Hoofdstuk 2 Basisinzichten

advertisement
Hoofdstuk 2 Basisinzichten
Opgave 1
NBP fk 990
S = 120
Gezinnen
Bg = 50
C = 820
NBPov = 90
Overheid
Indir. Bel. = 70
NBPb = 900
Cov = 50
Iov = 10
Bedrijven
I = 110
X = 910
M = 930
Buitenland
B
NBPfk
Bg
C
S
NBPov
NBPb
Ind. Bel.
Cov
Iov
I
M
X
= Indir. Bel. + Bg
= netto toegevoegde waarde tegen factorkosten
= belastingen van gezinnen
= gezinsconsumptie
= besparingen
= netto binnenlands product afkomstig van de overheid
= netto binnenlands product afkomstig van bedrijven
= indirecte belastingen minus kostprijsverlagende belastingen
= materiële overheidsconsumptie
= netto overheidsinvesteringen
= netto investeringen bedrijven
= import
= export
De afschrijvingen van de bedrijven zijn gelijk aan 75
De afschrijvingen van de overheid bedragen 15
1
1. Bereken het bbp (= bruto binnenlands product) tegen marktprijzen
2. Geef aan hoe de besparingen over de verschillende sectoren zijn verdeeld. Toon
de berekening.
3. Een daling van de afzet betekent in eerste instantie een toename van de
investeringen. Verklaar
4. Geef aan hoe groot de overheidsproductie is.
5. De invoer overtreft de uitvoer. Leg uit dat dit het gevolg kan zijn van een
hoogconjunctuur
6. In bovengenoemde kringloop gaat het om finale producten. Naast finale
producten bestaan er echter ook intermediaire producten.
- Wat is het verschil tussen deze twee soorten producten?
- Leg dat afhankelijk van de bestemming een product een intermediair dan wel
een finaal product is
7. Hoe beoordeelt u de macro economische situatie van dit land? Behandel daartoe
het tekort/overschot van elke sector.
8. Een belastingverhoging is vanuit de vraagkant bezien geen last voor de
economie. Vanuit de aanbodkant gezien juist wel. Leg uit waarom (beiden)
9. Een bezuiniging kan langs monetaire weg een gunstige invloed hebben op de
werkgelegenheid. Verklaar.
10. Leg uit dat statisch beschouwd lastenverlichting niet leidt tot een macro
economische koopkrachtstijging
2
Opgave 2
Tabel Kerngegevens, jaar 1 t/m 4
Internationaal
Relevante wereldhandel
Prijspeil goedereninvoer
Relevante wereldhandelsprijs
Olieprijs (Brent, niveau, dollars per vat)
Arbeidskosten p.e.p verwerkende industrie
concurrerende landen (in guldens)
Lonen en prijzen
Contractloon marktsector
Loonsom per werknemer marktsector
Arbeidskosten verwerkende industrie
(excl. olieindustrie)
Prijspeil goederenuitvoer (excl. energie)
Consumentenprijsindex
Volume bestedingen en productie
Particuliere consumptie
Bruto-investeringen bedrijven (excl. woningen)
Investeringen in woningen
Goederenuitvoer
Goedereninvoer
Productie bedrijven (excl. energie)
Bruto binnenlands product
Arbeidsmarkt
Werkgelegenheid in arbeidsjaren
Werkgelegenheid in personen
(meer dan 12 uur per week)
Arbeidsaanbod in personen
1
2
3
4
3,9
1,0
2,7
20,7
9,4
2,6
6,4
19,2
7,2
-2,0
-1,5
12,9
2,0
-0,25
-1,0
16,0
2,8
4,4
0,0
4,0
1,7
1,4
2,2
2,5
3,0
2,3
2,50
3,50
0,5
-1,0
2,0
-3,0
2,1
2,2
0,3
-0,2
2,0
3,0
-1,25
2,0
2,6
8,4
6,5
10,0
9,3
3,3
3,8
4,1
8,6
-0,9
6,9
8,0
3,1
3,7
4,25
2,0
0,75
4,0
4,75
2,75
2,75
4,0
6,4
4,1
4,1
4,5
3,0
3,0
2,5
2,8
2,7
2,25
2,8
2,1
3,1
2,1
2,9
1,4
2,50
1,50
Diversen
Koopkracht modale werknemer (excl. incidenteel)
0,6
Nominaal beschikbaar gezinsinkomen
4,7
Arbeidsproductiviteit marktsector
-0,3
(excl. delfstoffenwinning, factorkosten)
Reële arbeidskosten (idem)
0,8
Arbeidsinkomensquote (idem, niveau, %)
82,8
Besparingen van gezinnen (%BBP)
7,9
bedrijven(%BBP)
18,6
overheid (%BBP)
0,1
Lange rente (%)
Korte rente (%)
6,2
3,0
-0,2
4,9
1,0
1,5
3,9
0,9
-0,25
4,0
0,75
-0,2
81,5
8,0
19,8
0,8
0,2
81,0
6,9
19,2
1,8
3,0
82,9
5,75
18,75
2,50
5,6
3,3
4,6
3,5
4, 5
2,75
Bron: CPB, MEV
1. Wat verstaan we onder de conjunctuur?
2. Leg uit dat elke conjunctuurfase kiemen bevat voor de volgende conjunctuurfase.
3. De investeringsgroei valt in jaar 4 fors terug. Welke oorzaken voor deze daling
valt af te leiden uit de tabel? Noem en behandel minimaal
4. De particuliere consumptie stijgt nog steeds meer dan het nationaal inkomen. Hoe
wordt deze extra groei gefinancierd?
5. Wat kun je zeggen over de ontwikkeling van het Nederlands wereldmarktaandeel
3
6. Geef m.b.v. de tabel mogelijke oorzaken aan voor de verandering in het
wereldmarktaandeel.
1. Definieer het begrip conjunctuur.
2. Leg uit dat elke conjunctuurfase kiemen bevat voor de volgende
conjunctuurfase.
3. De investeringsgroei valt in jaar 4 fors terug. Welke oorzaken voor deze daling
valt af te leiden uit de tabel? Noem en behandel minimaal
4. De particuliere consumptie stijgt nog steeds meer dan het nationaal inkomen.
Hoe wordt deze extra groei gefinancierd?
5. Wat kun je zeggen over de ontwikkeling van het Nederlands
wereldmarktaandeel
6. Geef m.b.v. de tabel mogelijke oorzaken aan voor de verandering in het
wereldmarktaandeel.
Opgave 3
Uit: De sector met de meeste concurrentiedruk van Nederland. EIM december 2005
In 2005 is voor het eerst op grote schaal data verzameld bij ruim 4500 bedrijven. Er
zijn gegevens beschikbaar voor MKB-bedrijven (maximaal 100 werknemers) uit 58
sectoren. Per sector is een score berekend die kan lopen van 0 tot 100, waarbij een
hoge score betekent dat er veel concurrentiedruk binnen de sector wordt
waargenomen. In tabel 1 is de ranglijst weergegeven. De kolom met 'PCI-score
totaal' geeft de concurrentiedruk binnen een sector weer. In de laatste kolom van de
tabel staat de 'PCI-score interne rivaliteit' weergegeven, één van de zes krachten 1
die de totaalscore bepaald. Er is voor gekozen deze score separaat weer te geven
omdat deze score voor bedrijven het meest zichtbaar is. Bij deze score gaat het om
de directe rivaliteit tussen bedrijven om een individuele afnemer.
tabel 1 Ranglijst van perceptie concurrentie index van MKB-sectoren, 2005
Rang Sector
1
56
goederenvervoer over land
kunsten
PCI-score
Totaal
57,5
42,4
PCI-score
Interne rivaliteit
57,7
41,7
1.
2.
3.
4.
Verklaar het verschil in concurrentiedruk
Leg uit dat er tussen de 6 krachten samenhang bestaat.
Leg uit dat schaalvoordelen de interne concurrentiedruk verlicht.
Schaalvoordelen worden beïnvloed door het verloop van de variabele
kostencurve
5. Wat is het verband tussen marginale kosten en de intensiteit van interne
concurrentie.
1
De zes krachten die in het rapport worden genoemd zijn: interne
rivaliteit, dreiging van toetreders, dreiging van substituten, macht van afnemers, macht
van leveranciers en institutionele omgeving (zoals bijvoorbeeld de Nederlandse
Mededingingsautoriteit)
4
5
Download