VASTGOEDECONOMIE Academiejaar 2006-2007 Nele Hermie Vastgoedeconomie Inleiding Dagelijks worden we geconfronteerd met economisch, financieel en politiek nieuws. De inflatie is onder controle… De ECB staat onder druk om de rente te verhogen…Euro herstelt… Beleggers overschatten toekomstig rendement van vastgoed…Nog drie procent groei per jaar. Een goed begrip van economische wetten en spelregels is onontbeerlijk geworden. Verbanden inzien en zelf kunnen leggen is één van de doelstellingen van deze cursus. Een andere doelstelling is het ontwikkelen van een gezonde kritische houding tegenover beslissingen in het financiële landschap. Met gezonde kritische houding bedoel ik dat onze mening moet onderbouwd zijn met feiten en cijfers. De cursus vastgoedeconomie gidst de student door het samenspel van economische financiële actoren en factoren. We belichten het sparen en beleggen en bekijken de indrukwekkende en soms ondoorzichtige verspreiding van financiële producten. Daarnaast besteedt de cursus ook aandacht aan de werking van de diverse financiële markten waarop financiële activa aangeboden en verhandeld worden. In het bijzonder vastgoedcertificaten, vastgoedbevaks en vastgoedfondsen. Daarbij wordt ook gewezen op de samenhang tussen de markten en de instrumenten die de monetaire overheid aanwendt opdat het financieel gebeuren zou bijdragen tot een niet-inflatoire groei. Vastgoed en economie gaan hand in hand. De beurs, de rente en de mobiliteit spelen allemaal een rol. Dat de gezondheidstoestand van de vastgoedmarkt belangrijk is voor de economie in het algemeen staat buiten kijf. De link tussen beide is de jongste jaren overigens alleen maar toegenomen. De bouwsector was met een expansie van 8% dé motor achter de groei van 3% van de Belgische economie in 2006, de sterkste van de voorbije 6 jaar1,. Maar niet alleen de nieuwbouwmarkt is van belang. Ook de zogenaamde secundaire markt speelde een belangrijke rol. De forse prijsstijgingen creëren immers een algemeen gevoel van rijkdom bij de burger. Die opent daardoor al iets vlotter de portemonnee en … stimuleert zo de economische groei. Beleggen in onroerend goed heeft voor velen een slechte klank door de speculatieve elementen die ermee verbonden zijn. Het inzichtelijk maken van de financiële toekomst van een vastgoed-object is echter van groot belang voor alle betrokken partijen, al was het maar om te voorkomen dat één van de partijen zich onrechtvaardig verrijkt. Rekenen op vastgoed verschaft de basis voor een goed krachtenspel rond onroerend goed-transacties. Naast de elementaire basiskennis van de financiële aspecten van vastgoed, behandelen we de rekenmethoden met diverse voorbeelden uit de vastgoedpraktijk. De cursus vastgoedeconomie biedt een verheldering van de werking van de financiële wereld die op het eerste zicht vrij ondoorzichtig lijkt. De cursus is geen pasklaar vademecum voor beleggingen. We geven enkel een overzicht van de mogelijkheden en analyses die de hedendaagse financiële economie verrijken. 1 Rapport Nationale Bank van België, februari 2007. 2 Vastgoedeconomie I. Financiële activa Met zijn inkomen kan men twee dingen doen, consumeren of sparen. Sparen levert activa op. Er bestaan twee soorten activa, reële en financiële. Reële activa, zoals huizen, fabrieken, gronden, schilderijen, juwelen. Financiële activa zijn geschreven contracten die recht geven op een geldhoeveelheid in de toekomst. Zoals de definitie onderstreept is een financieel actief een recht. Het kan dan ook enkel ontstaan en bloeien in een stabiel juridisch kader. Een financieel actief kan tal van vormen aannemen: spaarboekje, bankbiljet, aandeel, obligatie, … Financieel passief zijn kredieten. II. Het financiële landschap 1. Financiële instellingen in België We geven hier een profilering van de financiële tussenpersonen die in België optreden. We onderscheiden vijf categorieën van financiële instellingen: 1) Kredietinstellingen, waarvan de voornaamste werkzaamheden bestaan in het van het publiek in ontvangst nemen van gelddeposito’s (zichtrekeningen, spaarrekeningen, …) of andere terugbetaalbare gelden (kasbons, …) en het verlenen van kredieten. 2) Instellingen die via risicodragend kapitaal participeren in ondernemingen, vnl. zakenbanken en holdings. 3) Beleggingsondernemingen, ondernemingen die voor derden beroepsmatig beleggingsdiensten presteren, vnl. beursvennootschappen. 4) Institutionele beleggers, waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit het beleggen van geld op lange termijn, tot deze groep worden traditioneel gerekend: holdings of portefeuillemaatschappijen, verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen, instellingen voor collectieve beleggingen (ICB). 5) Monetaire overheid, sinds de monetaire unie in werking trad (verdrag van Maastricht, 1991, 3 fasen, laatste fase 1999: oprichting ECB) wordt het monetair beleid uitgevoerd binnen het Eurosysteem, door de Europese centrale bank (ECB) en de diverse nationale banken in het eurogebied. Opmerkingen: We mogen er niet vanuit gaan dat de activiteitenwaaier in elke categorie beperkt blijft tot het domein van de desbetreffende specialisatie. De despecialisatie of branchevervaging , die al enkele decennia ononderbroken bezig is, verzwakte sterk de verschillen tussen de diverse financiële instellingen. Activiteiten van diverse aard gebeuren nu doorgaans binnen dezelfde instelling of financiële groep. We geven ook niet alle instanties die, in de bredere betekenis, als financiële tussenpersonen kunnen worden beschouwd, zoals ministerie van Financiën, Nationale Bank van België (NBB), Commissie voor Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA), Rentefonds, Beroepsverenigingen, Internationale instellingen, … 3 Vastgoedeconomie 2. Rol en bestaansreden van het financieel systeem 2.1. Externe financiering: coördinatie van sparen en investeren Het financieel systeem is het geheel van financiële markten, instellingen en tussenpersonen dat zorgt voor de overdracht van spaaroverschotten van de surpluseenheden (uitleners) naar de deficiteenheden (ontleners) De surpluseenheden zijn de economische actoren die minder dan hun inkomen besteden en bijgevolg een surplus hebben. De deficiteenheden zijn de economische actoren die een tekort hebben aan financiële middelen omdat ze meer uitgeven dan hun inkomen. Externe financiering wordt schematisch weergegeven in figuur 1. Er is een overdracht van spaarfondsen van degenen met een overschot naar degenen met een tekort. Zonder een financieel systeem dat deze overdracht mogelijk maakt, zou de economisch agent zich moeten beperken tot interne financiering of zelffinanciering. Hij kan niet meer uitgeven dan zijn inkomen. Het deel van zijn inkomen dat hij niet consumeert vormt het sparen. Zijn investeringen zijn dan beperkt tot de bedragen die hij gespaard heeft. Bij gebrek aan externe financieringsmogelijkheden worden particulieren beknot in hun mogelijkheden om duurzame consumptiegoederen aan te kopen. Dit houdt een ernstig welvaartsverlies in omdat zij hun consumptiepatroon niet optimaal kunnen spreiden over hun levenscyclus. De ondernemingen worden beperkt in hun investeringsmogelijkheden wanneer zij alleen op zelffinanciering aangewezen zijn. De economische actoren die sparen zijn dikwijls niet dezelfde als diegenen met winstgevende investeringsopportuniteiten. Zo wordt spaargeld van de gezinnen overgedragen naar de bedrijven. De productiviteit in de economie wordt verhoogd door de reallocatie van kapitalen naar de economische actoren die ze het maast productief kunnen aanwenden. Fondsen kunnen langs de financiële markten rechtstreeks van spaarder naar investeerder overgeheveld worden. Dit is directe financiering. Ontlenen kan ook bij een financiële instelling, dus via een financiële tussenpersoon, ook financiële intermediairs genoemd. Dit is indirecte financiering. Figuur 1: Externe financiering 4 Vastgoedeconomie 2.2. Financiële diensten Het financieel systeem vindt zijn diepere bestaansreden in het verbeteren van de coördinatie tussen sparen en investeren. Dat gebeurt door het leveren van financiële diensten in de vorm van liquiditeit, risicodeling en informatie. De bedoeling is het reduceren van de transactie-en informatiekosten. Liquiditeit Definitie Voorbeeld Liquiditeitsrisico Risicodeling Definitie Schaalvoordelen Diversificatievoordelen Debiteurenrisico Informatie Definitie Asymmetrische informatie ‘Principal-agency’ problem Averechtse selectieprobleem Moreel risico Figuur 2: Bank als deposito- en kredietinstelling 5 Vastgoedeconomie 3. Financiële intermediatie Voorgaande marktimperfecties bij het afstemmen van spaarders op investeerders openen winstopportuniteiten voor particulieren en ondernemingen die financiële diensten aanbieden. Door de aard van hun producten en diensten zijn de financiële markten bij uitstek onderhevig aan transactie- en informatieproblemen. Vandaar dat in het financieel systeem de financiële intermediairs een hoogst belangrijke rol vervullen. De intermediatie kan twee vormen aannemen: 1. Directe financiering of marktfinanciering: de intermediatie kan zich beperken tot het bijeenbrengen van marktpartijen door het opzetten van verhandelingsystemen (financiële markten), het doorsluizen van aan- en verkooporders (makelaars) en het verstrekken van informatie (rating agencies). Daarbij worden er essentieel liquiditeitsdiensten geproduceerd. Directe financiering impliceert dat spaarders primaire activa aanhouden, met name de schuldvorderingen uitgegeven door de ontleners. De financiering kan bijvoorbeeld geschieden via aandelen (deelbewijzen in het risicokapitaal van een onderneming). Spaarders verschaffen nieuwe fondsen aan de onderneming op het ogenblik van de plaatsing van nieuwe aandelen op de emissiemarkt. Aandelenmarkten, zoals bijvoorbeeld Euronext, zorgen voor de verdere verhandeling tussen beleggers. Grote ondernemingen die bv. bedrijfsobligaties uitgeven worden vaak bijgestaan door een zakenbank. Ratingagentschappen beoordelen de kredietwaardigheid van de onderneming. Op het ogenblik dat de obligatie wordt uitgegeven kan de belegger deze onderschrijven op de primaire emissiemarkt. Later kunnen ze door de beleggers worden verhandeld op de secundaire obligatiemarkt. Directe financiering kan het probleem van de asymmetrische informatie niet oplossen: private informatie omzetten in publiek toegankelijke informatie is niet altijd mogelijk. 2. Indirecte financiering of bankfinanciering: de intermediatie wordt gekenmerkt door financiële instellingen die zich tussen spaarder en ontleners plaatsen en daarbij activatransformatie toepassen. Er worden dus intermediaire activa ingeschakeld tussen spaarders en ontleners. Ze ontlenen fondsen van de surpluseenheden en gebruiken die om leningen toe te staan aan de deficiteenheden. In dit proces transformeren ze de oorspronkelijke schuldvorderingen op de ontleners (primaire activa) in nieuwe schuldvorderingen van henzelf (secundaire activa). Zo verlenen banken hypothecaire kredieten aan ontleners en financieren zij die door kasbons te verkopen aan spaarders. In dit proces van activatransformatie produceren deze intermediairs niet alleen liquiditeit en informatiediensten, maar ook risicodelende diensten. Figuur 3: Financiële intermediatie 6 Vastgoedeconomie Vormen van activatransformatie: Activatransformatie vloeit voort uit de combinatie van ‘bronnen’ van fondsen (= ‘funding’) met ‘aanwendingen’ van deze fondsen in de balansen van de financiële intermediairs. De specifieke combinatie hangt af van de aangewende financiële technologie en bepaalt ook de aard van de financiële instelling (depositobanken, financieringmaatschappijen, collectieve beleggingsfondsen, verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen). Bronnen (passiva): deposito’s, obligaties, polissen, … Aanwendingen (activa): kredieten, obligaties, … Zoals reeds opgemerkt kennen we een proces van branchevervaging of despecialisatie. Dat is vooral het geval bij de middelenwerving, waar diverse types van financiële instellingen zich doorgaans richten tot hetzelfde spaarderspubliek met een uitgebreid gamma spaarproducten. Ook langs de actiefzijde van de balans wenden diverse financiële instellingen hun spaargelden op dezelfde wijze aan. Daarbij komt dat binnen eenzelfde financiële groep verschillende soorten financiële diensten aangeboden worden. Vooral de verspreiding van bankverzekeren en allerlei nieuwe, vaak zeer gesofisticeerde financiële producten gaat zeer snel. Bij desintermediatie vindt een toename plaats van directe financiering ten nadele van indirecte financiering. Dit kan het gevolg zijn van afname van externe financieringskosten, bv. lagere transactiekosten, markttoegankelijkheid. Bij toename van de kosten van indirecte financiering, bv. hogere kapitaalvereisten opgelegd aan banken, zullen de banken minder kredieten kunnen toestaan. 7 Vastgoedeconomie III. Sparen voor particulieren 1. Zichtrekening Definitie De zichtrekening is een bankrekening waarmee een spaarder zijn inkomsten en uitgaven kan regelen en opvolgen. Het geld is steeds onmiddellijk, op zicht, opvraagbaar. Werking - De spaarder ontvangt een geringe rentevergoeding = creditrente - In beginsel mag de rekeninghouder niet ‘in het rood gaan’, maar daar kan tot een bepaald bedrag van afgeweken worden. De debetrente op ‘in het rood gaan’ is hoog. - De zichtrekening geeft toegang tot een aantal bancaire diensten, zoals overschrijvingen, cheques, debet- en kredietkaarten, wisselbrieven. - Tevens kunnen ten laste van deze rekening permanente opdrachten en domiciliëringen uitgevoerd worden. - Via betaalautomaten kan geld van de zichtrekening afgehaald worden. - De banken vragen beheerskosten en rekenen kosten aan voor de uitvoering van betalingsverrichtingen. Ook voor de betaalkaarten moet doorgaans worden betaald. Sommige kosten kunnen worden vermeden door internetbankieren. Hoeveel bedraagt de creditrente op een zichtrekening? Hoeveel bedraagt de debetrente voor ‘in het rood gaan’? Is er een groot verschil? Wat is het verschil tussen een debet- en kredietkaart? Wat is een permanente opdracht? Wat is een domiciliëring? 8 Vastgoedeconomie 2. Spaarrekening Definitie De spaarrekening (spaarboekje), icoon van het Belgische volkssparen, blijft als vaste waarde pal overeind in het snel wijzigende banklandschap. De spaarder kan zijn geld beleggen tegen rentevergoeding en gemakkelijk weer over zijn geld beschikken. Nadelen - Magere rendabiliteit: historisch lage nominale rente. De reële rente (= nominale rente – inflatie) is zelfs negatief. Opmerking: Soms kunnen tijdelijke spaarpromoties het rendement opkrikken. De onderstaande tabel toont eveneens een aantal prijsbrekers die mooie rendementen bieden. Tabel 1 - Ingewikkelde renteberekening: gebaseerd op basisrente, eventueel aangevuld met een aangroei- of getrouwheidspremie, naargelang aan de juiste voorwaarden is voldaan. Basisrente: op elk tegoed. Aangroeipremie: het geld staat minstens 6 maanden op de spaarrekening. Getrouwheidspremie: het geld staat minstens 12 maanden onafgebroken op de rekening. Beide combineren is uitgesloten. Pas wanneer op een storting een aangroeipremie is verworven, komt die storting in aanmerking voor een getrouwheidspremie. Het geld van de spaarder moet minstens 18 maanden op het spaarboekje blijven staan om naast de basisrente een getrouwheidpremie te krijgen. Wat het allemaal nog ingewikkelder maakt is dat de banken werken met valutadagen die niet gelijk zijn aan de werkelijke stortingsdag of opnamedag van het geld. Systeem vóór 01/01/2007: systeem D+1/D-7 voor de berekening van de basisrente en systeem van ‘quinzaines’ voor de berekening van rentepremies. Systeem vanaf 01/01/2007: stortingsdag is gelijk aan valutadag. De nieuwe maatregel geldt zowel voor de berekening van de basisrente als voor de rentepremies. Aan de complexiteit van de rentestructuur van het spaarboekje verandert er voorlopig niets. 9 Vastgoedeconomie Voordelen - Vlotte beschikbaarheid van geld: het geld is onmiddellijk opvraagbaar en het kan ook onmiddellijk op de spaarrekening gestort worden. - Geen verlies: wie zijn spaarcenten opvraagt krijgt sowieso het bedrag terug dat hij op de rekening deponeerde. Het enige risico is het faillissement van de bank. Omdat banken grondig gecontroleerd worden door de financiële toezichthouder, de Commissie voor Bank-, Financie- en Assurantiewezen (CBFA), is het risico op faillissement klein. Mocht uw bank toch failliet gaan, is er nog een vangnet: het Beschermingsfonds voor Spaarders en Beleggers2. Dat fonds betaalt iedere spaarder en /of belegger die het slachtoffer is van een faillissement van zijn financiële instelling maximaal 20 000 euro terug. Het fonds wordt gespijsd door verplichte bijdragen van financiële instellingen. - Zuiveringsrekening: wie op de zichtrekening in het rood gaat, kan de zichtrekening snel aanzuiveren door geld van de spaarrekening over te schrijven naar de zichtrekening. De debetrente op een zichtrekening loopt immers op tot 14%. - Bufferrekening: voor onvoorziene uitgaven. De buffer zorgt ervoor dat de consument geen forse hap uit het maandelijks loon moet nemen voor die onverwachte uitgaven. Op die manier ontstaan er geen betalingsproblemen voor de courante telefoon-, gas-, en andere rekeningen. - Wachtrekening: de actieve belegger kan de opbrengst van een belegging op de spaarrekening zetten in afwachting dat zich opnieuw interessante beleggingsopportuniteiten voordoen. Zolang het geld op het boekje staat, brengt het rente op. De rente is hoger dan op de zichtrekening (0.25%) - Fiscale vrijstelling spaarboekintresten. De eerste schijf , tot 1 600 euro per jaar, zijn in ons land vrijgesteld van roerende voorheffing. Dit plafond geldt per persoon. Voor een spaarrekening op twee namen wordt het plafond dus verdubbeld tot 3 200 euro. Hoeveel kan ik sparen bij een grootbank vooraleer de rente wordt belast? Bruto = netto Door het fiscaal voordeel is bruto voor spaarrekeningen gelijk aan netto. En al geldt het voordeel maar voor een geplafonneerd bedrag, in de praktijk worden ook op grotere bedragen meestal nauwelijks of geen roerende voorheffing betaald. Door diverse spaarrekeningen op verschillende namen of bij verschillende banken te openen wordt de beperking vakkundig omzeild. - Geen belastingen of andere kosten. 2 Beschermingsfonds voor Deposito’s en Financiële Instrumenten (BDFI). 10 Vastgoedeconomie 3. Kasbon Definitie Kasbons zijn beleggingsinstrumenten die financiële instellingen doorlopend uitgeven. Het zijn effecten aan toonder en ze drukken een schuldbekentenis uit van de ontlener (bank) tegenover de uitlener (belegger). Werking De kasbon bestaat uit een mantel en een couponblad. De mantel geeft recht op het kapitaal op de eindvervaldag. De coupons op de tussentijdse rentebetalingen. De terugbetaling gebeurt steeds tegen pari, 100% van de nominale waarde. Kasbons zijn er in alle soorten, afhankelijk van bedrag, looptijd, vastheid van rente, mogelijkheid van tussentijdse vervaldagen, periodiciteit van betalingen, kapitalisatie of niet. Drie grote groepen zijn te onderscheiden. - Kasbons waarvan de rente niet wordt gekapitaliseerd. De enkelvoudige intrestberekening3 is hier van toepassing. - Kapitalisatiebons waarbij de rente belegd blijft, zodat deze op zijn beurt rente opbrengt. De samengestelde intrestberekening4 is hier van toepassing. Een zuivere kapitalisatiebon heeft geen couponblad, aangezien de rente pas op het einde van de looptijd wordt uitbetaald. - Keuzebons zijn kasbons van het gemengde type. Deze bons laten toe te kiezen tussen kapitalisatie van de coupons of inning ervan. De belegger kan dus de coupon afknippen en innen of aan de mantel laten en kapitaliseren. De rente, de basisrente genoemd, is de rente die jaarlijks wordt toegekend en staat op elke coupon. De kapitalisatierente, de rente die van toepassing is op de gekapitaliseerde coupon, verschilt meestal van de basisrente. Bereken de couponwaarde van een kasbon van 500 EUR, looptijd 5 jaar, intrest 4.50%. Is dat het nettorendement? Een kapitalisatiebon van 250 EUR op 5 jaar tegen een intrestvoet van 7.75%. Hoeveel ontvangt de houder van deze kapitalisatiebon na 5 jaar? Een keuzebon van 7 500 EUR op 3 jaar met rentevoet 3.70% en kapitalisatievoet 2.35%. Hoeveel ontvangt de houder zonder coupons? Hoeveel met alleen coupon 2 aangehecht? Hoeveel met coupon 1 en 2 aangehecht? 3 4 Kn = K o * ( 1 + n * i ) Kn = Ko * un waarbij u = 1 + i 11 Vastgoedeconomie Voordelen - Grote zekerheid. vaste rentevergoeding emittent is van hoge kwaliteit, dus terugbetaling van het uitgeleende bedrag op de vervaldag is nagenoeg zeker. Bovendien valt de kasbon, indien op naam, onder de depositogarantieregeling5. - Grote keuze aan looptijden. Meest courante looptijden zijn van 1 tot 5 jaar, maar er zijn kasbons van meer dan 10 jaar. - Continu uitgifte: financiële instellingen creëren aan de lopende band kasbons. - Geringe bedrag waarop kan worden ingeschreven (vanaf 250 euro). Dat betekent dat de belegger met een bescheiden bedrag zich al een kasbon kan aanschaffen. - Geen kosten Nadelen - Geringe liquiditeit. Wie zijn kasbon vroegtijdig wil verkopen, kan hem enkel kwijt bij de uitgevende instelling of de openbare veilingen van Euronext. In beide gevallen gebeurt dit tegen weinig interessante voorwaarden. - Op de coupon is 15% roerende voorheffing verschuldigd. 4. Staatsbon Definitie Staatsbons zijn vastrentende leningen uitgegeven door de Belgische Staat, die uitsluitend verkocht mogen worden aan particulieren. Werking Voor de verdeling van de staatsbons selecteert de Staat een aantal banken en beursvennootschappen; Er zijn elk jaar 4 emissies. De meest gebruikte staatsbon heeft een looptijd van 5 jaar, die verlengd kan worden tot 7 jaar tegen dezelfde rente. Voordelen - Veilige belegging: de overheid kan niet failliet gaan. Zekerheid van intrestbetalingen en terugbetaling van kapitaal. - De rentevergoeding ligt hoger dan de spaarrente bij grootbanken. 5 Beschermingsfonds voor Deposito’s en Financiële Instrumenten (BDFI). 12 Vastgoedeconomie - Naamloze belegging. Dit voordeel zal echter verdwijnen want een nieuwe wet bepaalt dat de beleggers effecten aan toonder uiterlijk tegen 2015 moeten omzetten in gedematerialiseerde effecten. De uitgifte van papieren effecten is verboden vanaf 20086. - Geen kosten bij uitgifte, inning van coupons en terugbetaling. - Grote liquiditeit en actieve secundaire markt. De belegger kan zijn staatsbon verkopen op de beurs. Omdat de koers van de staatsbon op de beurs schommelt, heeft hij geen garantie dat hij via die verkoop evenveel zal opstrijken als zijn oorspronkelijk aankoopbedrag. Nadelen - Sommige leningen zijn voorzien van de mogelijkheid voor de Staat om de lening vervroegd terug te kopen (bij gedaalde marktrente). - Op de jaarlijkse rente moet roerende voorheffing betaald worden. 5. Termijnrekening Definitie Een termijnrekening is een bankrekening waarvan het tegoed slechts opvraagbaar is op een vooraf afgesproken datum en met een vaste rente. Werking Bij deze rekeningen wordt de vervaldag bij de opening ervan vastgesteld. De gebruikelijke termijnen zijn 1, 3, 6, 12 maanden. Hoe hoger het gestorte bedrag op de rekening en hoe langer de duur, hoe hoger de rente. Op de rente moet roerende voorheffing betaald worden. Wordt voor het verstrijken van de termijn niet aangegeven wat er met het tegoed moet gebeuren, dan wordt de termijnrekening voor eenzelfde periode stilzwijgend verlengd. De verworven rente wordt bij het basisbedrag gevoegd en brengt in de nieuwe periode ook rente op. Wel kan die rente ondertussen gewijzigd zijn door marktomstandigheden. Doorgaans wordt door de bank een minimumbedrag vereist voor een termijnrekening. Kosten zijn er doorgaans niet. 6 Effecten op naam = de naam van de eigenaar wordt bijgehouden in het aandelenregister van de vennootschap. Papieren effecten = effecten aan toonder = naamloos, de houder van het effect wordt geacht de eigenaar te zijn. Immateriële effecten = gedematerialiseerde effecten = deponeren op een effectenrekening. Anders dan bij effecten aan toonder bestaan ze dus niet in materiële vorm en in tegenstelling tot effecten op naam blijft de identiteit van de houder in principe onbekend voor de uitgever van de effecten. 13 Vastgoedeconomie 6. Tak 21 Tak 21 = levensverzekering met gewaarborgd rendement op de belegde premies. 6.1. Spaarverzekering Voor wie op zoek is naar rendement zijn de tak 21-rekeningen of spaarverzekeringen al enkele jaren een alternatief voor het klassieke spaarboekje. Voorbeelden daarvan zijn rekeningen als Crest (Axa), First (Ethias), … Gelijkenissen met de spaarrekening - In principe kan je op deze rekeningen vrij geld storten en afhalen, al zijn soms hogere minimumbedragen vereist. - Eenmaal per jaar wordt de rente bijgeschreven. Verschillen met de spaarrekening - Spaarverzekeringen zijn er grosso modo in twee soorten. Spaarverzekeringen die een minimumrendement garanderen van om en bij de 3% per jaar (wettelijk maximum 3.75%). Bovenop dat minimumrendement wordt een winstbonus uitbetaald die het rendement opkrikt. Het totale rendement van die rekeningen lag in 2006 meestal tussen 5% en 6%. Spaarverzekeringen die geen minimumrendement beloven. De volledige rente wordt uitgekeerd onder de vorm van variabele winstbonus. Hoewel de afwezigheid van een rendementsgarantie een nadeel lijkt, bleek het in 2006 eerder een voordeel te zijn. Omdat er geen minimumrendement moest worden gegarandeerd, konden de beheerders van die rekeningen meer aandelen in portefeuille nemen, waardoor het rendement werd opgekrikt. De rendementen van de rekeningen zoals Crest en First lagen 1% tot 2% hoger dan die van de rekeningen met rendementsgarantie. - Flexibiliteit: instapkosten en uitstappenalisaties. Hoeveel instapkosten hangt af van het te beleggen bedrag en de tussenpersoon. De maximale instapkosten kunnen oplopen tot 3% à 5%. Bij makelaars die hun commissie willen laten vallen kunnen ze teruggebracht worden tot 0.5% à 1%. Uitstappenalisaties worden toegepast wanneer het geld binnen 3 à 5 jaar, afhankelijk van maatschappij tot maatschappij, weer wordt opgevraagd. De instap- en uitstapkosten maken de rekeningen ongeschikt als kortetermijnbelegging. De enige uitzondering is de Firstrekening van Ethias. Die is als enige volledig gratis. Er worden geen instapkosten noch uitstapkosten aangerekend. - Fiscaliteit is een stuk nadeliger dan bij de gewone spaarrekening. 14 Vastgoedeconomie Stortingen op een verzekeringsrekening zijn onderworpen aan een premietaks van 1.1% op het gestorte bedrag. Vrijstelling van roerende voorheffing geldt enkel voor rekeningen waaraan een overlijdensdekking van 130% gekoppeld is of voor tegoeden die minstens 8 jaar onaangeroerd blijven. In de praktijk wordt nooit automatisch rv afgehouden bij de uitbetaling van de intresten. Maar zonder overlijdensdekking wordt bij geldopvragingen binnen de 8 jaar rv ingehouden op de opgenomen intresten. Elke opname wordt daarbij beschouwd als een stuk kapitaal en een stuk intrest. Merk op dat voor de berekening van de rv altijd uitgegaan wordt van een rente van 4.75%, ongeacht het werkelijk behaalde beleggingsresultaat. Merk eveneens op dat de premie van een overlijdensdekking voor wie jonger is dan 60 jaar laag ligt. Maar vanaf de leeftijd van 60 jaar begint de premie wel zwaarder door te wegen. - Rendement: ondanks de kosten en zwaardere fiscaliteit, zijn de tak 21-rekeningen voor langetermijnbeleggers een stuk voordeliger dan het klassieke spaarboekje. In één jaar of enkele jaren kunnen de taksen en kosten terugverdiend worden. Worden de tegoeden binnen de drie of vijf jaar opgevraagd, dan ziet het plaatje er helemaal anders uit. Niet alleen worden er uitstapkosten aangerekend, maar ook de rv dient betaald te worden. Enkel geschikt dus voor wie zijn centen lang genoeg kan missen. 6.2. Verzekeringsbon De verzekeringsbon is voor de verzekeraars wat de kasbon is voor de banken. Het gaat om een eenmalige of periodieke betaling, waarop een vaste rentevergoeding wordt afgesproken. De rente ligt lager indien betaald wordt met periodieke premies. Een verzekeringsbon heeft een looptijd van 1, 3, 5 of 8 jaar. Wie een verzekeringsbon afsluit, weet meteen hoeveel hij op de einddatum zal ontvangen. Daarom is het financieel product geliefd bij beleggers die risico willen mijden. Verschillen met de kasbon - Een pluspunt tegenover zijn rivaal de kasbon is dat het over een overlijdensdekking beschikt. In geval de verzekeringnemer overlijdt, krijgen zijn nabestaanden het spaartegoed. De uitkering bedraagt minstens 130% van het kapitaal dat de belegger in de verzekeringsbon investeerde. - Een verzekeringsbon is duurder dan een kasbon - Wie intekent, betaalt ofwel een periodieke premie ofwel een eenmalige premie die meestal minimum 2 500 euro bedraagt, zodat de verzekeringsbon voor minder beleggers in aanmerking komt dan de kasbon. - Het nettorendement wordt bepaald door de brutorente, de instapkosten en de eventuele roerende voorheffing. 15 Vastgoedeconomie - Product op naam - Vrijstelling van roerende voorheffing indien aan de verzekeringsbon een overlijdensdekking van minimaal 130% van het ingelegde bedrag is verbonden. Ook de looptijd van meer dan 8 jaar volstaat om een vrijstelling te behouden, maar dan is er geen sprake meer van een verzekeringsbon. Immers, de gewaarborgde rente is wettelijk gelimiteerd door de CBFA voor de looptijden tot 8 jaar. De verzekeringbon is een verzekeringsproduct, wat betekent dat er voor elke polis drie partijen zijn: de verzekeringsnemer (die de polis onderschrijft en de premie betaalt), de verzekerde (die het risico vormt) en de begunstigde (die de opbrengst van de verzekeringsbon ontvangt op de eindvervaldag of bij overlijden van de verzekerde). Om te kunnen genieten van de vrijstelling van roerende voorheffing moeten de verzekeringnemer en verzekerde dezelfde persoon zijn en een natuurlijk persoon. 7. Tak 23 Tak 23 = levensverzekering gekoppeld aan beleggingsfondsen Meer informatie in het deel m.b.t. beleggingsfondsen. 8. Tak 26 Tak 26 = kapitalisatieverrichtingen. Het zijn verzekeringsrekeningen waarbij geen sprake is van een verzekerde, van een risico of van een begunstigde bij overlijden. Het zijn dus pure kapitalisatieverrichtingen. Voordelen - Niet onderworpen aan premietaks van 1.1%. Nadelen - Uitbetaalde intresten en winstbonussen volledig onderworpen aan de roerende voorheffing. Merk op dat indien het een kortetermijnbelegging ( < 8 jaar) betreft, betalen beleggers op een tak 21-belegging zowel roerende voorheffing als premietaks. Via een tak 26 kan de belegger alvast de premietaks ontwijken. - Sommige tak 26-rekeningen geven een rentevergoeding die bestaat uit een basisrente en een getrouwheidspremie. De vergoeding is vergelijkbaar met deze van een spaarrekening bij een prijsbreker. 16 Vastgoedeconomie - Andere tak 26-rekeningen hebben meer gelijkenissen met tak 21-rekeningen. De rentevergoeding bestaat uit een gegarandeerd rendement en een winstbonus en ook een kostenstructuur. Deze in- en uitstapkosten zijn een nadeel voor kortetermijnbeleggers. Doelgroep Het grote voordeel van tak 26- beleggingen is niet weggelegd voor particulieren, maar voor professionelen. Voor hen bedraagt de premietaks 4.4%. Bovendien is de inhouding van de roerende voorheffing voor hen meestal van geen belang. Bedrijven zien hun ontvangen intresten mee onderworpen aan de winstbelasting, waarbij de rv enkel als een voorafbetaling wordt beschouwd. 17 Vastgoedeconomie IV. Rente 1. Definitie Rente of interest = prijs die de ‘ontlener’ betaalt aan de ‘uitlener’ om tijdelijk over financiële middelen te kunnen beschikken. Sparen Kredieten Ontlener Bank Kredietnemer (investeerder) Uitlener Belegger Kredietgever (bank) Opmerking.: zie deel ivm financiële intermediatie rentevoet is van cruciaal belang voor een goede werking van de economie. 2. Hoe komt het rentepeil tot stand? De hoogte van de meeste rentevoeten wordt bepaald door de markt of het spel van vraag naar en aanbod van geld. Er zijn verschillende rentevoeten voor de verschillende deelmarkten van de geld- en kapitaalmarkt. Er zijn verschillende determinanten die de rentevoet beïnvloeden. Dit zijn factoren die de diverse rentevoeten in de afzonderlijke financiële deelmarkten in dezelfde richting beïnvloeden. Ze worden onderverdeeld in: - structurele determinanten: spaarquote, tekorten op de overheidsbegroting, fiscaliteit van het sparen, economische groei, … - conjuncturele determinanten: fase van conjunctuurcyclus, inflatie, inflatieverwachtingen, monetaire en budgettaire politiek, … (Het effect van de determinanten op het rentepeil kan analytisch bestudeerd worden vanuit twee elkaar aanvullende benaderingen: de leenfondsenbenadering en de liquiditeitsbenadering.) 18 Vastgoedeconomie 3. Kortetermijnrente voor financiële instrumenten met een looptijd van ten hoogste één jaar. 3.1. Marktrente De hoogte van de rentevoet wordt bepaald door het spel van vraag en aanbod. Voorbeeld: EURIBOR op 3, 6 en 12 maanden (EURIBOR staat voor EURO InterBank Offered Rate). EONIA = Euro OverNight Index Average (zie verder). 3.2. Officiële kortetermijnrente Er zijn echter een aantal kortetermijnrentevoeten die niet door de markt , maar door de centrale bank worden bepaald = officiële kortetermijnrentevoeten. De ECB werkt met drie officiële kortetermijnrentevoeten: 1) De marginale beleningsrente: rente waartegen banken die op het einde van de dag een geldtekort hebben bij hun nationale bank kunnen ontlenen. Die marginale beleningsrente zal normaal de bovengrens zijn voor de daggeldrente op de markt, de EONIA of Euro OverNight Index Average. 2) De depositorente: rente die banken krijgen als ze op het einde van de dag hun geldoverschot bij hun nationale bank beleggen. Die depositorente zal normaal de ondergrens zijn voor de EONIA. 3) De basisherfinancieringsrente : rente waartegen banken bij elkaar geld kunnen lenen. Zoek in de krant De Tijd (www.tijd.be) de rentetarieven van de ECB en de marktrentes. 19 Vastgoedeconomie Dus als we horen dat de ECB de rente heeft verhoogd, verlaagd of ongewijzigd heeft gelaten, dan wordt steeds de officiële kortetermijnrente bedoeld. We staan ook even stil bij de termen die men gebruikt bij een renteaanpassing. Zelfs economen en journalisten gebruiken ze vaak fout. Voorbeeld: de ECB verhoogt de rente van 3% naar 4.75% Over welke rente gaat het? Is dit een stijging met 1.75 procent? - het gaat over de officiële kortetermijnrente het is een stijging met 1.75 procentpunten of 175 basispunten (100 basispunten = 1 procentpunt) toename in procenten: {(4.75 – 3) / 3 } 100 = 58.3% 3.3. Wanneer grijpt een centrale bank naar het rentewapen? Enerzijds om de inflatie en de economische groei te bespelen. Anderzijds om de wisselkoers van haar munt te beïnvloeden. Ik verwijs nog even naar de bedoeling van deze cursus: verbanden inzien en zelf leggen. Het verband tussen inflatie, kortetermijnrente, economische groei en wisselkoers is wat dat betreft een prima oefening! SCENARIO 1: de economie floreert, de particulieren hebben hoge inkomsten, er zijn hoge consumptie-uitgaven, de vraag naar goederen en diensten stijgt, het aanbod kan niet meer volgen, de economie raakt oververhit. Er dreigt inflatiegevaar (= algemene prijsstijging). Figuur …: inflatie, economische groei, kortetermijnrente SCENARIO 2: omgekeerde als scenario 1. Er dreigt een slechte vorm van deflatie (= prijsdalingen door geringere vraag). Figuur …: slechte deflatie, economische groei en kortetermijnrente Opmerkingen: - En goede vorm van deflatie = prijsdalingen door lagere productiekosten. Bij stagflatie ( een stagnerende economie met inflatie) verkeert de ECB in een patstelling. Als ze de rente verlaagt om de economische groei aan te wakkeren, kan de inflatie toenemen. Een verhoging van de rente om de inflatie te onderdrukken, kan dan weer de stagnerende economie doen afglijden naar een toestand van recessie. Een monetair beleid waarbij de officiële kortetermijnrente wordt verhoogd, noemt men restrictief. Verlaagt men de rente dan wordt het bestempeld als expansief. 20 Vastgoedeconomie Laten we de volgende krantenkoppen even bespreken. “ ECB is niet van plan rente te verlagen. Een renteverlaging zou verdrinken in een zee van onzekerheid” - Wie deed deze uitspraak? Jean-Claude Trichet, de voorzitter van de ECB. - Waarom dringen economen aan om de rente te verlagen? Om de economie te stimuleren. (zie figuur …). - Waarom vindt Trichet een renteverlaging geen oplossing? Als een recessie het gevolg is van een uiteenspattende bubble zal de verlaging van de rente geen soelaas brengen. Investeringen en consumptie reageren niet onmiddellijk positief op de renteverlaging. De economie herstelt zich pas als het vertrouwen van de consumenten en investeerders is teruggekeerd. Ze zijn onzeker over de toekomst en stellen hun investeringen en consumptie uit. “Hoge geldgroei drukt hoop renteverlaging ECB” - Geldgroei kan leiden tot? Geldaanbod stijgt prijs geld (rente) daalt investeringen en consumptie stijgen vraag naar goederen en diensten stijgt prijs goederen en diensten stijgt inflatie. - Waarom hopen economen een renteverlaging? Omdat de economie aan het slabakken is, de ECB moet de economie extra zuurstof inpompen met een verlaging van de rente (zie figuur…). - Waarom is de hoop op een renteverlaging ijdele hoop? Omdat er inflatiegevaar is door de hoge geldgroei en dreigende inflatie zal eerder een renteverhoging uitlokken (zie figuur …). 21 Vastgoedeconomie SCENARIO 3: ECB wil haar munt duurder maken ( voor 1 euro moeten, zeg maar meer dollars betaald worden). Ze wil beleggers aantrekken, buitenlands kapitaal aantrekken. Verhoging officiële kortetermijnrente door ECB beleggers aantrekken vraag naar euro’s stijgt appreciatie euro Voordeel: inflatiegevaar afwenden, namelijk de kans op geïmporteerde inflatie neemt af. De prijs van de buitenlandse producten in de eigen munt wordt goedkoper. Nadeel: economische groei wordt afgeremd, want de export zal afnemen omdat onze producten duurder worden voor het buitenland. Figuur …: muntappreciatie, inflatie en economische groei SCENARIO 4: ECB wil haar munt goedkoper maken. Ze wil haar munt minder aantrekkelijk maken voor beleggers zodat haar munt meer verkocht dan aangekocht wordt. Voordeel: slechte deflatie afwenden door import van inflatie Voordeel: economische groei aanwakkeren, want de export zal toenemen. Figuur …: muntdepreciatie, inflatie en economische groei 22 Vastgoedeconomie Oefening: vul het krantenartikel in. Europese economie draait op volle toeren -- (tijd) - Het optimisme van de Europese ondernemers en consumenten bereikte in maart het hoogste peil in zes jaar, terwijl de werkloosheid daalde tot een recordlaagte. Tegelijk versnelt de ……….. Daardoor vergroot de kans dat de Europese Centrale Bank opnieuw de rente ……… De economische stemmingsindicator van de eurozone steeg in maart met 1,5 punt tot 111,2 punten, het hoogste peil sinds 2001. Economen hadden een lichte daling voorspeld. De verbetering van het economische klimaat is volgens de Europese Commissie te danken aan de toename van het ondernemers- en consumentenvertrouwen. De bedrijfsleiders van de verwerkende nijverheid, de dienstensector en de kleinhandel werden optimistischer. De consumenten hebben meer vertrouwen in de algemene economische vooruitzichten en de eigen financiële toestand. Het zeer hoge ondernemers- en consumentenvertrouwen suggereert dat de Europese economie sterk blijft groeien na een uitstekend 2006. De hoogconjunctuur heeft een gunstige invloed op de arbeidsmarkt. De werkloosheidsgraad daalde in februari met 0,1 procentpunt tot 7,3 procent. Dat is het laagste peil sinds het begin van de werkloosheidsstatistieken voor de eurozone in 1993. De daling van de werkloosheid is vooral te danken aan Duitsland. Nog bij onze oosterburen begint de consumptie te herstellen na de btw-verhoging van begin dit jaar. De kleinhandelsomzet steeg in februari met 0,9 procent na een daling met 4,3 procent in januari. Maar de omzet bleef 1,6 procent lager dan in februari vorig jaar. Ook in België verbeteren de economische vooruitzichten, blijkt uit de nieuwsbrief Belgian prime news. De grote banken verhogen hun prognose voor de economische groei in 2007 van 2,1 tot 2,3 procent. Ze verwijzen naar het hoge ondernemersvertrouwen, de hoger dan verwachte groei in de tweede helft van vorig jaar en de verbetering van de economische vooruitzichten in Duitsland en de eurozone. In 2008 brokkelt de economische groei wellicht af tot 2,2 procent, zowat het groeipotentieel op lange termijn. De enige negatieve indicator van de Europese economie is de stijging van de……. De …….. van de eurozone versnelde van 1,8 procent in februari tot 1,9 procent in maart. Die toename is vooral te wijten aan de hogere olieprijzen. Het is niet uitgesloten dat de …….. in april stijgt tot 2 procent of meer. De aanhoudend sterke …………….. en de stijging van de …….. vergroten de kans dat de ………………………. opnieuw de rente ……... Woensdag had de recordgroei van de geldhoeveelheid al de centrale bankiers opgeschrikt. De meeste economen geloven dat de ….in juni haar basisrente …….. van …. tot 4 procent. 31/03/2007 Copyright © De TIJD 23 Vastgoedeconomie 4. Langetermijnrente voor financiële instrumenten met een looptijd van meer dan één jaar. Voorbeeld: obligatie, woningkrediet 4.1. Marktrente De langetermijnrente komt tot stand via de vraag naar en het aanbod van geld op de lange termijn. 4.2. Welke factoren beïnvloeden de langetermijnrente? Er zijn ruwweg 5 factoren die de LT-rente kunnen beïnvloeden. 1) demografische factoren: oudere bevolking denken aan hun pensioen extra sparen aanbod geld op LT stijgt LT-rente daalt 2) minder overheidsschulden: minder geld ontlenen op LT vraag naar geld daalt LT-rente daalt 3) verwachte wisselkoersveranderingen: beleggers beschouwen de LT-rente als een compensatie voor de verwachte WK-verandering van de munt waarin ze beleggen. Voorbeeld: ik heb belegd in dollars. Ik verwacht dat de dollar terrein gaat verliezen ten opzichte van de euro in de toekomst. De verwachte WK-verandering is bijvoorbeeld: van 1 EUR = 1 USD naar 1 EUR = 1,5 USD Ik wil een hogere LT-rente op de belegging in dollars als compensatie voor de verwachte depreciatie van de dollar. Als ik mijn dollars omruil in euro’s krijg ik voor 1 dollar slechts 0.67 euro’s. Een munt die naar verwachting zal appreciëren, zal een lagere langetermijnrente kennen. 4) verwachte inflatie: verwachte toename inflatie beleggers (uitleners) verwachten dat de ECB de kortetermijnrente zal verhogen om de inflatie te voorkomen belegger zal vooruitlopen en minder beleggen op LT, hij zal zich richten naar de KT in de hoop binnen 1 jaar te kunnen herbeleggen tegen een hogere rentevoet aanbod geld op LT daalt LT-rente stijgt. Bouw de redenering op vanuit het standpunt van de ontlener. 5) Risicopremie = vergoeding voor extra risico. LT-rente is hoger in landen met een hoog risicoprofiel. 24 Vastgoedeconomie Figuur …:impact op de langetermijnrente 5. Spread en rentestructuur 5.1. Definitie Aangezien beleggen of ontlenen op LT als risicovoller wordt gezien dan op KT, zal de LT-rente normaal hoger liggen dan de KT-rente. Toch kan het voorkomen dat het omgekeerd is, dat de KT-rente hoger ligt dan de LTrente. Het verschil tussen LT- en KT-rente brengt ons bij de begrippen spread en rentestructuur. Positieve spread: LT-rente > KT-rente Negatieve spread: KT-rente > LT-rente Grafische voorstelling van het verband tussen rente en looptijd (rentestructuur): yieldcurve 1) normale rentestructuur: rente wordt groter naarmate looptijd toeneemt 2) vlakke rentestructuur: rente gelijk voor verschillende looptijden 3) inverse rentestructuur: rente op korte looptijd bevindt zich op hoger niveau dan rente op lange looptijd Figuur ….: rentecurve 5.2. Theorieën ivm rentestructuur Er bestaan 3 fundamentele theorieën ivm rentestructuur. 1) verwachtingstheorie 2) marktsegmentatietheorie 3) risicopremie- of liquiditeitsvoorkeurtheorie De verwachtingstheorie Het verschil tussen kortetermijnrente en langetermijnrente (spread) kan verklaard worden door de verwachtingen van de ontleners en uitleners in verband met de economische groei. Zo kan ongeveer één jaar voor het tijdstip waarop een vertraging van de economische groei wordt verwacht, de spread beginnen dalen. Een verwachte versnelling van de groei kan voorafgegaan worden door een stijging van de spread. SCENARIO 1: Er wordt een daling van de economische groei verwacht. 25 Vastgoedeconomie Verwachte groeivertraging ECB zal de KT-rente verlagen om de economie opnieuw te stimuleren beleggers en kredietnemers kunnen op die verwachte daling van de KT-rente vooruitlopen beleggers kiezen nu voor beleggingen op lange termijn groter aanbod van geld op LT LT-rente daalt kredietnemers kiezen nu voor kredieten op korte termijn grotere vraag naar geld op KT KT-rente stijgt Resultaat: dalende spread ( langetermijnrente – kortetermijnrente); kan zelfs negatief worden (kortetermijnrente hoger dan langetermijnrente) SCENARIO 2: Er wordt een stijging van de economische groei verwacht. 26 Vastgoedeconomie V. Beleggen in vastgoed Vastgoed is de hoeksteen van het privévermogen van de Belg. De aankoop van een woning is voor de meeste Belgen de belangrijkste investering uit hun leven. Bijna 80% van de Belgen is eigenaar van een woning. In Europa hebben enkel de Spanjaarden nog een grotere baksteen in hun maag. Voor sommigen gaat de eigendom van een woning niet ver genoeg. Vooral degene die liever niet op de beurs belegt of de rente op obligaties te laag vindt, koopt uit beleggingsoverwegingen een tweede woning. De kopers mikken op een degelijk jaarlijks huurrendement en een flinke meerwaarde na enkele tientallen jaren. Veel mensen die in bakstenen beleggen, hebben nog een ander motief dan louter winstbejag. Een woning aan zee of in Toscane kan u ook een jaarlijkse vakantie bieden en zelfs evolueren naar een vaste stek wanneer de belegger met pensioen gaat. Zo gaan bij een vastgoedbelegging rendement en plezier hand in hand. Het geloof in vastgoed als belegging staat nog altijd als een huis. De primaire (nieuwbouwprojecten) en secundaire (aan- en verkoop van bestaand vastgoed) vastgoedmarkt floreerde de afgelopen jaren als nooit tevoren. De krediettarieven zijn bijna onafgebroken lager gegaan. Begin 2006 werd een dieptepunt bereikt op 3% voor de 10jarige rente. De korte rente noteerde hoger dan de lange rente. Het verwondert dus niet dat de investeringen in vastgoed op een hoog peil blijven. De prijzen hebben die van de financieringskosten gevolgd, maar dan wel in de andere richting: fors hoger. Na ‘grand cru’-jaar 2005 met forse prijsstijgingen voor bepaalde types van vastgoed van 20%, was ook 2006 een uitstekend jaar (gemiddeld +11%7). Wordt 2007 een scharnierjaar? Moeten we aan vastgoedcrash vrezen? De meeste experts menen wel dat een goede neus voor opportuniteiten en gevaren nodig zal zijn om ook dit jaar een behoorlijke opbrengst te realiseren. 1. Vastgoed hand in hand met economie Beurs Net zoals de beurs kent de vastgoedmarkt cycli. De vastgoedcycli duren veel langer dan een gemiddelde beurscyclus. De recentste beurscrash rond de milleniumwisseling ligt bij de meeste mensen nog vers in het geheugen. Wat een contrast met de vastgoedmarkt waar de prijzen alleen maar stijgen de jongste jaren. Mensen hebben een kort geheugen. Ook vastgoedprijzen kunnen zakken. Het absolute dieptepunt van de vastgoedmarkt dateert van 1982. De prijzen waren historisch laag en de rente historisch hoog (14% à 15%). Het perfecte spiegelbeeld van de huidige situatie. De vastgoedmarkt kan zich ook gedragen zoals de beurs: wisselvallig, aarzelend welke kant het zal opgaan. Die aarzelende houding leidt tot grote volatiliteit op de markt. Beleggers doen aan ‘housepicking’, zoals beleggers op de beurs aan ‘stockpicking’ doen. Om alles uit de markt te halen wat er nog in zit, kiezen de beleggers die eigendommen waarvan de prijzen nog onder het marktgemiddelde liggen. 7 Woonhuizen = kleine, middelgrote, grote en herenhuizen. 27 Vastgoedeconomie Vooral de markt van tweede verblijven is onderhevig aan de financiële conjunctuur en de evolutie van de beurs. Deze markt is dus afhankelijk van de toestand van onze spaarcenten en vermogens. In vele opzichten is Knokke een uitzonderlijke micromarkt, vooral vanwege de prijzen die de hoogste van het land zijn. De prijzen in Knokke zijn nog nooit gedaald. Tenzij eind jaren 90 met de neergang van de beurs. Ook de rest van de kust is onderhevig aan de beursconjunctuur. Rente Ook de rentevoeten spelen een essentiële rol. De rentevoeten gaan hand in hand met de financieringslast en de ontleningscapaciteit. Als de rente daalt, vermindert de financieringskost. Mensen kunnen dus meer ontlenen voor een gelijkblijvende maandelijkse financiële last. Ook de ontleningscapaciteit, percentage van het aankoopbedrag dat ontleend wordt, stijgt. Prijsstijgingen worden in belangrijke mate gevoed door een rentedaling. Maar de rentevoeten zijn niet langer zaligmakend. We merken dat mensen langer lenen. Als de rentevoeten stabiel blijven, gaan de mensen langer lenen om de maandelijkse financiële last te drukken. Terwijl de duur van kredieten lang heeft vastgezeten op 20 tot 25 jaar, zijn die nu losgeslagen. Looptijden van 25, 30 tot 40 jaar zijn populair. In een klimaat van stabiele rente maken die langere financieringstermijnen nog altijd prijsstijgingen mogelijk. De motor achter de verschuiving naar langere looptijden is de gewijzigde fiscaliteit. Er zit geen blokkering meer in de duur van de fiscaliteit. Het fiscaal aftrekbare bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. Steeds meer mensen kiezen sindsdien voor financieel comfort. Door een krediet met een langere looptijd af te sluiten, kunnen de maandelijkse lasten gedrukt worden. De steeds langere looptijden bedreigen het Belgische pensioensysteem. Door de vroegere kortere financieringstermijnen is bijna iedere Belg de dag dat hij op pensioen gaat eigenaar van zijn woning. Met nieuwe kredietformules, gestimuleerd door de fiscaliteit, kunnen de mensen kopen boven hun mogelijkheden. Dat legt natuurlijk een stevige bodem onder de vastgoedprijzen. Mobiliteit ‘Alles is een kwestie van ligging’.De ligging (bereikbaarheid, parkeergelegenheid, …) speelt een centrale rol bij de eventuele meerwaarden na vele jaren. De ligging is het enige aan een onroerend goed dat u nooit kan veranderen. Vastgoed zit verankerd in de grond, maar wordt tegelijkertijd mee bepaald door mobiliteitsvraagstukken. Zo kunnen de prijzen in Vlaams-Brabant op 10 km 50% verschillen. Dat heeft te maken met het feit dat u in gemeente A twee wagens nodig hebt, terwijl in gemeente B, die goed is bediend door het openbaar vervoer, slechts één wagen. De rekening is snel gemaakt: de financiering van het prijsverschil komt neer op de kostprijs van een tweede wagen. Een Belg is honkvast. Eenmaal hij zich ergens heeft gevestigd, verhuist hij niet meer of zeer weinig. Het is zeer waarschijnlijk de verbondenheid aan de streek die een grote rol speelt. Door dat gebrek aan mobiliteit schieten de prijzen omhoog en wordt het nog moeilijker om te kopen. Want als iedereen zich op dezelfde plaats wil vestigen en degenen die er wonen, willen blijven, dan doet de immense vraag het aanbod ineenstorten en schieten de prijzen omhoog. Het wordt dus moeilijk om te kopen. Maar eenmaal u tot de club van eigenaars bent toegetreden, dan zal de meerwaarde op 20, 15 of zelfs 10 jaar niet gering zijn. Zo wordt wonen in het centrum van Gent onbetaalbaar. 28 Vastgoedeconomie Maar omgekeerd mogen een inwoner van Mesen (goedkoopste gemeente van Vlaanderen) en een inwoner van Quaeregnon (goedkoopste gemeente van Wallonië), zichzelf als geluksvogel beschouwen. In die gemeenten en andere waar de referentieprijzen voor woningen lager liggen dan 120 000 euro, zijn er geen problemen: de vraag is zwak en er bestaat voldoende aanbod. Er is wel een maar: meerwaarden benaderen de nationale gemiddelden niet. U moet een goede reden hebben om u daar te vestigen: er geboren zijn of in de buurt gaan werken bijvoorbeeld. Tussen die twee extremen zijn er opportuniteiten. Wie de tijd neemt en durf om op jacht te gaan naar onderwaarderingen, gemeenten, wijken, woningen die vandaag goedkoper zijn en morgen ook nog, of zelfs goedkoper, kan nog goede zaken doen. Zoek de 5 duurste en de 5 goedkoopste gemeenten voor bouwgronden in Vlaanderen en Brussel Zoek de 5 duurste en de 5 goedkoopste gemeenten voor woonhuizen in Vlaanderen en Brussel Zoek de gemiddelde prijs van een woning in België. Is dit duur in vergelijking met onze buurlanden? 2. Waarom is vastgoed een speciale belegging Beleggen in vastgoed is vergelijkbaar met beleggen in roerende waarden zoals aandelen en obligaties in die zin dat de belegger een bepaald rendement nastreeft en daarvoor bereid is een zeker risico te nemen. Maar er zijn ook enkele grote verschillen. - Een belegging in vastgoed vereist een forse investering. Dat maakt een gediversifieerde portefeuille aanleggen van woonhuizen en appartementen moeilijk. - De markt van onroerende goederen wordt gekenmerkt door één-tot-één transacties. De ‘marktprijs’ van een woonhuis wordt bepaald door de prijs die die ene ‘zot’ ervoor wil neertellen. Er is geen sprake van efficiënte prijsvorming8 in de vastgoedmarkt. De koper moet er zich maar voor behoeden geen al te hoge prijs te betalen, en het omgekeerde geldt uiteraard voor de verkoper. Als verkoper is het belangrijk dat u een realistische vraagprijs zet. De vraagprijs heeft een grote invloed op hoe lang de woning te koop staat. Woningen waarvan de vraagprijs te hoog ligt, staan langer te koop. Uiteindelijk moet de verkoper zijn vraagprijs toch verlagen om zijn woning verkocht te krijgen. Stelt de verkoper de prijs te laag, dan zal de woning snel verkocht verkocht worden, maar blijft u wellicht met het gevoel zitten dat u er meer had kunnen uithalen. Als koper moet u er zich bij neerleggen dat u weinig aanknopingspunten heeft en over onvolledige informatie beschikt. De verkoper weet altijd meer over de woning dan de koper. Dat fenomeen van asymmetrische informatie is typisch voor de vastgoedmarkt. Laat u niet te veel leiden door vraagprijzen die circuleren op internetsites. De verkoper anticipeert op het spel van vraag en aanbod tussen hem en de kopers. Hij zal zijn vraagprijs ook iets hoger leggen dan de prijs die hij wenst te krijgen. 8 Volkomen concurrentie: homegeniteit,veel vragers en aanbieders, transparantie, toegankelijkheid. 29 Vastgoedeconomie - De woningmarkt is een optelsom van duizenden markten. De vraag naar en het aanbod van woonhuizen en appartementen verschilt van dorp tot dorp, zelfs van straat tot straat. Elke kleine deelmarkt heeft zijn eigen karakeristieken voor toegankelijkheid van openbaar vervoer, nabijheid van groen, … Binnen een bepaalde deelmarkt, zoals een straat of een dorp, is het niet eenvoudig je een idee te vormen over de ‘marktprijs’. We spreken van een gesegmenteerde markt. Gegevens over transacties worden vaak geheimgehouden. Vaak wordt een belangrijk deel van de som onder tafel betaald. Prijzen van woningen die openbaar verkocht worden, kunnen wel opgevraagd worden bij de notaris. De vastgoedmarkt wordt gekenmerkt door imperfecte informatie. Dat heeft aan goed geïnformeerde partijen de kans om buitengewone rendementen te realiseren, wat vaak ten koste gaat van minder geïnformeerde partijen. - Zeer hoge instapkosten: aankoopkosten, voornamelijk registratiekosten en notariskosten. Dat maakt vastgoed minder liquide. Wie een woning koopt, kan pas met winst verkopen als de waarde gestegen is met minstens 15%. Bovendien int de fiscus een meerwaardebelasting als u een woning die niet uw hoofdverblijfplaats is binnen de 5 jaar verkoopt. - Een vastgoedbelegging is voor de lange termijn. Wie vastgoed bezit en snel aan geld wil raken, riskeert zijn woning tegen bradeerprijzen te moeten verkopen door het illiquide en niet-transparante karakter van de vastgoedmarkt. - Beleggen in vastgoed is beheersintensief: zoeken naar een huurder, controleren van huurbetalingen, onderhouds- en herstellingswerken… Wie streeft naar een degelijk rendement moet daar inspanningen voor leveren. - Vastgoed is een vluchtwaarde in tijden van onzekerheid. - Vastgoed biedt bescherming tegen hoge inflatie omdat de huurprijzen geïndexeerd zijn. In België worden de huurprijzen aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. Sommige eerder vermelde nadelen kunnen vermeden worden door een onrechtstreekse belegging in vastgoed via bevaks, certificaten of beleggingsfondsen. 3. Hoe belegt u met zicht op rendement? 3.1. Risicoloze belegging? Beleggen in vastgoed is dus zeker geen risicoloze belegging. Het vergt een strikt financieel plan met aandacht voor - Ligging - Optimale juridische en fiscale structuren voor de aankoop - Eenheden die goed in de huurdersmarkt liggen 30 Vastgoedeconomie 3.2. Rendement Het rendement op uw vastgoedbelegging bestaat uit 2 delen: - Huurrendement: afhankelijk van de nettohuur. Dat is de jaarlijkse huurprijs verminderd met de gemeenschappelijke kosten, onderhoudskosten, leegstand, te betalen belastingen en, als u de aankoop financiert met een krediet, de te betalen intresten. Praktijkcijfers leren dat de nettohuur gemiddeld 10,5 maanden huur bedraagt. indien u huurrendementen tegen elkaar afweegt, moet u zich ervoor behoeden geen appelen met peren te vergelijken. HOE HOGER HET VERWACHTE HUURRENDEMENT, HOE MEER RISICO Heeft een villa een lager of hoger huurrendement dan een studentenkot? Waarom? - Meerwaarde: de meerwaarde die u kan realiseren bij de verkoop van het vastgoed kan uw totaal rendement fors beïnvloeden. Er moet daarbij een opsplitsing gemaakt worden tussen: De waarde van het gebouw: zonder renovatie zal het gebouw in waarde dalen door slijtage en veroudering. De waarde van de grond: zal stijgen. Uiteraard is de ligging daarbij cruciaal. In feite is een belegging in residentieel vastgoed een aankoop op lange termijn met een optie die u kunt lichten op korte termijn. Blijkt na een jaar dat de aankoop een schot in de roos was, dan kan u het pand verkopen. Het is aangeraden om het onroerend goed ofwel binnen 2 jaar ofwel na ongeveer 10 jaar te verkopen. Verkoopt u een nieuwbouwproject voor het einde van het tweede volle kalenderjaar na ingebruikname, dan kan u de betaalde btw recupereren. Let wel op voor de meerwaardebelasting. Eens een gebouw ouder is dan 10 jaar, verliest het wat van zijn aantrekkingskracht op een deel van de huurdersmarkt. Bovendien begint het goed te lijden onder slijtage en dat op een moment dat de aannemersaansprakelijkheid wegvalt. Meerwaardebelasting: wanneer u relatief snel na de aankoop een onroerend goed uit uw privé-vermogen opnieuw verkoopt, wordt de gerealiseerde meerwaarde als een ‘divers’ inkomen belast. Meerwaarde = verkoopprijs (- gemaakte kosten voor verkoop) – aankoopprijs (+ aanschaffingskosten9)10 Voorwaarden: - In België gelegen vastgoed. 9 Voor de aanschaffingskosten zijn er bewijzen nodig, zoniet forfaitair op 25% van de aankoopprijs. Het totaalbedrag van de aankoopprijs + aanschaffingskosten mag met 5% verhoogd worden per volledig jaar van bezit. 10 31 Vastgoedeconomie - Overgedragen onder bezwarende titel: verkoop, inbreng in vennootschap, ruil of andere overdracht met een tegenprestatie. Geen overdrachten door erfenissen of verdeling van de wettelijke huwelijksgemeenschap. Ongebouwde onroerende goederen: gronden, ook gronden met een verkrotte woning, landbouwgronden met paardestal, … (verkoopwaarde gebouw < 30% verkoopwaarde grond+gebouw). meerwaarden op gronden worden belast als divers inkomen als de grond binnen de 8 jaar wordt verkocht (datum authentieke akte). Tarief: 33% (te verhogen met gemeentebelasting) indien binnen 5 jaar Tarief: 16,5% (te verhogen met gemeentebelasting) indien binnen 8 jaar, na de periode van 5 jaar. Gebouwde onroerende goederen: gebouwen meerwaarden op gebouwen wordt belast als divers inkomen als het gebouw binnen de 5 jaar wordt verkocht (datum authentieke akte). Tarief: 16,5% (te verhogen met gemeentebelasting). Uitzondering: eigen woning Verliezen: verliezen kunnen slechts in mindering gebracht worden van eventuele meerwaarden. Een praktijkvoorbeeld. 32 Vastgoedeconomie 3.3. Hoe ziet de vastgoedmarkt er vandaag uit? Wat moeten we weten als we vandaag in vastgoed beleggen? De vastgoedprijzen kenden de voorbije jaren een hoge vlucht. Een aantal gunstige factoren hebben de markt een impuls gegeven (rentedaling, langere looptijden kredieten, gunstige woonfiscaliteit, verlaging registratierechten en meeneembaarheid, fiscale regularisatie). Deze factoren keren niet meer terug. Het begrip ‘prijs’ moeten we toch even nuanceren. De residentiële vastgoedmarkt is geen eenheidsworst. Die is samengesteld uit villa’s, woningen, appartementen, nieuwbouw. Daarin zitten grote verschillen. Bij onveranderde gemiddelde prijzen is het perfect mogelijk dat een bepaald deel van de markt serieuze klappen krijgt, terwijl een ander deel een ware ‘boom’ kent. De markt bestaat uit segmenten. Het segment van de grotere wooneenheden heeft geen mooie toekomst. De evolutie is gestuurd door maatschappelijke fenomenen. De vergrijzing leidt ertoe dat de babyboomers een dagje ouder worden en hun grote villa’s niet meer kunnen onderhouden. Daardoor zullen steeds meer grote panden op de markt komen. Het segment van de kleinere wooneenheden, appartementen en kleine woningen, heeft wel een mooie toekomst. Tegen het jaar 2020 zullen er 678 000 65-plussers en 231 000 80-plussers bij komen. Om antwoord te bieden aan hun wens om langer zelfstandig te wonen, zullen appartementen nodig zijn. Ook uit de hoek van de verdunde gezinnen (scheiding, eenoudergezinnen) is er nood aan appartementen. Als we de vraag tegenover het aanbod stellen, verwachten we dat het aanbod ontoereikend zal zijn en de prijzen de hoogte in zal duwen. We mogen ook niet blind zijn voor de vastgoedprijzen in het buitenland. Op basis van een vergelijking is er duidelijk een koopargument. In de hoofdsteden van de ons omringende landen telt men veel meer neer per vierkante meter voor een appartement. In Parijs is een appartement 60% duurder dan in Brussel. Commercieel vastgoed, zoals kantoren en opslagplaatsen zijn conjunctuurgevoeliger dan woningen. Commercieel vastgoed is gekoppeld aan de investeringen van de bedrijven. En daar zit groeipotentieel. We vestigen ook de aandacht op de grondprijzen. Die vormen een steeds belangrijker component in de totaalprijs van nieuwbouw. De nieuwbouwprijs bestaat uit 2 componenten: de grond en het gebouw. Het grondaandeel is nu soms opgelopen tot 50%. Bouwgrond werd de afgelopen jaren alsmaar duurder. De projectgebonden gronden (nieuwbouwappartementen en sleutelklare woningen) doen de statistieken uit hun voegen barsten. Promotoren lijken de bouwgrond boven de ‘marktprijs’ te verkopen. Dat hoeft geen invloed te hebben op de totaalprijs van het project. Allicht worden heel wat kosten doorgeschoven van het nieuwbouwgedeelte naar het grondgedeelte. Het zijn fiscale motieven die spelen: registratierechten, wet-Breyne, voltooiingswaarborg. 33 Vastgoedeconomie Ook bij de evolutie van de huurprijzen staan we even stil. De stijging van de huurprijzen heeft de stijging van de vastgoedprijzen niet gevolgd. De huurprijsprojecties die de appartementenontwikkelaars de beleggers voorspiegelen, zijn vaak overdreven. We kunnen ons vragen stellen over de kwaliteit van de huurders. Die is duidelijk gedaald. De ‘goede’ huurder is de voorbije jaren immers eigenaar geworden. Tenslotte is de vraag wat de impact zal zijn van bijvoorbeeld het energieprestatierapport, dat binnen 2 jaar bij elke verkoop moet worden afgeleverd en van het electriciteitsrapport, dat vanaf 1 januari 2007 ook vereist is. Ook de vraag naar de gevolgen van de kosten van transport tussen de woonplaats en het werk dringt zich op. Naast de echte kosten is er ook het aspect tijd. Bovendien begint het probleem van de beschikbare ruimte en de zeldzaamheid van bepaalde soorten vastgoed voelbaar te worden. Het wordt afwachten wat de toekomst brengt. 3.4. Waardering van de vastgoedmarkt We hebben sinds enkele jaren een voortdurende stijging van vastgoedprijzen. Is vastgoed te duur geworden? En wat drijft die aanhoudende prijsstijging? Een analyse kan gemaakt worden aan de hand van 4 parameters: fiscaliteit, inflatie, koopkracht en ontleningscapaciteit. Fiscaliteit: aftrek leninglast, meeneembaarheid registratierechten. Inflatie: gezondheidsindex. Koopkracht: beschikbare inkomens. Ontleningscapaciteit: lagere rente, langere looptijden. De combinatie van de laatste drie parameters zorgt voor een multiplicatoreffect11: Inflatie * koopkracht * ontleningscapaciteit Figuur: verklaring prijsevolutie 1983-2006 Met hoeveel procent is de gezondheidsindex toegenomen sinds 1983? Met hoeveel procent zijn de beschikbare inkomens toegenomen sinds 1983? Hoeveel procent kan je meer ontlenen sinds 1983 als je weet dat de rentevoet op 20 jaar in 1983 gemiddeld 12,9% bedroeg en in 2006 ongeveer 3,93%? Hoeveel bedraagt de stijging van de woningprijzen voor de periode 1983-2006? Hoeveel bedraagt de effectieve evolutie van de woningprijzen? Conclusie? 11 Het cumulatieve effect dat uitgaat van de drie parameters. 34 Vastgoedeconomie 3.5. Tast de huurwetgeving het rendement aan? De Belgische huurwetgeving bepaalt dat voor lopende contracten de huurprijzen enkel geïndexeerd kunnen worden. Behalve bij een huurderswissel is het dus niet mogelijk de huurprijs in lijn te brengen met de waardestijging. Daardoor nam het huurrendement de voorbije jaren af van 6 à 7% tot 4%. Meer informatie over de woninghuurwet: cursus …….. 3.6. Welke fiscale addertjes liggen er onder het gras? Wie een eerste en enige woning koopt, kan rekenen op mooie fiscale voordelen. De aankoop van een tweede woning leidt echter vooral tot fiscale lasten. Hou dus altijd rekening met de rol van de fiscus bij een belegging in vastgoed. Voor meer gedetailleerde informatie: cursus …… - Registratierechten Ereloon notaris Aktekosten Eventuele hypotheekkosten Onroerende voorheffing Gemeentelijke taksen Meerwaardebelasting 4. Vastgoedcertificaten, - bevaks en - fondsen 4.1. Vastgoedcertificaten, vastgoedbevaks of vastgoedfondsen? Papieren vastgoed deed zijn intrede in de jaren '60, onder impuls van enkele warenhuisketens. Omdat de ketens niet voldoende eigen middelen hadden om warenhuizen op te trekken, probeerden ze elders geld aan te trekken. Vastgoedcertificaten brachten de oplossing. Ter financiering van de warenhuizen werden vastgoedcertificaten uitgegeven voor het grote publiek. Die certificaten gaven aan de houders ervan recht op de volledige huuropbrengst van het gefinancierde pand en later (meestal na 20 à 30 jaar) ook op de totale verkoopopbrengst van het gebouw. Sindsdien werden tal van vastgoedcertificaten uitgegeven om kantoor- en andere gebouwen te financieren. Vastgoedcertificaten zijn daarmee te beschouwen als échte vastgoedbeleggingen, met hun typische rendementsontwikkeling, meerwaardepotentieel en risicoprofiel (leegstand, mogelijke waardeverminderingen, veroudering) , maar dan wél aangeboden in kleinere schijfjes. Een overzicht van de bestaande vastgoedcertificaten, met hun rendement, koersontwikkeling en achtergronden, vindt u elke maand terug in de weekendbijlage van De Tijd. 35 Vastgoedeconomie De meest interessante vastgoedcertificaten - vanuit het standpunt van risico en waardeontwikkeling - zijn diegene die voldoende spreiding hebben in huurders, zoals bijvoorbeeld de certificaten die betrekking hebben op baanwinkels en winkelcentra (bijv. Woluwe Shopping Center). Kantoorgebouwen die voor lange termijn aan de overheid zijn verhuurd kunnen een aantrekkelijk dividendrendement12 opleveren. De dividenden zijn onderworpen aan 15 of 25 procent roerende voorheffing (naargelang hun datum van uitgifte). Met een nettorendement van 5 tot zelfs 10 procent scoren ze vrij hoog (zie tabel). Omdat door de jaren heen is gebleken dat vastgoedcertificaten toch wel enkele nadelen vertoonden (zie 4.2), werd in de jaren '90 het juridische statuut van de vastgoedbevak gecreëerd. Deze bevaks zijn verplicht om voor spreiding te zorgen (maximaal 20 procent van de portefeuille mag in éénzelfde gebouw belegd zijn) en kunnen middelen vrijmaken voor renovatie omdat ze slechts 80 procent van de huurinkomsten moeten uitkeren. Zo kan hun intrinsieke waarde (zie 4.5) gunstiger evolueren dan die van sommige vastgoedcertifcaten. Er zijn drie soorten van vastgoedbevaks: 1. Bevaks gespecialiseerd in kantoorgebouwen (bv. Cofinimmo, Befimmo, …) 2. Bevaks gespecialiseerd in shoppingcentra (WDP, Warehouses Estate,..) 3. Bevaks gespecialiseerd in residentieel vastgoed (Retail Estate). Alledrie hebben ze zo hun eigen kenmerken en risicofactoren. De roerende voorheffing op de dividenden bedraagt 15 procent. U mag rekenen op een nettorendement van 5 à 7 procent. Hun koersontwikkeling kan u dagelijks volgen in De Tijd (cijferkatern onder rubriek 'Belgische aandelen'). En dan zijn er tenslotte nog de vastgoedbeleggingsfondsen (bv. KBC Select Immo Belgium). Hiermee haalt u nog een ruimere spreiding in huis. Deze fondsen concentreren zich op vastgoedbevaks en vastgoedcertificaten. Daarnaast beleggen ze ook in aandelen van vastgoedmaatschappijen, zoals bv. Immobel, Atenor en Agridec. Kan u niet kiezen uit de verschillende soorten vastgoedcertificaten en -bevaks (shoppingcentra, kantoren, residentieel) dan is zo'n fonds geschikt. De beheerder maakt de keuze dan in uw plaats. Voor een belegging in vastgoedcertificaten is kennis van de markt zeer belangrijk. Wijzigingen in de bezettingsgraad, veroudering en noodzakelijke renovaties, enz. hebben een grote invloed op de waardeontwikkeling van de certificaten. Anderzijds wordt u wél beloond met een dividendrendement dat gemiddeld 1 à 2 procent hoger ligt dan bij vastgoedbevaks. Maar in ruil daarvoor moet u er wél de grotere koersrisico's bijnemen. Met vastgoedbevaks moet u enkel op de hoogte zijn van de grote trends op de vastgoedmarkt. Kiest u voor residentieel vastgoed of beter voor winkels of kantoren ? Wil u zelfs die beslissing niet zelf nemen dan zijn vastgoedfondsen eerder geschikt. De fondsbeheerder neemt u dan alles uit handen. Maar dan kan u natuurlijk ook zelf de pareltjes niet vinden. 12 Nettodividend / laatste koers 36 Vastgoedeconomie 4.2. Vastgoedcertificaten: gewikt en gewogen De vastgoedcertificaten liepen de vastgoedhausse van 2006 volledig mis. De certificaathouder zag na 5 succesrijke jaren de beurskoers fors terugvallen. Het gemiddeld rendement van de 31 vastgoedcertificaten die noteren op Euronext Brussel kwam in 2006 uit op een negatieve 2 procent (8% koersdaling, 6% coupon). Verklaring: 1. Beleggers negeren vastgoedcertificaten steeds meer. De reden is de opmars van de vastgoedbevaks die minder risicovol zijn en vaak beter beheerd worden. 2. Het overaanbod aan kantoorgebouwen, net buiten het Brusselse centrum in de waarde van enkele certificaten zoals Antares, Plejaden, Kolonel Bourgstraat. 3. De stijging van de rente van 3,4 naar 4,1 procent. Aldus treedt de overheidsobligatie in concurrentie met de dividendrendementen van vastgoedcertificaten (zie tabel). + Voordelen De beheerder moet elk jaar 100 procent van de huurinkomsten uitkeren aan de certificaathouder. Het couponrendement is dan ook vaak hoog: gemiddeld 6,3%. Doorgaans hebben die inkomsten betrekking op slechts één verhuurd kantoorgebouw of winkelpand. Na 15 jaar kan het gebouw verkocht worden en innen de certificaathouders de verkoopprijs. - Nadelen Geen gediversifieerde portefeuille aan gebouwen. Het certificaat is doorgaans afhankelijk van de lotgevallen van een gebouw. Het vertrek van een huurder kan tot ware rampen leiden zoals langdurige leegstand, dure renovatie of noodgedwongen verkoop. Naast de hoge coupon heeft de certificaathouder uitzicht op een mogelijke meerwaarde. Als de onderliggende gebouwen in waarde stijgen, stijgt de Veel certificaten kennen een lage liquiditeit. De meeste beleggers houden hun certificaten netjes bij om jaarlijks een coupon te knippen. Maar wanneer ze aan 37 Vastgoedeconomie beurskoers. Certificaten worden geïntroduceerd aan ongeveer 250 euro. Aan de beurskoers kan je dus afleiden hoe de waarde van de gebouwen is geëvolueerd. De uitgekeerde coupons worden fiscaal voordelig behandeld. De RV wordt berekend op de brutocoupon minus de afschrijving op het gebouw. Daardoor verkleint het verschil tussen bruto- en nettocoupon. De RV bedraagt 15% voor de uitgiftes na maart 1990 en 25% voor de oudere emissies. het verkopen slaan, bijvoorbeeld als er geen coupon wordt uitgekeerd, kan de koers door een gebrek aan kopers fors terugvallen. De beheerders mogen jaarlijks enkele procentpunten innen van de huurinkomsten. Als vergoeding voor hun werk. 38 Vastgoedeconomie 4.3. De verschillende soorten vastgoedbevaks onder de loep Dat vastgoedbeleggingen onderhevig zijn aan conjunctuurschommelingen is algemeen geweten. Toch reageren niet alle vastgoedbevaks hetzelfde op een economische malaise. Alledrie hebben ze zo hun eigen kenmerken en risicofactoren. 1. De kantorenmarkt wordt het sterkst getroffen door het wel en wee van de economie. De huurcontracten zijn er korter en bedrijven deinzen er niet voor terug te verhuizen wanneer het elders goedkoper is. Dat is vooral het geval in de randstad, waar veel informatica- en telecombedrijven gevestigd zijn. In hartje Brussel is de toestand nog niet zo alarmerend. Daar zijn vooral kwaliteitshuurders gevestigd, zoals Europese instellingen, ministeries en zetels van grote bedrijven. De bezettingsgraad blijft er dan ook hoog. Bij Cofinimmo bijvoorbeeld, bedraagt de bezettingsgraad nog altijd 95 procent. 2. Shoppingcentra zijn een stuk defensiever dan kantoorgebouwen. Niet alleen zijn er nog altijd wachtlijsten van huurders die een shoppingcenter willen betreden, maar bovendien is verhuizen een stuk moeilijker vanuit het oogpunt van klantenbinding. Wel hebben de huurprijzen de neiging om lichtjes te dalen in een laagconjucntuur. Maar de situatie is nog verre van alarmerend. Intervest Retail en Retail Estates zijn twee vastgoedbevaks die zich hoofdzakelijk focussen op handelspanden. 3. Met residentieel vastgoed, zeg maar woonhuizen en serviceflats, zit u goed een periode van economische crisis. Merk bovendien op dat residentiële vastgoedbevaks fiscaal een voetje voor hebben. Hun coupons zijn (op voorwaarde dat 60 procent belegd is in gebouwen bestemd voor bewoning) vrijgesteld van roerende voorheffing terwijl de coupons van bevaks in industriële, commerciële en/of kantoorgebouwen onderworpen zijn aan 15 procent roerende voorheffing. Desondanks heeft residentieel vastgoed een lager nettorendement. Maar op het vlak van langetermijnmeerwaarde scoort residentieel vastgoed dan weer beter. Uit onderzoek blijkt dat de voorbije 30 jaar de waarde van woonhuizen met 400 procent is gestegen, terwijl appartementen hun waarde slechts met 200 procent zagen toenemen en kantoren slechts met 150 procent. Bovendien ondervindt residentieel vastgoed ook minder hinder van een conjuncturele terugval. Is het u te doen om kortetermijnrendementen, dan bent u dus best af met warenhuizen of kantoren. Maar denkt u eerder op lange termijn, dan zit u met residentieel vastgoed vast en zeker goed. 39 Vastgoedeconomie 4.4. Welk rendement mag u verwachten van een vastgoedbevak? Elke vastgoedbevak vertegenwoordigt een vastgoedportefeuille die bestaat uit verscheidene gebouwen, zoals kantoorgebouwen, baanwinkels, handelspanden, serviceflats,enzovoort. Als belegger in vastgoedbevaks, mag u zich dan ook verwachten aan de typische vastgoedreturn. De vastgoedreturn bestaat uit twee stukken: 1. huurrendement 2. waardeontwikkeling op lange termijn Wat betreft de huurinkomst is het belangrijk aan te stippen dat alle huurinkomsten die de bevak ontvangt, na aftrek van kosten, voor minstens 80 procent moeten worden doorgestort naar de belegger onder de vorm van een dividend. Op die manier krijgt deze belegging écht het karakter van een vastgoedbelegging. Hoe hoger de huurprijzen en hoe minder de gebouwen geplaagd worden met leegstand, hoe meer u immers elk jaar ontvangt aan huurinkomsten. Op dit moment bedraagt het gemiddelde netto-dividendrendement van de Belgische vastgoedbevaks ongeveer 6 procent. Of met andere woorden : koopt u vandaag voor 10.000 euro aandelen van een vastgoedbevak, dan mag u, op basis van de huurverwachtingen voor het lopende boekjaar, volgend jaar een netto-dividend verwachten van ongeveer 600 euro. Een mooi rendement. Vastgoedbevaks horen dan ook helemaal thuis in het hokje van de defensieve beleggingen. De vraag is echter of de bevaks hun dividend wel allemaal op peil zullen kunnen houden. Vastgoed een typische laatcyclische sector. Als er al prille tekenen zijn van economisch herstel kan het nog ongeveer twee jaar duren vooraleer ook de vastgoedmarkt ten volle herleeft. Een verhoging van de pay-out ratio en het aanspreken van de reserves kan helpen een moeilijke periode te overbruggen. Maar hoe langer een economische crisis aanhoudt, hoe meer vastgoedbevaks door de knieën zullen gaan. 4.5. Wat bepaalt het koersverloop van vastgoedbevaks? Een vastgoedbelegging is meer dan het huurrendement alleen. Op lange termijn mag u van een goed beheerde vastgoedportefeuille ook een meerwaarde verwachten. Of met andere woorden: de waarde van het vastgoed in portefeuille zou, wanneer de bevak behoorlijk wordt beheerd, stelselmatig moeten toenemen. Dat uit zich in een geleidelijke toename van de intrinsieke waarde van de portefeuille. Die intrinsieke waarde wordt elk jaar geschat door een onafhankelijk vastgoedexpert op basis van de heersende vastgoedprijzen. De evolutie van de intrinsieke waarde bepaalt op lange termijn de koersontwikkeling van een vastgoedbevak. Stijgt de intrinsieke waarde, dan behoort ook de koers die trend te volgen. Op korte termijn kan het er voor de intrinsieke waarde van de vastgoedbevaks niet zo goed uitzien. Een matte economische verloop zal de waarde van de portefeuilles - abstractie makend van overnames, verkopingen en renovaties - flink aantasten. Economische recessie, dalende huurprijzen en toenemende leegstand heeft immers een invloed op de waarde van de gebouwen. En dat uit zich in een daling van de intrinsieke waarde. 40 Vastgoedeconomie De koers van de bevakaandelen reageert op korte termijn echter niet zozeer op het verloop van de intrinsieke waarde maar eerder op dividendverwachtingen van de bevak. Kan het dividend ongewijzigd blijven, dan legt dat een stevige bodem onder de koers. Maar ook de rente-evolutie beïnvloedt het koersverloop van de vastgoedbevaks. Vastgoedbevaks zijn de meest rentegevoelige sector. Als de rente terug aantrekt, zal de koersevolutie van de vastgoedbevaks daar bijna automatisch hinder van ondervinden. Het effect van stijgende rentevoeten is niet moeilijk te begrijpen. Stijgende rentevoeten doen het rendementsverschil tussen risicoloze beleggingen en vastgoedbevaks afnemen. Wordt het rendementsverschil te klein, dan kiezen beleggers het zekere voor het onzekere en stappen ze over naar risicoloos papier. Of anders bekeken: de koersen van de vastgoedbevaks zullen dan dalen, waardoor het rendementsverschil intakt blijft. Vandaar dat stijgende rentevoeten traditioneel een negatief effect hebben op de koersen van vastgoedaandelen. Tenslotte is ook de beursevolutie van belang voor vastgoedbevaks. De koersstijgingen waarvan de vastgoedbevaks de voorbije jaren mochten genieten, werden voor een groot deel gedragen door de beursmalaise. Aandelen werden gemeden en de vastgoedbevaks met hun hoge rendement werden als een aantrekkelijk alternatief beschouwd. Zodra de beurs herleeft, zien we echter wel het omgekeerde effect. Maar daar hoeft u niet echt van wakker liggen. Op lange termijn kan u met een vastgoedbelegging immers weinig verkeerd doen en zullen de koersen ongetwijfeld stijgen. En wanneer u daar vandaag een nettodividendrendement van 5 à 6 procent bovenop krijgt, hoeft u niet te klagen. Zelfs al staan de koersen een stukje lager. Als defensieve diversificatie voor uw portefeuille zijn vastgoedbevaks dan ook absoluut de moeite waard. 41 Vastgoedeconomie VI. Rekenen in vastgoed Vastgoedmakelaars, ontwikkelaars en beleggers worden van tijd tot tijd geconfronteerd met vastgoedvraagstukken: investeren, renoveren, exploiteren, kopen, verkopen. Om een juiste beslissing te kunnen nemen is het noodzakelijk inzicht te hebben in de financiële consequenties. Om inzicht te geven in de financiële consequenties behandelen we de contante waarde- of Discounted Cash Flow (DCF)- methode. We leren zelfstandig adequate vastgoedrekenmodellen in Excel volgens de contante waardemethode te bouwen. De modellen stellen de vastgoedprofessional in staat op het vastgoedproject relatief eenvoudig scenarioanalyses uit te voeren. Met andere woorden: door te variëren met de invoergegevens kunt u eenvoudig zien hoe de uitkomsten variëren. Deze what if- scenario’s bepalen de gevoeligheid van een project. Op basis van deze scenario’s kan inzicht worden verkregen in de risico’s, waardoor er gerichter een beslissing kan worden genomen. Een vastgoedrekenmodel is een instrument om inzichtelijk te maken wat de risico’s van een project kunnen zijn. 1. Kasstroomschema De basis van elke vastgoedberekening is het kasstroomschema (cashflow-schema). De hoeveelheid geld die de kas invloeit of uit de kas betaald wordt. De inkomende en uitgaande geldstromen worden kasstromen (cash flows) genoemd. Alvorens berekeningen te gaan maken in Excel moeten eerst de afzonderlijke kasstromen getekend worden in een kasstroomschema. Een kasstroomschema geeft inzicht in het tijdstip en de hoogte van de betalingen. Het structureert de gegevens en leidt tot een beter inzicht in het vraagstuk en de bijhorende financiële berekening. Het kasstroomschema bestaat uit een horizontale lijn die verdeeld is in tijdvakken (bv. jaren) en pijlen die de kasstromen vertegenwoordigen. Alle uitgaven worden als negatieve kasstromen met een pijl naar beneden uitgezet. Inkomsten zijn positieve kasstromen en worden met een pijl naar boven uitgezet. De lengte van de pijl is naar verhouding, afhankelijk van de hoogte van de inkomsten of uitgaven. Figuur: Kasstroomschema De betalingen kunnen of aan het eind van een jaar of aan het begin van een jaar worden gedaan. De eindejaarsbetalingen komt het meest voor. In jaar 0 wordt geen andere betaling gedaan dan de initiële investering. Als de termijn van een betaling 10 jaar is, geschiedt de laatste betaling aan het eind van het jaar 10. Figuur: Kasstroomschema eindejaarsbetaling 42 Vastgoedeconomie Bij de tweede variant, de beginjaarbetalingen, worden alle betalingen aan het begin van het jaar gedaan. Jaar 0 is de eerste termijn van de betaling, die doorloopt tot eind jaar 9. Bij een beginjaarbetaling wordt ook in 10 termijnen betaald, maar het startpunt ligt eerder. Figuur: Kasstroomschema beginjaarbetaling In de financiële rekenkunde wordt er ook vaak gebruik gemaakt van de mid year- en maandbetaling. Dit kan als betalingen, bijvoorbeeld huur, maandelijks worden gedaan. De nauwkeurigheid van de rekenresultaten neemt uiteraard toe naarmate de betalingen nauwkeuriger in kaart worden gebracht. Vastgoedrekenen vereist een visie op de nog beïnvloedbare toekomstige uitgaven en inkomsten. De motieven voor het nemen van beslissingen moeten gebaseerd zijn op de toekomstverwachting en niet op het verleden. Afschrijvingen blijven hier beslist buiten. Afschrijvingen worden gebruikt voor de berekening van de belastingen. 2. Constant stijgende kasstromen Vastgoedrekenen dient om beleggingswaarde en de rendementen van vastgoed te berekenen. Daarbij wordt rekening gehouden met diverse kosten en opbrengsten. We behandelen de voornaamste kosten en opbrengsten die jaarlijks terugkeren, namelijk de exploitatiekosten en de huuropbrengsten. Constant stijgende kasstromen hebben als kenmerk dat ze elk jaar worden geïndexeerd. Voorbeelden van een kasstroom en bijhorende index zijn: - huuropbrengst en huurstijging - exploitatiekosten en exploitatiekostenstijging De huuropbrengsten zijn, conform de huurcontracten, te achterhalen. Ook de huurstijging (vaak inflatievolgend) maakt hiervan onderdeel uit. De hoogte van de jaarlijkse exploitatiekosten is echter niet van tevoren vast te stellen. Om de hoogte te bepalen worden aannames gedaan. Bijvoorbeeld een percentage van de investering, bouwkosten of huuropbrengsten. Het percentage wordt gebaseerd op de ouderdom van het gebouw en de staat waarin het gebouw verkeert. De jaarlijkse exploitatiekosten kunnen ook uit de administratie gehaald worden. Het gaat hierbij om alle vastgoedgebonden kosten om het gebouw in zijn huidige staat in stand te houden. Case huurwoning - De huur van de woning bedraagt € 7 200 per jaar, eindejaarsbetalingen - De jaarlijkse huurverhoging bedraagt 3% - De jaarlijkse exploitatiekosten bedragen € 1 250 per jaar - De jaarlijkse exploitatiekostenstijging bedraagt 2,5% - De looptijd bedraagt 10 jaar - Alle betalingen geschieden einde jaar Maak een kasstroomschema 43 Vastgoedeconomie Bouw een spreadsheet op en bereken de constant stijgende kastromen Bepaal het saldo (netto kasstroom per jaar) 3. Contante waarde De contante waarde is de huidige waarde van de toekomstige kasstromen. We berekenen voor de afzonderlijke netto kasstromen wat ze nu waard zijn. Dit wordt de contante waarde van de kasstroom genoemd. Om de huidige waarde van een toekomstige kasstroom uit te rekenen komt de factor rente of rendement aan bod. Immers het verschil tussen € 1 000 nu verdienen ten opzichte van € 1 000 over twee jaar verdienen is twee jaar rente. De contante waarde is dan ook de waarde van de toekomstige kasstromen uitgedrukt in euro’s van nu. Om te weten welke rente gebruikt dient te worden voor de contante waardeberekening moet eerst een uitspraak worden gedaan over het begrip rente. 3.1. Reële en nominale rente Stel dat u geld leent aan uw vriend voor een bepaalde periode. Hij gaat dat bedrag besteden en u kunt dat bedrag tijdens die periode niet besteden. Als uw vriend het bedrag aan het einde van de periode aan u terugbetaalt, moet hij u iets extra’s betalen als vergoeding voor het feit dat u consumptie hebt moeten uitstellen. Die extra vergoeding noemen we rente. Rente is geen vast gegeven. Deze is afhankelijk van de markt, de looptijd, het risico en de inflatieverwachting. Het begrip inflatie laat ons toe het belang van rekenen in reële euro’s te tonen. In de financiële wereld wordt geleefd met de fictie dat een euro een euro is. Als we constateren dat we dertig jaar geleden voor een kwartje meer konden kopen als nu voor een euro, dan zien we dat deze eenvoudige boekhoudkundige regel niet waar is. Bij het verstrijken van de tijd, verandert ook de waarde van de munteenheid. Daar dienen we rekening mee te houden. Het is ons niet om het geld als zodanig te doen, maar om wat we met dat geld uiteindelijk kunnen kopen. We zullen dit verduidelijken met een voorbeeld. U heeft een huis gekocht in 1969 voor € 50 000. Na 38 jaar, in 2007, verkoopt u het voor € 170 000. De inflatie over de periode bedraagt 2,5%. Hoeveel winst heeft u gemaakt? Om een goed beeld op het rendement van uw investering te krijgen moet met ‘vergelijkbare middelen’ gerekend worden. Als rekeneenheid daarvoor kiezen we doorgaans euro’s van vandaag omdat de investeringsprijzen ook bekend zijn in deze eenheid. 44 Vastgoedeconomie De nominale rente waar we normaal over spreken bevat eigenlijk twee componenten: - De vergoeding voor uitgestelde consumptie en de bijkomende risicovergoeding - De vergoeding voor geldontwaarding De reële rente is de eerste component van de nominale rente, de vergoeding voor uitgestelde consumptie en de bijkomende risicovergoeding Het verband tussen nominale en reële rente: het nominale rendement na inflatiecorrectie wordt het reële rendement of reële rente genoemd. Het verschil tussen de reële rente en de nominale rente is dan ook de inflatiefactor. Reële rente = nominale rente - inflatie Let op: Bij vastgoedberekeningen wordt altijd met de nominale rente gerekend. Er wordt gesproken over een nominaal rendement omdat alle kasstromen een inflatiecorrectie kennen. 3.2. Bepaling van de contante waarde Basisformule eindkapitaal, toekomstige waarde, slotwaarde Kn = Ko * ( 1 + i ) n Kn Ko i n of Kn = Ko * u n = eindkapitaal = beginkapitaal = rente = duur Via Excel kan dit berekend worden met de functie TW of FV. € 1 000 kan op een spaarrekening tegen 6% rente per jaar worden gezet. Hoeveel bedraagt het saldo op de spaarrekening na 2 jaar? Basisformule beginkapitaal, huidige waarde, contante waarde, aanvangswaarde, het actualiseren Ko = Kn / ( 1 + i ) n of Ko = Kn * v n Via Excel kan dit berekend worden met de functie HW of PV. Stel dat het saldo van de spaarrekening in jaar 2 € 1 000 geweest zou zijn en de rentevergoeding 6%. Hoeveel is die € 1 000 die over twee jaar van de bank wordt ontvangen nu waard? 45 Vastgoedeconomie Voor elk jaar kan op deze wijze de contante waarde van de kasstroom berekend worden. De som van de contante waarden wordt ook wel de Discounted Cash Flow (DCF)- waarde genoemd. Anders gezegd is de DCF-waarde het bedrag dat bij gegeven kasstromen en een gegeven rendement op dit moment betaald kan worden. 3.3. Internal Rate of return (IRR) Bij vastgoedrekenen is de netto kasstroom per jaar vaak gekend. De huurcontracten zijn getekend en er is inzicht in de te verwachten exploitatiekosten. De waarde van de kasstroom kan dan contant gemaakt worden tegen een rendement dat ook wel Internal Rate of Return (IRR) wordt genoemd. In het nederlands is dat het intern rendement (IR). In de vastgoedwereld is de IRR het rendement op een vastgoedbelegging. Dit rendement wordt gevormd door de ontwikkeling van alle aan het vastgoed gerelateerde kasstromen. De hoogte van de IRR is afhankelijk van de nominale rente en de risicopremie voor de belegging in vastgoed. De risicopremie is de extra vergoeding die de belegger in vastgoed wenst voor het nemen van risico (in vergelijking met een risicoloze belegging, zoals een staatsobligatie). Afhankelijk van het type vastgoed en het soort huurder ligt de IRR vaak tussen de 5% en de 8%. Case huurwoning Stel de IRR op 6,5% Maak de afzonderlijke kasstromen contant Maak de som van deze contant gemaakte kasstromen Voor welk bedrag kan een belegger met een rendementseis van 6,5% de woning kopen? Case dure huurwoning - De huur van de woning bedraagt € 7 500 per jaar - De jaarlijkse huurverhoging bedraagt 5,5% Wijzig de invoergegevens in de spreadsheet Wat zijn de consequenties? Case huurwoning De investeerder wil maximaal € 50 000 op tafel leggen voor het pand. Welke huur moet hij vragen om een rendement van 6,5% te halen? 4. Overige kasstromen 4.1. Eenmalige kasstromen Eenmalige kasstromen zijn alle niet jaarlijks terugkerende kasstromen die in een contante waardeberekening worden opgenomen. Voorbeelden van deze kasstromen zijn: 46 Vastgoedeconomie - investering of aankoopbedrag - groot onderhoud - restwaarde Investering of aankoopbedrag Vastgoedberekeningen houden rekening met het aankoopbedrag om het vastgoed in eigendom te verwerven of de investering die gedaan wordt om het vastgoed te realiseren. Met behulp van de DCF-methode wordt vervolgens uitgerekend hoe hoog het aankoopbedrag mag zijn om het beoogde rendement te halen. Gegeven: - toekomstige inkomsten - toekomstige uitgaven - vereist rendement Oplossing: DCF- methode het maximale bedrag dat de belegger mag investeren in de woning om zijn rendement te halen. Merk op dat er naast de aankoop of de investering nog bijkomende kosten zijn, notariskosten, belastingen, commissies. Deze kosten worden kosten-koper genoemd. Over het algemeen is de hoogte van deze kosten ca. 8%. Deze 8% wordt het kostenkoperpercentage genoemd. Bij berekeningen wordt de kosten-koperfactor 1,08. De berekende DCF-waarde moet dus verminderd worden met deze factor. Groot onderhoud Groot onderhoud wordt eens in een bepaalde periode uitgevoerd, bijvoorbeeld eens in de 10 jaar of eens in de 20 jaar. Tijdens het groot onderhoud worden bouwkundige herstelwerkzaamheden aan het object uitgevoerd, bijvoorbeeld het vervangen van gevels of installaties. De aannames voor deze werkzaamheden, die gebruikt worden in de DCF-methode, zijn gebaseerd op ervaringscijfers. De meeste beleggers gebruiken een percentage van de huidige all-in bouwkosten of een percentage van de huurinkomsten. Let op: indexatie van de kosten met inflatie of indexcijfer voor onderhoudskosten. Berekening groot onderhoud - Bouwkosten bedragen € 70 000 all-in - In jaar 20 wordt groot onderhoud uitgevoerd, zijnde 20% van de bouwkosten - De bouwkosten stijgen met 2% per jaar - Rendementseis 7,5% Welk bedrag moet in jaar 20 worden opgenomen om het onderhoud te laten uitvoeren? Welk bedrag moet er nu worden gereserveerd? Restwaarde De restwaarde is de éénmalige opbrengst uit de verkoop van het onroerend goed. 47 Vastgoedeconomie Er zijn diverse methoden om de restwaarde van een onroerend goed te bepalen. De hoogte van de restwaarde is direct gerelateerd aan de functie van het onroerend goed. De waarde van opstal van kantoren is aan het einde van de exploitatieperiode (ca. 40 jaar) vaak nihil, terwijl de grond wel degelijk waarde heeft. De waarde van de opstal van een woning aan het einde van de exploitatieperiode ligt daarentegen meestal een stuk hoger dan de grondwaarde. Overzicht van de soorten restwaardeberekeningen: - Grond-opstal - Exit-Yield - Waardeontwikkeling - Huidige waarde - DCF-waarde Case aankoop bestaande huurwoning - Huur: € 7 500 voor het eerste jaar - Huurstijging: 0,5% tov de inflatie13 - Exploitatiekosten: € 1 250 per jaar - Exploitatiekostenstijging: 0% tov de inflatie - Inflatie: 2,5% per jaar - Oorspronkelijke bouwkosten: € 90 000 in euro’s van nu - Groot onderhoud: 20% van de bouwkosten, uit te voeren in jaar 20 - Huidige prijs (inclusief kosten): € 110 000, inflatievolgend over 40 jaar - Kosten-koper: 8% - IRR: 7.5% Wat kan er nu voor deze woning betaald worden? 4.2. Gekoppelde kasstromen Onder gekoppelde kasstromen worden alle kasstromen verstaan die jaarlijks terugkeren en afhankelijk zijn van constant stijgende kasstromen (de huur en de exploitatiekosten). Voorbeelden van deze kasstromen zijn: - Leegstand - Onroerende voorheffing - Heffingen - Verzekeringen - Servicekosten - Mutatiekosten - Administratie en beheer 13 Bij vastgoedberekeningen wordt de jaarlijkse index (huurstijging, exploitatiekosten-stijging) altijd ten opzichte van de inflatie weergegeven. Op deze manier is te achterhalen waaruit de stijging bestaat. 48 Vastgoedeconomie Leegstand Leegstandskosten zijn vooraf moeilijk te ramen, te meer omdat er een onderscheid moet gemaakt worden tussen verschillende soorten leegstand. Frictieleegstand: leegstand die ontstaat door het wisselen van huurders. De leegstandskosten worden berekend aan de hand van een percentage mutaties per jaar en een gemiddelde verhuurtijd. De frictieleegstand wordt elk jaar in mindering gebracht van de huuropbrengsten. Een gemiddelde verhuurtijd van 5 jaar en een leegstand van 3 maanden. Bepaal de frictieleegstand. Aanvangsleegstand: leegstand die ontstaat bij aanvang van de exploitatieperiode. Het percentage hangt af van het risico en de lokale marktsituatie. Deze leegstand vermindert met een bepaald percentage per jaar. De leegstandspercentages worden gekoppeld aan de huuropbrengsten op jaarbasis, in de eerste jaren van de verhuur. Structurele leegstand: leegstand die ontstaat door een overcapaciteit in de regionale markten. Deze structurele leegstandspercentages worden gekoppeld aan de huuropbrengsten op jaarbasis. Onroerende voorheffing Ook de OV vormt een kostenpost die meegenomen moet worden in de contante waardeberekening. De OV is per gemeente verschillend. Het is dan ook zinvol om bij contante waardeberekeningen inzicht te verkrijgen in de tariefstellingen van de gemeenten. Per € 2 500 KI: € 62,5 Heffingen Diverse gemeenten hanteren heffingen voor de eigenaar van onroerend goed. Ook hier geldt dat de tarieven per gemeente verschillend zijn. Veelal wordt gerekend met een kostenpost van: 1/3 van de OV. Verzekeringen Verzekeringen zijn direct gerelateerd aan de waarde van het opstal. De kosten van verzekeringen worden daarom gekoppeld aan de (her)bouwkosten. Afhankelijk van het type vastgoed: 0,1% tot 0,7% van de bouwkosten. Servicekosten Servicekosten worden meestal betaald door de huurder. Als er leegstand is zal de eigenaar deze kosten maken om de opstal in operationele staat te houden. De kosten worden direct gerelateerd aan de leegstand. De servicekosten kunnen dan niet verrekend worden met de huurder. Afhankelijk van het servicekostenniveau: € 20 per m² BVO (beschikbaar vloeroppervlak). 49 Vastgoedeconomie Mutatiekosten Bij wisseling van huurders (mutatie) ontstaat vaak leegstand. Bovendien gaat het zoeken van een nieuwe huurder gepaard met kosten voor bijvoorbeeld makelaars, advertenties, tijdsbestedingen voor bezichtigingen. Gemiddelde eénmalige mutatiekost: 2 à 3 maanden huuropbrengsten. Onderdeel van deze mutatiekosten zijn de kosten voor het weer in verhuurde staat brengen van het te verhuren object. Voor kantoren: € 12,50 tot € 25 per m² BVO. Voor woningen (afhankelijk van het gebruik): 2 à 3 maanden huuropbrengsten. Administratie en beheer Diverse eigenaren van onroerend goed voeren een complexe en onderhoudsgevoelige administratie. De kosten voor het voeren van deze administratie en diverse beheersactiviteiten zijn kosten ten laste van het object. Voor kantoren: 2% à 3% van de jaarlijkse huuropbrengsten. Voor woningen: 3% à 4% van de jaarlijkse huuropbrengsten. 50 Vastgoedeconomie Case exploitatie bestaande huurwoning - Huur: € 7 500 voor het eerste jaar - Huurstijging: 0,5% tov de inflatie - Exploitatiekosten: € 500 - Exploitatiekostenstijging: 0% tov de inflatie - Inflatie: 2,5% - Oorspronkelijke bouwkosten: € 90 000 in euro’s van nu - Groot onderhoud: 20% van de bouwkosten, uit te voeren in jaar 10 - Aanvangsleegstand: 20% in jaar 4 naar 0 - Frictieleegstand: 5% per jaar - Onroerende voorheffing: € 6,25 per € 2 500 waarde - Heffingen: 1/3 OV - Verzekeringen: 0,2% van de bouwkosten - Huidige prijs (inclusief kosten): € 110 000, inflatievolgend over 20 jaar - Kosten-koper: 8% - IRR: 7,5% - De restwaarde is gekoppeld aan de huidige koopsom en wordt geïndexeerd met de inflatie naar jaar 20 Wat kan er nu voor deze woning betaald worden? Case haalbaarheid van een investering Een belegger is van plan te investeren in een vastgoed-object. Hij heeft volgende gegevens over een exploitatiecyclus van 25 jaar. - De verwachte huuropbrengst zal het eerste jaar € 75 000 zijn (op de helft van het jaar) en daarna jaarlijks stijgen met 2% - De exploitatiekosten zullen de eerste 10 jaar € 3 000 per jaar bedragen (aan het eind van elk jaar te betalen) - De exploitatiekosten zullen aan het eind van het elfde jaar € 4 000 bedragen en daarna nog 9 jaar lang met 3% stijgen - Op de helft van het 21e jaar moet er € 20 000 aan groot onderhoud worden uitgegeven, maar dit betekent dat de exploitatiekosten daarna nihil zullen worden verondersteld - Het vastgoed-object zal aan het eind van het 25e jaar verkocht kunnen worden voor € 500 000 - De belegger eist een rendement van 8.5%; dit is het rendement op een alternatieve belegging die hij op het oog heeft Welk bedrag kan hij nu hoogstens investeren in het vastgoedobject? 51 Vastgoedeconomie 5. Rendementswaarde 5.1. Definitie We hebben reeds aangegeven welke factoren bepalend zijn bij de contante waarde. We voegen een nieuwe belangrijke factor toe: de rendementswaarde. Ook wel beleggingswaarde of bedrijfswaarde genoemd. De rendementswaarde wordt door beleggers gebruikt om verkoopbeslissingen te nemen of portefeuilleanalyses uit te voeren. Stel, er wordt € 1 000 geïnvesteerd en het rendement op deze investering bedraagt 8%. Na 1 jaar moet er dus € 80 aan opbrengsten worden gerealiseerd. Stel dat het saldo uit de kasstromen € 60 bedraagt. Het rendement wordt derhalve niet behaald uit de kasstroom van de investering. Dit houdt in dat de investering € 20 in waarde moet toenemen om toch het vereiste rendement te halen. Aldus geldt dat de rendementswaarde na 1 jaar gelijk moet zijn aan de investering vermenigvuldigd met de rendementseis en verminderd met de netto opbrengsten, zijnde € 1 020. Rendementswaardet = Rendementswaardet-1 * (1 + i) – St t = tijdstip i = rendementseis St = saldo op tijdstip (= netto opbrengsten) Een kenmerk van vastgoedbeleggingen is dat er in de eerste jaren een waardestijging noodzakelijk is om het gewenste rendement (IRR) te halen. Met andere woorden: het saldo uit de kasstromen is in de meeste gevallen ontoereikend om het gewenste rendement te realiseren. Case rendementswaarde - Een belegger investeert € 1 miljoen in een kantoorgebouw De eerstejaars netto-huuropbrengst bedraagt € 65 000 (eerste CF, einde periode) De jaarlijkse huurverhoging is 3% Het rendement dat de belegger verwacht is 9% Wat zou de waardeontwikkeling moeten zijn om jaarlijks 9% rendement te behalen? Aan het eind van het eerste jaar is de huuropbrengst € 65 000, dat is 6,5% van de investering van € 1 miljoen. De eis van de belegger is een rendement van 9%. De resterende 2,5% moet dus uit de waarde-ontwikkeling van het gebouw komen, hetgeen betekent dat de waarde het eerste jaar met € 25 000 moet stijgen tot € 1 025 000. In een spreadsheet laten we zien voor een periode van 10 jaar hoe de waarde van het gebouw zich zou moeten ontwikkelen om toch een jaarlijks rendement van 9% te halen. Als de ‘werkelijke waarde’ onder de waarde van de tabel ligt, dan wordt het vereiste rendement niet gehaald. Vergelijk met de ‘boekwaarde’ als lineair wordt afgeschreven op 50 jaar. Trek uw conclusies. 52 Vastgoedeconomie Tijdstip Oude waarde Vereiste opbrengst Verwachte netto huur Benodigde waardestijging Noodzakelijke nieuwe waarde Boekwaarde t 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Rwt-1 Rwt-1 * i St Rwt-1 * i - St 1 000 000 90 000 65 000 25 000 Rwt 1 000 000 1 025 000 Bwt 1 000 000 980 000 5.2. Berekening rendementswaarde in excel Bij vastgoedrekenen is de rendementswaarde op t = 0 bekend. Deze is namelijk gelijk aan de contante waarde van de toekomstige opbrengsten. Indien we de formule toepassen in excel is de rendementswaarde op t = n gelijk aan nul. Dit komt omdat de restwaarde wordt meegenomen in de contante waardeberekening. Bij de berekening wordt ervan uitgegaan dat het gebouw aan het einde van de looptijd wordt verkocht. Hieruit volgt dat de rendementswaarde aan het eind van de looptijd naar nul gaat. De rendementswaarde kan alleen worden berekend als de rendementseis of de IRR bekend is. Case exploitatie bestaande huurwoning Voeg een kolom (L) toe met de rendementswaarde Voeg een kolom (M) toe met de VON-prijsontwikkeling14 exclusief kosten koper (VON-prijs volgt de inflatie) Op welk moment zou je de belegger aanraden de woning te verkopen? Waarom? 14 VON-prijs = marktwaarde van onroerend goed inclusief kosten-koper 53 Vastgoedeconomie 6. Kostprijsdekkende huur Kostprijsdekkende huur is de minimale huur die gevraagd moet worden om een investering in vastgoed rendabel te maken. Voor de berekening van de kostprijsdekkende huur is geen eenvoudig bruikbare formule te geven. In excel wordt deze huur berekend met behulp van de functie Doelzoeken. Om de berekening van de kostprijsdekkende huur te illustreren, is een nieuwe case geformuleerd. Case kantoorgebouw - De investering inclusief kosten koper bedraagt € 60 000 000 De restwaarde na 40 jaar is € 4 500 000 De exploitatiekosten zijn € 13.50 per m² BVO per jaar De huur- en exploitatiekostenstijging is 2% per jaar In jaar 20 wordt groot onderhoud gepleegd van € 15 000 000 te indexeren naar jaar 20 De IRR-eis is 7.5% Het bruto vloeroppervlak15 van het kantoor bedraagt 29 000 m² Het verhuurbaar vloeroppervlak16 is 27 000 m² De exlpoitatietermijn is 40 jaar Alle kasstromen op eindejaarsbasis Teken het kasstroomschema Bepaal de kostprijsdekkende huur Case kostprijsdekkende huur - Een gebouw wordt gekocht voor € 1 000 000 Na 10 jaar: € 30 000 groot onderhoud Na 15 jaar: € 60 000 Na 22 jaar: € 35 000 Onderhouds- en beheerskosten: € 7000 jaarlijks, telkens aan het eind van het jaar, stijgend 3% per jaar - Na 25 jaar wordt het gebouw verkocht: € 500 000 - Gewenst rendement: 8.5% Hoeveel moet de huuropbrengst per jaar zijn om tenminste het gewenste rendement op de investering te halen? Hierbij mag worden uitgegaan dat de huur aan het begin van het jaar wordt ontvangen en ieder jaar 2% wordt verhoogd. 15 16 BVO = bruto vloeroppervlak VVO = verhuurbaar vloeroppervlak 54 Vastgoedeconomie 7. Rendement Als van een belegging de tussentijdse kasstromen en de kapitaalontwikkeling, zijnde de begin- en eindwaarde, bekend zijn, dan kan het rendement van de belegging worden bepaald. Over het begrip rendement bestaat vaak spraakverwarring in de financiële wereld. Het rendement kan op verschillende manieren worden uitgedrukt: - Internal Rate of Return - Total Rate of Return - Bruto Aanvangs Rendement 7.1. IRR TRR BAR Internal Rate of Return Stel, u opent een bankrekening en stort € 1 000 op deze rekening. De bank geeft een vergoeding van i per jaar over het positief saldo. Na 1 jaar haalt u € 100 af. Na 3 jaar € 200. Na 4 jaar € 284,35. Na 5 jaar neemt u het resterende saldo (€ 685,85) op. Het kasstroomschema ziet er als volgt uit: cashflow is geld dat u daadwerkelijk uitgeeft (aan de bank in dit geval) of geld dat u daadwerkelijk terugkrijgt ( geld dat u opneemt in dit geval). Als alle cashflows bekend zijn, inclusief de cashflows aan het begin en eind van de periode, dan kan de rente of het rendement worden berekend. We gaan ervan uit dat i gedurende de gehele periode constant is gebleven. We berekenen met behulp van excel het rendement. We gebruiken de formule IR . Het invullen van de functie resulteert in een rendement van 6,00%. De ‘Internal Rate of Return’ betreft het gehele cashflowschema. 7.2. Total Rate of Return De TRR geeft het rendement over een bepaalde periode, bijvoorbeeld een jaar. De TRR kan sterk fluctueren en een vertekend beeld van de werkelijkheid geven als ‘toevallig’ een periode wordt beschouwd met veel inkomsten en weinig uitgaven. De TRR vindt zijn toepassing bij de jaarlijkse portefeuille-analyse. 7.3. Bruto Aanvangs Rendement BAR = het op het moment van verwerving geraamde te behalen beleggingsresultaat gedurende het eerste jaar van de exploitatie op een vastgoedinvestering. BAR = MHt=1 / INV 55 Vastgoedeconomie MHt=1 t=1 INV = markthuur17 bij volledige verhuur18 = jaar 1 = totale investering BAR wordt in de onroerend goed wereld vaak ‘het rendement’ genoemd. U weet ondertussen dat dit niet ‘het rendement’ van de belegging is, maar daarmee verandert u het gebruik van BAR in de onroerend goed wereld niet. BAR wordt in de praktijk te pas en te onpas gebruikt. Bruto aanvangsrendementen worden gebruikt bij aan- en verkooptransacties. Uitgaande van een huurprijsniveau en een BAR kan de waarde van een vastgoedobject worden vastgesteld. Zonder de kasstromen te analyseren en het betreffende vastgoedobject te aanschouwen (kwaliteit, locatie, huurders, …) is dit vragen om moeilijkheden. De vraag of het een BAR van 7% of 7,5% moet zijn, kan tot een aanzienlijke variatie in de waarde van het object leiden. Beter is de BAR en de DCF naast elkaar te gebruiken. Het is aangewezen eerst de contante waardeberekening te maken en vervolgens een BAR uit te rekenen om de toets met de markt mogelijk te maken. De koppeling van de investering en het BAR kan met behulp van de DCFwaardeberekening worden uitgevoerd. De investering wordt berekend (DCF-waarde van de kasstromen) op basis van alle gedurende de exploitatie geldende kasstromen. De aanvangsleegstand wordt als aparte kasstroom in het model opgenomen. Bij aanvangsleegstand zal de markthuur zeker niet worden gehaald. Om een kloppende BAR-berekening te maken moet in het geval van aanvangsleegstand de CW van de aanvangsleegstand opgeteld worden bij de investering.. BAR wordt voornamelijk gebruikt als vergelijking om verschillende vastgoedobjecten te vergelijken. Het is een soort benchmark. We geven twee voorbeelden om te laten zien hoe de BAR wordt toegepast. Case kantoorgebouw met een parkeergarage Stel, u wilt beleggen in een kantoorgebouw met een parkeergarage. U stelt de volgende BAR-eisen: voor het kantoorgebouw BAR = 8%, voor de parkeergarage BAR = 10%. De volgende gegevens zijn bekend: Gegevens kantoor: - Oppervlakte: 12 000 m² BVO; 10 000 m² VVO - Kosten (exl. grond): € 2 200 per m² BVO - Huuropbrengst: € 260 per m² VVO, per jaar - Grondkosten: € 500 per m² BVO Gegevens parkeergarage: 17 18 Markthuur kan sterk afwijken van de daadwerkelijk te verwachten huur. Dit kan sterk afwijken van de werkelijkheid in geval van leegstand. 56 Vastgoedeconomie - Oppervlakte: 4 100 m² Capaciteit: 156 parkeerplaatsen Bouwkosten: € 635 per m² Opbrengst: € 1 000 per parkeerplaats, per jaar Worden de BAR-eisen gehonoreerd? Bereken het investeringstekort over de gehele investering (kantoorgebouw + parkeergarage) Case Exploitatie huurwoning - Uitgangspunten zie p…. Bereken het BAR 57 Vastgoedeconomie VII. Aandelen 1. Inleiding De belangstelling voor de aandelenmarkt ligt voor de hand. Toch is de aandelenmarkt “ perhaps the most talked about and the least understood of all economic phenomena”. Beursgoeroes en beleggingsadviseurs vergissen zich soms deerlijk. Is de beurs zoals een casino? Zal er ooit een sluitende verklaring worden gevonden voor de ineenstorting van de beurs na 11 september 2001? Dit deel is geen handleiding in beleggingsleer met gebruiksklare wenken voor een optimaal beleggingsgedrag. Het biedt, in hoofdlijnen, een analyse van de belangrijkste factoren die de ‘waardering’ van aandelen in de beurs bepalen. De waardebepaling van aandelen is geen exacte wetenschap. De waardering van een aandeel is gebaseerd op vooruitzichten over de evolutie van relevante determinanten van de koers. 2. Basiskenmerken Aandelen vertegenwoordigen risicokapitaal, ze hebben betrekking op het eigen vermogen van de vennootschap. Wie ze koopt wordt mede-eigenaar, aandeelhouder. De vergoeding ervan is het dividend en hangt af van de winst van de onderneming en de vraag hoeveel winst er aan de aandeelhouders wordt uitgekeerd (pay-outratio). Aandelen worden gecreëerd bij de oprichting van een vennootschap of ter gelegenheid van een kapitaalverhoging. Een bedrijf kan kapitaal inzamelen door gebruik te maken van de beurs. Een van de kerntaken van de beurs is het samenbrengen van beleggers die investeringen zoeken en bedrijven die kapitaal nodig hebben. De beurs heeft een rol van financieringsinstument. De beleggers kopen hun eerste aandelen van het bedrijf niet op de beurs, maar bij hun bank. Dat gebeurt vóór het aandeel op de beurs komt. Die aandelen die ze bij hun bank hebben gekocht bij een beursintroductie19 of kapitaalverhoging kunnen ze een paar dagen later dan verhandelen op de beurs. Je kan dus zeggen: wie bij een beursintroductie of kapitaalverhoging aandelen koopt, is iemand die in dat bedrijf investeert. Zijn geld gaat, via de bank, rechtstreeks naar het bedrijf. Wie aandelen koopt op de beurs, is geen investeerder. Dat is een belegger. Op de beurs wordt er geen geld ingezameld voor de bedrijven. Er worden alleen maar aandelen heen en weer geschoven tussen de verschillende beleggers. Uw geld gaat naar de persoon die het aandeel aan u heeft verkocht. Wie dat is, komt u niet te weten want de beurshandel verloopt anoniem. Welke grote beursintroducties van de afgelopen jaren waren een succes? 19 IPO = Initial Public Offering. Zoals de naam al zegt: het voor het eerst aanbieden van aandelen aan het brede publiek. 58 Vastgoedeconomie 3. Voordelen en risico’s - Aandelen vormen risicokapitaal. Bij een eventuele vereffening na een faillissement staat de aandeelhouder helemaal achteraan. De rechten van alle schuldeisers hebben voorrang op de die van de aandeelhouders. Er is geen enkele waarborg dat de aandeelhouder zijn geld terugkrijgt. Vandaar de term ‘risiscokapitaal’. - Een vennootschap kan beslissen een deel van de gemaakte winst uit te keren, onder de vorm van een dividend. Maar ze is niet verplicht dit te doen. De beslissing daarover kan afhangen van de hoogte van de gemaakte winst, het dividendenbeleid dat de vennootschap wil voeren, de projecten die ze nog op stapel heeft staan en de kaspositie en schuldenlast. De hoogte van het dividend blijft dus onzeker. Vaak heeft het dividend van de voorgaande jaren een indicatie. Bovendien maken sommige bedrijven in hun jaarverslag melding van een welomschreven dividendenbeleid. - Een aandeelhouder kan ook hopen op een mooie meerwaarde op zijn aandelen. Dit veronderstelt dat de vennootschap voldoende waarde creëert zodat het maatschappelijk vermogen steeds verder toeneemt20. De meerwaarde op aandelen is belastingvrij. Wie zijn aandelen flink duurder verkoopt dan hij ze aankocht, moet de fiscus niet in de winst laten delen. - Omdat er bij aandelenbeleggingen een grotere onzekerheid bestaat over het toekomstige rendement, zullen de beleggers een hoger rendement eisen op hun investering: ze vragen een risicopremie. De aandelenkoersen zullen die eis moeten weerspiegelen. De risicopremie zorgt ervoor dat de belegger aandelen kiest boven een risicoloze belegging. De vereiste return voor een belegging in een individueel aandeel wordt dan ook bepaald door het niveau van de risicovrije rentevoet te vermeerderen met een risicopremie. Deze risicopremie wordt bepaald door twee factoren: 1. Het risico, dat geassocieerd wordt met een belegging in een volledig gediversifieerde portefeuille aandelen, het zogenaamde marktrisico. In onzekere tijden – zoals bijvoorbeeld tijdens de golfoorlog - zal de risico-aversie van de beleggers toenemen en zal de vereiste vergoeding voor het marktrisico toenemen. In de praktijk schommelt de vergoeding voor het marktrisico meestal tussen 3 en 4%. 2. Het risico dat geassocieerd wordt met een belegging in het desbetreffende aandeel, het zogenaamde bedrijfsspecifieke risico of beta. Beta geeft weer of het aandeel een risicoprofiel heeft dat in lijn ligt met het markt-gemiddelde (beta = 1), hoger ligt dan het marktgemiddelde (beta >1) of lager ligt dan het marktgemiddelde (beta < 1). Beta = de gevoeligheid van het aandeel van de 20 Maatschappelijk vermogen = maatschappelijk kapitaal + reserves + overgedragen winsten. 59 Vastgoedeconomie marktbewegingen. Vb. als beta = 2 dan is 2x zo riscogevoelig, als markt stijgt met 10% dan stijgt met 20% en omgekeerd. De berekening van de vereiste return van een aandeel gebeurt dan ook met volgende formule: K = Rf + Beta * RPm K = vereiste return voor een belegging in een specifiek aandeel Rf = risicovrije return, bv. rentevoet van staatsobligaties op 10 jaar RPm = vergoeding voor het marktrisico Voorbeeld voor het aandeel Dell Beta = 0.86 Rf = 4.25% RPm = 3.5% K = 4.25% + 0.86 * 3.5% = 7.26% 4. Rechten van de aandeelhouder - Hij mag zijn stem laten gelden op de algemene vergadering. De aandeelhouder mag de AV bijwonen mits voorafgaande neerlegging van zijn aandelen. U hoeft niet noodzakelijk al uw aandelen te blokkeren. In principe volstaat het om één aandeel te laten blokkeren.Hij krijgt dan een bewijs van de bank dat toegang verleent tot de AV. Hij kan er vragen stellen over alle aspecten van de bedrijfsvoering en mee beslissen over de agendapunten. Één aandeel heeft recht op één stem. Als u maar één aandeel hebt neergelegd, hebt u ook maar één stem. Maar dat is niet zo belangrijk. Of u nu één stem hebt of honderd, u zult de beslissingen niet kunnen beïnvloeden. Dat doen de controlerende aandeelhouders, die de meerderheid van de aandelen bezitten. - Hij mag zijn deel in een kapitaalverhoging storten. Bij een kapitaalverhoging hebben de bestaande aandeelhouders een voorkeurrecht, een recht om in verhouding tot hun participatie in te tekenen op nieuwe aandelen. Dat inschrijfrecht is bij bestaande aandelen verhandelbaar via het afknippen van de daarvoor aangeduide coupon. - Hij heeft recht op zijn deel bij de winstuitkering. Als de AV beslist een deel van de winst uit te keren, dan heeft de aandeelhouder recht op zijn deel. Hij heeft recht op zijn dividend. Meestal wordt het dividend uitbetaald in contanten, al gebeurt het soms ook dat er voor een stockdividend ( = een dividend in aandelen) wordt geopteerd. Bij de uitbetaling van het dividend wordt roerende voorheffing meteen aan de bron afgehouden. De belegger ontvangt slechts een netto-dividend. De roerende voorheffing bedraagt naargelang het dividend 15% of 25%. - Hij kan een bonusaandeel krijgen. De winst wordt over het algemeen niet in haar geheel uitgekeerd. De meeste ondernemingen reserveren een deel. De gereserveerde winsten maken deel uit van het eigen vermogen van de vennootschap. Een vennootschap kan steeds beslissen 60 Vastgoedeconomie om die reserves om te zetten in maatschappelijk kapitaal. In dat geval kan ze gratis aandelen toekennen aan de bestaande aandeelhouders. Met zo een operatie neemt het aantal aandelen toe zonder dat de onderneming nieuwe middelen bekomt. Men spreekt van ‘bonusaandelen’. - Hij krijgt nieuwe aandelen bij een aandelensplitsing. Soms beslist een vennootschap haar aandelen te splitsen. Bijvoorbeeld om de verhandelbaarheid ervan te vergemakkelijken. Het gebeurt wel vaker bij aandelen met een erg hoge beurskoers. Er komen dus nieuwe aandelen bij, maar het eigen vermogen verandert niet. Hierdoor zal de waarde van ieder nieuw aandeel uiteraard lager liggen. De aandeelhouder krijgt dus meer aandelen (met een lagere waarde), die makkelijker verhandelbaar zijn. 5. Aandelenmarkten De aandelenmarkten spelen een belangrijke rol als brug tussen spaargelden en financiering. De procedures voor de handel in aandelen liggen heel precies vast. Een belegger kan niet zomaar zelf een aan- of verkooptransactie afsluiten. Hij moet zich daartoe wenden tot een beursvennootschap of bank. De bankier vraagt welke aandelen de belegger wil kopen of verkopen en hoeveel, op welke beurs de order moet uitgevoerd worden, tegen welke minimum- of maximumprijs. In België is de handel in effecten in handen van Euronext, de fusievennootschap tussen de beurzen van Amsterdam, Brussel, Parijs, Lissabon en de Londense markt voor afgeleide producten Liffe. Buitenlandse aandelen kunnen ook worden aangekocht op buitenlandse aandelenmarkten. De belangrijkste buitenlandse beursen zijn: Frankfurt: Frankfurter Wertpapierbörse (FWB) Londen: London Stock Exchange (LSE) New York: New York Stock Exchange (NYSE) en de Nasdaq (National Association of Securities Dealers Automated Quotation) 6. Markten 6.1. Eurolist De meeste aandelen prijken op Eurolist. De ruim 135 bedrijven die er noteren, moeten aan de strengste criteria voldoen, zoals de publicatie van gedetailleerde resultaten om de zes maanden. Aandelen op Eurolist kunnen ofwel noteren op de continu- of op de fixingmarkt. De grootste bedrijven, zoals Colruyt of Deceuninck, noteren doorgaans op de continumarkt. Zoals het woord aangeeft, is er continu handel mogelijk tijdens de openingsuren van de beurs: van 9u tot 17u40. Kleinere bedrijven, zoals de waterfabrikant Spadel, noteren dikwijls op de fixingmarkt. Hier is slechts twee keer per dag een koersvorming mogelijk: om 10u30 en 16 uur. De koers kan per 'fixing' maximaal 10 procent van de vorige afwijken. 61 Vastgoedeconomie Op de fixingmarkt noteren ook de VV-strips (Verminderde Voorheffing). Indien u de aandelen met de strips aanbiedt, betaalt u slechts 15 in plaats van 25 procent roerende voorheffing op dividenden. 6.2. Vrije markt De Vrije Markt is niet gereglementeerd. Er noteren alleen kleine aandelen, zoals de glasblazerij Val-Saint-Lambert. De bedrijfjes zijn alleen verplicht hun jaarrekening neer te leggen bij de Nationale Bank. Het spreekt voor zich dat aandelen kopen op de Vrije Markt meer risico's inhoudt. De koersvorming vindt plaats om 15 uur. 6.3. Alternext De bedrijven op de relatief nieuwe deelmarkt Alternext hebben grotendeels dezelfde verplichtingen als die op Eurolist. Ze mogen echter de Belgische boekhouding gebruiken. Ze moeten niet zoals de bedrijven op Eurolist de dure omschakeling maken naar de internationale boekhoudnormen IFRS21. De meest verhandelde bedrijven op Alternext worden continu verhandeld, voor de minst liquide is er slechts één koersvorming om 15u30. 7. Soorten orders Order zonder limiet: Indien u dit type order doorgeeft, wilt u kopen of verkopen aan de marktprijs. Voor de meest verhandelde aandelen vormt dat geen probleem omdat slechts één order de koers niet veel zal beïnvloeden. Bij kleinere aandelen riskeert u veel te betalen, want misschien ligt de eerste vraagprijs voor de aandelen in het 'orderboek' wel meerdere procenten hoger dan de laatste koers. Het voordeel is dat dit order voorrang heeft op alle andere orders. Laagste 5 verkoopprijzen Ask Hoogste 5 aankoopprijzen Bid Limietorder: Met dit order geeft u de maximumprijs op die u wilt betalen voor een aandeel, of het minimum dat u wilt krijgen. Vooral voor kleinere aandelen is dit order aangewezen. Maar het risico bestaat dat de transactie nooit zal plaatsvinden, zeker indien de limiet ver van de laatste koers is verwijderd. 'Stoploss'-order: Met dit order geeft u een limiet op, bijvoorbeeld 30 euro. Indien het aandeel onder 30 euro zakt, treedt een automatisch verkooporder in werking. Zo kunt u uw eventuele verliezen beperken. De onzekerheid over de prijs die u gaat krijgen, kunt u vermijden door een stoplimietorder in te voeren. Hier geeft u twee limieten op, bijvoorbeeld 30 en 28 euro. Indien de koers onder 30 euro zakt, treedt een verkooporder in werking maar het zal alleen worden uitgevoerd indien u 28 euro of meer krijgt. IJsbergorder: Met dit order toont u een gedeelte van het aantal aandelen dat u wilt verkopen in het orderboek. De rest blijft onzichtbaar voor andere beleggers. Het 21 International Financial Reporting Standards, is een set afspraken over hoe bedrijven hun jaarverslag moeten presenteren. 62 Vastgoedeconomie ijsbergorder is geschikt voor weinig liquide aandelen, of voor supergrote beleggers, omdat ze de markt niet willen ontwrichten. Veel makelaars laten het order echter niet toe. Zorgt ervoor dat ze niet direct andere de aanleiding geven om hen te volgen bij de verkoop… 8. Aandelenindexen Is de beurs aan het stijgen of aan het dalen? Of zit er niet veel beweging in? Die vraag is makkelijk te beantwoorden. We hoeven maar te kijken naar de Dow Jones, de Bel-20 of de Euronext 100. Met één cijfer kunnen we aangeven hoe de beurs het heeft gedaan. Het koersverloop van een aandelenmarkt wordt uitgedrukt in een beursindex die samengesteld is uit een beperkte steekproef aandelen. Een index berust doorgaans op een weging van de erin opgenomen aandelen. Daarbij gebruikt men als maatstaf meestal de kapitalisatiewaarde (= koers x aantal aandelen die in omloop zijn), dit is het product van het aantal uitstaande aandelen met de koers ervan. Free float (=bepaald percentage hebben, zijn vrij verhandelbare aandelen dus niet bij familie.) Wat stelt de Bel-20 voor? = aandelenindex Zoek alle aandelen waaruit de Bel-20 is samengesteld en hun gewicht. 9. Analyse van de beurs 9.1. Trends, cycli en seizoenseffecten De trend is uw vriend. De stelling dat de kans dat een beursbeweging zich doorzet groter is dan dat de trend keert klopt. Beurstrends zijn hardnekkig, omdat de meeste beleggers een kuddementaliteit hebben. Daar zijn heel wat redenen voor zoals: populaire aandelen lokken extra kopers; in voorspoedige periodes focust men op de positieve dingen; in sombere periodes ziet men vooral de negatieve factoren; vermogensbeheerders verkiezen samen met anderen verkeerd te zitten dan alleen verliezen te moeten slikken… Beleggers die snel een trend kunnen opmerken, kunnen flink presteren. Maar er zijn risico’s. Ten eerste merkt men doorgaans pas een trend op als die al een heel eind gevorderd is. Ten tweede kan niemand voorspellen wanneer de trend zal keren. Ten derde stapt de doorsnee kleine belegger pas in op het einde van de haussetrend. Wanneer de populaire media de beurs ontdekken en de gesprekken over aandelen gaan, dan belandt de beurs meestal in een overdrijvingsfase.De trend krijgt dan bekendheid, maar een vriend is hij niet meer. De hond van Kostolany. Kostolany was een Hongaarse jood die vooral bekend raakte met zijn parabel van de wandelaar en de hond. Daarmee probeerde hij het verband uit te leggen tussen de beurs en de economie. Beurscycli hangen samen met economische cycli, waarop ze vooruitlopen. Heel vaak begint de beurs te stijgen als de economie op een dieptepunt van een recessie zit. Omgekeerd, bij een dalende conjunctuurfase is het vaak minder duidelijk. 63 Vastgoedeconomie Hoewel het beursverloop indicaties bevat over de ontwikkeling van de economie in de nabije toekomst, moeten we die samenhang met enige omzichtigheid benaderen. Verschillende factoren verzwakken de band tussen de economische cycli en de beurscycli. De evolutie van de aandelenkoersen wordt immers door vele factoren beïnvloed. Bovendien behoren vele aandelen niet tot de categorie van cyclische aandelen. Economische cycli vertonen evenmin een een regelmatig patroon voor hun tijdverloop en omvang. Het meest relevante is hoe de ondernemingswinsten evolueren tijdens de verschillende fasen van de conjunctuur. De barometer van januari. De seizoenspatronen van aandelenreturns zijn het voorwerp van uitgebreid wetenschappelijk onderzoek. Het januarieffect, bijvoorbeeld is een statistische eigenaardigheid. Met een sterke maand januari is de beurs al aardig op weg voor een sterk beursjaar. In een krantenartikel van De Tijd van 13 januari 2007 stond: “de Bel20-index prijkt sinds Nieuwjaar al 2,4 procent hoger. De Belgische aandelen genieten van het januari-effect. Die theorie gaat uit van de vaststelling dat aandelenmarkten een vers beursjaar dikwijls sterk aanvangen. Miljoenen mensen zoeken bij het nieuwe jaar een rendabele investering met het geld van hun eindejaarsbonussen of dertiende maand. Ook verzekeraars en pensioenfondsen zien net na de jaarwende hun spaarkassen met vers geld gespekt. De theorie werd door Amerikaanse hoogleraren voor het eerst in 1986 naar voren gebracht. Wij toetsten ze voor de Belgische markt. Ook hier is het effect merkbaar: sinds 1992 haalde de Bel20 een winst van gemiddeld 1,58 procent in de eerste beursmaand. Het gemiddelde van alle maanden bedraagt 0,9 procent. Twee op de drie keer haalden beleggers in januari een hoger dan gemiddeld maandrendement in de 16 jaar dat de Bel20index bestaat. Als we de statistieken van de geschiedenis mogen doortrekken, kunnen beleggers ook dit jaar op beide oren slapen. Een sterke maand januari is meestal de voorbode van een gunstig beursjaar. In de tabel hebben we de januari-prestaties afgezet tegenover de jaarprestaties. Er is een significant positieve correlatie van 0,32 (1 wijst op een perfecte correlatie, 0 op helemaal geen correlatie). Het januari-effect gaat meestal gepaard met een inhaalrally van de aandelen die het jaar voordien slecht presteerden. Ten eerste gaan beleggers op zoek naar de achterblijvers in de jaarlijstjes, dikwijls aangevuurd door tips in beleggingsbladen. Ten tweede durven vermogensbeheerders na de ontvangst van hun jaarbonussen opnieuw meer risico nemen. De voorbije twee weken vielen de kneusjes van 2006 op door een heuse rally, met superwinsten voor IBt (+14%), Zenitel (+23%), Spector (+19%) of Keyware (+20%). Maar de geschiedenis toont aan dat het aartsgevaarlijk is op langere termijn de winnaars voor de kneusjes in te ruilen. SM.” Verkoop in mei en ga weg. “Sell in may and go away” is één van de meest bekende beursspreuken. In de loop der jaren werd de spreuk tot twee keer toe aangevuld, enerzijds met “but remember to come back in september” en anderzijds met “but buy back on St. Leger Day”. Beleggers kopen het best hun aandelen terug rond Allerheiligen (1 november). De boodschap is steeds dezelfde: in de zomer moet je niet op de beurs zijn. Uit onderzoeken blijkt dat de beurs het inderdaad beter doet van november tot april. En dat de beurs het slecht doet van mei tot november. Eén verklaring is de vakantie. Mensen 64 Vastgoedeconomie zijn wekenlang in het buitenland. Omdat ze hun portefeuilles niet dagelijks kunnen opvolgen, verkopen ze. 9.2. sectoriële en individuele verschillen Uiteraard zijn er duidelijke sectoriële verschillen in de evolutie van de aandelenkoersen. Ook binnen een zelfde sector vindt men aanzienlijke verschillen in de koersevolutie van de afzonderlijke ondernemingen, o.m. verschillen in levenscyclus van producten, de financiële structuur, de kwaliteit van het management. 9.3. Groei-, cyclische en rendementsaandelen Aandelen worden ingedeeld in groei-, cyclische en rendementsaandelen op basis van het typische profiel van hun koersevolutie. Soms is het moeilijk een onderneming netjes in één categorie onder te brengen. Vooral dan de multi-product ondernemingen. Groeiaandelen: - behoren tot groeisector: TMT22- aandelen - er zit meestal een mooi groeiverhaal achter het bedrijf - continu groei van de winst per aandeel (earnings per share) - noteren duur - risicovol Cyclische aandelen: - de koers golft mee, met enige anticipatie, met de conjunctuur - conjunctuurgevoelige sectoren: chemie, bouw, staal, auto, vrije tijd, luxe, grondstoffen, energie - risico: goede timing van aan- en verkopen is een moeilijke opgave 22 TMT= technologie, media en telecom 65 Vastgoedeconomie Rendementsaandelen: - de koersen bewegen slechts matig - markt van primaire behoeften: electriciteitsmaatschappijen, watermaatschappijen, financiële instellingen, farma, voeding - hoog dividend Zoek 5 voorbeelden van groei-, cyclische en rendementsaandelen. 10. Macro-economische variabelen en de aandelenkoersen 10.1. Vraag en aanbod van aandelen Dat vraag en aanbod de marktprijs van aandelen bepalen is evident. Toch krijgen vraag en aanbod een afzonderlijke plaats in de galerij van determinanten van het koersverloop van aandelenmarkten. Soms kan een omvangrijk vraag- of aanbodvolume de koersvorming beïnvloeden. Als institutionele beleggers bijvoorbeeld over aanzienlijke liquide middelen beschikken en in de markt stappen, kan deze tijdelijke opstoot van de vraag een koersstijging van de beurs veroorzaken. 10.2. Groeiprestaties en –vooruitzichten van de economie Een economie met een snelle reële groei van het bruto binnenlands product waarvan de groeivooruitzichten gunstig blijven, moet normaal ook een uitstekende beursevolutie kennen. De snel stijgende vraag naar goederen en diensten verbetert immers de winstgevendheid van de beursgenoteerde ondernemingen. Hoewel een hoge groei op zichzelf gunstig is voor de aandelenbeurs, waarborgt het nog geen opwaartse doorbraak van de beursindex, als andere structurele factoren een negatieve uitwerking hebben. Een groeicijfer voor de economie als geheel verhult zeer uiteenlopende evoluties van sectoren en uiteraard ook van afzonderlijke aandelen. 10.3. Winstprestaties en winstverwachtingen van het bedrijfsleven!!!!! (belangrijk) Het geanticipeerde verloop van de winsten (earnings) is begrijpelijkerwijze de belangrijkste determinant van aandelenkoersen. Winsten spijzen immers dividenden (geen risico maar wel 15% RV). De niet-verdeelde winst versterkt de financiële structuur van de onderneming. Ze schept ruimte voor zelffinanciering of expansie (risico maar aandelen meer waard enz.). Ze vergroot de ontleningscapaciteit en dat tegen gunstigere voorwaarden. Opgebouwde reserves kunnen bij eventuele tegenvallende winstprestaties het dividend toch op peil houden. De winsten kunnen geïnvesteerd worden in rendabele projecten, waarvan de winststroom de koers van het aandeel positief zal beïnvloeden. Groot eigen vermogen goede buffer kan tegen een stootje! Goede structuur 66 Vastgoedeconomie 10.4. Rentepeil!!!!!!!!!! (als rentes laag staan dan gaan ze investeren in aandelen en omgekeerd= invers gecolloreerd )belangrijk!!! Veranderingen in het rentepeil en anticipaties ervan zijn invers gecorreleerd met wijzigingen in de aandelenindex. Een wijziging in het rentepeil beïnvloedt de beurskoersen via verschillende kanalen: - Hogere rente verhoogt de actualisatievoet waartegen de toekomstige opbrengsten van aandelen worden gedisconteerd. De actualisatievoet is de langetermijnrente op obligaties verhoogd met een risicopremie. - Debetrenten op ontleende kapitalen bezwaren de resultatenrekening van de ondernemingen, en bijgevolg hun winstresultaat. De impact van de debetintresten op de winsten wordt afgezwakt omdat intresten fiscaal aftrekbaar zijn. - Het rentepeil beïnvloedt de kredietvraag voor investeringen en consumptie. Een lagere rente bevordert normaal de vraag en zo ook de winstprestaties van het bedrijfsleven. En hogere rente en bijgevolg lagere obligatiekoersen zijn het gevolg van een herwonnen optimisme over de wereldeconomie. Een forse stijging van de rente heeft een impact op de sectorselectie. Beleggers kopen industrie en dumpen nutsaandelen. Hogere koersen bij industriële aandelen weerspiegelen groter economisch optimisme. De lagere koersen bij nutsaandelen is te wijten aan het feit dat die sector wegens zijn stabiele en hoge dividendrendement gezien wordt als een alternatief voor vastrentende obligaties. 10.5. Inflatie (invers gecorroleerd) Traditioneel gold de opvatting dat aandelen bescherming bieden tegen inflatie. Hoewel bij stijgende prijzen de koopkracht van het geld afneemt, zouden de aandelenkoersen stijgen omdat toenemende winsten worden geanticipeerd, door de doorrekening van de hogere prijzen. Toch stellen we vast dat een toenemende inflatie geen positieve invloed heeft op de aandelenkoersen en integendeel invers gecorreleerd is. 10.6. Valutakoersen De koersvorming in de thuisbeurs van een onderneming kan sterk worden beïnvloed door de evolutie van de thuismunt t.a.v. andere valuta’s, als die onderneming ontvangsten verkrijgt of betalingen verricht in een vreemde munt. De export van basismetalen uit België en de import van grondstoffen worden meestal betaald in dollars. Heel wat bedrijven zijn blootgesteld aan een conversierisico (transaction risk). Dergelijke ondernemingen vormen het segment van de ‘dollargevoelige’ aandelen. Daarnaast zijn multinationale ondernemingen met productie- of commerciële vestigingen in het buitenland onderhevig aan het omrekeningsrisico (translation risk) dat voortspruit uit de omzetting van de resultaten van de buitenlandse vestigingen in de geconsolideerde financiële staten van de moedermaatschappij. Een onderneming met hoofdzetel in een land met een sterke munt zal minder resultaten kunnen voorleggen als een groot deel van de geconsolideerde winst voortvloeit uit de activiteiten van dochters in landen met een zwakke munt. Het omgekeerde geldt uiteraard ook. 67 Vastgoedeconomie 10.7. Fiscale parameters De fiscaliteit oefent onvermijdelijk een invloed uit op aandelenkoersen en –returns aangezien beleggers hun beslissingen baseren op nettorendementen. De belangrijkste fiscale parameters i.v.m. aandelen zijn: - Bevrijdende roerende voorheffing op dividenden: 25%; dividenden worden niet aangegeven in de personenbelasting en worden niet geglobaliseerd met andere inkomsten. - Vrijstelling meerwaarden: koerswinsten worden niet belast als de belegger een natuurlijk persoon is waarvan beleggen geen beroepsactiviteit is. 10.8. Psychologische stemmingen Er bestaat geen twijfel over dat de koersen beïnvloed worden door psychologische factoren: opvattingen en sentimenten die beleggingsbeslissingen verwekken en niet door rationele overwegingen of ‘fundamentals’ worden bepaald. Optimisme baart optimisme; pessimisme werkt aanstekelijk, ook op de beurs. Vele beleggers durven na zware verliezen niet opnieuw de beurs te betreden, ook al bieden de ‘fundamentals’ goede vooruitzichten. Veel, vooral bescheiden beleggers (noise traders) voegen zich bij de haussetrein van kopers als de aandelenbeurs al sterk is gestegen. Ze zijn ook de eersten om uit te stappen, vaak in paniek. Ook professionelen (smart traders) zijn niet vrij van irrationele houdingen. Ook zij spelen een rol in de beurscrashes omdat zij het omzetvolume overheersen in de secundaire markten. En dan is er nog de zelfvervullende kuddegeest. Je kan het vergelijken met een schoonheidwedstrijd, waarbij de subjectieve voorkeur van de juryleden doorslaggevender is dan objectieve parameters. Gelijkgerichte operaties van grote groepen beleggers zijn in hoge mate zelfvervullend. Ook als zij zich vergissen over de evolutie in de economische variabelen die de aandelenkoersen bepalen, zou hun gezamenlijk optreden de beurskoersen stuwen in de gekozen richting. “De mens is niet gemaakt om op de beurs te spelen. De emoties van de mens leiden steevast tot de verkeerde beleggingsbeslissingen. Enkel de beleggers die zich daarvan bewust zijn, kunnen op de beurs succesvol zijn.” Aan het woord is de beleggingsexpert Thierry Debels23. De gewezen financieel adviseur schetst in zijn jongste boek het beleggersprofiel met behulp van behavioral finance en de neuro-economie. Behavioral finance is een vrij recente economische theorie die stelt dat emoties de drijfveer vormen van beleggingsbeslissingen. De klassieke theorie die stelt dat beleggers 23 Thierry Debels, De emotionele belegger ont(k)leed. Een benadering vanuit de neuro-economie, GarantUitgevers, 2005, 136 blz., ISBN 90-441-1818-8 68 Vastgoedeconomie enkel rekening houden met rendement en risico, belandt daardoor in de prullenmand. De neuro-economie gaat nog een stapje verder dan behavioral finance. Neurologen en economen werken samen om aan de hand van hersenscans de beleggingsbeslissingen te verklaren. De rationele belegger bestaat niet. Mochten de beleggers rationeel zijn, dan kocht iedereen indexfondsen. Die fondsen realiseren gewoon het marktrendement. Het is bewezen dat indexfondsen op lange termijn beter presteren dan zelf samengestelde aandelenportefeuilles, onder meer wegens de lagere transactiekosten. Maar er bestaat een emotionele weerstand tegen het kopen van indexfondsen. Beleggers pakken graag uit met de winst die ze behalen op bepaalde aandelen. Dat kan niet met een indexfonds omdat het rendement daarvan niet spectaculair genoeg is. Het hoge risico dat gepaard gaat met het aanhouden van een beperkt aantal aandelen, verliezen de beleggers daarbij uit het oog. Veel diepgewortelde menselijke trekken leiden tot verkeerde beleggingsbeslissingen. Het feit dat beleggers veel te snel een aandeel verkopen als de koers is gestegen, heeft te maken met de levensstijl van de holbewoners. Zij wisten totaal niet wat de volgende dag zou brengen, ze leefden van dag tot dag. In zo'n onzekere omgeving is het logisch dat een mogelijke winst snel wordt veiliggesteld. De mens leeft al 150.000 jaar langer dan de belegger en is dus niet gemaakt om op de beurs te spelen. Beleggers zijn roddelaars en dat heeft grote gevolgen. Het is bewezen dat mensen sneller een aandeel kopen als de buurman dat ook gedaan heeft, dan wanneer een analist na een grondige doorlichting tot een koopadvies besluit. Debels verwijst naar zijn vorig leven als financieel adviseur waar hij continu geconfronteerd werd met klanten die verwezen naar de beleggingen van kennissen. In een beleggingsclub worden vaak verkeerde beslissingen genomen omdat de leden blindelings de opinie volgen van een prominent lid. Een minderheid van de clubleden ziet het anders maar durft niets te zeggen. Het gevolg is dat de resultaten van de beleggingsclubs lager liggen dan het beursgemiddelde, blijkt uit onderzoek in de VS. De filosoof René Descartes geloofde in de 17de eeuw dat bij de mens verstand en emotie volledig gescheiden zijn. Inmiddels weten we echter dat dat niet waar is. Een mens kan hoogstens proberen zijn emoties onder controle te houden. Iemand die tot 70 procent van zijn portefeuille in indexfondsen of indexaandelen belegt, beperkt in grote mate het risico op slechte beleggingen. Voor de rest van de portefeuille zeg maar het speelgeld - hanteer ik twee belangrijke vuistregels. Verkoop sterk gestegen aandelen niet, hoe verleidelijk het ook is. En voer bij de aankoop van een aandeel gelijk een stop-lossorder in. Zo'n order activeert een verkooporder als de koers van het aandeel onder een bepaalde drempel zakt. Debels: ‘Ik verkoop automatisch als de koers zich 15 procent onder de aankoopkoers bevindt. Mijn aandelen Telenet gingen dus tegen 18 euro de deur uit. Beleggers willen vaak niet toegeven dat ze een verkeerde beslissing hebben gemaakt. Bijgevolg laten ze de verliezen oplopen met grote drama's tot gevolg.' 69 Vastgoedeconomie 10.9. Politieke gebeurtenissen In tegenstelling tot vrij verspreide meningen, oefenen belangrijke politieke gebeurtenissen geen grote invloed uit op het globale beursverloop. Er kan eventjes een paniekreactie losbreken zolang de beurs de invloed op de economische variabelen niet heeft geschat. De reeks bomaanslagen op het openbaar vervoer in Londen op 07 juli 2005 schrikte de wereld op. De FTSE 100 - de index van de grootste aandelen op de Londense beurs noteerde op het middaguur 2,86 procent lager. Al sinds de terreuraanslagen van 11 september 2001 stelden velen dat een aanslag op Londen onvermijdelijk was. Op het moment dat de leiders van de G8, de rijkste zeven landen en Rusland, elkaar in Schotland ontmoetten, ontplofte een reeks bommen in Londen. Er zijn meer dan 30 doden en honderden gewonden. De eerste reactie van de financiële markten was een klassieke 'vlucht naar kwaliteit'. Aandelenkoersen daalden, obligatiekoersen gingen hoger, en het Britse pond verzwakte ten opzichte van traditioneel veilige munten als de Zwitserse frank. De paniekaanval zal waarschijnlijk van korte duur zijn. De Amerikaanse beursindex S&P 500 verloor 14 procent tijdens de twee weken na 11 september 2001, maar had dat verlies tegen 17 oktober alweer goedgemaakt. De beurs van Madrid ging 6 procent achteruit in de week na de aanslagen van maart 2004, maar minder dan een maand later was dat verlies weggewerkt. De eerste aanslag deed beleggers kennismaken met hogere geopolitieke risico's. De tweede - in Madrid - maakte duidelijk dat investeerders met die risico's hebben leren leven. Tot zover de kortetermijnreactie. Op langere termijn zijn er ruimere economische effecten. Terreuraanslagen kunnen onderliggende trends versterken. In de VS versnelde 11 september de daling in het ondernemersvertrouwen dat al enkele maanden aan het afbrokkelen was. Dat speelde een rol in de daaropvolgende recessie, waarbij de S&P 500 meer dan een derde van zijn waarde verloor. Economische schade aanrichten is dan ook een van de doelstellingen van de aanvallen van Al Qaeda. 11. Ondernemingsspecifieke determinanten van aandelenkoersen en – returns Binnen de algemene beursbewegingen vertonen de diverse sectoren een uiteenlopende evolutie. Zelfs binnen dezelfde sector kan het koersverloop van de aandelen van individuele ondernemingen sterk variëren. Berichten over nieuwe, commercialiseerbare uitvindingen beïnvloeden de beurskoers van de desbetreffende onderneming. Een overnamebod kan de koers van het aandeel van de belaagde onderneming fiks omhoog jagen. 11.1. ‘Dividend’ versus ‘winst’ controverse Dividenden zijn onmiddellijk bruikbare inkomsten voor de aandeelhouders. Over de gereserveerde winst bestaat minder zekerheid. Ze kan later worden uitgekeerd of via rendabele investeringen de winstcapaciteit en daardoor ook de toekomstige dividenden verruimen. Dergelijke potentiële ontvangsten bieden minder zekerheid dan cashdividenden. 70 Vastgoedeconomie Wat is de invloed van de uitkering van dividenden (dividenduitkeringsratio24) op de beurskoers van de onderneming? Op deze vraag is er geen eenduidig antwoord. We onderscheiden drie conflicterende opvattingen: 1. De uitbetaling van een hoog dividend doet de waarde van de onderneming toenemen. 2. De dividendenpolitiek heeft geen invloed. 3. De dividendenuitkering reduceert de waarde van de onderneming. 11.2. Overnames van beursgenoteerde bedrijven De overname van een beursgenoteerde onderneming A door een andere B kan op drie manieren gebeuren: 1. Door systematische aankopen op de beurs 2. Door de verwerving van een controlepakket aandelen via een privé-transactie 3. Door een openbaar bod, gericht aan de aandeelhouders van A Dikwijls worden 1. en 3. gecombineerd: via aankopen op de beurs wordt een stevige uitgangspositie uitgebouwd van waaruit het openbaar bod wordt gelanceerd. Overnames door managers van het bedrijf zelf heet een ‘management buy out’. ‘Take-over bids’ hebben dikwijls een vijandig karakter als de kandidaat-overnemer vooraf niet de instemming van de managers van de doelwitonderneming heeft verkregen. Sommige personen (raiders) en financiële groepen (durfkapitalisten) maken van overnames hun beroep. Daarbij wordt een beroep gedaan op schuldfinanciering, soms ook via de uitgifte van rommelobligaties (junk bonds). De globalisering dwingt vele ondernemingen tot fusies en overnames of samenwerkingsverbanden (strategische allianties). Overnames stuwen de koers van het aandeel A naar omhoog. Het is begrijpelijk dat B een meerprijs moet betalen aan de aandeelhouders van onderneming A over de brug te halen. Die meerprijs wordt nog meer opgedreven wanneer niet één, maar twee bieders in het strijdperk treden. De beurskoersen van de overnemers ondergaan dikwijls een inzinking. Vooral als de overname met onleende kapitalen geschiedde, daalt de winst per aandeel. Wat is volgens jou de zin en onzin van overnames? Zoek enkele actuele voorbeelden. 11.3. Beursintroducties Welke voordelen haalt een bedrijf uit een beursgang? 1. Geld ophalen 24 Pay-out ratio = uitgekeerd dividend ------------------------nettowinst × 100 71 Vastgoedeconomie Eerst en vooral kan een bedrijf nood hebben aan geld om nieuwe initiatieven te ontwikkelen. Dan kan de beurs een interessante financieringsbron zijn (vooral als de kosten lager zijn dan de rente die betaald zou moeten worden voor een lening bij bij voorbeeld een bank). In sommige gevallen is de beursintroductie zelfs noodzakelijk omdat een bedrijf dikwijls niet beschikt over de noodzakelijke financiële middelen om zijn autonome groei te financieren. Om extra geld aan te trekken moet de beursintroductie daarom gekoppeld worden aan een kapitaalverhoging. Het aandeel van de initiële aandeelhouder verkleint (verwatert) dan wel en die aandeelhouder moet de winsten natuurlijk voortaan delen met de nieuwe aandeelhouders. 2. Te gelde maken Het is ook mogelijk dat bestaande aandeelhouders uit het kapitaal willen stappen om bij voorbeeld andere investeringen te doen en daarom hun aandelen te koop aanbieden. In het geval van Belgacom stappen de minderheidsaandeelhouders uit nu Belgacom eerder een rendements- dan een groei-aandeel geworden is. 3. Visibiliteit Ook het imago kan een belangrijke rol spelen. Een beursnotering geeft het bedrijf extra visibiliteit die van pas komt om nieuwe investeerders of klanten aan te trekken. Hoe verloopt een beursintroductie? 1. Pre-IPO-fase Eerst en vooral moet een bedrijf, of eerder nog de oorspronkelijke aandeelhouders besluiten tot een beursnotering. Dit wordt meestal vrij snel bekend in de pers. In deze periode zijn er ook contacten met institutionele beleggers waarbij getoetst wordt of er interesse is in een participatie in het bedrijf en tegen welke voorwaarden. 2. Prospectus De voorbereidende fase leidt tot het prospectus, een document dat in detail weergeeft hoe het bedrijf er voor staat, welke de opportuniteiten en bedreigingen zijn,... Het prospectus is de bijbel voor al wie in het bedrijf wil investeren. Een grondige verificatie door het CBFA25 staat borg voor de correctheid van de verstrekte informatie in het prospectus. 3. Prijszetting De bestaande aandeelhouders en de banken bepalen de prijs waaraan de aandelen te koop worden aangeboden. De berekening van die verkoopprijs gebeurt vaak volgens de discounted cash flow methode26. Maar natuurlijk kijkt men ook naar de prijzen voor vergelijkbare bedrijven die reeds op de beurs noteren. Meestal hanteert men geen vaste prijs, maar een prijsvork met een minimum en een maximum. Dat laat toe om vraag en aanbod beter op mekaar af te stemmen. 4. Inschrijvingsperiode Tijdens de inschrijvingsperiode geven de beleggers aan hoeveel aandelen ze willen kopen. Institutionele beleggers kunnen zelfs aangeven welke hoeveelheden ze aan welke prijs willen kopen, bij voorbeeld 20 000 stuks als de prijs € 20 is, 25 000 stuks als de prijs € 19,75 is... Al deze aanvragen worden geregistreerd. Bij vroegtijdige 25 26 Commissie voor het Bank- Financie- en Assurantiewezen. DCF = som van de contante waarden van de toekomstige cash flows. 72 Vastgoedeconomie overintekening is het trouwens ook mogelijk dat de inschrijvingsperiode voortijdig afgesloten wordt. Als de vraag naar aandelen groter is dan het aanbod, gelden prioriteiten volgens een vooraf bepaald mechanisme. Die prioriteitsregel kan steunen op het tijdstip van inschrijven (eerst komt eerst maalt), of op basis van de grootte van het order (aantal aandelen), of combinaties... Het prospectus vermeldt telkens dat mechanisme van prioretisering. 5. Effectieve beursgang Op het einde van de intekenperiode, bepaalt de uitgever van de IPO finaal de prijs waaraan de intekenaars de aandelen kopen. Daarna worden de aandelen van de IPO verdeeld over de intekenaars en start de beursnotering. Op die eerste dag van de notering bepaalt het gewone marktmechanisme de openingsprijs van het aandeel. Dat is de prijs waarbij er een evenwicht is tussen de vraag en het aanbod, dus waarbij zoveel als mogelijk aankooporders en verkooporders voldaan zijn. 6. Overtoewijzingsoptie In geval de vraag het aanbod overtreft, kan de uitgever nog een extra pakket aandelen leveren aan de begeleidende banken voor toewijzing bovenop het eerst aangeboden aantal. Dat moet vooraf bepaald zijn en vermeld staan in het prospectus. Zo'n optie noemt men ook een "green shoe" en gebeurt typisch binnen de 30 dagen na de beursgang. Niet alleen voordelen bij een beursgang 1. Kosten Een beursnotering kost handenvol geld (verplichte publicaties in de financiële pers, vergoeding van de beursnotering,...), niet alleen bij de introductie, maar ook nadien wanneer het bedrijf op de beurs noteert. Zelfs aan het verwijderen van de beurs zijn kosten verbonden. 2. Transparantie Omdat het aandeelhouderschap aanzienlijk verbreed wordt, betekent een beursnotering ook dat het bedrijf veel opener zal moeten omgaan met interne informatie. Dat kost geld (bij voorbeeld overstappen naar een ander boekhoudsysteem), maar betekent ook dat concurrenten en klanten een heel duidelijk zicht krijgen op (vroeger vertrouwelijke) informatie, zoals marges, voorraad,... Dat zoiets gevoelig kan liggen, blijkt wel uit het feit dat Umicore en Bekaert geen kwartaalresultaten vrijgeven omdat 'de concurrenten meekijken'. 3. Zuiver communiceren Zodra een bedrijf op de beurs noteert, wordt de communicatie vanuit het bedrijf nauwkeurig in de gaten gehouden, ondermeer door het CBFA. Koersgevoelige informatie dient gelijktijdig beschikbaar te zijn voor alle aandeelhouders, wat tot een strenge communicatiepolitiek binnen het beursgenoteerde bedrijf leidt. De gevaren van een IPO 1. Overintekening Vooral in de periode tussen 1998 en 2000 overtrof de vraag bijna systematisch het aanbod bij beursintroducties. Doordat vaak slechts een deel van de gevraagde aandelen effectief aan de vragers toegekend werd, schreven de vragers in op overdreven veel aandelen. Iemand die 10 effecten wilde en verwachtte dat er bij voorbeeld 10 keer te 73 Vastgoedeconomie veel vraag zou zijn, vroeg er bij voorbeeld 100. Op die manier zou die aanvrager er effectief 10 krijgen bij pro rata toekenning (100 gedeeld door 10). Als het enthousiasme echter minder groter is dan verwacht, heeft die aanvrager wel het risico dat hij effectief 100 aandelen krijgt (en moet betalen), 10 keer meer dan verwacht en effectief gewenst. 2. Woelige eerste handelsdagen Bij overintekening proberen diegenen die minder aandelen toegewezen kregen dan gevraagd, vaak alsnog via de beurs extra aandelen te verkrijgen. Als de vraag het aanbod dan fors overtreft, kan dit tot spectaculaire koersschommelingen leiden. Beleggers dekken zich in tegen te hoge aankoopprijzen door een limiet op hun orders te zetten. Het kooporder wordt dan niet uitgevoerd aan ongewenste hoge prijzen maar enkel tegen of onder de prijs van de aankooplimiet. 3. Tegenvallende prestaties na de lancering Als de interesse in het aandeel wat tegenvalt, is het perfect mogelijk dat de koers na de lancering afbrokkelt. Dit risico is groter bij de introductie van een bedrijf dat vrij stabiel presteert en op korte termijn weinig spectaculaire prestaties kan voorleggen. Voor alle duidelijkheid: dit betekent niet noodzakelijk dat het bedrijf het niet goed doet. 4. Opvolging Bij een introductie koopt de belegger effectief aandelen. En die moet hij nadien ook opvolgen. De beursintroductie is dus niet het einde van de relatie met het aandeel. Wie verdient aan een beursgang ? 1. Bestaande aandeelhouders Eerst en vooral diegenen die hun aandelen te gelde maken. Al moeten we daar wel de kanttekening bij maken dat dit afhangt van wat de oorspronkelijke aandeelhouders reeds geïnvesteerd hebben. Het is zelfs mogelijk dat ze eigenlijk verlies maken bij de introductie. 2. Banken Ook de begeleidende banken verdienen aardig aan een beursintroductie. Zij begeleiden het bedrijf dat naar de beurs gaat, informeren en verwerken de orders. Daarvoor ontvangen zij een vergoeding. 3. De beurs Als vergoeding voor de notering ontvangt de beurs op het ogenblik van de beursintroductie een toelatingscommissie. Daarbovenop betaalt het bedrijf de beurs jaarlijks een vast bedrag op het aantal aandelen dat op de beurs noteert. 4. Financiële pers Bij, maar ook na de beursintroductie, is het beursgenoteerde bedrijf verplicht te communiceren met zijn aandeelhouders. Aangezien het aandeelhouderschap erg verspreid kan zijn en niet alle aandeelhouders individueel gekend zijn door het bedrijf, maakt het bedrijf (in mindere of meerdere mate) gebruik van de financiële pers. In de financiële pers komt typisch de aankondiging van de introductie, maar ook een periodieke rapportering van de resultaten (per halfjaar of per kwartaal). In de financiële 74 Vastgoedeconomie pers wordt ook de uitnodiging gepubliceerd voor de algemene andeelhoudersvergadering die jaarlijks plaats heeft. 12. Waardemeters van aandelen Om het juiste aandeel eruit te pikken (‘stock picking’), volstaat het niet een gezond en groeiend bedrijf uit de koerslijst te kiezen. Even belangrijk is welke prijs je daarvoor wil betalen. We zetten enkele veel gebruikte waarderingsmethodes van aandelen op een rij. Het waarderen van aandelen gebeurt op basis van een aantal ratio's - zowel beurs- als balansratio's - en waarderingsmodellen. De ratio's vindt u in de cijfertabellen27 van de verschillende aandelen terug. We bespreken de meest voorkomende. Let wel op. Ratio's kan u alleen interpreteren als u kan vergelijken. Twee manieren om te vergelijken. Hoe evolueert een ratio in de tijd? Eigenlijk hebt u 5 jaar nodig om iets zinnigs over een evolutie te zeggen. En hoe verhoudt een bepaalde ratio van een onderneming zich in vergelijking met de concurrentie en het sectorgemiddelde? 13. De fundamentele of financiële aandelenanalyse De fundamentele of financiële aandelenanalyse probeert een antwoord te geven op de vraag ‘welke aandelen kopen of verkopen’ ? Deze aandelenanalyse heeft als opdracht beleggingsadviezen te verschaffen: welke aandelen zijn ondergewaardeerd zodat aankoop aangewezen is en welke aandelen zijn overgewaardeerd zodat verkopen aangewezen is. De technische aandelenanalyse biedt een antwoord op de vraag ‘wanneer’. Voor de fundamentele analyse zijn er per aandeel grosso modo 3 soorten cijfers relevant voor de particuliere belegger: 1. De belangrijkste elementen van de resultatenrekening zoals het bedrijfsresultaat (EBIT), het financieel, uitzonderlijk en courant resultaat, en ook de courante cashflow. Die gegevens zijn uiterst relevant om de rendabiliteit van het bedrijf te kunnen vaststellen. 2. Een aantal gegevens per aandeel die voor een groot deel de koers van het aandeel bepalen, zoals dividend per aandeel, winst per aandeel, cashflow per aandeel of boekwaarde per aandeel. 3. Enkele belangrijke ratio's, zoals koers-winstverhouding, koerscashflowverhouding, bedrijfsmarge en Tier 1-ratio28 voor de bankaandelen. Aan de hand van die ratio's kan u perfect een aandeel vergelijken met een ander aandeel uit dezelfde sector29. Voor de holdings is een aantal van die gegevens niet relevant. Holdings vragen immers 27 Zie bv. www.tijd.be - koersen Cooke ratio (solvabiliteitsratio) = EV / uitstaande kredieten volgens gewogen risico 29 Sector indices: www.beursbrief.be/ aandelenanalyse/ fundamentele analyse/ scannen op … 28 75 Vastgoedeconomie een heel specifieke waardering, die vooral gebaseerd is op de berekening van de intrinsieke waarde van de holding. Al die begrippen, ratio's en waarderingsmodellen beogen in feite slechts één enkel doel: de juiste waarde bepalen van een aandeel. Met de fundamentele analyse van een aandeel probeert een financieel analist de waarde van een aandeel te bepalen en te voorspellen. In tegenstelling tot de technische analyse waarbij de koerspatronen centraal staan, zal hij bij fundamentele analyse zoveel mogelijk cijfergegevens met betrekking tot het bedrijf trachten te verzamelen. Die gegevens bestaan niet alleen uit bekende feiten en historische gegevens, maar omvatten ook de toekomstverwachtingen voor het aandeel. Het is overbodig te stellen dat fundamentele analyse geen exacte wetenschap is, en dat de mogelijkheid bestaat dat de vele technieken en gebruikte ratio's bij een analyse tegenstrijdig kunnen zijn. Een degelijke fundamentele analyse van een aandeel vertelt u ook niet wanneer u precies het aandeel moet kopen of verkopen. Daarom passen analisten bij hun keuze van koopwaardige aandelen in de meeste gevallen zowel fundamentele als technische analyse toe. De technische analyse geeft aan wanneer het aandeel in de portefeuille moet worden opgenomen. Uiteindelijk is het jaarverslag van een bedrijf het belangrijkste instrument om de waarde van een aandeel of onderneming te bepalen. 13.1. Het jaarverslag: het belangrijkste instrument van de financieel analist Een financieel analist raadpleegt bij het zoeken naar informatie over beursgenoteerde bedrijven verschillende informatiebronnen. Er zijn de conference calls, de analistenmeetings, het internet, de gespecialiseerde vakpers en al het nieuws dat over het bedrijf, de sector of de markt in zijn geheel wordt gepubliceerd. De financieel analist start zijn onderzoek in elk geval met een grondige analyse van het jaarverslag. Naast het jaarverslag zijn er natuurlijk ook de tussentijdse resultaten, waarvan de kwartaalresultaten de bekendste zijn. Het jaarverslag blijft niettemin het belangrijkste instrument om de waarde van een aandeel te bepalen. Het jaarverslag van een vennootschap bestaat hoofdzakelijk uit vier delen: Het verslag van de commissaris. De toelichting. De resultatenrekening, die aangeeft hoe de nettogroepswinst tot stand is gekomen. De balans, die een momentopname is van de oorsprong van de middelen van de onderneming (de passiva) en de aanwending ervan (de activa). Het verslag van de commissaris Bij het doornemen van een jaarverslag leest u het best eerst het verslag van de commissaris, dat u achteraan vindt. De commissaris is de externe, autonome financiële auditor, die de jaarrekeningen na controle attesteert ten behoeve van de leden van de ondernemingsraad en van de aandeelhouders. Doorgaans ziet zijn verslag er weinig opwindend uit, maar als hij voorbehoud maakt bij delen van de jaarrekeningen kan u daar 76 Vastgoedeconomie als aandeelhouder maar beter rekening mee houden. Ook al is een dergelijk voorbehoud bij een op de beurs genoteerd bedrijf hoogst uitzonderlijk. De toelichting In de toelichting vinden we alle engagementen en verplichtingen van de vennootschap terug die nog niet in de balans zijn opgenomen, zoals de waarderingsregels, het personeel, de participaties... Terwijl de balans slechts een momentopname is, vindt u in de toelichting meer informatie over de verschillende mutaties van de activa en afschrijvingen en de rechten en verplichtingen van de onderneming die niet in de balans zijn opgenomen. Denk maar aan hypotheken, financiële betrekkingen met bestuurders en ondernemingen enz. De balans De balans is net als een foto. Op een vastgelegd tijdstip - in de meeste gevallen is dat 31 december - wordt het financieel beeld van een onderneming weergegeven. De balans vertelt u wat een onderneming bezit (activa) en hoe die bezittingen werden gefinancierd (passiva). De financieel analist kijkt vooral naar de financiële schulden. Dat zijn de schulden aan banken en obligatiehouders. De resultatenrekening Wie zelf een jaarverslag analyseert, bladert over het algemeen snel door de balans op zoek naar de resultatenrekening. Die resultatenrekening geeft een overzicht van alle opbrengsten en kosten van een onderneming over een bepaalde periode. 13.2. De koers-winstverhouding De koers-winstverhouding (Price-Earnings ratio) is de verhouding tussen de aandelenkoers en de winst per aandeel. Het toont aan hoeveel keer de beleggers bereid zijn de jaarwinst te betalen tot aanschaf van het aandeel. Indien KBC een winst maakt van 8 euro per aandeel en het aandeel 100 euro kost, bedraagt de koers-winstverhouding 12,5 (100 gedeeld door 8). Meestal kijken we naar de courante winst omdat die de uitzonderlijke kosten of opbrengsten eruit filtert. KW ratio = koers --------------------winst per aandeel Hoe lager de koers-winstverhouding, hoe goedkoper een aandeel. Die theorie geldt voor twee perfect gelijkaardige bedrijven, maar die zijn in het echte leven nauwelijks te vinden. Zo noteert de warenhuisketen Delhaize tegen een lagere kw-ratio dan Colruyt, maar Colruyt kan een stabielere winstgroei voorleggen. Beleggers zijn met andere woorden bereid meer te betalen voor Colruyt dan voor Delhaize omdat ze denken dat Colruyt ook de komende jaren sneller zal groeien. Daarom is vooral de toekomstige koerswinstverhouding belangrijk, al is het onmogelijk met zekerheid de winst voor de komende jaren te voorspellen. Naar analogie van de koers-winstverhouding, kijken analisten ook naar de koers-cashflow. De cashflow is de som van de nettowinst en alle niet-kaskosten (vooral afschrijvingen). Het geeft een beter beeld van de investeringen die een bedrijf doet om ook in de toekomst winst te kunnen blijven maken. 77 Vastgoedeconomie Zoek de K/W ratio van de markt. Zoek een aandeel met een hoge K/W ratio en een aandeel met een lage K/W ratio. Wat is jouw advies? 13.3. De PEG ratio De klassiek K/W ratio (= Price Earnings, P/E) geeft zeer grote waarden voor beginnende bedrijven die slechts geringe of geen winsten realiseren. De aandelen van die ondernemingen hebben hierdoor een marktwaarde die soms 10 000 maal of meer hoger ligt dan de winst per aandeel (earnings per share). Aandelen met een hoge K/W worden steevast als overgewaardeerd beschouwd. Dat wil niet zeggen dat deze aandelen op lange termijn niet interessant kunnen zijn. De klassieke K/W geeft immers een verkeerd beeld. Dat komt omdat deze ratio geen rekening houdt met factoren die de groei van de onderneming kunnen bepalen, bv. knowhow en expertise, … Als men ook de winstgroei in de analyse betrekt, krijgt men een beter beeld. De PEG ratio (Price Earnings Growth) wordt als volgt berekend: PEG ratio = K/W ratio ------------------------jaarlijkse winstgroei Is de PEG ratio nuttig? Beschouw twee bedrijven A en B. Onderneming A is een internetbedrijf met een jaarlijkse groei van 50% en een K/W van 100. Onderneming B is actief in de biersector en kent een jaarlijkse groei van 24% en een K/W van 12. De respectievelijke PEG ratio’s van A en B bedragen 2 en 0,5. De ratio’s leren dat het internetbedrijf een onvoldoende groei vertoont om zijn hoge K/W verhouding te verantwoorden. De PEG ratio van verschillende ondernemingen vergelijken gebeurt op dezelfde manier als de vergelijking van de K/W ratio: een lagere PEG ratio betekent dat het aandeel ondergewaardeerd is. Hierbij wordt algemeen aangenomen dat een PEG ratio kleiner dan 1 een aankoopsignaal vormt, terwijl een PEG ratio groter dan 2 een verkoopsignaal betekent. Merken we op dat we niet blindelings alle aandelen zo met elkaar kunnen vergelijken. Zo kunnen verschillende bedrijven een gelijke PEG ratio hebben, wat niet wil zeggen dat ze allebei even aantrekkelijk zijn. Vergelijkingen van PEG ratio’s zijn zinvol binnen een sector en tussen zogenaamde groeiaandelen. De PEG ratio is ook zeer zinvol voor de waardering van snel groeiende ondernemingen met een kleine of gemiddelde beurskapitalisatie30 (‘small’ en ‘midcap growth firms’). De PEG ratio is minder geschikt voor cyclische ondernemingen en ondernemingen uit de financiële, olie- en vastgoedsector. Hier zijn de activa belangrijk in de waardebepaling. 30 Koers × aantal aandelen in omloop 78 Vastgoedeconomie Bovendien levert de PEG ratio niet altijd een zinvolle uitkomst op. Als men te maken heeft met een bedrijf dat uit een verliessituatie naar een kleine winstpositie komt, zou dit leiden tot een zeer lage PEG waarde. Het is duidelijk dat dit niet noodzakelijk een interessant aandeel is. 13.4. Het dividendrendement Het dividend is het deel van de nettowinst dat een bedrijf jaarlijks uitkeert aan zijn aandeelhouders. Het dividendrendement meet dus de opbrengst van de coupon in verhouding tot de aandelenkoers. Hoe hoger het dividendrendement tegenover sectorgenoten en tegenover de opbrengsten op obligaties, hoe interessanter een aandeel wordt. Let er wel op dat Vadertje Staat in België 25 procent van het brutodividend opeist. Het is aangeraden niet alleen te kijken naar de hoogte van het dividend, maar ook naar de winstprognoses voor de volgende jaren. U moet zich afvragen of een bedrijf ook in de toekomst dezelfde, of liever nog, een hogere coupon zal kunnen uitkeren. Ook de payoutratio is van belang: het percentage van de winst dat wordt uitgekeerd. Een bedrijf dat 90 procent van zijn winst als dividend betaalt, zal minder ruimte hebben om dat dividend te verhogen dan een bedrijf dat 30 procent van de winst uitkeert. dividend ----------------koers 13.5. × 100 De return Op de beurs wordt er minder gesproken van het dividendrendement van een aandeel, maar meer van de return ervan. De totale opbrengst of ‘return’ van een aandeel bestaat uit twee delen: 1. dividend 2. kapitaalwinst31 koers aandeel op T1 - koers aandeel op T0 + dividend ----------------------------------------------------------------koers aandeel op T0 Return = 13.6. De boekwaarde en intrinsieke waarde De boekwaarde van een aandeel verkrijgen we door het eigen vermogen te delen door het aantal aandelen. De boekwaarde vertelt ons hoeveel de onderneming waard is, indien de activiteiten zouden worden stopgezet. De boekwaarde bepaalt het bedrag dat de aandeelhouder zou ontvangen indien de onderneming vandaag beslist de activiteiten stop te zetten. Het is dus als het ware een 'minimumwaarde', weliswaar in de veronderstelling dat het bedrijf geen verlies boekt. Die ratio wordt vooral gebruikt bij bedrijven die nog maar weinig groeien en die in 31 Verschil tussen aankoop- en verkoopkoers. 79 Vastgoedeconomie hoofdzaak enkel nog vervangingsinvesteringen doorvoeren. Voorbeelden daarvan op de Brusselse beurs zijn Recticel en Tessenderlo. Van de boekwaarde komen we automatisch bij de intrinsieke waarde van een aandeel. De kritiek op de boekwaarde is dat die geen rekening houdt met eventuele meerwaarden die een onderneming kan realiseren op participaties. Zo bezit Telindus een belang in Mobistar (4,6%). Wanneer we de (meer)waarde van die participaties bij de boekwaarde tellen, verkrijgen we de intrinsieke waarde. De intrinsieke waarde wordt wel vooral gebruikt bij holdings. Holdings zijn vennootschappen met als enige activiteit het aanhouden van participaties. 13.7. Vergelijking met andere investeringen Het rendement van aandelen moet u steeds afzetten tegenover alternatieven, zoals spaarboekjes of obligaties. Een aandeel als Fortis brengt een netto dividendrendement van 3,225 procent32 op, meer dan de basisrente die de bank op haar spaarboekjes aanbiedt. Om aandelen af te zetten tegenover obligaties, moet u behalve het dividend ook de verwachte winstgroei van de aandelen meerekenen. 13.8. De gearingratio Naast de beursratio's en de rendabiliteitsratio's moeten we ook oog hebben voor de financiële draagkracht van de onderneming op lange termijn. In hoeverre is een onderneming in staat haar financiële verplichtingen na te komen? Beschikt de onderneming met andere woorden over een gezonde balansstructuur? We vragen ons af of het eigen vermogen een voldoende grote buffer vormt. De gearingratio geeft ons een goede indicatie. Het is de verhouding tussen de netto-financiële schulden en het eigen vermogen. De netto-financiële schulden zijn de bankschulden op korte en langere termijn verminderd met de geldbeleggingen en liquide middelen. 13.9. Oppassen met holdings, financiële waarden en vastgoedbeleggingen Voor deze aandelen worden specifieke waarderingsprincipes gebruikt. De standaard analyse-instrumenten kunnen voor die aandelen niet altijd toegepast worden. 32 Dividendrendement: 4,30 in 2005 80