O v er z ic h tsartike l en Fanconi-anemie: nieuwe ontwikkelingen Auteurs C.M. Zwaan, E. Velleuer en H. Joenje Trefwoorden acute myeloïde leukemie, BRCA, Fanconianemie, kanker Samenvatting Fanconi-anemie is een zeldzame, recessief overervende ziekte die gekenmerkt wordt door congenitale afwijkingen, beenmergfalen en een verhoogde kans op hematologische maligniteiten. Indien patiënten de fase van beenmergfalen overleven, blijken ze in het tweede en derde decennium een verhoogde kans te hebben op het ontwikkelen van solide tumoren in het KNO-, vulva- en vaginagebied. De curatieve behandeling van beenmergfalen bestaat uit stamceltransplantatie. Recentelijk zijn fludarabinebevattende conditioneringsschema’s ingevoerd met als doel zowel de korte- als langetermijntoxiciteit van transplantaties te verminderen. Naast de klinische is er een opvallende genetische heterogeniteit. Minimaal twaalf verschillende genen kunnen Fanconi-anemie veroorzaken. Elf van deze genen zijn inmiddels geïdentificeerd. Recentelijk is ook geslachtsgebonden overerving beschreven, voor patiënten uit groep B, wat implicaties heeft voor het geven van genetisch advies aan deze families. In Nederland worden relatief veel Fanconi-anemiepatiënten van groep C gediagnosticeerd, waarbij de indruk bestaat dat dit een relatief mild fenotype betreft. Dit in tegenstelling tot Fanconi-anemiepatiënten uit de D1-groep (gemuteerd in BRCA2), die zich met een zeer ernstig fenotype presenteren, met name ten aanzien van het kankerrisico op de jonge leeftijd. De betrokkenheid van Fanconi-anemiegenen bij erfelijke kankersyndromen en bij sporadische vormen van kanker heeft sterk bijgedragen aan de interesse in deze ziekte. Inleiding zeer heterogeen en inmiddels zijn minstens twaalf verschillende genen beschreven die ten grondslag kunnen liggen aan FA (zie Tabel 1 op pagina 139). Elf genen zijn inmiddels geïdentificeerd.3-14 Met DNA-diagnostiek is tegenwoordig bij meer dan 95% van de patiënten de pathogene mutatie aantoonbaar. Wereldwijd komen mutaties in het Agen (FANCA) het meest voor (65-70%). De FA-eiwitten werken samen in een complex en zijn betrokken bij het repareren van dubbelstrengs DNA-schade (zie Figuur 1 op pagina 140). Hierbij vormt eerst een aantal FA-eiwitten (FANCA, B, C, E, F, G, I, L en M) een complex, waarna het eiwit ubiquitine aan het FANCD2-eiwit wordt gekoppeld, wat tot activering leidt.15 Dit gebeurt waarschijnlijk onder invloed van het FANCL-eiwit, dat een ubiquitineligase is. Dit geactiveerde FANCD2eiwit gaat dan naar de zogenoemde DNA-reparatiefoci in de kern, waarschijnlijk samen met BRCA1. In die reparatiefoci bevinden zich ook andere DNA- Fanconi-anemie (FA) is voor het eerst beschreven in 1927, door Guido Fanconi, een Zwitserse kinderarts. FA is een recessief overervende ziekte die gekenmerkt wordt door een aantal karakteristieken. Het eerste is het optreden van congenitale afwijkingen (FA-patiënten kunnen echter ook fenotypisch normaal zijn). Het tweede is een verhoogde kans op het optreden van beenmergfalen. Het derde is een verhoogde kans op het optreden van maligniteiten. Dit laatste betreft zowel hematologische maligniteiten als myelodysplastisch syndroom (MDS) en acute myeloïde leukemie (AML) als solide tumoren. Het vierde karakteristiek is het optreden van zowel spontane als geïnduceerde chromosoombreuken na expositie aan zogeheten ‘DNA cross-linkers’ (zoals bepaalde platinaderivaten). Dit laatste wordt ook als diagnostisch criterium gebruikt.1,2 In Europa en in Noord-Amerika is ongeveer 1:300 mensen drager van een gemuteerd FA-gen. FA is n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r (Ned Tijdschr Hematol 2006;3:138-45) HE M a t o l o g i e vol.3 nr.4 - 2006 138 O v er z ic h tsartike l en Tabel 1. Genetische heterogeniteit van Fanconianemie (FA). Subtype A Relatieve prevalentie (%) Gendefect Chromosomale lokalisatie Referenties 66,0 FANCA 16q24.3 3 B 0,8 FANCB Xp22.31 4 C 9,6 FANCC 9q22.3 5 D1 3,3 BRCA2/FANCD1 13q12.3 6 D2 3,3 FANCD2 3p25.3 7 E 2,5 FANCE 6p21.3 8 F 2,1 FANCF 11p15 9 G 8,8 XRCC9/FANCG 9p13 10 I 1,6 FANCI* ? J 1,6 BRIP1/FANCJ 17q22 11, 12 L 0,4 FANCL 2p16.1 13 1 familie wereldwijd FANCM 14q21.3 14 M De relatieve prevalenties gelden voor de wereldwijde distributie van FA-patiënten. Voor Nederland is dat afwijkend, omdat er in Nederland relatief veel FA-C-patiënten zijn. *Het FANCI-gen is momenteel nog niet geïdentificeerd. Het bestaan van dit gen is gebaseerd op zogenoemde celhybridisatiestudies. reparatie-eiwitten als BRCA2 en RAD51. De cascade wordt wel onderverdeeld in eiwitten die ‘upstream’ en ‘downstream’ van geubiquitineerd FANCD2 actief zijn. Dit heeft gevolgen voor de diagnostiek van FA (zie Diagnostiek).16 Dit artikel beschrijft enkele nieuwe ontwikkelingen op het gebied van FA. Deze ontwikkelingen zijn: 1) de mogelijke klinische implicaties van de andere genetische samenstelling van de Nederlandse groep FA-patiënten; 2) de recentelijk beschreven geslachtsgebonden overerving bij een klein deel van de patiënten (groep B); 3) genotype-fenotypevergelijkingen voor nieuwe FA-groepen zoals D1; 4) de ontwikkeling van solide tumoren, met name in het KNO-, vulva- en vaginagebied; 5) de veranderingen in conditioneringsregimes voor stamceltransplantatie (SCT), en 6) de link van FA met borstkankergenen en kanker in het algemeen. Klinische symptomen en behandeling FA-patiënten kunnen geboren worden met aangeboren afwijkingen, zoals samengevat in Tabel 2 op pagina 141. Met name afwijkende of afwezige duimen en/of het niet (goed) aangelegd zijn van het spaakbeen (radius) is een bekend symptoom (zie Figuur 2 op pagina 142). Een deel van de patiënten is echter fenotypisch normaal. De aandoening zal bij deze patiënt pas op latere leeftijd (meestal tussen het vijfde 139 vol.3 nr.4 - 2006 en tiende levensjaar) ontdekt worden, bijvoorbeeld door het optreden van trombocytopenie als eerste teken van beenmergfalen.1 Later worden dan ook de andere cellijnen aangedaan. Van de patiënten met beenmergfalen heeft overigens slechts een klein deel FA, al moet deze ziekte wel altijd worden uitgesloten, vanwege de implicaties voor de behandeling. Progressief beenmergfalen kan worden behandeld met ondersteunende therapie, zoals transfusies, groeifactoren of androgenen. Groeifactoren als GCSF kunnen worden gebruikt om neutropenie te behandelen en het infectierisico te verminderen, tenzij klonale afwijkingen bestaan. Androgenen (bijvoorbeeld oxymetholon) hebben met name een stimulerend effect op de aanmaak van de rodecellijn, maar zijn berucht om hun viriliserende bijwerkingen, alhoewel dat mogelijk minder is met nieuwere middelen als oxandrolon.19 SCT is echter de enige curatieve optie voor de behandeling van beenmergfalen. Een belangrijk probleem hierbij is de overgevoeligheid van FA-patiënten voor specifieke chemotherapeutica en bestraling. Om die reden ontwikkelden Gluckman et al. aangepaste conditioneringsschema’s met sterk gereduceerde doseringen cyclofosfamide (10-40 mg/kg) en bestraling (5 Gray).20 Dit kan worden beschouwd als de huidige standaardconditionering bij FA. Een belangrijke reden om te transplanteren is de verhoogde kans (5-10%) op hematologische malig- n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r HE M a t o l o g i e FA-kerncomplex DNA-schade M G E C F I A FAAP100 B L FANCD2 mono-ubiquitinatie/ DNA-binding FANCJ DNA-reparatie door RAD51-bemiddelde homologe recombinatie BRCA1 ub FANCD2 BRCA2 RAD51 Figuur 1. De complexe samenwerking van Fanconi-anemie (FA)-eiwitten bij de reparatie van DNA-schade. Bij DNA-schade vormt een aantal FA-eiwitten (FANCA, B, C, E, F, G, I, L en M) een complex, waarna het eiwit ubiquitine aan het FANCD2-eiwit gekoppeld wordt, wat tot activering leidt. Dit gebeurt waarschijnlijk onder invloed van het FANCL-eiwit, dat een ubiquitineligase is. Dit geactiveerde FANCD2-eiwit gaat dan naar zogenoemde DNA-reparatiefoci in de kern, waarschijnlijk samen met BRCA1. In die reparatiefoci bevinden zich ook andere DNA-reparatie-eiwitten als BRCA2, FANCJ en RAD51. De cascade wordt onderverdeeld in eiwitten die ‘upstream’ en ‘downstream’ van geubiquitineerd FANCD2 actief zijn, wat implicaties heeft voor de diagnostiek van FA. niteiten als MDS en AML, die meestal op tien- tot vijftienjarige leeftijd optreedt.21,22 Op veertigjarige leeftijd is de cumulatieve incidentie voor beenmergfalen 90% en voor hematologische maligniteiten 10-35%.23,24 De morbiditeit en mortaliteit van transplantaties moeten echter niet uit het oog worden verloren. SCT is dan ook met name geïndiceerd bij progressief beenmergfalen waarbij behandeling geïndiceerd is en/of bij de ontwikkeling van klonale ziekten als MDS en leukemie.25 Voor het voorspellen van klonale ontwikkeling bij serieel beenmergonderzoek zijn, wellicht met uitzondering van toenemende chromosoom 3-afwijkingen en monosomie 7, nog weinig betrouwbare parameters beschikbaar.26 De waarde van andere klonale chromosomale afwijkingen bij een morfologisch normaal beenmerg is namelijk beperkt, omdat bekend is dat deze ook weer kunnen verdwijnen. 27 Aangezien een toenemend aantal FA-patiënten de fase van beenmergfalen overleeft (door verbeterde n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r transplantatieresultaten), wordt nu duidelijk dat deze patiënten in het tweede en derde decennium van hun leven geconfronteerd worden met een verhoogde kankerincidentie, met name mond- en slokdarmtumoren, alsmede tumoren van de vulva en de vagina.2,28 Dit betekent ook dat oncologen bedacht moeten zijn op een onderliggende FA bij patiënten die zich op ongewoon jonge leeftijd presenteren met deze vormen van kanker. Andere stigmata van FA hoeven niet aanwezig te zijn, zeker niet als sprake is van zogenoemd mozaïcisme. Bij mozaïcisme is een deel van de cellen van de patiënt van het FA-fenotype, maar een deel ook niet. Dat kan bijvoorbeeld komen door spontane genetische reversie, waarbij FA-cellen hun FA-fenotype zijn kwijtgeraakt. Deze gezonde cellen hebben waarschijnlijk een selectievoordeel boven de zieke FA-cellen. In het beenmerg kan deze gezonde kloon uitgroeien, waardoor tekenen van beenmergfalen niet meer aanwezig zijn, maar de overige lichaamscellen nog wel het FA-fenotype hebben.29 HE M a t o l o g i e vol.3 nr.4 - 2006 140 O v er z ic h tsartike l en Tabel 2. Een overzicht van de mogelijke aangeboren afwijkingen bij Fanconi-anemie (FA).17,18 Orgaansysteem Afwijkingen skelet radius (hypoplasie van de duim, radiushypoplasie), heupdislocatie, scoliose, wervelafwijkingen, kleine gestalte, microcefalie renaal ectopische lokalisatie, hoefijzernier, unilaterale aplasie huid hyper- and hypopigmentatie, café-au-laitvlekken ogen microftalmie genitaal mannelijk: hypogonadisme, hypospadie, niet-ingedaalde testikels vrouwelijk: onderontwikkeling van de genitalia, uterusafwijkingen hersenen hydrocephalus, milde mentale retardatie gastro-intestinaal anorectale- of duodenumatresie, tracheo-oesofageale fistel hart ventrikelseptumdefect, pulmonalisstenose, aortastenose, coarctatie van de aorta oren verminderd gehoor/doofheid, afwijkende vorm van de oorschelp endocrinologisch diabetes mellitus, hypothyreoïdie, verminderde fertiliteit, vroege menopauze, groeihormoondeficiëntie Er komen ook fenotypisch normale FA-patiënten voor bij wie de diagnose vaak pas later wordt gesteld, bijvoorbeeld doordat tekenen van beenmergfalen optreden. Het is van belang solide tumoren in een zo vroeg mogelijk stadium, zolang ze nog toegankelijk zijn voor curatie door chirurgisch ingrijpen, te diagnosticeren. De reden is dat chemotherapie en bestraling met (te) veel toxiciteit gepaard gaan. Indien een jonge patiënt met een solide tumor of een leukemie met ongewoon heftige toxiciteit op chemotherapie reageert, moet ook aan FA worden gedacht. Er zijn tegenstrijdige data over de rol van het humaan papillomavirus in de ontstaanswijze van deze tumoren, zodat verder onderzoek moet worden afgewacht.30 Waarschijnlijk spelen bestraling (in de conditionering voor SCT) en met name graft-versus-hostziekte een rol bij het optreden van deze solide tumoren.28 Om die reden worden bij SCT steeds meer fludarabinebevattende conditioneringsschema’s gebruikt, die hopelijk zowel de acute als late toxiciteit reduceren.31 Een belangrijk probleem bij transplantaties bij FA was het relatief hoge afstotingsrisico, met name bij onverwante transplantaties.32 Fludarabine is in staat om eventueel aanwezige T-cellen met een non-FA-fenotype voldoende te elimineren. Als gevolg van mozaïcisme van de T-celkloon zijn deze T-cellen namelijk niet hypergevoelig, zoals T-cellen met een FA-fenotype, en daardoor reageren zij onvoldoende op de gereduceerde conditionering die gebruikelijk is bij FA). Hierdoor kan de HLA-barrière bij een transplantatie effectief worden overbrugd. Afstoting treedt dus vrijwel niet meer op, 141 vol.3 nr.4 - 2006 waardoor ook T-celdepletie van het transplantaat kan worden toegepast en de incidentie van graftversus-hostziekte vermindert. Dit resulteert hopelijk in minder secundaire tumoren op de langere termijn. Fludarabine laat daarnaast weinig additionele toxiciteit zien. De transplantatieresultaten met fludarabinebevattende conditioneringsschema’s zijn dan ook sterk verbeterd. De grotere centra rapporteren inmiddels overlevingspercentages van ruim 90% bij HLA-identieke transplantaties en 60-70% bij onverwante transplantaties.33 Diagnostiek De diagnose FA kan worden gesteld door een chromosoombreuktest waarbij lymfocyten van de patiënt worden blootgesteld aan ‘DNA-cross-linkers’ als mitomycine-C of diepoxybutaan. FA-patiënten vertonen een zeer sterk verhoogde breukneiging vergeleken met controlepersonen. Deze test wordt beschouwd als de standaardtest voor de detectie van FA, hoewel ook bij ‘Nijmegen breuksyndroom’ een verhoogde gevoeligheid is beschreven.34 Bij een negatieve test maar een sterke klinische verdenking op FA, moet de test op fibroblasten worden herhaald vanwege mogelijk mozaïcisme. Een alternatieve methode om de diagnose FA te stellen, is onderzoek naar FANCD2-mono-ubiquitinatie met een ‘western blot’. Daarmee worden echter eventuele BRCA2- en FANCJ-genmutaties gemist, n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r HE M a t o l o g i e FANCF 9% FANCE 5% FANCD2 9% Figuur 2. Voor Fanconi-anemie kenmerkende spaakbeen(radius) en handafwijkingen, met spaakbeenaplasie en afwezige duim. Deze foto is met toestemming van de ouders van de patiënt gepubliceerd. omdat die ‘downstream’ gelegen zijn van FANCD2 (zie Figuur 1 op pagina 140). Een andere methode is om met flowcytometrie naar celcyclusparameters te kijken, waarbij bij FA-patiënten een G2/M-arrest optreedt. Overerving en genetisch advies Recentelijk is aangetoond dat het gen voor FANCB gelokaliseerd is op het X-chromosoom.4 Dat heeft vanzelfsprekend consequenties voor het geven van genetisch advies. Als de moeder draagster is, zal 50% van haar zonen aangedaan zijn en 50% van haar dochters zal draagster zijn. Voor alle andere FA-subtypen geldt een autosomaal recessief overervingspatroon, waarbij beide ouders drager zijn en de kans op een aangedaan kind 25% is en de kans op dragerschap 50%. Gezien deze verschillende typen van overerving is DNA-diagnostiek essentieel om de pathogene mutatie in kaart te brengen. Het vergemakkelijkt bovendien de eventuele prenatale diagnostiek, omdat het aantonen van een bekende mutatie eenvoudiger is dan het doen van een chromosoombreuktest op foetale cellen die verkregen zijn tijdens de zwangerschap. n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r FANCG FANCI 5% 5% FANCD1 5% FANCA 27% FANCC 35% Figuur 3. De genetische achtergrond van de Nederlandse Fanconi-anemie (FA)-patiënten (n=22). De distributie van de FA-groepen in Nederland wijkt af van de wereldwijde distributie. Wereldwijd komt met name FA-A voor (± 6570%), terwijl in Nederland FA-C prevalenter is. De mutaties in FANCC in Nederland betreffen alle zogenoemde 322delGmutaties, in tegenstelling tot de ernstige mutatie in FANCC, de IVS4, die met name bij mensen met een Asjkenazim-achtergrond voorkomt (bewerking van data uit referentie 35). Genotype-fenotypecorrelaties Aanvankelijk werd verwacht dat met verdergaande moleculaire subtypering duidelijke geno-fenotypeverschillen zouden kunnen worden gevonden. Het is echter gebleken dat de verschillen binnen genetische subgroepen vaak groter zijn dan die tussen de groepen.17 Elk FA-gen kan namelijk door verschillende mutaties aangedaan zijn, waarbij sommige nog restactiviteit van het eiwit laten bestaan. Zelfs binnen families komt wisselende expressie voor. Toch is een aantal trends te onderscheiden. Binnen groep C zijn de patiënten met een IVS4+4a>T-mutatie vaak relatief ernstig aangedaan, terwijl de indruk bestaat dat patiënten met een 322delG-mutatie vaak relatief mild aangedaan zijn. Deze laatste patiënten hebben bijvoorbeeld allemaal een normaal aangelegde spaakbeen en duim. De groep C-patiënten met een 322delG-mutatie komt veel voor in Nederland (zie Figuur 3). Momenteel wordt onderzocht of deze patiënten ook een milder hematologisch beloop hebben en of derhalve afwijkende behandelrichtlijnen voor deze patiëntensubgroep gerechtvaardigd zijn. Binnen groep A (wereldwijd de meest voorkomende groep) zijn de patiënten met mutaties die leiden tot HE M a t o l o g i e vol.3 nr.4 - 2006 142 O v er z ic h tsartike l en Aanwijzingen voor de praktijk 1.Fanconi-anemie (FA) is een klinisch zeer heterogeen ziektebeeld. Naast congenitale afwijkingen, beenmergfalen en hematologische maligniteiten, zijn recent ook solide tumoren op jonge leeftijd aan het scala toegevoegd. 2.Naast autosomaal recessieve overerving komt een geslachtsgebonden vorm van FA voor, al is deze zeldzaam (FANCB, gen gelokaliseerd op Xp22.31). 3.De Nederlandse onderverdeling van de FA-subtypen wijkt af van de wereldwijde verdeling. Het grote percentage patiënten met een 322delG-mutatie in het FANCC-gen heeft in de toekomst mogelijk klinische implicaties. 4.Bij alle FA-patiënten dient genetische subtypering plaats te vinden met DNA-diagnostiek. 5.Het gebruik van op fludarabine gebaseerde conditioneringsschema’s bij transplantaties kan het aantal korte- en langetermijncomplicaties van deze procedure verkleinen. 6.Bij volwassenen en kinderen met onverwachte en ernstige toxiciteit van chemotherapie of bestraling dient onderzoek naar FA te worden verricht. Ook bij ongebruikelijke tumoren op de jongvolwassen leeftijd dient aan FA te worden gedacht. 7. Na de ontdekking van de relatie tussen FA-genen en erfelijke borstkankersyndromen en sporadische vormen van kanker, is de interesse in deze genen sterk toegenomen. de synthese van een getrunceerd (en daarmee nog deels functioneel) eiwit klinisch meestal minder ernstig aangedaan dan patiënten met een afwezig eiwit. De patiënten uit de FANCD1/BRCA2-groep hebben doorgaans een ernstig beloop. Deze kinderen ontwikkelen vaak op zeer jonge leeftijd leukemie en kunnen zich ook presenteren met andere tumoren, zoals een medullo- of een nefroblastoom.36,37 Deze groep moet dus zo snel mogelijk worden getransplanteerd, zo mogelijk voordat leukemie wordt gediagnosticeerd. In deze families wordt ook het voorkomen van borstkanker beschreven. FA-genen en de relatie met kanker in patiënten zonder FA De FA-genen blijken op twee verschillende manieren met kanker geassocieerd te zijn bij patiënten zonder FA. Allereerst is het FANCD1/BRCA2-gen bekend als erfelijk borstkankergen, waarbij patiënten met een heterozygote mutatie een verhoogd risico blijken te hebben op borst-, ovarium- en andere vormen van kanker.38 De hypothese is dat dit gen als zoge- 143 vol.3 nr.4 - 2006 noemde tumorsuppressorgen optreedt, waarbij het verlies van het gezonde allel tot tumorvorming leidt. Deze tumoren vertonen een ander klinisch gedrag en er zijn aanwijzingen dat deze tumoren wellicht behandeld moeten worden met ‘cross-linkers’ als platinaderivaten.39 Daarnaast zijn onderzoeken gedaan naar de betrokkenheid van FA-genen bij sporadische vormen van kanker. Zo is methylering van FANCF geassocieerd met diverse epitheliale tumoren.39 Opvallend is dat de FA-genen, voor zover onderzocht, geen grote rol lijken te spelen in de pathogenese van hematologische maligniteiten.40 Organisatie van FA-zorg in Nederland Recentelijk is binnen de ‘Stichting Kinderoncologie Nederland’ (SKION), het samenwerkingsverband van de Nederlandse kinderhemato-oncologische centra, besloten dat patiënten met beenmergfalen via de SKION geregistreerd en behandeld gaan worden. Een SKION-protocol voor het behandelen en vervolgen van FA-patiënten is in voorbereiding en kan n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r HE M a t o l o g i e waarschijnlijk in 2006 geïmplementeerd worden. Internationaal is met name het ‘Fanconi Anemia Research Fund’ zeer actief. Deze organisatie heeft onder andere een uitstekend handboek samengesteld dat te downloaden is via www.fanconi.org. Een uitgebreide Duitse versie is beschikbaar via www.fanconi.de. Conclusie FA is een genetisch en klinisch zeer heterogene ziekte. Door de verbeterde behandeling van het bij deze ziekte optredende beenmergfalen, komen nieuwe problemen aan het licht als het optreden van solide tumoren op jonge leeftijd. Met moleculaire diagnostiek kan bij de meeste patiënten de pathogene mutatie worden aangetoond, wat soms therapeutische consequenties heeft en van belang is bij het geven van genetisch advies. De FA-genen blijken betrokken te zijn bij zowel erfelijke kankersyndromen als bij sporadische vormen van kanker, met mogelijk gevolgen voor de behandeling van deze patiënten. Het is te verwachten dat binnen een aantal jaren de laatste FA-genen worden geïdentificeerd. Het ontrafelen van de exacte rol van de FA-eiwitten in de reparatie van DNA-schade vergt echter nog veel aanvullend wetenschappelijk onderzoek. Referenties 1. Butturini A, Gale RP, Verlander PC, Adler-Brecher B, Gillio AP, Auerbach AD. Hematologic abnormalities in Fanconi anemia: an International Fanconi Anemia Registry study. Blood 1994;84:1650-5. 2. Alter BP. Cancer in Fanconi anemia, 1927-2001. Cancer 2003;97:425-40. 3. Lo Ten Foe JR, Rooimans MA, Bosnoyan-Collins L, Alon N, Wijker M, Parker L, et al. Expression cloning of a cDNA for the major Fanconi anaemia gene, FAA. Nat Genet 1996;14:320-3. 4. Meetei AR, Levitus M, Xue Y, Medhurst AL, Zwaan M, Ling C, et al. X-linked inheritance of Fanconi anemia complementation group B. Nat Genet 2004;36:1219-24. 5. Strathdee CA, Buchwald M. Molecular and cellular biology of Fanconi anemia. Am J Pediatr Hematol Oncol 1992;14:177-85. 6. Howlett NG, Taniguchi T, Olson S, Cox B, Waisfisz Q, Die-Smulders C, et al. Biallelic inactivation of BRCA2 in Fanconi anemia. Science 2002;297:606-9. 7. Whitney M, Thayer M, Reifsteck C, Olson S, Smith L, Jakobs PM, et al. Microcell mediated chromosome transfer maps the Fanconi anaemia group D gene to chromosome 3p. Nat Genet 1995;11:341-3. 8. De Winter JP, Leveille F, Van Berkel CG, Rooimans MA, Van der Weel L, Steltenpool J, et al. Isolation of a cDNA repre- n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r senting the Fanconi anemia complementation group E gene. Am J Hum Genet 2000;67:1306-8. 9. De Winter JP, Rooimans MA, Van der Weel, Van Berkel CG, Alon N, Bosnoyan-Collins L, et al. The Fanconi anaemia gene FANCF encodes a novel protein with homology to ROM. Nat Genet 2000;24:15-6. 10. De Winter JP, Waisfisz Q, Rooimans MA, Van Berkel CG, Bosnoyan-Collins L, Alon N, et al. The Fanconi anaemia group G gene FANCG is identical with XRCC9. Nat Genet 1998;20:281-3. 11. Levran O, Attwooll C, Henry RT, Milton KL, Neveling K, Rio P, et al. The BRCA1-interacting helicase BRIP1 is deficient in Fanconi anemia. Nat Genet 2005;37:931-3. 12. Levitus M, Waisfisz Q, Godthelp B, De Vries Y, Hussain S, Wiegant WW, et al. The DNA helicase BRIP1 is defective in Fanconi anemia complementation group J. Nat Genet 2005;37:934-5. 13. Meetei AR, De Winter JP, Medhurst AL, Wallisch M, Waisfisz Q, Van de Vrugt HJ, et al. A novel ubiquitin ligase is deficient in Fanconi anemia. Nat Genet 2003;35:165-70. 14. Meetei AR, Medhurst AL, Ling C, Xue Y, Singh TR, Bier P, et al. A human ortholog of archaeal DNA repair protein Hef is defective in Fanconi anemia complementation group M. Nat Genet 2005;37:958-63. 15. Garcia-Higuera I, Taniguchi T, Ganesan S, Meyn MS, Timmers C, Hejna J, et al. Interaction of the Fanconi anemia proteins and BRCA1 in a common pathway. Mol Cell 2001;7:249-62. 16. Shimamura A, de Oca RM, Svenson JL, Haining N, Moreau LA, Nathan DG, et al. A novel diagnostic screen for defects in the Fanconi anemia pathway. Blood 2002;100:4649-54. 17. Faivre L, Guardiola P, Lewis C, Dokal I, Ebell W, Zatterale A, et al. Association of complementation group and mutation type with clinical outcome in Fanconi anemia. European Fanconi Anemia Research Group. Blood 2000;96:4064-70. 18. Joenje H, Pals G, Zwaan CM. Fanconi Anemia. In: Fuchs J, Podda M, Goethe JW, editors. Encyclopedia of Medical Genomics and Proteomics. New York: Marcel Dekker, Inc.; 2004. p.447-51. 19. Smith FO, Kelly P, Harris R, Rose S, Altaye M, Radtke S, et al. A pilot trial of oxandrolone for the treatment of bone marrow failure for patients with Fanconi Anemia. Proceedings of the 7th Annual Fanconi Anemia Research Fund Scientific Symposium, Geneva, September 2005;116. 20. Gluckman E, Auerbach AD, Horowitz MM, Sobocinski KA, Ash RC, Bortin MM, et al. Bone marrow transplantation for Fanconi anemia. Blood 1995;86:2856-62. 21. Alter BP. Fanconi’s anemia and malignancies. Am J Hematol 1996;53:99-110. 22. Tischkowitz M, Dokal I. Fanconi anaemia and leukaemia clinical and molecular aspects. Br J Haematol 2004;126:176-91. 23. Rosenberg PS, Greene MH, Alter BP. Cancer incidence in persons with Fanconi’s anemia. Blood 2003;101:822-6. HE M a t o l o g i e vol.3 nr.4 - 2006 144 O v er z ic h tsartike l en 24. Kutler DI, Singh B, Satagopan J, Batish SD, Berwick M, Giampietro PF, et al. A 20 year perspective of the International Fanconi Anemia Registry (IFAR). Blood 2003;101:1249-56. 25. Guardiola P, Socie G, Li X, Ribaud P, Devergie A, Esperou H, et al. Acute graft-versus-host disease in patients with Fanconi anemia or acquired aplastic anemia undergoing bone marrow transplantation from HLA-identical sibling donors: risk factors and influence on outcome. Blood 2004;103:73-7. 26. Tonnies H, Huber S, Kuhl JS, Gerlach A, Ebell W, Neitzel H. Clonal chromosome aberrations in bone marrow cells of Fanconi anemia patients: gains of the chromosomal segment 3q26q29 as an adverse risk factor. Blood 2003;101:3872-4. 27. Alter BP, Scalise A, McCombs J, Najfeld V. Clonal chromosomal abnormalities in Fanconi’s anaemia: what do they really mean? Br J Haematol 1993;85:627-30. 28. Rosenberg PS, Socie G, Alter BP, Gluckman E. Risk of head and neck squamous cell cancer and death in patients with Fanconi anemia who did and did not receive transplants. Blood 2005;105:67-73. 29. Alter BP, Joenje H, Oostra AB, Pals G. Fanconi anemia: adult head and neck cancer and hematopoietic mosaicism. Arch Otolaryngol Head Neck Surg 2005;131:635-9. 30. Van Zeeburg HJ, Snijders PJ, Joenje H, Brakenhoff RH. Human papillomavirus DNA and p53 polymorphisms in squamous cell carcinomas from Fanconi anemia patients. J Natl Cancer Inst 2004;96:968-9. 31. Tan PL, Wagner JE, Auerbach AD, Defor TE, Slungaard A, MacMillan ML. Successful engraftment without radiation after fludarabine-based regimen in Fanconi anemia patients undergoing genotypically identical donor hematopoietic cell transplantation. Pediatr Blood Cancer 2005;46:630-6. 32. Zwaan ChM, Van Weel-Sipman MH, Fibbe WE, Oudshoorn M, Vossen JM. Unrelated donor bone marrow transplantation in Fanconi anaemia: the Leiden experience. Bone Marrow Transplant 1998;21:447-53. 33. Wagner JE, MacMillan ML. Hematopoietic stem-cell transplantation in the treatment of Fanconi Anemia. Proceedings of the 17th Annual Fanconi Anemia Research Fund Scientific Symposium; 2005; Sep 29-Oct 2; Geneva, Switzerland. 2005. 34. Gennery AR, Slatter MA, Bhattacharya A, Barge D, Haigh S, O’Driscoll M, et al. The clinical and biological overlap between Nijmegen Breakage Syndrome and Fanconi anemia. Clin Immunol 2004;113:214-9. 35. Joenje H. Fanconi anaemia complementation groups in Germany and The Netherlands. European Fanconi Anaemia Research group. Hum Genet 1996;97:280-2. 36. Hirsch B, Shimamura A, Moreau L, Baldinger S, Hag-alshiekh M, Bostrom B, et al. Association of biallelic BRCA2/ FANCD1 mutations with spontaneous chromosomal instability and solid tumors of childhood. Blood 2004;103:2554-9. 37. Offit K, Levran O, Mullaney B, Mah K, Nafa K, Batish SD, 145 vol.3 nr.4 - 2006 et al. Shared genetic susceptibility to breast cancer, brain tumors, and Fanconi anemia. J Natl Cancer Inst 2003;95:1548-51. 38. Narod SA, Offit K. Prevention and management of hereditary breast cancer. J Clin Oncol 2005;23:1656-63. 39. Turner N, Tutt A, Ashworth A. Hallmarks of ‘BRCAness’ in sporadic cancers. Nat Rev Cancer 2004;4:814-9. 40. Tischkowitz MD, Morgan NV, Grimwade D, Eddy C, Ball S, Vorechovsky I, et al. Deletion and reduced expression of the Fanconi anemia FANCA gene in sporadic acute myeloid leukemia. Leukemia 2004;18:420-5. Ontvangen 12 augustus 2005, geaccepteerd 17 november 2005. Correspondentieadres Dr. C.M. Zwaan, kinderarts-hemato- oncoloog Afdeling Kinderhemato-oncologie Erasmus MC/Sophia kinderziekenhuis Postbus 2060 3000 CB Rotterdam Tel.: 010 463 66 91 Fax: 010 463 68 01 E-mailadres: [email protected] Mw. E. Velleuer, arts Afdeling Kinderoncologie, Hematologie en Immunologie Heinrich-Heine-Universität Universitätsstr. 1 40225 Düsseldorf Duitsland Prof. dr. H. Joenje, hoogleraar Klinische Genetica en Antropogenetica Afdeling Klinische Genetica en Antropogenetica VU medisch centrum Van der Boechorststraat 7 1081 BT Amsterdam Correspondentie graag richten aan de eerste auteur. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld. n e d e r l a n d s t i j d s c h r i f t v o o r HE M a t o l o g i e