Recensie - Ingenta Connect

advertisement
Recensie
XX Recht en gender in België
E. Brems en L. Stevens (Red.)
Brugge: Die keure, 2011
266 pagina’s, 55 euro
ISBN: 978 90 4860 853 9
‘Recht en gender in België’ betreft een verzameling van elf bijdragen, die ondanks hun uiteenlopende karakter één gemeenschappelijk
uitgangspunt hebben: alle bijdragen onderwerpen een aspect van het – meestal – Belgische recht aan een genderanalyse. De redacteuren geven in de inleiding aan dat ze een
handboek wilden samenstellen voor het zeldzame vak ‘Recht en gender’, dat slechts aan
één Vlaamse universiteit wordt gedoceerd.
Voor de redacteuren is de kern van een genderbenadering ‘het blootleggen van de rol die
het recht speelt in het construeren, in stand
houden en/of veranderen van genderpatronen
en -stereotypen’. Ze reiken de auteurs daarbij
vijf invalshoeken aan: een welbepaald thema
belangrijk vanuit genderoogpunt, het wegwerken van ongelijke behandeling door het
recht, het recht en het gelijkheids- en verschilparadigma, de gegenderde impact van het
recht, en het ontmaskeren van genderstereotypen. Het handboek bevat op verschillende
rechtsniveaus bijdragen uit zoveel mogelijk
rechtsgebieden: institutioneel recht, sociaal
recht, strafrecht, familierecht, vreemdelingenrecht, asielrecht. Het illustreert eveneens
verschillende methodologische invalshoeken:
de rechtshistorische, rechtspositivistische,
rechtsfilosofische en rechtssociologische.
Dirk Heirbaut opent de bundel met een
stevig onderbouwd overzichtsartikel: ‘De
vrouwen(on)rechtsgeschiedenis van Napoleon tot vandaag: een verhaal van voortdurende
vooruitgang?’’ Met veel oog voor contextu-
alisering schetst Heirbaut de discriminatie
van de vrouw in het Belgische recht sinds de
negentiende eeuw en de langzame opheffing
van de wettelijke discriminatie. Deze historische analyse staat hem toe na te denken over
processen van continuïteit en discontinuïteit
waar het de ontwikkeling van vrouwenrechten betreft. Hij waarschuwt voor overtrokken
optimisme en ahistorisch redeneren over
toekomstige ontwikkelingen: vrouwenrechten
kunnen er op achteruit gaan en nieuwe regels
kunnen ‘indirect en onbedoeld’ tot verslechtering leiden. Hij geeft onder meer het interessante voorbeeld van de recente achteruitgang
van het aandeel van vrouwelijke professoren
aan de Gentse universiteit.
In de tweede bijdrage van de hand van
Patrick Humblet krijgen we een andere illustratie van deze stelling via ‘De invoering en
de afschaffing van het verbod op nachtarbeid
door vrouwen. Vragen bij een (de)mobilisatie’.
Humblet onderzoekt in deze bijdrage het verbod op nachtarbeid door vrouwen tegen het
einde van de negentiende eeuw respectievelijk einde twintigste eeuw en wijst terecht op
het beperkte karakter van het verbod. Interessant is de reconstructie van de discussie over
de afschaffing van de nachtarbeid van vrouwen: deze wordt meestal in de jaren negentig
gesitueerd, maar de auteur reconstrueert de
argumenten die reeds sinds de jaren tachtig
vanuit Europa werden aangedragen. Hij legt
de oorzaak van de afschaffing bij het Europese Hof van Justitie dat de Europese Commissie van juridische munitie voorzag om in
de neoliberale context van toen de aanval in
te zetten op het verbod op nachtarbeid voor
vrouwen.
In ‘Van opgedrongen tongzoen tot penetrerend slachtoffer’ wil Liesbet Stevens,
tevens redacteur, de genderwerking van het
2013, nr. 1 ● Tijdschrift voor Genderstudies
85
Machteld De Metsenaere
strafrecht blootleggen via het seksueel strafrecht. Dat lijkt haar bij uitstek geschikt, omdat de sekse van betrokkenen van belang is
voor de strafwaardigheid van bepaalde feiten,
maar ook omdat dit het domein betreft dat
menselijke seksualiteitsbeleving als onderwerp heeft en daar sterke genderstereotiepe
opvattingen en gedragspatronen gelden. Ze
illustreert via de wet op verkrachting uit 1989
en de wet op strafrechtelijke bescherming
van minderjarigen van 2000 dat het seksueel
strafrecht slechts ogenschijnlijk sekseneutraal
is. Via het misdrijf ‘verkrachting’ verduidelijkt
ze hoe daderschap geassocieerd werd met
mannen en het mannelijk geslachtsorgaan
een actieve rol toebedeeld werd. Dit leidde
ertoe dat bepaalde feiten, zoals ‘penetrerende
slachtoffers’, niet zo gemakkelijk erkend worden als een vorm van seksueel misbruik.
Paul Borghs bestudeert vervolgens de
‘Heteronormativiteit in het Belgische familierecht’ met speciale aandacht voor het
burgerlijke huwelijk en adoptie. Hij geeft een
zeer goed overzicht van de wijze waarop het
Belgische burgerlijke huwelijk haar heteronormatieve karakter verloor sinds de wet van
2003, ook al was dat heteronormatieve karakter nooit expliciet vermeld. Anderzijds stelt
hij vast dat geslachtsneutraliteit er nog lang
niet is wat de vestiging van oorspronkelijke
juridische afstammingsbanden betreft en dat
het Belgische afstammingsrecht nog heteronormatief is. Hij illustreert dit met de dwang
tot onvruchtbaarmaking van transgenderpersonen die een officiële geslachtswijziging willen en de juridische afstammingsbanden ten
aanzien van de meemoeder.
Liliane Versluys zet in ‘Voor je scheiding
is trouwen beter dan samenwonen’ de hervormingen van het familierecht sinds 1958 op
een rijtje en bekijkt hierin de echtscheidingswetgeving. Haar conclusie: het huwelijk is en
blijft een soort van levensverzekering voor de
financieel zwakkere partner. Vanuit haar jaren-
86
Tijdschrift voor Genderstudies ● 2013, nr. 1
lange praktijk doet ze een aantal aanbevelingen aan wetgever en kandidaat-koppels.
Philippe Gérard en Floris Parrein schenken
in ‘Gender in het Belgische vreemdelingenrecht’ aandacht aan de positie van de vrouw
in de asielprocedure en aan de homoseksuele asielzoeker. Ze analyseren onder meer de
beoordelingen door de Belgische Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen, een administratieve rechtbank voor vreemdelingenzaken, die
onder andere de beroepen behandelt tegen
beslissingen inzake asielaanvragen, en komen
tot de conclusie dat dit wel met de nodige
gendergevoeligheid én met aandacht voor
verschillende genderidentiteiten gebeurt,
maar dat een eenzijdige benadering op grond
van onbewuste stereotypen toch continu om
de hoek loert. Via een aantal casussen illustreren zij eveneens hoe seksueel geweld tegen vrouwen te snel als interpersoonlijk wordt
gelabeld, waardoor politieke, religieuze of
raciale redenen aan de aandacht ontsnappen.
Aanvragen op grond van seksuele geaardheid
voor homoseksuelen worden dan weer te snel
in een heteronormatief kader behandeld en
nemen in de praktijk vaak de vorm aan van
een alteriteitstest (met andere woorden: hoe
sterker men verschilt van de ‘klassieke’ hetero, hoe beter).
Een uitvoerige bijdrage van Patricia Populier is gewijd aan het zeer actuele thema van
‘Geslachtsquota in de besluitvormingsorganen van publieke instellingen vanuit juridisch
perspectief’. In het verlengde van internationale engagementen en van zijn grondwettelijke bepaling, is de Belgische federale overheid
verplicht om een grotere aanwezigheid van
vrouwen in publieke organen te bevorderen.
Dat gebeurde via quotawetten dan wel via
voorbehouden zetels. Populier evalueert de
bezwaren die de invoering van quota oproepen om ze tenslotte te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel. Ze komt tot de conclusie
dat de maatregelen wel degelijk een legitiem
Recensie
doel nastreven (een snelle evenwichtige samenstelling van publieke organen bereiken),
geschikt zijn om dat doel te bereiken en
noodzakelijk zijn.
Populier hanteert een typologie van zwakke dan wel sterke quotaregelingen. De sterke
quotaregelingen betreffen de pariteitsvereisten op de kandidatenlijsten bij verkiezingen,
gecombineerd met het ritsprincipe voor de
eerste twee plaatsen en de tweederdesamenstelling van advies- en bestuursorganen van
de overheden. Zwakke quotaregelingen beperken zich tot het voorbehouden van een plaats
voor een persoon van het andere geslacht.
Populier snijdt ook twee andere interessante
aspecten aan die vaak voor discussie zorgen,
namelijk dat over de omvang van de vrouwelijke vertegenwoordiging en dat over de tijdelijkheid van de genomen maatregelen. Populier stelt zich net zoals de vrouwenbeweging,
heel wat vrouwelijke politici, en feministische
onderzoeksters in binnen- en buitenland kritisch op tegenover een te snel afschaffen van
dergelijke maatregelen indien het percentage
niet kan behouden blijven zonder ondersteunende maatregelen. Ze besluit dan ook dat
deze principieel tijdelijke maatregel in werkelijkheid een permanent karakter kan krijgen,
want ondanks blijvende evaluatie valt het
op basis van onderzoek te betwijfelen of het
aandeel van vrouwen in die organen zonder
quota wel zou behouden blijven.
Eva Brems en Saïla Ouald Chaib brengen
in ‘Gender in de multiculturele samenleving.
Het genderdiscours in de debatten rond een
hoofddoekverbod op Vlaamse scholen en
een niqaabverbod op de Belgische straten’
een meer rechtsfilosofische bijdrage in deze
bundel. Ze analyseren een drietal interviews
van hoofddoekdraagsters en van een drietal
niqaabdraagsters om ze vervolgens te confronteren met het politieke discours, zoals gevoerd in het parlement. De auteurs oordelen
dat het niqaabverbod een genderdiscrimine-
rend karakter inhoudt en breken een lans voor
een intersectionele benadering, waarbij niet
louter vanuit genderdiscriminatie, maar eveneens vanuit religieuze discriminatie wordt
gedacht. Volgens de auteurs beperkt immers
ook het niqaabverbod deze meisjes in hun
autonome ontplooiing en autonoom religieus
keuzerecht. De interviews leveren een boeiend inzicht in de soms onsamenhangende
motieven van deze vrouwen en bewijzen dat
ook vrouwen bewust in staat zijn als actoren
op te treden van zeer conservatieve stromingen. Volgens de auteurs is de kern van de
zaak dat het wegwerken van de beperkingen
aan autonome keuzevrijheid, ook emancipatie
en empowerment bevordert.
In ‘Zwangerschaps- en bevallingsverlof: zegen of vloek?’ breekt Petra Foubert een lans
voor een gelijke verdeling van een tot twintig
weken verlengd zwangerschaps- en bevallingsverlof tussen de moeder en de vader van
het kind na de eigenlijke moederschapsrust
van zes à acht weken, opdat dergelijk verlof
niet in het nadeel van vrouwen op de arbeidsmarkt zou spelen en het vrouwen niet weer in
de zorgrol zou duwen.
Alexandra Timmer doet in ‘Genderstereotypen en het EHRM’ een voorstel voor een
antistereotypenbenadering in twee fasen –
genderstereotypen benoemen en vervolgens
bestrijden – en past deze toe op de uitspraak
in een zaak van het Europees Hof voor de
Rechten van de Mens omtrent het holebihuwelijk.
Rikki Holtmaat sluit deze bundel af met
een pleidooi voor een Ander Recht in ‘Van gelijke behandeling naar ander recht’. Ondanks
het belang van het juridische gelijkheidsbeginsel, werkte het ook deradicaliserend, zo
betoogt ze, en dient feministische rechtsbeoefening dit te ondervangen door via het
Ander Recht het gegenderd karakter van het
recht te deconstrueren en andere rechtsconcepten en constructies te ontwikkelen. Dit ar-
2013, nr. 1 ● Tijdschrift voor Genderstudies
87
Machteld De Metsenaere
tikel bevat ook een beknopt theoretisch kader
waartegen andere ontwikkelingen en discussies kunnen worden afgezet. Ze schetst immers kort de ontwikkelingen in de feministische rechtsbeoefening vanaf de jaren zeventig
en introduceert vervolgens het concept ‘intersectionaliteit’ in het recht. Zo maakt de lezer
ook bescheiden kennis met enkele belangrijke
debatten die binnen Genderstudies werden
gevoerd. Voor het overige bevat deze bundel
spijtig genoeg geen systematisch overzicht
van de feministische rechtstheorie.
Op het ogenblik dat er volgens Holtmaat
maar één universiteit in Nederland meer is
om een cursus ‘Gender en recht’ te volgen,
is deze bundel alvast een welkome poging
om de eerste syllabus te publiceren voor de
enige cursus die in Vlaanderen in dit domein
bestaat. De indringingsgraad van genderinzichten en -concepten is duidelijk zeer uiteenlopend, maar ze illustreren elk op hun manier
de brede waaier aan methoden en invalshoeken die ook voor juridische aspecten van Genderstudies zo’n rijk domein maken.
88
Tijdschrift voor Genderstudies ● 2013, nr. 1
Het boek zet ook aan tot verdere discussie.
Dit is bijvoorbeeld het geval met de bijdrage
van Liliane Versluys, die een aantal voorstellen doet die niet steeds even doordacht lijken.
Wat te denken van een ‘cursus relatiegeschiktheid met verplicht huwelijkscontract voor
gehuwden’ en de ‘verplichte aanpassing’ (van
dat verplichte huwelijkscontract) ‘telkens de
rolverdeling binnen het koppel verandert’ ...
Het artikel van Brems en Chaïb voedt onder
meer de discussie over de plaats van religie
in de publieke sfeer in Vlaanderen en het
gegenderd karakter van religieuze symbolen
daarin. De vrij abstracte discussie roept ook
meer concrete vragen op: in hoeverre bevordert, respectievelijk, remt de uitoefening van
deze autonome keuzevrijheid door militant
conservatieve stromingen ook de emancipatie
en autonomie van minder religieuze of nietreligieuze vrouwen in een maatschappelijke
omgeving waarin deze laatste groepen een
minderheid vormen?
Machteld De Metsenaere
Download