DBO 49 Zondag 6 december Jeruzalem, Jeruzalem Welkom bij De Bijbel Open. Fijn dat u luistert. Vanavond bespreek ik een tekst die nogal eens in preken wordt aangehaald. En dat is Mattheüs 23:37: ‘Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt wie naar u toe gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, op de wijze waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels; maar u hebt niet gewild!’ Wanneer heeft Jezus dat gezegd? En wat wilde Hij hiermee zeggen? Ik zal het u uitleggen. Jezus had een lange toespraak gehouden. Voor schriftgeleerden en farizeeën. Het was een heel scherpe toespraak. ‘Wee u’, was Zijn boodschap. Tot zeven keer toe. Hij had de afgelopen jaren al zo vaak met de schriftgeleerden en farizeeën gesproken! Hij had hun vragen beantwoord. Hen gewaarschuwd. Maar deze geestelijke leiders van Israël wilden niets met Jezus te maken hebben. Ze erkenden Zijn aanspraken niet. Het is de laatste week van Jezus’ leven. De week van Zijn kruisiging. Jezus verwijt hen in deze slottoespraak veel ernstige dingen. Nee, Hij valt hun positie niet aan. Ze blijven voor Hem de geestelijke leiders van Israël. Maar hoor wat Hij over hen zegt tegen het volk: ‘Al wat zij u zeggen dat u in acht moet nemen, neem dat in acht en doe het; maar doe niet naar hun werken, want zij zeggen het, maar doen het zelf niet’ (Mattheüs 23:3). Jezus noemt hen ‘huichelaars’. Jezus verwijt deze geestelijke leiders dat zij wel naar de letter, maar niet in de geest van de Thora handelen. Wat Jezus bij hen mist, is de barmhartigheid (vers 23). Hun woorden en hun ijver zijn wel goed, maar hun daden verraden dat hun innerlijke gesteldheid niet goed is. ‘Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt wie naar u toe gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, op de wijze waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels; maar u hebt niet gewild! (vers 37). 367 Wat opvalt, is dat Jezus het in het slot van deze toespraak heeft over Jeruzalem. Het lijkt alsof Jezus een andere groep mensen voor ogen heeft. Maar dat is schijn. Ook in deze klacht herhaalt Hij wat Hij zo-­‐even tegen de leiders heeft gezegd: ‘u die de profeten doodt’ (vanaf vers 27). De geestelijke leiders zijn Jeruzalem. De schriftgeleerden en farizeeën zijn de vertegenwoordigers van deze stad. Zij hebben de hele stad meegezogen. De dag daarvoor was dat nog eens pijnlijk zichtbaar geworden, toen Jezus de tempel ontruimde. Gods huis was een marktplaats geworden. Via de schriftgeleerden en de farizeeën spreekt Jezus nu heel Jeruzalem aan. Twee keer achter elkaar noemt Hij de naam ‘Jeruzalem’. Het staat in het evangelie ook nog in de Hebreeuwse vorm. Mattheüs had blijkbaar behoefte om dat te laten staan om zo de grote ernst te benadrukken waarmee Jezus spreekt. De aanklacht van Jezus tegen Jeruzalem luidt: ‘Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt wie naar u toe gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, op de wijze waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels; maar u hebt niet gewild!’ Jezus zegt eigenlijk: ‘Ik wilde wel, maar jullie wilden niet!’ Ik wilde wel. ‘Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, op de wijze waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels.’ In wonderen en tekenen, in preken, toespraken en debatten heeft Jezus steeds het behoud, de redding van Jeruzalem voor ogen gehad. De mensen van Jeruzalem ‒ hoog en laag – heeft Hij allemaal willen bewaren voor de dag van het oordeel van God. Maar… jullie hebben niet gewild. De leiders van het volk willen de boodschap van God niet horen. Jeruzalem zal nooit kunnen zeggen: ‘Wij wisten nergens van!’ of ‘Wij konden niet anders’, ‘We werden gedwongen’. Nee, het is pure onwil. Wat opvalt, is ook de tijdsvorm die Jezus gebruikt. Hij gebruikt de tegenwoordige tijd. Hoor wat Hij zei: ‘Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt.’ Het is volgens Jezus altijd kenmerkend geweest voor deze stad. Het lijkt op de boodschap van de arbeiders in de wijngaard. In die gelijkenis wordt niet alleen de zoon van de koning gedood, maar ook de knechten die voor hem kwamen’ (Mattheüs 21:33-­‐46). Jezus wilde wel, maar Jeruzalem wil niet. De liefde van Jezus breekt stuk op hun onwil. Er zijn dus geen verzachtende omstandigheden. Jeruzalem roept over zichzelf het oordeel van God af. 368 Na de aanklacht komt het oordeel. Jezus geeft het in één zin weer: ‘Zie, uw huis wordt aan u overgelaten’. U mag het lezen als: ‘Zie, uw huis wordt leeg (of verwoest) aan u overgelaten’. Over welk huis gaat het hier? Gaat het over ‘Israël’, over ‘de gemeenschap van Jeruzalem’ of gaat het over de tempel? Het meest voor de hand liggende antwoord is de tempel. Vooral, omdat de tempel heel vaak ‘huis’ wordt genoemd. Te denken valt aan de bekende woorden uit Jesaja, die Jezus aanhaalde bij de tempelreiniging: ‘Mijn huis zal een bedehuis heten voor alle volken’ (Jesaja 56:7; Mattheüs 21:13). Maar het woord ‘huis’ voor de tempel wordt bijna altijd verbonden met een naam van God, bijvoorbeeld ‘huis van de HERE’ of met een bezittelijk voornaamwoord dat naar God verwijst: ‘Mijn huis’ of ‘Zijn huis’. De tempel is allereerst het huis van God. Maar hier wordt een bezittelijk voornaamwoord gebruikt dat in deze zin verwijst naar Jeruzalem: ‘Uw huis’ verwijst niet naar God, maar naar Jeruzalem. Toch hebben de twee begrippen ‘tempel’ en ‘Jeruzalem’ in de geschiedenis heel veel met elkaar te maken. Als ik lees dat de mensen opgingen naar Jeruzalem, dan hield dat absoluut meer in dan dat ze gewoon naar die stad gingen. Ik denk dat Jezus bij deze beroemde woorden aan beide begrippen heeft gedacht. Aan de stad en aan de tempel. Ze zullen achtergelaten worden, leeg. Ooit had Ezechiël dat in een visioen gezien: ‘... de heerlijkheid des HEREN steeg op uit het midden der stad en plaatste zich op de berg die ten oosten van de stad ligt’ (Ezechiël 11:23). Dat gaat gebeuren. God zal Zich terugtrekken uit de tempel en uit Jeruzalem. De tempel zal verwoest worden en ook de mensen zullen Jeruzalem (moeten) verlaten. De stad zal een puinhoop worden. De grote vraag is: Zal dit het einde betekenen van het verbond dat God met Israël heeft gesloten? Ik denk het niet. Dat is in het verleden ook nooit gebeurd. Altijd bleef God Zijn verbond aan Israël trouw. Maar ondanks dat is het oordeel dat Jezus op dat moment over Jeruzalem uitsprak, heel zwaar. Jeruzalem stort zichzelf in diepe ellende. In het jaar 70 zouden de Romeinen de stad en de tempel verwoesten. Toch is er hoop. Want het laatste woord van Jezus aan het adres van Jeruzalem is niet ‘uw huis wordt aan u overgelaten’. Jezus voegt er nog een zin toe: ‘Want Ik zeg u, gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt: Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren’ (vers 39)! 369 Er blijft hoop, ook voor Jeruzalem. Maar niet zonder meer. De hartelijke erkenning dat Jezus de Messias is, zal langs een zware weg tot stand komen. De breuk die nu tussen Christus en Jeruzalem ontstaat, wordt niet zomaar geheeld. Eerst zal er sprake zijn van een andere, zeer ernstige situatie. Jeruzalem zal Jezus niet meer zien. Dit is het laatste moment dat Hij zo in hun midden is. Wat straks zal gaan gebeuren, zal een enorme breuk betekenen tussen Jezus en Jeruzalem. Hoeveel strijd en pijn staat Jeruzalem nog te wachten. Maar ooit zal daar een einde aan komen. Jezus verbreekt het contact niet definitief. De deur voor Israël en voor Jeruzalem blijft open. ‘Gij zult Mij niet meer zien, totdat gij zegt: Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren!’ Wanneer zal dat zijn? Pas aan het einde van de geschiedenis of juist in de tijd ervóór? Het antwoord laat ik aan u over. Over de positie van Israël wordt ook in onze kringen verschillend gedacht. Het zou een langere bespreking vereisen. Maar of het nu in de loop van de geschiedenis zal plaatsvinden of pas aan het eind, de breuk zal worden hersteld. Ooit zal Israël Jezus weer erkennen als haar heer. Niet noodgedwongen, maar vrijwillig. Vrijwillig, dat valt te concluderen uit de formulering van Jezus’ woorden en de keuze voor Psalm 118. Dat is een vreugdepsalm: ‘Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren’. Dezelfde woorden en dezelfde psalm hadden ook al geklonken bij de intocht in Jeruzalem. Al gaat God de tempel en de stad verlaten, het verbond wordt niet opgezegd. Er is nog redding, wanneer Jeruzalem buigt voor Jezus en zegt: ‘Gezegend Gij, die komt in de naam des HEREN’. 370