De eerste lijdensweek komt er aan Als predikant heb je extra voorrechten, omdat je mag studeren in het heilig Woord van onze grote God. Als predikant ben je vrijgesteld door de gemeente om voor eigen inkomen te zorgen. Daarom is er tijd, en maak je graag tijd, om wekelijks in het Woord van God te graven. Nu de eerste lijdenszondag er weer aankomt, is het goed om als reformatorische gezindte ons opnieuw te verdiepen in het hart van het evangelie: het onuitsprekelijke en plaatsvervangende lijden van onze dierbare Borg en Zaligmaker Jezus Christus. Ik herinner me nog goed de eerste keer in Genemuiden, het was 1982, dat ik de zeven lijdensweken door moest preken. Als kandidaat had ik het in 1980 en in 1981 ook wel gedaan, maar dat was terwijl ik van zondag tot zondag in andere plaatsen zou voorgaan. Nu moest ik in mijn eigen gemeente deze zeven zondagen het Woord bedienen. Ik was van plan over Jesaja 53 te preken. Als voorbereiding op de eerste lijdenszondag dacht ik te preken over het eerste, inleidende, vers van dit hoofdstuk waar Jesaja klaagt: “Wie heeft onze prediking geloofd en aan wie is de arm des Heeren geopenbaard?” Ik herinner me in die week tijdens de voorbereiding op de prediking van dat eerste vers, dat ik een bezoek bracht bij een echtpaar aan de Westerkaai. Opnieuw deed ik daar de ervaring op hoe hardnekkig het ongeloof is. En wat heb ik deze ervaring na die keer nog vele, vele malen gedaan … Wat ik ook zei en hoe ik ook argumenteerde of redeneerde, ik praatte hen geen geloof aan. Ik werd boos en verdrietig. En ik was van plan om die komende zondag in de preek over dat eerste vers van Jesaja 53 de gemeente goed de wacht aan te zeggen: “Waarom geloven jullie toch niet dat heerlijk evangelie van Jezus Christus? Het is vreselijk!” Maar voordat het zondag werd, werd ik de grote schuldige van dat ongeloof. Zowel in mijn eigen hart, als in het hart van mijn gemeenteleden … Ik kon ze niet meer ongenadig bestraffen. Mijn hart was gebroken. Na 25 jaren werd in mijn hart opnieuw de begeerte geboren om dit prachtige, onuitsprekelijk heerlijke, onzegbaar rijke hoofdstuk van Jesaja over het lijden van onze dierbare Borg en Zaligmaker door te preken. Opnieuw zal het komende zondag gaan over vers 1. In de voorbereiding zag ik echter nieuwe dingen. Dat is het voorrecht van hernieuwde studie. Omdat ik nooit iets voor mijn preken opschreef en ook geen aantekeningen heb bewaard, moet en mag ik elke preek, al is het over een tekst waarover ik al eerder of zelfs meermalen heb gepreekt, toch opnieuw voorbereiden. Bij de studie van vers 1 van Jesaja 53, werd ik terug geleid naar hoofdstuk 52, de verzen 13, 14 en 15. Hier lezen we dat mensen die het evangelie van de vernederde Zaligmaker niet hebben gehoord, toch geloven. Ja, zelfs blijkt dat het er velen zullen zijn. Dit wordt opnieuw in de verzen 11 en 12 van hoofdstuk 53 duidelijk. Ik kan niet zeggen hoe grote troost daar voor mij uit voortvloeide! Bij de overdenking van de vraag: “Wie heeft onze prediking geloofd?”, mag het antwoord zijn: velen, namelijk aan wie Christus, de Arm des Heeren, Zich heeft geopenbaard, aan wie God het heeft gegeven te geloven. Het is niet verboden te smeken: o Arm des Heeren, openbaar U ook aan mij! De lezers zullen het mij wel niet kwalijk nemen aan het einde van dit stukje de vraag te zien: geloof jij de prediking van de lijdende Knecht des Heeren?