Hoofdstuk 9 Vectorruimten 9.1 Scalairen In de lineaire algebra tot nu toe, hebben we steeds met reële getallen als coëfficienten gewerkt. Niets houdt ons tegen om ook matrices, lineaire vergelijkingen en determinanten in andere getalsystemen te bekijken. Bijvoorbeeld de complexe getallen, die we met C aangeven. Alle stellingen en beschouwingen die we tot nu toe gedaan hebben gaan onverminderd op voor de complexe getallen. We kunnen in al onze stellingen R door C vervangen. Maar in plaats van R kunnen we ook Q nemen. Merk op dat alle tot nu toe behandelde voorbeelden in dit diktaat zelfs voorbeelden met coëfficienten in Q zijn! De verzamelingen R, C, Q hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat het getalsystemen zijn waarin we kunnen optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen (behalve door nul) met de gebruikelijke eigenschappen. Dergelijke getalsystemen heten lichamen. In het tweede jaars college Algebra wordt dieper ingegaan op het wiskundige begrip lichaam. Hier volstaan we slechts met een aantal voorbeelden. Er bestaan ook eindige lichamen. We noemen er één van, namelijk F2 , het lichaam bestaande uit de elementen 0, 1 en met de optel- en vermenigvuldigingsregels 0 + 0 = 0, 0 + 1 = 1, 1 + 1 = 0, 0 × 0 = 0, 1 × 0 = 0, 1 × 1 = 1. Eigenlijk is rekenen in F2 hetzelfde als met de gehele getallen modulo 2 rekenen. Ook in F2 kunnen we lineaire vergelijkingen oplossen. Hier is een voorbeeld. x1 x1 x1 + x2 De uitgebreide coëfficientenmatrix 1 1 1 + x3 + x3 + x4 + x4 + x4 ziet er uit als ¯ 0 1 1 ¯¯ 1 1 1 1 ¯¯ 0 0 0 1¯ 1 100 = 1 = 0 = 1 9.2. AXIOMA’S 101 Standaard Gauss-eliminatie geeft ¯ 1 0 1 1 ¯¯ 1 0 1 0 0¯ 1 ¯ 0 0 1 0¯ 0 en de oplossing luidt x3 = 0 − x4 , x2 = 1 − x4 , x1 = 1 − x3 − x4 = 1 + x4 − x4 = 1, x4 ∈ F2 en omdat −1 = 1 in F2 , x3 = x4 , x2 = 1 + x4 , x1 = 1, x4 ∈ F2 . Merk op, dat Z, de gehele getallen, geen lichaam vormen. Het quotient van twee gehele getallen hoeft namelijk niet geheel te zijn. Als gevolg daarvan gaan niet alle stellingen uit die we behandeld hebben, voor Z op. Bijvoorbeeld, als een n × n-matrix determinant 6= 0 heeft, dan is er een inverse matrix. Dit gaat echter niet toelaten. De matrix µ ¶ µ ¶ op als we alleen matrices met gehele coëfficienten 1 −1 3 1 en deze heeft geen heeft determinant 2 6= 0. De inverse is 12 −1 3 1 1 gehele coëfficienten. De verzamelingen R, C, Q, F2 zullen we in de lineaire algebra lichamen van scalairen noemen. 9.2 Axioma’s In de voorgaande hoofdstukken hebben we het voornamelijk over Rn gehad. Indien we andere scalairenlichamen toelaten, zouden we ook andere vectorruimten kunnen toelaten zoals Cn , Qn , F2n , . . .. In het algemeen kunnen we F n als vectorruimte over het scalairenlichaam F zien. Matrixvermenigvuldiging en oplossing van lineaire vergelijkingen kunnen we nog steeds uitvoeren als we met een willekeurig lichaam F werken. Ook gaan onze stellingen over rang en dimensie onverminderd door. We maken nu een abstractiestap door het algemene begrip vectorruimte in te voeren. We beginnen met een lichaam F dat het lichaam van scalairen zal heten. Zoals gezegd, voorbeelden zijn F = R, C, Q, F2 , etc. Een vectorruimte over F is een niet-lege verzameling V met daarin een optelling x, y ∈ V 7→ x + y en een scalaire vermenigvuldiging λ ∈ F, x ∈ V 7→ λx die voldoet aan de volgende eigenschappen. 1. Voor alle x, y ∈ V geldt x + y = y + x. 2. Voor alle x, y, z ∈ V geldt (x + y) + z = x + (y + z). 102 HOOFDSTUK 9. VECTORRUIMTEN 3. Bij elke x, y ∈ V is er een uniek bepaalde z ∈ V zó dat x + z = y. 4. Voor alle λ, µ ∈ F en x ∈ V geldt λ(µx) = (λµ)x. 5. Voor alle λ ∈ F en alle x, y ∈ V geldt λ(x + y) = λx + λy. 6. Voor alle λ, µ ∈ F en alle x ∈ V geldt (λ + µ)x = λx + µx 7. Voor alle x ∈ V geldt 1 · x = x. De elementen van V noemen we vectoren. Allereerst een aantal belangrijke opmerkingen. 1. We noemen de oplossing z in eigenschap (3) het verschil van de vectoren y en x. Notatie: y − x. 2. Er is een uniek bepaald element 0 ∈ V zó dat x + 0 = x voor alle x ∈ V . Om dit te zien kiezen we v ∈ V (dat kan, V is immers niet leeg) en nemen 0 = v − v. Dus v + 0 = v. Zij nu x willekeurig en tel aan beide zijden x − v op. We vinden (x − v) + v + 0 = (x − v) + v. Per definitie geldt dat (x − v) + v = x. Onze gelijkheid gaat dus over in x + 0 = x. Het element 0 heeft dus de gewenste eigenschap en is bovendien uniek vastgelegd. 3. Voor elke x ∈ V geldt 0 · x = 0. Dit zien we uit het feit dat x + 0 · x = (1 + 0)x = 1 · x = x. Aangezien 0 de unieke vector is met de eigenschap dat x + 0 = x concluderen we dat 0 · x = 0. 4. Voor elke x, y ∈ V geldt y − x = y + (−1) · x. Stel z = y + (−1) · x. Dan geldt x + z = x + y + (−1) · x = y + (1 − 1)x = y + 0 · x = y. Hieruit zien we dat ook z = y − x. Voortaan noteren we 0 − x als −x. In het bijzonder geldt −x = (−1) · x. Hier zijn een aantal voorbeelden van vectorruimten. Het symbool F staat voor een scalairenlichaam. Denk met name aan F = R, C, Q, F2 . Ga van elk van de voorbeelden na dat ze inderdaad een vectorruimte vormen en geef ook de nulvector aan. 1. De intuı̈tieve vectoren uit onze inleiding. 2. De verzamelingen F n , F ∞ , F0∞ over F . Hierin bedoelen we F n de verzameling van oneindige rijen elementen uit F , en met F0n de deelverzameling van F n bestaande uit rijen waarvan de elementen vanaf zekere index nul zijn. Optelling en scalaire vermenigvuldiging zijn de coördinaatsgewijze. 3. De verzameling van m × n-matrices met elementen uit F en gebruikelijke optelling en scalaire vermenigvuldiging vormen een vectorruimte over F . 9.2. AXIOMA’S 103 4. De verzameling van polynomen {ak X k + ak−1 X k−1 + · · · + a1 X + a0 | ai ∈ F } met de voor de hand liggende optelling en scalaire vermenigvuldiging. Notatie: F [X] 5. Zij I ⊂ R een interval. De verzameling van continue functies f : I → R vormen een vectorruimte over R als we optelling en scalaire vermenigvuldiging als volgt kiezen: (f + g)(x) = f (x) + g(x) (λf )(x) = λf (x). Notatie: C 0 (I). 6. In plaats van bovenstaand voorbeeld kunnen we natuurlijk ook de verzameling van continu differentieerbare functies, (C 1 (I)) oneindig vaak differentieerbare functies (C ∞ (I)), of willekeurige functies nemen. 7. De complexe getallen vormen een vectorruimte over R als we gebruikelijke optelling en scalaire vermenigvuldiging nemen. 8. De reële getallen vormen een vectorruimte over Q als we gebruikelijke optelling en scalaire vermenigvuldiging nemen. 9. Algemener, als we twee lichamen K, L hebben met K ⊂ L en optelling en vermenigvuldiging in K komen van die van L, dan is L een vectorruimte over K. Zij V een vectorruimte over F en W ⊂ V een deelverzameling. We noemen W een (lineaire) deelruimte van V als de volgende eigenschappen gelden: 1. 0 ∈ W . 2. Als x, y ∈ W dan x + y ∈ W . 3. Als λ ∈ F en x ∈ W dan λx ∈ W Stelling 9.2.1 Een lineaire deelruimte W van een vectorruimte V is zelf ook een vectorruimte als we de optelling en scalaire vermenigvuldiging uit V nemen. Bewijs: Zij W een deelruimte van V . Uit de definitie van deelruimte volgt dat we in W een optelling en scalaire vermenigvuldiging van vectoren hebben. Omdat deze optelling en vermenigvuldiging aan de axioma’s voor de ruimte V voldoen, voldoen ze zeker ook als we ons beperken tot de vectoren in W . Daarmee is W zelf ook een vectorruimte. 2 2 Voorbeelden van deelruimten. 104 HOOFDSTUK 9. VECTORRUIMTEN 1. V = Rn en W is oplossingsvezameling van een stelsel homogene lineaire vergelijkingen Ax = 0 met x ∈ Rn . 2. Zij I ⊂ R een interval en V = C 0 (I). Dan zijn C 1 (I) en C ∞ (I) voorbeelden van lineaire deelruimten. 3. Zij V = F [X]. Dan zijn de volgende deelverzamelingen ook deelruimten (a) Kies n ∈ N. De polynomen met graad ≤ n. Notatie: F [X]n . (b) De verzameling p(X) ∈ F [X] met p(1) = 0. Of algemener, kies a ∈ F en neem als W de verzameling polynomen met p(a) = 0. 4. V = R∞ . Ga na dat de volgende deelverzamelingen lineaire deelruimten zijn: ∞ (a) R∞ met xn = 0 als n groot 0 : de verzameling van alle (x1 , x2 , . . .) ∈ R genoeg is. (b) l∞ : de verzameling (x1 , x2 , . . .) ∈ R∞ zó dat limn→∞ xn = 0. (c) l2 : de verzameling (x1 , x2 , . . .) ∈ R∞ zó dat x21 + x22 + x23 + · · · een convergente reeks is. Ga tevens na dat we in dit voorbeeld de inclusies 2 ∞ R∞ ⊂ R∞ 0 ⊂ l ⊂ l hebben. 5. Gegeven een vectorruimte V over F en een eindige verzameling vectoren v1 , . . . , vn . Het opspansel van deze vectoren gegeven door Span(v1 , . . . , vn ) = {λ1 v1 + · · · + λn vn |λ1 , . . . , λn ∈ F } is een lineaire deelruimte van V . 6. Gegeven een vectorruimte V over F en een willekeurige deelverzameling S ⊂ V . De verzameling van alle (eindige) lineaire combinaties van elementen uit S noemen we het opspansel van S. Notatie: Span(S). Merk op dat Span(S) ook een lineaire deelruimte van V is. Verder geldt voor elke deelruimte W ⊂ V met de eigenschap S ⊂ W , dat alle lineaire combinaties van elementen uit S ook in W bevat moeten zijn. Met andere woorden, Span(S) ⊂ W . Op deze manier kunnen we Span(S) zien als de kleinste deelruimte die een gegeven verzameling S omvat. 9.3. AFHANKELIJKHEID 9.3 105 Afhankelijkheid Ook in onze abstracte vertorruimten hanteren we het begrip (on)afhankelijkheid. Stel we hebben een vectorruimte V over het lichaam F en zij v1 , v2 , . . . , vr een r-tal vectoren in V . Een lineaire combinatie van v1 , v2 , . . . , vr is een vector van de vorm λ1 v1 + λ2 v2 + · · · + λr vr waarin λ1 , . . . , λr ∈ F . Onder een (lineaire) relatie tussen v1 , v2 , . . . , vr verstaan we een lineaire combinatie die de nulvector oplevert. Definitie 9.3.1 Zij V een vectorruimte over het lichaam F . Een r-tal vectoren v1 , v2 , . . . , vr ∈ V noemen we (lineair) onafhankelijk als de enige relatie λ1 v1 + λ2 v2 + · · · + λr vr = 0 met λ1 , λ2 , . . . , λr ∈ F de triviale is, dat wil zeggen λ1 = λ2 = · · · = λr = 0. We noemen de vectoren (lineair) afhankelijk als er een niet-triviale relatie bestaat. We kunnen ook lineaire onafhankelijkheid voor willekeurige verzamelingen definiëren (dus ook oneindige verzamelingen). Definitie 9.3.2 Zij V een vectorruimte over het lichaam F . Een deelverzameling S ⊂ V heet (lineair) onafhankelijk als elke eindige deelverzameling van S onafhankelijk is. Met dit begrip onafhankelijkheid kunnen we ook het begrip basis van een vectorruimte invoeren. Definitie 9.3.3 Zij V een vectorruimte over het lichaam F . Een deelverzameling S van V heet een basis van V als 1. S onafhankelijk is 2. Elke vector in V lineaire combinatie van een eindig aantal vectoren uit S is. Als een vectorruimte V een eindige basis heeft, bestaande uit n vectoren, dan noemen we n de dimensie van V . Het bewijs dat de dimensie onafhankelijk van de basiskeuze, gaat op dezelfde manier als in Stelling 5.2.2. De dimensie van de triviale vectorruimte, dat wil zeggen de vectorruimte die alleen uit de nulvector bestaat, definiëren we als nul. Bij abstracte vectorruimten kan het gebeuren dat er helemaal geen eindige basis bestaat. In dat geval bevat de vectorruimte een oneindige onafhankelijke deelverzamneling en we zeggen dat de dimensie van V oneindig is. In dergelijke gevallen 106 HOOFDSTUK 9. VECTORRUIMTEN kan het gebeuren dat we een oneindige basis kunnen aanwijzen, maar veel vaker gebeurt het dat er helemaal geen basis aangegeven kan worden. Twee mooie voorbeelden worden gegeven door R∞ bestaande uit de oneindige rijen reële getallen, en R∞ 0 , bestaande uit de oneindige rijen reële getallen die vanaf zeker moment nul zijn. De vectoren (1, 0, 0, 0, . . .) (0, 1, 0, 0, . . .) (0, 0, 1, 0, . . .) ... vormen een basis van R∞ 0 . Ga zelf na dat dit zo is. Begrijp je ook waarom bovenstaand stelsel geen basis van R∞ is? Definitie 9.3.4 Zij V een vectorruimte en S ⊂ V een deelverzameling. De rang van S wordt gedefinieerd als de dimensie van het opspansel van S. Notatie rang(S). Hier volgen een aantal voorbeelden van (on)afhankelijke verzamelingen en eventuele bases van vectorruimten. Voorbeeld 9.3.5. Beschouw de vectorruimte over R bestaande uit de reëelwaardige continue functies op ]0, 1[. We geven deze aan met C 0 (]0, 1[). De rol van de nulvector in deze ruimte wordt gespeeld door de constante functie 0. Als voorbeeld laten we zien dat 1/x, 1/x2 , 1/(1 − x) onafhankelijk zijn. Stel namelijk 1 1 1 a +b 2 +c ≡0 x x 1−x voor zekere a, b, c ∈ R. Met het ≡-teken geven we hier nog een keer extra aan dat het om een gelijkheid van functies gaat. Dat wil zeggen dat de gelijkheid geldt voor alle keuzen van x. Om onafhankelijkheid aan te tonen kunnen we een aantal waarden van x kiezen. Neem bijvoorbeeld achtereenvolgens x = 1/3, 1/2, 2/3. We vinden dan, 3a + 9b + 3c/2 = 0 2a + 4b + 2c = 0 3a/2 + 9b/4 + 3c = 0 Oplossing van dit stelsel leert dat a = b = c = 0. Met andere woorden, alleen de triviale relatie geldt, en de functies zijn onafhankelijk. ∗∗∗ Voorbeeld 9.3.6. De ruimte C(R) van continue functies op R. De nulvector in deze ruimte is de triviale functie 0. Beschouw de functies f0 , f1 , f2 , . . . gegeven 9.3. AFHANKELIJKHEID 107 door fm (x) = emx . Wij beweren dat de functies f0 , f1 , . . . , fn onafhankelijk zijn voor elke gehele n. Stel dat er a0 , a1 , . . . , an ∈ R bestaan, zó dat an fn + an−1 fn−1 + · · · + a1 f1 + a0 f0 = 0 Anders gezegd, an enx + an−1 e(n−1)x + · · · + a1 ex + a0 is identiek gelijk nul voor alle keuzen van x. Anders geschreven, P (ex ) = 0 voor alle x, waarin P (X) = an X n + an−1 X n−1 + · · · + a1 X + a0 . Anders gezegd, het polynoom P (X) heeft oneindig veel verschillende nulpunten. Als P (X) een niet-triviaal polynoom zou zijn, dan kunnen er hooguit n nulpunten zijn. We moeten dus concluderen dat P (X) het triviale polynoom is. Met andere woorden, an = an−1 = · · · = a1 = a0 = 0. In het bijzonder zien we dat het opspansel van f0 , f1 , f2 , . . . in C(R) een oneindigdimensionale deelruimte van C(R) is. ∗∗∗ Voorbeeld 9.3.7. De vectorruimte van complexe getallen √ over R. Elk complex −1. Hieruit volgt dat getal kan op unieke manier geschreven worden als a + b √ 1, −1 een basis van onze vectorruimte is. De dimensie van C over R is dus twee. De situatie wordt heel anders als we C zien als vectorruimte over Q. We krijgen dan een oneindig dimensionale vectorruimte. In het volgende voorbeeld zullen dit iets nader uitwerken, waarbij we R in plaats van C nemen. ∗∗∗ Voorbeeld √9.3.8. De vectorruimte van reële getallen over Q. Beschouw de reële getallen 1, 2. Wij beweren dat ze lineair onafhankelijk √ over Q zijn. Stel namelijk dat er a, b ∈ Q, niet beide nul, bestaan zó dat a + b 2 = 0. Er geldt √ natuurlijk b 6= 0, want anders zou√uit de relatie volgen dat a ook nul is. Dus 2 = −a/b, met andere woorden, 2 is een rationaal getal (een breuk). We weten echter dat dit√niet zo is. Dus onststaat er een tegenspraak en we moeten concluderen dat 1, 2 onafhankelijk over Q zijn. We zien hier een voorbeeld waarin lineaire onafhankelijk van getallen over Q neerkomt op irrationaliteitseigenschappen van getallen. Het is zelfs mogelijk om oneindige verzamelingen reële getallen aan te geven die lineair onafhankelijk over Q zijn. Het bewijs hiervan is echter bijzonder lastig. Voorbeelden zijn, {1, e, e2 , e3 , . . .} {1, π, π 2 , π 3 , . . .} 108 HOOFDSTUK 9. VECTORRUIMTEN √ √ √ √ √ {1, 2, 3, 5, 7, 11, . . .} Het laatste voorbeeld bestaat uit de wortels van alle priemgetallen. Hier is iets wat je wellicht wèl kunt aantonen: √ 1. Laat zien dat de verzameling { n|n ∈ Z>0 } afhankelijk is over Q. 2. Laat zien dat de verzameling {log 2, log 3, log 5, log 7, log 11, . . .} de logaritmen van de priemgetallen, onafhankelijk over Q is. ∗∗∗ 9.4 Lineaire afbeeldingen Van bijzonder belang zijn afbeeldingen tussen vectorruimten die de vectorruimtestructuur intact laten. Om wat preciezer te zijn, zij V, W een tweetal vectorruimten over het scalairenlichaam F . Een lineaire afbeelding A : V → W is een afbeelding met de volgende eigenschappen 1. Voor elke x, y ∈ V geldt A(x + y) = A(x) + A(y). 2. Voor elke λ ∈ F, x ∈ V geldt A(λx) = λA(x). Alvorens enige voorbeelden te bespreken, maken we de volgende opmerking. Lemma 9.4.1 Zij V, W een tweetal vectorruimten over het scalairenlichaam F en A : V → W een lineaire afbeelding. 1. Voor elk tweetal x, y ∈ V en λ, µ ∈ F geldt A(λx + µy) = λA(x) + µA(y). 2. A(0) = 0. Geef zelf een bewijs voor dit Lemma. Een belangrijke ruimte die bij een lineaire afbeelding hoort is de kern indexkern. Zij f : V → W een lineaire afbeelding, dan is de kern van f de verzameling van alle x ∈ V met f (x) = 0. Notatie: ker(f ). Lemma 9.4.2 De kern van een lineaire afbeelding f : V → W is een lineaire deelruimte van V . Geef ook van dit Lemma zelf een bewijs. Verder geldt, 9.4. LINEAIRE AFBEELDINGEN 109 Stelling 9.4.3 Zij V, W een tweetal vectorruimten en A : V → W een lineaire afbeelding. Dan is A injectief precies dan als ker(A) = {0}. Bewijs: Dit is niet lastig in te zien. Stel namelijk dat A injectief is. Dan geldt x ∈ ker(A) ⇒ Ax = 0 = A0 en wegens injectiviteit van A volgt hieruit dat x = 0. Dus ker(A) = {0}. Stel anderzijds dat ker(A) alleen uit de nulvector bestaat. Dan volgt uit Ax = Ay dat A(x−y) = 0 wegens de lineariteit van A. Omdat de kern triviaal is impliceert dit x − y = 0 en dus x = y. Met andere woorden, A is injectief. 2 Hier zijn een aantal voorbeelden van lineaire afbeeldingen. Voorbeeld 9.4.4. Als vectorruimten V nemen we de intuı̈tieve vectoren in de ruimte. Meetkundig realiseren we deze ruimte door de punten in de driedimensionale ruimte met gegeven oorsprong O. Beschouw nu de volgende twee voorbeelden. 1. Zij S een vlak door O met normaalvector n. De loodrechte projectie P van V op S is een voorbeeld van een lineaire afbeelding. Zij namelijk v ∈ V . De loodrechte projectie van v op S is dat punt op de lijn x = v + λn met de eigenschap dat x · n = 0. Dus (v + λn) · n = 0 waaruit volgt v · n + λ|n|2 . Dus λ = −v · n/|n|2 en P (v) = v − v·n n. |n|2 (9.1) Dat P lineair is volgt uit: (x + y) · n n |n|2 x·n y·n = x+y− n− n 2 |n| |n|2 = P (x) + P (y) P (x + y) = x + y − en (λx) · n n |n|2 x·n = λx − λ 2 n |n| = λP (x) P (λx) = λx − De kern bestaat uit alle vectoren die naar 0 geprojecteerd worden, in dit geval alle vectoren die loodrecht op het vlak W staan. 2. Kies een lijn l door O. Draaiı̈ng R van de ruimte rond l om een zekere hoek φ is een lineaire afbeelding van V naar zichzelf. De reden hiervoor is meetkundig. Beschouw het optelparallellogram van een willekeurig tweetal 110 HOOFDSTUK 9. VECTORRUIMTEN vectoren x, y. Na rotatie om R gaat deze figuur over in het optelparallellogram voor R(x) en R(y). Dus R(x+y) = R(x)+R(y). Voor elke x ∈ V en λ ∈ R>0 geldt dat x en λx in dezelfde richting wijzen en lengteverhouding λ hebben. Na rotatie zal dit nog steeds zo zijn. Dus R(λx) = λR(x). De enige vector die na rotatie overgaat in de nulvector is de nulvector zelf. Dit is dus de kern. ∗∗∗ Voorbeeld 9.4.5. Zij V = F [X], de ruimte van polynomen. Dan is differentiatie naar X een lineaire afbeelding van V naar V . Immers, d d (λf (X)) = λ f (X). dX dX en d d d (f (X) + g(X)) = f (X) + g(X). dX dX dX De enige polynomen die na differentiatie nul worden, zijn de constante polynomen. Deze constante polynomen vormen dus de kern. ∗∗∗ Voorbeeld 9.4.6. Zij V = C(R) de ruimte van continue functies op R. Integratie van een continue functie over het interval [0, 1] (of een ander interval) geeft een lineaire afbeelding van V naar R. Immers, Z 1 Z 1 Z 1 (f (x) + g(x))dx = f (x)dx + g(x)dx 0 en 0 Z 0 Z 1 1 λf (x)dx = λ 0 f (x)dx. 0 De kern wordt gegeven door alle functies waarvan de integraal nul is. ∗∗∗ Voorbeeld 9.4.7. Zij M een m×n-matrix met reële coëfficienten. De afbeelding Rn → Rm die aan x ∈ Rn de vector M x toekent is een lineaire afbeelding. Uit de elementaire regels van matrixvermenigvuldiging volgt immers dat M (x + y) = M x + M y en M (λx) = λM x. In het volgende hoofdstuk zal blijken dat lineaire afbeeldingen tussen eindigdimensionale vectorruimten allemaal kunnen worden teruggebracht tot matrixvermenigvuldiging met een matrix M waarvan de coëfficienten in het scalairen 9.4. LINEAIRE AFBEELDINGEN 111 lichaam F zitten. ∗∗∗ Voorbeeld 9.4.8. Zij M2,2 de ruimte van 2 × 2-matrices met elementen in R. De afbeelding M2,2 → R4 gegeven door µ ¶ a b 7→ (a, b, c, d)t c d is lineair. Ga dit na! ∗∗∗ We noemen twee vectorruimten V, W isomorf als er een bijectieve lineaire afbeelding A : V → W bestaat. Er geldt: Stelling 9.4.9 Zij A : V → W een bijectieve lineaire afbeelding tussen twee vectorruimten V, W . Dan is de inverse afbeelding A−1 : W → V ook lineair. Bewijs: Zij x, y ∈ W . Kies u, v ∈ V zó dat A(u) = x en A(v) = y. Dan geldt, wegens lineariteit van A, dat A(u + v) = A(u) + A(v) = x + y. Gevolg: A−1 (x + y) = u + v = A−1 (x) + A−1 (y). Hiermee is het eerste kenmerk van lineariteit aangetoond. Kies nu x ∈ W en λ ∈ F . Stel v zó dat x = A(v). Dan geldt dat A(λv) = λA(v) = λx. Dus A−1 (λx) = λv = λA−1 (x). 2 We kunnen isomorfe vectorruimten zien als twee incarnaties van dezelfde vectorruimte structuur. De 1-1-duidige correspondentie tussen de twee wordt gegeven door de bijectie A. Hier zijn een paar voorbeelden. Voorbeeld 9.4.10. Zij M2,2 de ruimte van 2 × 2-matrices met elementen in R. De afbeelding M2,2 → R4 gegeven door µ ¶ a b 7→ (a, b, c, d)t c d is een bijectieve lineaire afbeelding tussen M2,2 en R4 . Goed beschouwd maakt het ook niet uit of we de vier componenten van vectoren uit R4 in een rij, kolom of vierkantsvorm opschrijven. ∗∗∗ Voorbeeld 9.4.11. De ruimten F [X] van polynomen en F0∞ zijn isomorf via de lineaire bijectie a0 + a1 X + a2 X 2 + · · · + an X n 7→ (a0 , a1 , a2 , . . . , an , 0, 0, 0, 0, . . .). ∗∗∗ Hier is nog een algemene opmerking. 112 HOOFDSTUK 9. VECTORRUIMTEN Lemma 9.4.12 Zij V, W een tweetal vectorruimten en A : V → W een lineaire afbeelding. Dan is A(V ) een lineaire deelruimte van W . Opgave 9.4.13 Geef zelf een bewijs van dit Lemma. Tenslotte wijzen we erop dat een eindigdimensionale vectorruimte over F altijd isomorf is met F n . Dit gaat als volgt Zij V een eindigdimensionale vectorruimte over F en B = {b1 , . . . , bn } een geordende basis. Elke vector x ∈ V kan op unieke manier geschreven worden als x = x1 b1 + x2 b2 + · · · + xn bn met xi ∈ F . We noemen x1 , x2 , . . . , xn de coördinaten van x ten opzichte van B. De kolom bestaande uit deze coördinaten noemen we de coördinatenkolom. We geven deze aan met xB . Opgave 9.4.14 Laat zien dat de toekenning x 7→ xB een bijectieve lineaire afbeelding tussen V en F n geeft. We zien hieruit dat alle eindigdimensionale vectorruimten over F isomorf zijn met F n voor zekere n. Men zou dus kunnen zeggen dat, wat betreft eindigdimensionale vectorruimten, alles weer bij het oude is. In de praktijk blijkt het echter vaak onhandig of omslachtig een basis te kiezen. Vaak is zo’n keuze helemaal niet voor de hand liggend. In zulke gevallen is het veel eleganter om coördinaatvrij te werken. Dit is de kracht van een axiomatische opzet van vectorruimten. 9.5 Lineaire afbeeldingen in eindige dimensie In deze paragraaf geven we aan wat het verband is tussen lineaire afbeeldingen en matrices. Zij V, W een tweetal vectorruimten over het scalairenlichaam F en A : V → W een lineaire afbeelding. We nemen aan dat V, W eindigdimensionaal zijn met dimensies n respectievelijk m. Zij B = {b1 , b2 , . . . , bn } een geordende basis van V en C = {c1 , c2 , . . . , cm } een geordende basis van W . Net zoals aan het eind van de vorige paragraaf geven we de coördinatenkolom van x ∈ V tenopzichte van B aan met xB . En evenzo is yC de coördinatenkolom van y ∈ W ten opzichte van C. Stelling 9.5.1 Zij V, W , hun geordende bases B, C, en A : V → W als daarnet. Stel x ∈ V, y ∈ W zó dat y = A(x). Zij AB C de m × n-matrix die we krijgen door als i-de kolom de coördinatenkolom van A(bi ) ten opzichte van C te nemen. Dan geldt: yC = A B C xB . 9.5. LINEAIRE AFBEELDINGEN IN EINDIGE DIMENSIE 113 Bewijs: De volgende stappen spreken hopelijk voor zich, yC = (A(x))C n X = ( xi A(bi ))C i=1 = = n X xi A(bi )C i=1 AB C xB 2 Hier is een tweetal voorbeelden. Voorbeeld 9.5.2. Zij R[X]3 de vectorruimte van polynomen van graad ≤ 3 en beschouw de lineaire afbeelding D : R[X]3 → R[X]3 gegeven door D : p(X) 7→ p0 (X). Omdat bereik en domein hetzelfde zijn kunnen we voor B en C dezelfde basis van de ruimte R[X]3 nemen. We kiezen B = {1, X, X 2 , X 3 }. De afbeelding D losgeleten op deze elementen geeft achtereenvolgens 0, 1, 2X, 3X 2 . Schrijven we deze vectoren uit ten opzichte van C = B, dan vinden we de coördinaten kolommen 0 1 0 0 0 0 0 0 , , , . 0 0 2 0 0 0 0 3 De matrix van D ten opzichte van B wordt dus 0 1 0 0 0 0 2 0 B DB = 0 0 0 3. 0 0 0 0 ∗∗∗ Voorbeeld 9.5.3. Zij C de vectorruimte van complexe getallen over R. De afbeelding µ : C → C geven door µ(z) 7→ (1 + i)z is linear. We kiezen de natuurlijke basis B = {1, i} van C. Deze basisvectoren gaan onder µ over in 1 + i, −1 + i. De coördinaatkolommen van deze vectoren ten opzichte van C = B zijn, µ ¶ µ ¶ 1 −1 , . 1 1 De matrix van µ ten opzichte van B wordt dus µ ¶ 1 −1 . 1 1 114 HOOFDSTUK 9. VECTORRUIMTEN ∗∗∗ Het zal duidelijk zijn dat de matrix van een lineaire afbeelding sterk afhangt van de bases ten opzichte waarvan deze wordt uitgeschreven. Zij V, W en A : V → W als aan het begin van deze paragraaf. In plaats van B, C kiezen we een tweetal andere geordende bases B 0 , C 0 van V respectievelijk W . Het verband tussen AB C 0 zullen we in Hoofdstuk 10 aangeven. en AB 0 C 9.6 Vectorruimteconstructies (optioneel) Gegeven een aantal vectorruimten is het mogelijk om daaruit op abstracte wijze nieuwe vectorruimten te creëren. Met deze constructies zullen we als beginners in de lineaire algebra niet veel in aanraking komen. Later zullen ze evenwel van steeds groter belang worden in de algebra, meetkunde en analyse. 1. Zij V, W een tweetal vectorruimten over F . De directe som van V en W is de vectorruimte bestaande uit alle geordende paren (v, w), v ∈ V, w ∈ W met als optelling (v1 , w1 ) + (v2 , w2 ) = (v1 + w1 , v2 + w2 ) en scalaire vermenigvuldiging λ(v, w) = (λv, λw). Notatie V ⊕ W . 2. Zij V een vectorruimte en W een deelruimte. We zeggen dat twee vectoren v1 , v2 ∈ V equivalent zijn modulo W als v1 − v2 ∈ W . De verzameling van vectoren die equivalent modulo W zijn met een gegeven vector v noemen we de equivalentieklasse van v. Notatie: v (mod W ). Merk op, als v1 ∈ V en v2 ∈ V niet equivalent zijn modulo W dan zijn de klassen v1 (mod W ) en v2 (mod W ) disjunct. Als ze namelijk een element W gemeenschappelijk zouden hebben, dan v1 − w ∈ W en v2 − w ∈ W . Na verschil nemen, v1 −v2 ∈ W en we hebben een tegenspraak. De ruimte V kan dus opgedeeld worden in een disjuncte vereniging van equivalentieklassen modulo W . Zij v1 (mod W ) en v2 (mod W ) een tweetal klassen modulo W en w1 , w2 een tweetal elementen in de respectievelijke klassen. Dan geldt w1 −v1 ∈ W en w2 − v2 ∈ W . Na optelling, (w1 + w2 ) − (v1 + v2 ) ∈ W . Met andere woorden, kiezen we twee elementen uit v1 (mod W ) respectievelijk v2 (mod W ) dan zal hun som altijd in de klasse v1 + v2 (mod W ) liggen. Hiermee hebben we een optelling gedefinieerd op de equivalentieklassen modulo W . Op dezelfde manier kunnen we een scalaire vermenigvuldiging invoeren, en daarmee krijgen de klassen modulo W een vectorruimte structuur die we de quotientruimte zullen noemen. Notatie: V /W . 3. Zij V, W een tweetal vectorruimten over F . De verzameling lineaire afbeeldingen A : V → W vormen een vectorruimte als we optelling en scalaire 9.7. OPGAVEN 115 vermenigvuldiging als volgt definiëren: (A + B)x = Ax + Bx voor alle x ∈ V en (λA)x = λ(Ax) voor alle λ ∈ F, x ∈ V . Notatie Hom(V, W ). 4. Nemen we in het bijzonder in voorgaand voorbeeld W = F , dan krijgen we de vectorruimte Hom(V, F ), die we de duale vectorruimte noemen. Notatie: V d . Een lineaire afbeelding V → F noemen we ook wel een lineaire vorm op V . De duale vectorruimte is dus de ruimte van lineaire vormen op V . 5. Zij V, W een tweetal vectorruimten over F . Het tensorproduct van V, W bestaat uit alle (eindige) lineaire combinaties van symbolen v ⊗ w met v ∈ V, w ∈ W die voldoen aan de volgende rekenregels (a) λ(v ⊗ w) = (λv) ⊗ w = v ⊗ (λw) voor alle v ∈ V, w ∈ W, λ ∈ F . (b) (v1 + v2 ) ⊗ w = v1 ⊗ w + v2 ⊗ w voor alle v1 , v2 ∈ V, w ∈ W . (c) v ⊗ (w1 + w2 ) = v ⊗ w1 + v ⊗ w2 voor alle v ∈ V, w1 , w2 ∈ W . Notatie: V ⊗ W . 9.7 Opgaven 1. Zij W1 , W2 een tweetal deelruimten van een vectorruimte V . Laat zien dat W1 ∩ W2 een deelruimte van V is. 2. Zij W1 , W2 een tweetal deelruimten van de vectorruimte V . Laat zien dat W1 ∪ W2 een deelruimte is precies dan als W1 ⊂ W2 of W2 ⊂ W1 . 3. Als S1 , S2 niet-lege deelverzamelingen van een vectorruimte V zijn, dan geven we met S1 + S2 de verzameling {x + y|x ∈ S1 , y ∈ S2 } aan. Stel dat W1 , W2 deelruimten van V zijn. Laat zien dat W1 + W2 een deelruimte van V is die W1 , W2 omvat. Laat ook zien dat W1 + W2 de kleinste deelruimte van V is die W1 en W2 omvat. 4. Een vectorruimte V is een directe som van twee deelruimten W1 , W2 als V = W1 + W2 en W1 ∩ W2 = {0}. Notatie: V = W1 ⊕ W2 . (a) Laat zien dat F n de directe som is van de deelruimten W1 = {(a1 , a2 , . . . , an ) ∈ F n |an = 0} en W2 = {(a1 , a2 , . . . , an ) ∈ F n |a1 = a2 = · · · = an−1 = 0}. (b) Beschouw de ruimte van polynomen R[X] en de deelruimten W1 = {P (X)|P (x) = P (−X)} (even polynomen) en W2 = {P (X)|P (X) = −P (X)} (oneven polynomen. Laat zien dat R[X] = W1 ⊕ W2 .