeïndiging van zakelijke rechten, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 497-572, nrs. 708-824; M. MUYLLE, “De duur van erfdienstbaarheden”, TBO 2012, (87) 8799. Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 525 NICOLAS VAN DAMME belang”.90 Terwijl het eeuwigdurend karakter van de erfdienstbaarheid klassiek als essentieel91 werd aanzien, stelt MUYLLE, in het verlengde van het idee van de behoefte, dat “het eeuwigdurende karakter de duur van het recht betreft, maar niet per se samenvalt met het vraagstuk naar de behoefte tot dat recht.”92 Het zou er met name op neerkomen dat de behoefte niet eeuwigdurend hoeft te zijn. Dit brengt dan weer automatisch met zich mee dat de erfdienstbaarheid die aan de behoefte in kwestie beantwoordt evenmin eeuwigdurend hoeft te zijn, waardoor conventionele, in tijd beperkte erfdienstbaarheden mogelijk moeten zijn. Het Franse Hof van Cassatie heeft inmiddels dit standpunt bijgetreden.93 Ook in de voorbereidende werken van de Code Napoléon kunnen we lezen dat “les servitudes (…) peuvent être établies pour un temps limité ou à perpétuité”.94 De herroepbare erfdienstbaarheden moeten onzes inziens dan eveneens als tijdelijke erfdienstbaarheden worden gezien. Men zou binnen de context van de precariteit minstens kunnen spreken van een erfdienstbaarheid die onderworpen is aan een louter potestatieve ontbindende voorwaarde.95 QUID MET NATUURLIJKE EN WETTELIJKE ERFDIENSTBAARHEDEN? - In principe zouden natuurlijke en wettelijke erfdienstbaarheden niet tijdelijk kunnen worden gevestigd.96 De erfdienstbaarheid kan echter post-factum tijdelijk blijken te zijn, na een wijziging van de morfologie van de aanpalende goederen.97 Verdedigbaar is dus te stellen dat dit het geval is wanneer die erfdienstbaarheid plots wél (i) onverenigbaar is met de openbare bestemming van dat domein of (ii) een beletsel vormt voor het openbaar gebruik of nog (iii) afbreuk doet aan het recht van het bestuur om dat gebruik volgens de noden en het belang van de gemeenschap aan te passen. Ook hier lijkt de precariteit geen 90 M. MUYLLE, De duur en beeïndiging van zakelijke rechten, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 498, nr. 709.; M. MUYLLE, “De duur van erfdienstbaarheden”, TBO 2012, (87) 87, nr. 1. Die eeuwigdurende behoefte komt het best tot uitdrukking bij wettelijke erfdienstbaarheden. Neem nu bijvoorbeeld het recht van uitweg: aangezien onroerende goederen eeuwig kunnen worden ingesloten, zal die behoefte in principe ook eeuwig zijn. 91 Cass. Fr. 6 april 1841, Journal des Palais 1841, I, 386-387 92 M. MUYLLE, De duur en beeïndiging van zakelijke rechten, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 505, nr. 717.; M. MUYLLE, “De duur van erfdienstbaarheden”, TBO 2012, (87) 90, nr. 7. 93 Cass. Fr. 22 maart 1989, RTD civ. 1989, 592; www.easydroit.fr. 94 P. A. FENET, Recueil complet des travaux préparatoires du Code civil, IV, Parijs, s.n., 1827, 108. 95 We maken hier een redenering naar analogie. MUYLLE bespreekt de situatie van het accessoir opstalrecht op het openbaar domein dat eveneens eeuwigdurend van aard is. De herroeping ervan door de overheid moet volgens de auteur worden gezien als de uitwerking van een louter potestatieve ontbindende voorwaarde. We zijn van mening dat dit perfect naar analogie kan worden toegepast op erfdienstbaarheden op het openbaar domein (M. MUYLLE, De duur en beëindiging van zakelijke rechten, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 363-364, nr. 512). Bovendien bevestigt MUYLLE de mogelijkheid tot vestiging van een erfdienstbaarheid onder louter potestatieve ontbindende voorwaarde (M. MUYLLE, De duur en beëindiging van zakelijke rechten, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 529, nr. 754). 96 M. MUYLLE, De duur en beëinidiging van zakelijke rechten, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 505, nr. 717. 97 M. MUYLLE, De duur en beëindiging van zakelijke rechten, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 505, nr. 717. 526 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? beletsel te zijn voor het bestaan van erfdienstbaarheden op het openbaar domein. natuurlijke en wettelijke BESLUIT - Hiermee hebben we aangetoond dat erfdienstbaarheden niet noodzakelijk eeuwigdurend hoeven te zijn. We zouden die situatie ook kunnen vergelijken met de situatie in het gemeen recht waarbij een erfpachtovereenkomst, aanvankelijk gesloten voor een periode van minstens 27 jaar (overeenkomstig artikel 2 van de Erfpachtwet 98), toch vroegtijdig kan worden beëindigd.99 Zelfs al zou een erfdienstbaarheid dwingend eeuwigdurend moeten zijn, dan nog zou een vroegtijdige beëindiging ervan geen beletsel vormen voor de kwalificatie als erfdienstbaarheid. De louter potestatieve ontbindende voorwaarde bij conventionele erfdienstbaarheden op het openbaar domein zorgt voor een mogelijke tijdsbeperking van dergelijke erfdienstbaarheden. Ook bij wettelijke en natuurlijke erfdienstbaarheden zijn er redenen die de tijdelijke dimensie kunnen verklaren. Er zijn bijgevolg voldoende redenen om de kritiek gesteund op het eeuwigdurend karakter van de erfdienstbaarheid af te wijzen. 3.3.2. De stabiliteit van erfdienstbaarheden op het openbaar domein: de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb) en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) THEORIE VAN DE MACHTSAFWENDING, BEGINSELEN VAN BEHOORLIJK BESTUUR STE EN ARTIKEL 1 VAN HET 1 PROTOCOL BIJ HET EVRM - Zoals aangestipt supra werd de stabiliteit van de erfdienstbaarheid op het openbaar domein vaak als struikelblok ervaren bij de kwalificatie als ‘erfdienstbaarheid’. Er bestaan onzes inziens twee goede manieren om die vermeende instabiliteit te verhelpen. Zo poneerden het cassatie-arrest van 27 september 1990 en het vonnis van de burgerlijke rechtbank van Marche-en-Famenne van 16 februari 2006 nog dat de grens voor het overheidsoptreden onder meer wordt getekend door de toepassing van de theorie van de machtsafwending. Daarmee gepaardgaand zullen ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht moeten genomen worden, wil de overheid een intern wettige beslissing nemen en een aansprakelijkheidsclaim vermijden.100 Daarnaast kan tevens een beroep worden gedaan op de bescherming van het eigendomsrecht op 98 Wet over het recht van erfpacht van 10 januari 1824, Journal Officiel du royaume des Pays-Bas 1824, nr. 24. 99 Cass. 30 maart 2006, TBO 2006, 165, noot S. SNAET. Zo besliste het Hof dat “[artikel 2] er niets in de weg [staat] dat de partijen in de erfpachtovereenkomst een beding opnemen waardoor de overeenkomst kan worden beëindigd ook al is de minimum duur van zevenentwintig jaar niet verstreken, in geval van een insolventieprocedure of ontbinding van de erfpachter rechtspersoon”. 100 We gaan er binnen het kader van deze bijdrage niet dieper op in. Zie voor een uitgebreide analyse van abbb’s o.a.: I. OPDEBEEK en M. VAN DAMME (eds.), Beginselen van behoorlijk bestuur in Administratieve rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2006, 491 p. Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 527 NICOLAS VAN DAMME Europees niveau. Artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM 101 kent een brede invulling102 en impliceert ook dat erfdienstbaarheden onder het toepassingsgebied van het Protocol vallen103. Zo zou men dus kunnen stellen dat een particuliere eigenaar van een heersend erf zich in zijn eigendom bedreigd voelt indien de overheid eigenaar van het lijdend erf op een dag plots beslist de erfdienstbaarheid die bestond ten voordele van het heersende erf te herroepen of teniet te doen. VOORWAARDEN VOOR EEN GEOORLOOFDE INMENGING IN HET PRIVAAT EIGENDOMSRECHT - Wil de overheid zich niet aan onrechtmatig eigendomsberoving schuldig maken zal het het steeds moeten nagaan of aan drie voorwaarden is voldaan: (i) er is in de eerste plaats een wettelijke basis vereist (i.e. de “legaliteit van de inmenging”): dit moet geen wet in de formele zin zijn, een besluit van een administratieve overheid volstaat104, (ii) de inbreuk moet het algemeen belang voor ogen hebben (i.e. de “finaliteit van de inmenging” ). (iii) Tot slot moet ook nog aan een ‘evenredigheidstoets’ voldaan worden. Indien men de herroeping van een precair recht als een eigenlijke eigendomsberoving kan kwalificeren zal de overheid in principe een schadevergoeding moeten uitbetalen opdat de onteigening proportioneel zou zijn. Naast effectieve eigendomsontneming (de zgn. ‘tweede norm’) erkent artikel 1 Protocol nr. 1 EVRM het recht van de Staten om het gebruik van het eigendomsrecht te reglementeren overeenkomstig het algemeen belang en door de invoering van de wetten die ze daarvoor noodzakelijk vindt (de zgn. ‘derde norm’).105 In dit laatste geval is dan niet steeds schadevergoeding vereist. 106 101 Aanvullend Protocol van 20 maart 1952 bij het vedrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, BS 19 augustus 1955. 102 Er werd zelfs geoordeeld dat een particulier die op illegale wijze het openbaar domein bezet, maar door de overheid ‘getolereerd’ wordt, eveneens aanspraak kan maken op de bescherming ex. art. 1 protocol nr.1 EVRM: zie P. YOLKA, “La protection du domaine public maritime: un satisfecit européen”, (noot onder EHRM 29 maart 2010, Depalle t. Frankrijk), JCP A 2010, 2140. 103 S. MANSON, “De Pen er men à Strasbourg: le domaine public maritime français au miroir du droit européen des biens”, RDP 2010, 1456 ; V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek. Goederen-en bijzondere overeenkomstenrecht in Recht in kort bestek 8, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2010, 59, nr. 121 ; H. VANDENBERGHE, “Art. 1 Eerste Protocol EVRM” in H. VANDENBERGHE (ed.) Zakenrecht. Themis 2002-03, Brugge, die Keure, 2002, (5) 11. 104 S. MANSON, "De Pen er mer à Strasbourg : le domaine public maritime français au miroir du droit européen des biens", RDP 2010, (1451) 1467 ; V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek : Goederen-en bijzondere overeenkomstenrecht in Recht in kort bestek 8, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2010, 61, nr. 124; R. HOSTIOU, “La protection du domaine public maritime naturel à l’épreuve de l’évolution contemporaine des idées et du droit”, RFDA 2003, (60) 63 ; J. –P. BROUANT, “Occupations domaniales et Convention européenne des droits de l’homme”, AJDI 2002, (512) 514. 105 EHRM 29 maart 2010, Depalle t. Frankrijk, Amén. 2010, 245; RW 2011-2012, 1865; AJDA 2010, 2362; www.echr.coe.int/echr/fr/hudoc/, § 77; S. MANSON, “De Pen er men à Strasbourg : le domaine public maritime français au miroir du droit européen des biens”, RDP 2010, 1467 ev. ; R. HOSTIOU, “Propriété privée, domanialité publique et protection du littoral : le droit administratif des biens à l’épreuve de la jurisprudence de la Cour européenne des droits de l’homme”, RFDA 2010, 543-550 ; V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek : Goederen-en bijzondere overeenkomstenrecht in Recht in kort bestek 8, Antwerpen-Oxford, 528 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? Toegepast op de herroeping van privatieve rechten op het openbaar domein lijkt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geen eigendomsonteigening te zien in de herroeping of weigering tot hernieuwing van die precaire bezettingsrechten van het openbaar domein. Dit standpunt werd reeds in 2002 voorspeld door de Franse auteur BROUANT, die stelde dat “le retrait d’un titre d’occupation n’équivaut pas à une privation de propriété, à une expropriation, mais (…) peut être confronté à la troisième norme”.107 Hij stelde verder echter dat “s’agissant des titulaires d’un titre comportant un droit réel il ne fait guère de doute que le retrait d’un tel titre devrait être considéré comme une privation de propriété au sens de la convention et que s’appliqueraient en conséquence les règles relatives à l’expropriation”108(eigen onderstreping). Er is namelijk sprake van eigendomsberoving in de zin van artikel 1 “indien aangetoond is dat men volledig en definitief van zijn genot van zijn eigendom is ontnomen, d.i. wanneer er sprake is van maatregelen waarbij de eigenaar alle attributen van het desbetreffende individuele recht wordt ontnomen, waardoor de relatie tussen het voorwerp van het eigendomsrecht en de titularis volledig en definitief wordt verbroken”.109 Wij zijn de mening toegedaan dat de situatie van de erfdienstbaarheid naar analogie kan worden toegepast. De erfdienstbaarheid op het openbaar domein is niet zomaar een precair bezettingsrecht maar veeleer een aanhangsel van het privaat eigendomsrecht ten voordele waarvan het bestaat of is toegestaan. De herroeping kan dus ernstige gevolgen hebben voor het heersend privatief erf dat per definitie110 in waarde zal verminderen. Wil de overheid bij herroeping van een erfdienstbaarheid de toets doorstaan, zal het naast een administratief besluit voor de wettigheidstoets tevens een schadevergoeding moeten uitbetalen om de proportionnaliteitstoets te doorstaan. 111 Intersentia, 2010, 60, nr. 122 ; R. HOSTIOU, “La protection du domaine public maritime naturel à l’épreuve de l’évolution contemporaine des idées et du droit”, RFDA 2003, (60) 62 ; J.-P. BROUANT, “Occupations domaniales et Convention européenne des droits de l’homme”, AJDI 2002, (512) 512 . 106 EHRM 29 maart 2010, Depalle t. Frankrijk, Amén. 2010, 245; RW 2011-2012, 1865; AJDA 2010, 2362; www.echr.coe.int/echr/fr/hudoc/,§ 91; J.-F. RENUCCI, Droit européen des droits de l’homme in Traité de droit européen des droits de l’homme, Parijs, L. G. D. J., 2012, 634-635, nr. 593 ; V. SAGAERT, B. TILLEMAN en A. VERBEKE, Vermogensrecht in kort bestek : Goederen-en bijzondere overeenkomstenrecht in Recht in kort bestek 8, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2010, 61, nr. 124. 107 J.-P. BROUANT, “Occupations domaniales et Convention européenne des droits de l’homme”, AJDI 2002, (512) 514. 108 J.-P. BROUANT, “Occupations domaniales et Convention européenne des droits de l’homme”, AJDI 2002, (512) 514. 109 Y. HAECK, “Artikel 1 Eerste Protocol: Recht op bescherming van de eigendom” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar. Volume II, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2004, (295) 334, nr. 22. 110 Zie de hoger besproken nutsvereiste. 111 EHRM 26 april 2011, Di Marco t. Italië, TBO 2011, 262, § 49 ; EHRM 21 februari 1986, James e.a. t. Verenigd Koninkrijk, http://hudoc.echr.coe.int, §54; M. PÂCQUES, “Propriété, privations et Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 529 NICOLAS VAN DAMME 3.3.3. Tussenbesluit MATIGING VAN DE PRECARITEIT VAN DE ERFDIENSTBAARHEID - Door te wijzen op het feit dat de overheid zich niet schuldig mag maken aan machtsafwending en zich moet conformeren aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en bovendien dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens erover waakt dat de herroeping van een precair recht geen onregelmatige onteigening zou uitmaken, kunnen we tot het besluit komen dat de erfdienstbaarheid, al mag zij prima facie precair van aard zijn, toch gematigd wordt, hetgeen het evenwicht tussen overheid en particulier herstelt. De erfdienstbaarheid kan in dat opzicht niet als onstabiel worden opgevat.112 De erfdienstbaarheid is bijgevolg een stabiel, maar niet noodzakelijk eeuwigdurend recht. 3.4. BESLUIT GEEN REDEN OM NIET VAN ‘ERFDIENSTBAARHEID’ TE SPREKEN - De klassieke kenmerken en wezensbestanddelen van de erfdienstbaarheid stellen ons niet in staat om een essentieel onderscheid te maken tussen erfdienstbaarheden op private eigendom en erfdienstbaarheden op publieke eigendom. Op de vraag of er nog wel sprake kan zijn van een erfdienstbaarheid kan dus positief worden geantwoord. Het onderscheid moet onzes inziens worden gezocht in het toepasselijk rechtsregime, meer dan in de wezensbestanddelen en kenmerken van de klassieke erfdienstbaarheid. Dit betreft dan eerder de gevolgen die de bijzondere aard van het lijdend erf (het openbaar domein) met zich meebrengt. Die bijzondere aard van het lijdend erf heeft ook gevolgen op procesrechtelijk vlak. Concreet zal iemand die zich vandaag de lege lata gelaedeerd voelt in zijn rechten twee wegen moeten inslaan om zijn rechten te waarborgen (vgl. infra). Hij kan in de eerste plaats een poging ondernemen om de beslissing van de desbetreffende overheid (tot intrekking van zijn erfdienstbaarheid) aan te vechten bij de Raad van State binnen een termijn van 60 dagen. Omdat de Raad van State thans113 slechts bevoegd is om zich uit te spreken over het objectief recht en zich dus geenszins kan uitspreken over de gemeende subjectieve rechten van de gelaedeerde persoon, moet de gelaedeerde persoon, wil hij alsnog een vergoeding verkrijgen daarnaast nog eens een procedure opstarten voor de burgerlijke rechtbank. servitudes de droit public. Quels biens, quel équilibre, quelle compensation ? Morceaux choisis” in P. LECOCQ en P. LEWALLE (eds.), Contrainte, limitation et atteinte à la propriété, Brussel, Larcier, 2005, (115) 153, nr. 21, voetnoot 94. 112 L. DERIDDER en T. VERMEIR, leidingen voor nutsvoorzieningen in Administratieve rechtsbibliotheek. Bijzondere reeks, Brugge, die Keure, 2000, 22, nr. 23; J. HANSENNE, Les servitudes en droit privé (1988-1998), Diegem, Story-Scientia, 1998, 6. 113 Het artikel werd het laatst grondig bijgewerkt op 15 december 2013 en punctueel op 13 februari 2014. 530 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? Infra zullen we zien dat de Zesde Staatshervorming de mogelijkheid biedt om in de nabije toekomst alles voor de Raad van State te brengen. 114 Hieronder gaan we nu op zoek naar de aard van de erfdienstbaarheid op het openbaar domein en brengen we dit in verband met de zesde staatshervorming. 4. HET ZAKENRECHTELIJK KARAKTER VAN DE ERFDIENSTBAARHEID OP HET OPENBAAR DOMEIN 4.1. DE KLASSIEKE OPVATTING VAN ZAKELIJKE RECHTEN ALS UITGANGSPUNT DE KLASSIEKE THEORIE ALS UITGANGSPUNT - Hoewel de rechtsleer in de loop der jaren heel wat theoriën rond zakelijke rechten heeft voorgesteld, kon geen enkele theorie volledig overtuigen. De vraag moet dus opnieuw gesteld worden wat een zakelijk recht tegenwoordig nog substantieel onderscheidt van andere soorten rechten, of nog of het klassiek onderscheid gesteund op de rechtsverhouding tussen rechtsubject en –object algemeen niet de voorkeur moet blijven genieten. Dat het klassiek onderscheid de voorkeur zou moeten genieten is niet nieuw. Zo meende De PAGE reeds in 1948 [qu’il s’agit d’] “une distinction capitale, traditionnelle, et qui, quoique controversée en doctrine, tout au moins depuis quelques années, pénètre toujours profondément toute l’économie de notre droit”.115 Ook recent werd het klassiek uitgangspunt vooropgesteld.116 Binnen het kader van deze bijdrage bekijken we dan ook de vraag naar het goederenrechtelijk statuut van erfdienstbaarheden op openbaar domein misschien best vanuit een bredere invalshoek: we zijn genoodzaakt om de vraag naar het zakenrechtelijk karakter van de erfdienstbaarheid op het openbaar domein in verband te brengen met het civielrechtelijke karakter van de erfdienstbaarheid. We nemen bijgevolg de klassieke opvatting van zakelijke rechten als uitgangspunt voor het verdere onderzoek, waarbij we die hieronder in verband brengen met het afwijkend rechtsregime van erfdienstbaarheden op het openbaar domein. 114 Artikel 6 van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, BS 31 januari 2014 (inwerkingtreding 1 juli 2014). 115 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1948, 171, nr. 127. 116 M. MUYLLE, De duur van zakelijke rechten, Antwerpen-Cambridge, Intersentia, 2012, 23-26, nrs. 19-20. Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 531 NICOLAS VAN DAMME 4.2. HET AFWIJKEND RECHTSREGIME VAN DE ERFDIENSTBAARHEID OP HET OPENBAAR DOMEIN HET AFWIJKEND REGIME VAN DE ERFDIENSTBAARHEID OP HET OPENBAAR DOMEIN - Als principieel beperkt zakelijk recht en het regime van de openbare domanialiteit volgend, kent de erfdienstbaarheid noodzakelijk (minstens gedeeltelijk) een afwijkend rechtsregime. Zoals gezegd kent het openbaar domein een bijzonder statuut omwille van haar publieke bestemming . Maar die affectatie is meteen ook de limiet van dat afwijkend regime: het rechtsregime wijkt immers slechts af van het gemene recht voor zover de overheid (i) handelt volgens de criteria opgelegd door ons Hof van Cassatie, (ii) zich niet schuldig maakt aan machtsafwending, (iii) de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht neemt en tot slot (iv) handelt overeenkomstig de rechtspraak van het EHRM. Handelt de overheid niet in overeenstemming met deze vier normen, dan is het gemene recht van toepassing en speelt de overheidsaansprakelijkheid. SLECHTS BEPERKT AFWIJKEND - Voor elke erfdienstbaarheid geldt in principe dezelfde logica:117 Wanneer het Burgerlijk Wetboek verplichtingen of verboden voorschrijft (bijvoorbeeld bij artikel 640, 2e lid BW voor het recht van waterafloop en artikel 684, 3e lid BW voor het recht van uitweg), dan zijn die in principe tegenstelbaar aan de overheid-eigenaar van het lijdende erf. Het is slechts onder de vier voorwaarden hiervoor gesteld dat het rechtsregime omslaat in een administratief privilege van de overheid in het algemeen belang. Nemen we nu bijvoorbeeld artikel 701 BW dat geldt inzake conventionele erfdienstbaarheden en stelt dat de eigenaar niets mag doen dat ertoe zou strekken het gebruik van de erfdienstbaarheid te verzwaren of ongemakkelijker te maken. Die bepaling komt zeer duidelijk in conflict met de regel dat de overheid “ten allen tijde” een einde kan maken aan de erfdienstbaarheid indien zij onverenigbaar is geworden met de openbare bestemming en het openbaar gebruik van het openbaar domein in kwestie. Ten onrechte werd echter in de rechtspraak118 geoordeeld dat dit artikel enkel relaties tussen particulieren aanbelangt en “nullement le domaine public, inaliénable et imprescriptible de sa nature” 119, want dat is precies waarover het hier gaat: het afwijkend regime 117 Voor lichten en uitzichten werd bijvoorbeeld bij wet van 9 juli 2004 (BS 15 juli 2004) een artikel 680bis in het Burgerlijk Wetboek toegevoegd volgens dewelke “[d]e wettelijke beperkingen die de huidige afdeling aan naburen oplegt [...] niet van toepassing [zijn] op aangelanden van openbare wegen en spoorwegen die tot het openbaar domein behoren” omdat “zij […]noch het openbaar gebruik [beletten] van die openbare wegen of spoorwegen, noch […] het recht [verhinderen] van de beheerder van de wegenis of van de spoorwegbeheerder om dit gebruik te regelen en te wijzigen volgens de wisselende behoeften van de gebruikers en het belang van de gemeenschap.” (Wetsontwerp, Parl.St. Kamer 2003-2004, nr. 1138/001, 34). 118 Brussel 29 juni 1889, Pas. 1890, II, 71. 119 Brussel 29 juni 1889, Pas. 1890, II, 71. 532 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? ontstaat pas wanneer de affectatie in het gedrang komt en kan dus geenszins permanent van aard zijn in die zin dat de overheid aan geen enkele verplichting onderworpen zou zijn. 120 4.3. NAAR EEN ONDERSCHEID TUSSEN BURGERRECHTELIJKE EN ADMINISTRATIEFRECHTELIJKE ZAKELIJKE RECHTEN? 4.3.1. De theorie van de administratieve zakelijke rechten ADMINISTRATIEVE ZAKELIJKE RECHTEN - Naast het klassieke onderscheid tussen zakelijke rechten en persoonlijke rechten, is in de Belgische rechtsleer in navolging van het Franse recht de theorie van de administratieve zakelijke rechten opgekomen. Notoire Belgische auteurs hebben de theorie willen aanvaarden en spreken van een administratief zakelijke recht bij elk gebruiksrecht dat op het openbaar domein wordt toegekend aan particulieren.121 In zijn thesis over concessies van openbare dienst stelt ORIANNE122 vast dat de concessiehouder zijn recht rechtstreeks uitoefent op een zaak, het openbaar domein, zonder dat de overheid hem het genot moet presteren en dat de concessie bijgevolg geen persoonlijk recht inhoudt. Dit zou het concessierecht verwant maken met zakelijke rechten. 123 Hoewel dit standpunt met betrekking tot het concessierecht niet vrij van controverse is124 , kan de band die een erfdienstbaarheid creëert tussen het heersend en het lijdend erf in die context toch als louter zakelijk van aard beschouwd worden. We hebben er reeds kort op geduid, maar het blijft een belangrijk gegeven, dat precaire rechten ons Burgerlijk Wetboek en de Franse Code civil niet vreemd zijn. De herroepingsgronden voor schenkingen kunnen in die context 120 J. DE STAERCKE, Domeingoederenrecht, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2006, 100-101, nr. 109. 121 R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht. Deel II: Zakenrecht, zekerheden, verjaring, Antwerpen-Oxford, 2005, 184, nr. 459 ; H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, I, Brussel, Bruylant, 1962, 196, nr. 130 ; H. DE PAGE en R. DEKKERS, Traité élémentaire de droit civil belge, VI, Brussel, Bruylant, 1953, 158, nr. 198. 122 P. ORIANNE, La loi et le contrat dans les Concessions de service public, Brussel, Larcier, 1961, 50, nr. 43. 123 D. LAGASSE, “La gestion active du domaine public. Rapport n° 1 – Contenu de l’autorisation d’occupation privative du domaine public: quels sont les droits et obligations de l’investiteuroccupant privatif du domaine public? Rapport n° 2 – gestionnaire et occupant: quel est le régime des ouvrages réalisés sur le domaine public?”, APT 2003, (87) 93, nr. 10 ; P. ORIANNE, La loi et le contrat dans les Concessions de service public, Brussel, Larcier, 1961, 50, nr. 43. 124 Rb. Namen 19 maart 1878, Pas. 1878, III, 299 ; Vred. Anderlecht 13 september 1968, Pas. 1971, III, 1; S. VAN GARSSE, De concessie in het raam van de publiek-private samenwerking in Administratieve rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2007, 276, nr. 516. Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 533 NICOLAS VAN DAMME bijvoorbeeld aangehaald worden.125 Het eigendomsrecht dat de begiftigde toekomt blijft zakelijk van aard, en in dit geval zelfs civielrechtelijk. LES DROITS RÉELS SPÉCIALEMENT ADMINISTRATIFS - De grondlegger van de theorie van de administratieve zakelijke rechten, de Fransman HAURIOU, stelde de opkomst vast van een nieuwe soort zakelijke rechten, les droits réels spécialement administratifs.126 Omdat het openbaar domein onvervreemdbaar en onverjaarbaar is, kunnen er volgens hem geen beperkt zakelijke rechten van privaatrechtelijke aard op gevestigd worden, net omdat dergelijke rechten afgeleid zijn van gemeenrechtelijke private eigendom zoals bepaald door ons artikel 544 BW. De openbare overheidseigendom kent misschien een bijzonder statuut, maar kan wel als eigendom worden gekwalificeerd. 127 Die eigendom kan ontleed (démembré) worden en dus belast worden met beperkt zakelijke rechten, die bijgevolg, als afleidingen van een hogerstaand recht, ook dat statuut moeten eerbiedigen.128 Zo komen wij tot een gradueel begrip van “zakelijk recht” dat in haar eenvoudigste vorm als volgt kan worden begrepen129: Zakelijke rechten van de 1e graad Zakelijke rechten van de 2e graad Private eigendom (544 BW) Beperkt zakelijke rechten (civielrechtelijk) Openbare (overheids)eigendom (538 BW) Beperkt zakelijke rechten (administratiefrechtelijk) Tabel nr. 1: Het gradueel eigendomsbegrip Deze visie wordt het best verwoord door DÉNOYER: “nous pensons qu’on peut difficilement rejeter cette théorie dès lors qu’on accepte l’idée de propriété administrative. Nous avons vu que cette propriété était une propriété d’un type spécial, une propriété d’affectation : les collectivités sont en droit de tirer toutes les conséquences de leur droit de propriété dans la mesure où 125 Artikelen 953 en 1096 BW ; P. ORIANNE, La loi et le contrat dans les Concessions de service public, Brussel, Larcier, 1961, 51, nr. 43. 126 M. HAURIOU, noot onder CE 25 mei 1906, S. 1908, III, 65-67; M. HAURIOU, Précis de droit administratif et de droit public, Parijs, Dalloz, 2002, 797 127 Antwerpen 1 februari 1884, JT 1884, 797 : “Dans la gestion des biens affectés au domaine public, l’administration doit, à l’égal de tout propriétaire, éviter de porter préjudice aux héritages voisins. Le domaine public est assujetti aux obligations imposées à tous les héritages, et notamment à celle de recevoir les eaux découlant des fonds supérieurs ”. 128 J. F. DÉNOYER, L’exploitation du domaine public, Parijs, R. Pichon et R. Durand-Auzias, 1969, 103 : “ces droits réels, temporaires et toujours révocables, par conséquent précaires, sont toujours compatibles avec l’affectation de la chose, puisque ‘cette précarité est justement une réserve, destinée à garantir cette affectation, devant être mise en jeu lorsque le bien du service l’exigera”. 129 Zo zijn meteen ook QUINTIN’s punten van kritiek op die theorie van de baan geveegd (zie : J.M. QUINTIN, “Les utilisations privatives du domaine public” in Commission droit et Vie des affaires (ed.), L’entreprise dans la cité, Luik, Université de Liège. Faculté de droit, 1967, (61) 95). 534 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? l’affectation du domaine public n’en est pas gênée. Il paraît alors logique d’admettre que cette propriété puisse être démembrée en droits réels, eux aussi d’un type spécial qui confèrent des garanties à l’occupant privatif , pourvu que ces garanties soient compatible avec l’affectation”.130 Met betrekking tot de zakelijke rechten van de tweede graad zijn volgens HAURIOU bijgevolg onmogelijk “non seulement l’aliénation de la pleine propriété, mais toute aliénation d’un démembrement de la propriété au sens civil, par conséquent toute constitution de servitudes civiles” (eigen onderstreping).131 HET ARREST VAN 21 DECEMBER 1956 - Uit het voorgaande rest ons nog logisch af te leiden dat erfdienstbaarheden, als beperkte zakelijke rechten, niet anders moeten worden gezien dan als administratieve zakelijke rechten zoals hierboven uiteengezet. De puzzelstukken beginnen eindelijk in elkaar te passen, maar er mankeert nog één puzzelstuk, of beter: één puzzelstuk lijkt niet meteen te passen: het “Trine” arrest van 1956, waarin het Hof lijkt te stellen dat een subjectief recht, hetzij burgerlijk, hetzij politiek van aard is.132 4.3.2. Subjectieve rechten: burgerlijke en politieke rechten GEEN ADMINISTRATIEVE RECHTEN - Terwijl we zonet bij wijze van logische deductie een gradueel eigendomsbegrip voorstelden, lijkt er toch nog één zware struikelblok voorhanden te zijn: het Belgische recht kent slechts een onderscheid tussen burgerlijke en politieke rechten die samen de categorie van subjectieve rechten vormen.133 Voor een derde soort rechten: de administatieve rechten, is er volgens VAN GARSSE en de rechtspraak van ons Hof van Cassatie inderdaad geen plaats.134 Toch lijkt het niet onmogelijk dat het niet-passend puzzelstuk in de (relatief) nabije toekomst wordt vervangen door een nieuw, moderner stuk. BURGERLIJKE EN POLITIEKE RECHTEN - Om het voorwerp van de discussie goed te vatten moeten we teruggrijpen naar de artikelen 144, 145 en 158 van de Belgische Grondwet (hierna: ‘GW’). Artikel 144 stelt dat geschillen over burgerlijke rechten bij uitsluiting behoren tot de bevoegdheid van de rechtbanken. Hiermee wordt bedoeld: de rechterlijke macht, ter onderscheiding J. F. DÉNOYER, L’exploitation du domaine public, Parijs, R. Pichon et R. Durand-Auzias, 1969, 104. 131 M. HAURIOU, Précis de droit administratif et de droit public, Parijs, Dalloz, 2002, 796. 132 Cass. 21 december 1956, Pas. 1957, I, 430. 133 S. VAN GARSSE, De concessie in het raam van de publiek-private samenwerking in Administratieve rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2007, 277, nr. 519. 134 Cass. 21 december 1956, Pas. 1957, I, 430 ; S. VAN GARSSE, De concessie in het raam van de publiek-private samenwerking in Administratieve rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2007, 277278, nr. 519. 130 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 535 NICOLAS VAN DAMME van de administratieve rechtscolleges.135 Geschillen over politieke rechten behoren krachtens artikel 145 eveneens tot de bevoegdheid van die hoven en rechtbanken, behoudens de bij de wet gestelde uitzonderingen. De burgerlijke en politieke rechten vormen dan samen de categorie van de subjectieve rechten.136 Dit onderscheid tussen burgerlijke en politieke rechten binnen de categorie van de subjectieve rechten is voornamelijk van belang met betrekking tot de rechtsmachtsverdeling tussen de rechterlijke macht en de buitengerechtelijke rechters (de administratieve rechtscolleges), waarvan het laatste woord krachtens artikel 158 GW bij het Hof van Cassatie ligt. 137 In zijn arrest van 21 december 1956 lijkt het Hof inderdaad een derde categorie rechten naast de de burgerlijke en politieke rechten uit te sluiten. 138 NUANCERING VAN ADMINISTRATIEVE ZAKELIJKE RECHTEN - Wat wij echter met de administratieve zakelijke rechten beogen, is niet de erkenning van een derde soort subjectief recht die op autonome 139 wijze zou bestaan naast de politieke en burgerlijke rechten, maar een onderverdeling binnen de categorie van burgerlijke rechten. In die zin is er onzes inziens sprake van burgerlijke rechten sensu stricto (droits civils stricto sensu) en administratieve burgerlijke rechten (droits civils [spécialement] administratifs), zoals de administratieve zakelijke rechten. In zijn conclusie bij het arrest van 21 december 1956 spreekt advocaat-generaal GANSHOF VAN DER MEERSCH alvast in vergelijkbare zin. Hij heeft het in dit verband over politieke rechten sensu lato, waaronder hij administratieve politieke rechten rangschikt. Hij stelt in die zin :“je ne vois pas d’obstacle à appeler “droits administratifs”cette seconde catégorie de droits (…), à la condition qu’ils ne soient pas érigés en catégorie autonome de droits”.140 In het verlengde van deze stelling kunnen we perfect ook spreken van administratieve burgerlijke rechten en dus ook erfdienstbaarheden, voor zover men ze niet als derde autonome categorie rechten beschouwt. Dit laat ons bovendien toe het aparte eigendomsstatuut van openbare domeingoederen te begrijpen en tot een gradueel eigendomsbegrip te besluiten. SUBJECTIEVE RECHTEN - Om onze administratieve burgerlijk rechten een concretere invulling te geven, grijpen we even terug naar het begrip ‘subjectief recht’. Volgens HAGE CHAHINE is het subjectief recht “un rapport de droit 135 P. VAN ORSHOVEN, M. BOES en B. ALLEMEERSCH, Tussen gelijk hebben en gelijk krijgen. Gerechtelijk recht voor bachelors in Studie Juri, Leuven, Acco, 2012, 105, nr. 119. 136 P. VAN ORSHOVEN, M. BOES en B. ALLEMEERSCH, Tussen gelijk hebben en gelijk krijgen. Gerechtelijk recht voor bachelors in Studie Juri, Leuven, Acco, 2012, 105, nr. 119; M. BOES, “Bestuurlijke vrijheid en rechterlijke toetsing”, RW 1986-1987, (1250) 1250. 137 P. VAN ORSHOVEN, M. BOES en B. ALLEMEERSCH, Tussen gelijk hebben en gelijk krijgen. Gerechtelijk recht voor bachelors in Studie Juri, Leuven, Acco, 2012, 105, nr. 119; M. BOES, “Bestuurlijke vrijheid en rechterlijke toetsing”, RW 1986-1987, (1250) 1250. 138 Cass. 21 december 1956, Pas. 1957, I, 430. 139 Voor een pleidooi t.v.v. een autonome categorie administratieve rechten: H. LENAERTS, De burgerlijke, politieke en administratieve rechten in de bevoegdheidsregeling naar Belgisch recht. Evolutie der begrippen volgens wetgeving, inzonderheid de sociale wetgeving, Antwerpen, De Sikkel, 1957, 340p. 140 Cass. 21 december 1956, Pas. 1957, I, 430, concl. GANSHOF VAN DER MEERSCH. 536 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? lequel est l’expression juridique d’une certaine relation sociale. (…) Quand le droit se réalise immédiatement, le rapport de droit existe entre le titulaire et le monde entier et le pouvoir consiste, pour le titulaire, à imposer à tous les hommes de se conformer au devoir universel de ne pas le troubler dans l’exercice de son droit”.141 BOES verduidelijkt de kwestie en stelt dat er sprake is “van een subjectief recht wanneer de regels die op die relatie van toepassing zijn, op voorspelbare wijze een dwingende gedraging opleggen aan de drager van de plicht”.142 Het Hof van Cassatie oordeelde recent als volgt: “een subjectief recht […] impliceert het bestaan van een welbepaalde juridische verplichting die een objectieve rechtsregel rechtstreeks aan een andere persoon oplegt en bij de uitvoering waarvan eiser een persoonlijk belang heeft”.143 Die rechtsregels hoeven echter geen betrekking te hebben op de totaliteit van de relatie, het zou volstaan dat ze op een bepaald facet daarvan slaan.144 Die vaststelling kan volledig getransponeerd worden op de relatie particulieroverheid in verband met de erfdienstbaarheid op het openbaar domein. We denken terug aan de vaststelling dat “erfdienstelijke situaties” als erfdienstbaarheden worden beschouwd wanneer het recht er juridische gevolgen aan verbindt Het volstaat dat een facet van de relatie door rechtsregels geregeld is. In die zin kan het Flandria-arrest van 5 november 1920 in verband gebracht worden alwaar ons hoogste rechtscollege oordeelde dat “attendu que, par ces termes, elle a mis sous la protection du pouvoir judiciaire tous les droits civils, c’est-à-dire tous les droits privés consacrés et organisés par le Code civil et les lois qui le complètent, et confié aux cours et tribunaux la mission de réparer les atteintes portées à ces droits”.145 Het facet van de relatie overheid-particulier waarop de rechtsregels van het Burgerlijk Wetboek slaan, zijn inderdaad de artikelen uit het Burgerlijk Wetboek die betrekking hebben op de erfdienstbaarheden, meer bepaald de artikelen 637 ev. BW. Dat daarnaast een afwijking bestaat ten voordele van de overheid om zich aan die verplichtingen te kunnen onttrekken voor redenen van algemeen belang, behoort echter tot een ander facet van de relatie, namelijk het administratiefrechtelijk facet, want daar behoudt de overheid immers een discretionaire bevoegdheid.146 Omdat beide facetten met betrekking tot de erfdienstbaarheid op het openbaar domein inherent zijn aan die erfdienstbaarheid, zijn wij van mening dat er sprake moet zijn van een administratief burgerlijk recht, in die zin dat het burgerlijk recht zelf een licht afwijkend rechtsregime kent in verhouding met de overheid, maar deze laatste F. HAGE-CHAHINE, “Essai d’une nouvelle classification des droits privés”, RTD Civ. 1982, (705) 716, nr. 16. 142 M. BOES, “Bestuurlijke vrijheid en rechterlijke toetsing”, RW 1986-1987, (1250) 1254. 143 Cass. 20 december 2007, Pas. 2007, 2454, ; Cass. 16 januari 2006, Arr.Cass. 2006, 156. 144 M. BOES, “Bestuurlijke vrijheid en rechterlijke toetsing”, RW 1986-1987, (1250) 1254. 145 Cass. 5 november 1920, JLMB 2000, 23; Pas. 1920, I, 239. 146 Cass. 20 december 2007, Pas. 2007, 2454, ; Cass. 16 januari 2006, Arr.Cass. 2006, 156; P. VAN ORSHOVEN, M. BOES en B. ALLEMEERSCH, Tussen gelijk hebben en gelijk krijgen. Gerechtelijk recht voor bachelors in Studie Juri, Leuven, Acco, 2012, 107, nr. 121. 141 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 537 NICOLAS VAN DAMME toch onderworpen blijft aan de objectieve rechtsregels die de titularis van de erfdienstbaarheid een subjectief recht verlenen. De rechterlijke macht blijft bijgevolg bevoegd voor zowel de burgerlijke rechten sensu stricto als de administratieve burgerlijke rechten. Enkel met betrekking tot het puur administratiefrechtelijke aspect, de herroeping van de erfdienstbaarheid, is de Raad van State in beginsel bevoegd. We merken echter doorheen de rechtspraak dat voornamelijk het burgerrechtelijk facet, de erkenning door de overheid van de erfdienstbaarheid in rechte wordt geëist. Volgende tabel kan meer duidelijkheid scheppen: Subjectieve rechten Burgerlijke rechten (art. 144 GW) Sensu stricto Administratieve Politieke rechten (art. 145 GW) Tabel nr. 2: Een andere indeling van burgerlijke rechten 4.3.3. De zesde staatshervorming als opening voor een vernieuwde rechtsmachtsverdeling a. De openingen gecrëeerd door het Institutioneel Akkoord voor de zesde Staatshervorming CIVIELRECHTELIJK KARAKTER VAN DE ERFDIENSTBAARHEID OP HET OPENBAAR DOMEIN - Naar huidig Belgisch recht kunnen we uit het voorgaande besluiten dat de erfdienstbaarheid op het openbaar domein in se burgerrechtelijk/civielrechtelijk van aard is, maar tegelijk ook een inherent administratiefrechtelijk aspect kent. Niets verzet zich hiertegen, buiten de vraag naar het praktische nut van dergelijke onderverdeling binnen de categorie van burgerlijke rechten. Op zich lijkt dit onderscheid voornamelijk academisch van belang voor een goed begrip van de erfdienstbaarheid op het openbaar domein, dat ons in staat stelt, waar nodig, de juiste nuances te leggen. Nu lijkt het er echter op dat dit onderscheid ook de lege ferenda aan belang zal winnen. Het Institutioneel Akkoord voor de zesde Staatshervorming van 11 oktober 2011 bepaalt immers dat “artikel 144 van de grondwet zal worden aangepast om er in te bekrachtigen dat de Raad van State en federale administratieve rechtbanken waarvoor dit relevant is zich ook over de privaatrechtelijke gevolgen van een vernietiging kunnen uitspreken”.147 Artikel 195 GW werd in die zin gewijzigd om artikel 144 GW te kunnen aanpassen, teneinde “te bepalen dat de Raad van State, en, in voorkomend geval, federale administratieve rechtscolleges zich kunnen uitspreken over de privaatrechtelijke gevolgen van hun beslissingen”.148 147 148 http://www.belgium.be/nl/nieuws/2011/news_institutioneel_akkoord.jsp. Wijz.Gw. 29 maart 2012, BS 6 april 2012. 538 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? MOGELIJKE BEVOEGDHEIDSUITBREIDING VAN DE RAAD VAN STATE - Op 26 november 2013 werd in de Senaat door de Commissie voor de institutionele aangelegenheden een nieuw, tweede lid van artikel 144 GW aangenomen dat als volgt luidt: “De wet kan echter, volgens de door haar bepaalde nadere regels, de Raad van State of de federale administratieve rechtscolleges machtigen om te beslissen over de burgerrechtelijke gevolgen van hun beslissingen”(eigen onderstreping).149 Inmiddels werd het ontwerp aangenomen in plenaire vergadering, door de Koning bekrachtigd en afgekondigd, en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 31 januari 2014.150 Met dit voorstel tot herziening van de Grondwet beoogt men, “de Raad van State te machtigen aan een partij een schadevergoeding tot herstel toe te kennen ten laste van een andere partij, rekening houdend met alle omstandigheden van openbaar en privaat belang”(eigen onderstreping en nadruk).151 Het leek er echter heel even op dat de woorden “burgerrechtelijke gevolgen” méér zouden beogen dan de bevoegdheid om louter “pecuniaire vergoedingen” toe te kennen.152 De hervorming van de Raad van State heeft namelijk ook een betere rechtsbescherming tot doel, “zodat er geen nieuwe burgerrechtelijke procedure meer nodig is” (vgl. supra).153 In de rechtsleer werd recent nog gewezen op het feit dat “de herstelmogelijkheden beperken tot een geldelijke vergoeding […] aan die doelstelling niet tegemoet [komt] en zou een stap terug betekenen ten opzichte van de rechtsbescherming die de gewone rechter vandaag kan bieden”.154 De woorden “burgerrechtelijke gevolgen” zouden in dat geval slaan op het volledig herstel van de schade veroorzaakt door het onrechtmatig overheidshandelen, hetgeen behoorlijk ver kan gaan.155 De Raad van State zou – volgens die stelling - met name dus ook andere maatregelen 149 Tekst aangenomen door de commissie voor de institutionele aangelegenheden van het voorstel tot herziening van artikel 144 van de Grondwet , Parl. St. Senaat, 2012-2013, nr. 5-2242/3. 150 Wet van 6 januari 2014 tot herziening van artikel 144 van de Grondwet, BS 31 januari 2014 (inwerkingtreding op dezelfde datum). 151 Voorstel tot herziening van artikel 144 van de Grondwet, Parl. St. Senaat, 2012-2013, nr. 52242/1, 2. 152 A.-S. VANDAELE, “Bezint eer ge begint: enkele bedenkingen bij de herziening van artikel 144 G.W.”, CDPK 2012, (263) 267, nr. 7. 153 Herziening van artikel 195 van de Grondwet, verslag namens de commissie voor institutionele aangelegenheden, Par.St. Senaat, 2011-2012, nr. 5-1532/3, 74; A.-S. VANDAELE, “Bezint eer ge begint: enkele bedenkingen bij de herziening van artikel 144 G.W.”, CDPK 2012, (263) 267, nr. 7. 154 A.-S. VANDAELE, “Bezint eer ge begint: enkele bedenkingen bij de herziening van artikel 144 G.W.”, CDPK 2012, (263) 267, nr. 7. 155 A.-S. VANDAELE, “Bezint eer ge begint: enkele bedenkingen bij de herziening van artikel 144 G.W.”, CDPK 2012, (263) 267, nr. 7. Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 539 NICOLAS VAN DAMME kunnen opleggen aan de overheid teneinde een volledig herstel van de schade te verzekeren, hetgeen de facto zou neerkomen op de toekenning van een injunctiebevoegdheid voor de Raad.156 MOGELIJKHEID VAN SCHADEVERGOEDING TOT HERSTEL VANAF 1 JULI 2014 Inmiddels157 is bovenstaande interpretatie voorbijgestreefd. Op 1 juli 2014 treedt immers een nieuw artikel 11bis van de gecoördineerde wetten op de Raad van State (hierna: RvS-wet) in werking.158 Het artikel is als volgt gestructureerd159: EERSTE LID – PRINCIPE, TOEPASSINGSVOORWAARDEN EN LIMIET - “Elke verzoekende of tussenkomende partij die de nietigverklaring van een akte, een reglement, of een stilzwijgend afwijzende beslissing vordert met toepassing van artikel 14, § 1 of § 3, kan aan de afdeling bestuursrechtspraak vragen om haar bij wijze van arrest een schadevergoeding tot herstel toe te kennen ten laste van de steller van de handeling indien zij een nadeel heeft geleden omwille van de onwettigheid van de akte, het reglement of de stilzwijgend afwijzende beslissing, met inachtneming van alle omstandigheden van openbaar en particulier belang.” (eigen nadruk en onderstreping) Net zoals er voor de bestuursaansprakelijkheid op grond van artikel 1382 BW een fout, schade en een oorzakelijk verband tussen beiden vereist is, vereist de toepassing van de schadevergoeding tot herstel van artikel 11bis RvS-wet (i) een onwettige handeling uitgaande van het bestuur, (ii) een (reeds berokkend, vaststaand en dadelijk) nadeel en (iii) een oorzakelijk verband 160 tussen de onwettigheid en de schade.161 Merk op dat door de onwettigheid als schadeverwekkende gebeurtenis in aanmerking te nemen niet per se een fout in hoofde van de overheid vereist is, A.-S. VANDAELE, “Bezint eer ge begint: enkele bedenkingen bij de herziening van artikel 144 G.W.”, CDPK 2012, (263) 267-268, nr. 7. 157 De wet van 6 januari 2014 tot hervorming van de bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van State voorziet tevens in de zgn. bestuurlijke lus, waardoor een vormgebrek in een overheidsbeslissing die aan het einde van het proces vastgesteld wordt, binnen de drie maand door die overheid kan worden hersteld (BS 31 januari 2014, inwerkingtreding 1 juli 2014). Een verdere bespreking gaat het bestek van dit werkstuk echter te buiten. 158 Artikel 6 van de wet van 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, BS 31 januari 2014. 159 Het onderstaande heeft niet de ambitie exhaustief te zijn, maar beoogt louter de kernelementen van het nieuw artikel 11bis in kaart te zetten. Voor het overige verwijzen wij graag naar de parlementaire voorbereidingen. 160 “Met andere woorden of dit nadeel wel degelijk rechtstreeks aan de onwettige handeling toe te schrijven is” (Adv.RvS 53.933/AV van 27 augustus 2013 bij het wetsvoorstel met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, Parl. St. Senaat 2012-2013, nr. 5-2233/2, 7). 161 Adv.RvS 53.933/AV van 27 augustus 2013 bij het wetsvoorstel met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, Parl. St. Senaat 2012-2013, nr. 5-2233/2, 6. 156 540 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? maar dat bepaalde gevallen kunnen aanleunen bij de hypothese van de foutloze aansprakelijkheid. In tegenstelling tot hetgeen geldt in de gemeenrechtelijke bepalingen inzake buitencontractuele aansprakelijkheid, is het uitgangspunt van artikel 11bis, zoals hoger aangekondigd, niet het herstel in natura162, maar wel de geldelijke vergoeding van de geleden schade. Terecht merkt de Raad van State in zijn advies op dat zich toch enigszins herstel in natura voordoet, wanneer een bepaalde handeling nietig wordt verklaard, aangezien zij ertoe leidt de onwettige handeling in de rechtsordening uit te wissen. 163 Tot slot moet de Raad van State rekening houden met “alle omstandigheden van openbaar en particulier belang”. Dit is volgens de wetgever gerechtvaardigd “door de noodzaak om een evenwicht te behouden tussen de partij die de nietigverklaring vordert en de verwerende partij, in die zin dat die laatste niet over de mogelijkheid beschikt om de volgens haar meest voordelige procedurele weg te kiezen, aangezien ze gebonden is door de keuze van de partij die de vergoeding vraagt”.164 Concreet betekent dit dat de Raad van State over een zeer ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt.165 TWEEDE EN DERDE LID – DE TERMIJNEN - “Het verzoek tot schadevergoeding wordt uiterlijk ingediend zestig dagen na de kennisgeving van het arrest waarbij de onwettigheid werd vastgesteld. Er wordt een uitspraak gedaan over het verzoek tot schadevergoeding binnen de twaalf maanden 166 na de kennisgeving van het arrest waarbij de onwettigheid werd vastgesteld. Bij toepassing van artikel 38, moet het verzoek tot schadevergoeding uiterlijk worden ingediend zestig dagen na de kennisgeving van het arrest waarbij de beroepsprocedure wordt afgesloten. Er wordt een uitspraak gedaan over het verzoek tot schadevergoeding binnen de twaalf maanden na de kennisgeving van het arrest waarbij de beroepsprocedure wordt afgesloten.” VIERDE EN VIJFDE LID - ELECTA UNA VIA NON DATUR RECURSUS AD ALTERAM – In de wet is het principe van una via electa ingeschreven, waardoor de burger een keuze moet maken tussen de Raad van State of de burgerlijke rechtbank. Hierbij zal de burger een afweging moeten maken tussen de mogelijkheid om voor de burgerlijke rechtbank een volledig herstel in natura met daarna 162 Cass. 26 juni 1980, Pas. 1980, I, 1342, concl. J. VELU, APT 1981, noot D. DÉOM. Adv.RvS 53.933/AV van 27 augustus 2013 bij het wetsvoorstel met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, Parl. St. Senaat 2012-2013, nr. 5-2233/2, 8. 164 Wetsvoorstel met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, Parl. St. Senaat 2012-2013, nr. 5-233/1, 6. 165 Wetsvoorstel met betrekking tot de Zesde Staatshervorming inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, Parl. St. Senaat 2012-2013, nr. 5-233/1, 6. 166 Het gaat hier om een termijn van orde. Hetzelfde geldt in het daaropvolgende lid. 163 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 541 NICOLAS VAN DAMME eventueel een hoger beroep en cassatie enerzijds, en een snelle, proceseconomische behandeling voor de Raad van State anderzijds: “De partij die het verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend, kan geen burgerlijke aansprakelijkheidsvordering meer instellen om het herstel van hetzelfde nadeel te bekomen. ” (vergelijk met supra).167 Elke partij die een burgerlijke aansprakelijkheidsvordering instelt of heeft ingesteld, kan aan de afdeling bestuursrechtspraak geen vergoeding voor hetzelfde nadeel meer vragen.” (eigen onderstreping) Uit een interview in de Juristenkrant van 29 januari 2014168 blijkt dat ROGER STEVENS, voorzitter van de Raad van State, alvast gewonnen is voor de bovenvermelde vergoedingsbevoegdheid, precies omwille van proceseconomische redenen. De vraag stelt zich vandaag echter nog steeds of een verdere uitbreiding van het administratief privaatrecht mogelijk is, of beter gewenst? We gaan er hieronder even dieper op in. b. Naar een afzonderlijk administratief privaatrecht? NAAR EEN FRANS MODEL? - De hierboven aangehaalde, voorziene mogelijkheid (artikel 144, 2e lid GW) om aanpassingen binnen het Belgisch (administratief) rechtsstelsel te brengen kan er mogelijks toe leiden dat steeds meer mensen die het slachtoffer worden van een al dan niet onrechtmatige herroepingen van hun recht van erfdienstbaarheid, zich gaan wenden tot de Raad van State, of potentieel de lege ferenda een andere administratieve rechter die tevens bevoegd zal zijn om zich uit te spreken over de burgerrechtelijke gevolgen van zijn beslissingen, eventueel opnieuw de lege ferenda. Op termijn dreigt zich volgens BOCKEN op die manier, naar Frans model, een afzonderlijk administratief privaatrecht te ontwikkelen, naast het gemeen recht.169 In dit toekomst-perspectief kan het begrip burgerrechtelijk administratief recht of administratief burgerlijk recht, zoals de erfdienstbaarheid op het openbaar domein, beter begrepen worden en eventueel een extra nuancering aanbrengen op de kritiek van BOCKEN op de geplande wijziging. Wij zijn immers de mening toegedaan dat de piste van een eventuele verdere uitbreiding van de mogelijkheid voorzien in artikel 144, 2e lid GW moet worden onderzocht. Zo werd in het verleden bij de hervormingswet van 15 september 2006 voorzien in de oprichting van de Raad voor Vreemdelingenbetwisting (met een eventuele cassatiemogelijkheid bij de Raad van State) die het mogelijk heeft 167 Voorstel tot herziening van artikel 144 van de Grondwet, Parl. St. Senaat, 2012-2013, nr. 52242/1, 2. 168 Juristenkrant 29 januari 2014, 8. 169 H. BOCKEN, “De kers op de taart? De herziening van artikel 144 van de Grondwet en de Raad van State”, TPR 2012-1, (7) 14-15, nr. 7. 542 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? gemaakt hulpmiddelen vrij te maken om de Raad van State te helpen de aanzienlijke achterstand weg te werken.170 Zonder al te concreet te willen of te kunnen zijn binnen het kader van deze bijdrage, zouden we het administratief burgerlijk recht een eigen plaats kunnen toekennen en onderwerpen aan de Raad van State en eventueel andere administratieve rechtscolleges, voor zowel de burgerrechtelijke gevolgen als de administratiefrechtelijke gevolgen. Het klassieke onderscheid tussen het objectief en het subjectief contentieux ter bepaling van de rechtsmacht van een rechtscollege is immers al te artificieel. Het volstaat zoals gezegd om het voorwerp van zijn vordering aan te passen aan het rechtscollege waarbij men de zaak aanhangig wilt maken. 171 De concrete uitwerking van dergelijk administratief privaatrecht zal echter door specialisten moeten gebeuren. Belangrijk is dat er thans de mogelijkheid voorhanden ligt om een heel aantal problemen en onzekerheden aan te pakken om zo de rechtsbescherming te verbeteren.172 Naast een herdefiniëring van de rechtsmachtverdeling en van de bevoegdheid van de Raad van State, zijn ook andere wijzigingen denkbaar in gelijkaardige context. NAAR EEN GECODIFICEERD EN GEÏNTEGREERD DOMEINGOEDERENRECHT ? Daarnaast lijkt het, gelet op de bijzonder ingewikkelde jurisprudentiële, doctrinale en punctueel decreetgevende173 oorsprong van het Belgische domeingoederenrecht en gelet op de huidige rechtsonzekerheid, opportuun in een codificatie te voorzien. In die context werd in de rechtsleer 174 reeds voorgesteld om in een codificatie te voorzien van de volgende punten: 170 Versl., wetsontwerp houdende hervoprming van de bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van State, Parl. St. Kamer 2013-2014, nr. 3233/004, 4. 171 A.-S. VANDAELE, “Bezint eer ge begint: enkele bedenkingen bij de herziening van artikel 144 G.W.”, CDPK 2012, (263) 266, nr. 4. 172 A.-S. VANDAELE, “Bezint eer ge begint: enkele bedenkingen bij de herziening van artikel 144 G.W.”, CDPK 2012, (263) 271, nr. 13. 173 Artikel 9, §3 van het Vlaams Havendecreet van 2 maart 1999, BS 8 april 1999 (zakelijke rechten); Artikel 10 van het Vlaams decreet 18 juli 2003 betreffende de Publiek-Private samenwerking, BS 19 september 2003; Artikel 8 lid 1 van het Vlaams decreet van 2 april 2004 betreffende de omzetting van de Dienst voor de Scheepvaart in het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap De Scheepvaart, BS 26 mei 2004 (huur of andere rechten, zoals erfpacht- en opstalrechten); Artikel 191 van het Vlaams Gemeentedecreet 15 juli 2005, BS 31 augustus 2005 (zakelijke rechten); Artikel 185 van het Vlaams Provinciedecreet 9 december 2005, BS 29 december 2005(zakelijke rechten); Artikelen 2 en 3 van het Waals decreet van 23 juni 1994 betreffende de oprichting en de uitbating van de onder het Waalse Gewest ressorterende luchthavens en vliegvelden, BS 15 juli 1994 (opstalrecht beperkt tot 50 jaar); Artikel 8, § 2, lid 1, en 8bis, § 1, lid 2, van het Waals decreet van 10 maart 1994 betreffende de oprichting van de "Société wallonne de financement complémentaire des infrastructures", BS 1 april 1994 (onroerend zakelijk recht); Artikel 2 § 1 Ordonnantie van 30 maart 1995 betreffende de concessie van de openbare dienst voor de heraanleg van de wijk Brussel-Zuid, BS 23 juni 1995 (zakelijke rechten). 174 D. LAGASSE, “La promotion immobilière et les exigences de la domanialité publique”, Jurim Pratique 2008/1, (41) 57, nr. 14. Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 543 NICOLAS VAN DAMME In de eerste plaats, het domeingoederenrecht in het algemeen, waarbij het eigendomsregime van overheidseigendom duidelijk zou worden omschreven, analoog met hetgeen de Franse Code général de la propriété des personnes publiques (CGPPP) heeft ingevoerd per ordonnantie van 21 april 2006175.176 Ook de mogelijkheid om zakelijke rechten en/of persoonlijke rechten te vestigen op het openbaar domein zou in zo’n codificatie moeten worden voorzien177; Vervolgens zou de wetgever het openbaar domein moeten kunnen onderwerpen aan hypotheken. Daarvoor is een wijziging van de huidige hypotheekwet vereist, die het thans onmogelijk maakt om goederen die buiten de handel178 zijn te hypothekeren.179 Hierdoor kan ook ons gradueel eigendomsbegrip verder ingevuld worden. Hier speelt tevens het idee van de valorisatie van het openbaar domein.180 175 Code général de la propriété des personnes publiques, (Ordonnantie nr. 2006-460 van 21 april 2006, inwerkingtreding 1 juli 2006), JORF 22april 2006. 176 Zie ook A. VANDEBURIE, Propriété et domanialité publiques en Belgique. Essais de systématisation et d’optimalisation du droit domanial belge in Administratieve rechtsbibliotheek. 12, Brussel, die Keure, 2013, 701p. 177 Volgens LAGASSE is dit reeds mogelijk. Hij stelt dat “[t]ous les droits privatifs, sans exception, tant les droits réels que les droits personnels, peuvent être concédés sur le domaine public, pour autant qu’ils soient aménagés en vue de respecter les principes de compatibilité et de précarité susmentionnés. N’est donc exclu de manière absolue que le transfert du droit de propriété luimême sur le bien du domaine public, que ce soit par vente, donation ou échange” (eigen onderstreping) (D. LAGASSE, “La promotion immobilière et les exigences de la domanialité publique”, Jurim Pratique 2008/1, (41) 45, nr. 6; P.-Y. ERNEUX, “La “propriété en volumes” en droit belge – approche notariale”, in Séminaire sur la propriété en volumes organisé par la IFE le 26 novembre 2013 (ed.), Décryptage de différents cas concrets, Brussel, IFE, 2013, 8, nr. 12). 178 In België zijn openbare domeingoederen slechts buiten de handel voor zover dit noodzakelijk is voor het vervullen van hun bestemming Cass. 6 december 1957, Arr. Cass. 1958, 210; Cass. 11 september 1964, RW 1965-66, 494; Cass. 27 september 1990, Arr.Cass. 1990-91, 84; Bull. 1991, 78; JT 1991, 634; Pas. 1991, I, 78; RW 1990-91, 852; Rev.not.b. 1991, 49 ; algemeen Cass. 18 mei 2007, Arr.Cass. 2007, 1045; http://www.cass.be ; JLMB 2007, 1726; NJW 2007, 652; Pas. 2007, 934; DPK 2008, 219 ; RCJB 2012, 466 ; Rev.not.b. 2007, 631 ; RW 2007-08, 736 ; TBBR 2008, 550; TBO 2008, 9 ; TBP 2008, 495; T.Not. 2009, 32; T.Gem. 2008, 71; A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, Mechelen, Kluwer, 2006, 290, nr. 276; D. D’HOOGHE, “Overeenkomsten met de overheid”, in M. STORME, Y. MERCHIERS en J. HERBOTS (eds.), De overeenkomst vandaag en morgen, Antwerpen, Kluwer, 1990, (127) 147. 179 Zie artikel 45 Hypotheekwet. 180 Cass. 18 mei 2007, Arr.Cass. 2007, 1045; http://www.cass.be ; JLMB 2007, 1726; NJW 2007, 652; Pas. 2007, 934; DPK 2008, 219 ; RCJB 2012, 466 ; Rev.not.b. 2007, 631 ; RW 2007-08, 736 ; TBBR 2008, 550; TBO 2008, 9 ; TBP 2008, 495; T.Not. 2009, 32; T.Gem. 2008, 71; J. MORANDDEVILLER, Droit administratif des biens, Parijs, Montchrestien, 2012, 291-292; Y. GAUDEMET, Droit administratif des biens in Traité de droit administratif 2, Parijs, L. G. D. J., 2011, 293, nr. 497 ; V. SAGAERT, “Het openbaar domein: van dijkbreuk tot doorbraak” in D. D’HOOGHE, K. DEKETELAERE en A. DRAYE (eds.), Liber Amicorum Marc Boes, Brugge, die Keure, 2011, (433) 434, nr. 2-3; S. VAN GARSSE, “Ondergrondse constructies en openbaar domein in het Belgische recht” in C. ADRIAANSENS en V. SAGAERT (eds.), Ondergrondse constructies in het Belgische en Nederlandse recht, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2007, (135) 139; P. JUEN, “La compatibilité du principe d’inaliénabilité avec la constitution de droits réels”, RDI 2000, 121. 544 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 ERFDIENSTBAARHEDEN OP HET OPENBAAR DOMEIN IN HET LICHT VAN DE ZESDE STAATSHERVORMING: DAN TOCH NAAR EEN ADMINISTRATIEF ZAKELIJK RECHT? Daarnaast moet er eveneens een nieuw publiciteitsmechanisme worden voorzien voor de zakelijke rechten op het openbaar domein, opnieuw ter bevordering van de rechtszekerheid. 181 Tot slot kan uiteraard ook het statuut van de Raad van State verder worden aangepast. Zo lijkt het ons, in tegenstelling tot BOCKEN, inderdaad opportuun om minstens de mogelijkheden te onderzoeken van een afzonderlijk administratief privaatrecht. Hiervoor zullen weliswaar ingrijpende wijzigingen moeten gebeuren. Zo moet bij een uitbreiding van de rechtsmacht van de Raad van State en de andere federale administratieve rechtscolleges volgens VANDAELE ook in overweging worden genomen wat de nieuwe verhouding tussen de administratieve en gewone rechtscolleges moet worden, en wat er gebeurt met de rechtsmacht van de gewone rechter ter zake182: geeft men aan die administratieve rechtscolleges en Raad van State een exclusieve rechtsmacht? Of lijkt het opportuun om het una via electa-principe in stand te houden? Verschillende pistes zijn denkbaar en het loont de moeite deze te onderzoeken waarbij zal moeten gestreefd worden naar de optimalisatie van de doeltreffendheid van de organisatie van het gerecht 183, door bijvoorbeeld de werklast van de gewone hoven en rechtbanken voor administratieve burgerlijke aangelegenheden toe te kennen aan een administratieve rechtsmacht, waarbij veel inspiratie kan gehaald worden uit het Frans model. D. LAGASSE, “La promotion immobilière et les exigences de la domanialité publique”, Jurim Pratique 2008/1, (41) 57, nr. 14. 182 A.-S. VANDAELE, “Bezint eer ge begint: enkele bedenkingen bij de herziening van artikel 144 G.W.”, CDPK 2012, (263) 271, nr. 13. 183 Verklaring tot herziening van de Grondwet, BS 7 mei 2010. 181 Jura Falconis, Jg. 50, 2013-2014, nummer 2 545