De onderwijsvisitatie Vergelijkende Cultuurwetenschappen

advertisement
De onderwijsvisitatie
Vergelijkende Cultuurwetenschappen
www.vlir.be | [email protected]
Egmontstraat 5 | 1000 Brussel | T (32) (2) 550 15 94 F (32) (2) 512 29 96
VLIR | Vlaamse Interuniversitaire Raad | cel kwaliteitszorg
Een evaluatie van de kwaliteit van de opleiding
Vergelijkende Cultuurwetenschappen aan de Universiteit Gent
www.vlir.be
[Brussel - juni 2006]
De onderwijsvisitatie
Vergelijkende Cultuurwetenschappen
Een evaluatie van de kwaliteit van de opleiding
Vergelijkende Cultuurwetenschappen aan de Universiteit Gent
[Brussel - juni 2006]
De onderwijsvisitatie Vergelijkende Cultuurwetenschappen
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling
verkregen worden op het VLIR-secretariaat.
Egmontstraat 5
1000 Brussel
T 02 550 15 94
F 02 512 29 96
[email protected]
Dit rapport is ook elektronisch beschikbaar op
http://www.vlir.be/vlir/02thema%27s/03kz/0303tweede-ronde.htm
Wettelijk depot: D/2006/2939/1
|
Woord vooraf
Dit rapport geeft de visie weer van de visitatiecommissie die de academische opleiding
Vergelijkende Cultuurwetenschappen aan de Universiteit Gent evalueerde. De commissie
verrichtte haar onderzoek en bezocht die opleiding in oktober 2005. Dit initiatief kadert mede
in de opdracht die de Vlaamse overheid gaf aan de Vlaamse universiteiten en aan de Vlaamse
Interuniversitaire Raad (VLIR) wat betreft de externe kwaliteitszorg van het academisch
onderwijs.
De visitatiecommissie heeft hierbij de vernieuwde visitatieprocedure gevolgd, waarin
zij – naast de zeer belangrijke geachte suggesties en aanbevelingen in het kader van de continue
verbetering van het academisch onderwijs – ook een oordeel en evaluatiescore geeft over de zes
onderwerpen en onderliggende facetten van het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse
Accreditatie Organisatie (NVAO). Deze evaluatiescores zullen een belangrijk element zijn in het
accreditatiebesluit van de NVAO.
Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleiding en is vooral
gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Daarnaast wil het rapport ook de buitenwereld
objectief inlichten over de kwaliteit van de geëvalueerde opleiding. Daarom wordt het rapport
op de webstek van de VLIR geplaatst (www.vlir.be).
De lezer moet er echter rekening mee houden dat dit visitatierapport slechts een momentopname
is en slechts één fase is in het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Al na korte
tijd kan de opleiding immers grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mede als antwoord op de
resultaten van interne onderwijsevaluaties door de universiteit zelf of als reactie op terecht
geformuleerde aanbevelingen van de visitatiecommissie.
Graag dank ik op de eerste plaats de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor
de geïnvesteerde tijd en voor de grote deskundigheid en onafhankelijkheid waarmee zij hun
opdracht hebben uitgevoerd.
voorwoord | Deze visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de Universiteit Gent
betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Oprecht wil ik hen daarvoor danken.
Hopelijk ervaren zij in de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie een bevestiging voor
hun inspanningen en een stimulans tot de verdere ontwikkeling van de opleiding Vergelijkende
Cultuurwetenschappen.
B. Van Camp
voorzitter VLIR
| voorwoord
inhoud
Woord vooraf
3
I.De onderwijsvisitatie Vergelijkende Cultuurwetenschappen
7
1.Inleiding
2.De visitatiecommissie
3.Korte terugblik op de visitatie
4.Opzet en indeling van het rapport
7
7
10
11
II.Het referentiekader van de visitatiecommissie
Vergelijkende Cultuurwetenschappen 2005
13
1.Doelstellingen en eindtermen van de academische opleidingen
vergelijkende cultuurwetenschappen
1.1.Algemene doelstellingen
1.2.Werkdomein en beroepsprofiel van de master in de vergelijkende cultuurwetenschappen
1.3.Domeinspecifieke eisen, eindtermen opleiding vergelijkende cultuurwetenschappen
2.Onderwijskundige uitgangspunten
3.Onderwijsorganisatie
4.Personeelsbeleid en kwaliteitseisen onderwijzende staf
5.Interne kwaliteitszorg
14
14
14
15
16
19
19
20
III.De opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen van de Universiteit Gent 21
1.Onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding
2.Onderwerp 2: programma
3.Onderwerp 3: inzet van personeel
4.Onderwerp 4: voorzieningen
5.Onderwerp 5: interne kwaliteitszorg
6.Onderwerp 6: resultaten
22
24
33
36
39
42
IV. Tabel met scores onderwerpen en facetten
49
Bijlagen 51
52
56
58
64
Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie
Bijlage 2: Bezoekschema
Bijlage 3: Onafhankelijkheidsverklaringen voorzitter en leden visitatiecommissie
Bijlage 4: Lijst van gebruikte afkortingen
inhoud | |
I. De onderwijsvisitatie Vergelijkende Cultuurwetenschappen
1. Inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie Vergelijkende Cultuurwetenschappen verslag uit
van haar bevindingen over de academische opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen aan de
Universiteit Gent die zij in oktober 2005, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR)
heeft bezocht.
Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR op het vlak van de externe kwaliteitszorg,
waarmee de Vlaamse universiteiten gevolg geven aan de decretale verplichtingen terzake.
2. De visitatiecommissie
2.1.
Samenstelling
De samenstelling van de visitatiecommissie Vergelijkende Cultuurwetenschappen werd op 25 juli
2005 bekrachtigd door de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs1. De visitatiecommissie werd
vervolgens door de VLIR ingesteld bij besluit van 3 augustus 2005.
De commissie had de volgende samenstelling:
Voorzitter:
- Prof. dr. A. de Ruijter, decaan Faculteit Sociale Wetenschappen en Faculteit der Letteren
van de Universiteit van Tilburg, gewoon hoogleraar sociale wetenschappen aan de Universiteit van
Tilburg alsmede gewoon hoogleraar vergelijkende studie van de multiculturele samenleving aan de
Universiteit Utrecht
Leden:
- Dr. W.A.W. de Graaf, universitair hoofddocent algemene sociale wetenschappen, Faculteit Sociale
wetenschappen, Universiteit Utrecht
- Prof. dr. M. Janssens, hoogleraar intercultureel management, Katholieke Universiteit Leuven
1
Decretaal is bepaald dat het voorstel voor de samenstelling van de visitatiecommissie, zoals vastgesteld door het bestuur van de VLIR ter
bekrachtiging aan de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs moet worden voorgelegd. Met de bekrachtiging geeft de Erkenningscommissie aan
dat de leden van de visitatiecommissie in onafhankelijkheid de hen opgedragen opdrachten kunnen vervullen.
De onderwijsvisitatie Vergelijkende Cultuurwetenschappen | - Prof. dr. J.G. Oosten, gewoon hoogleraar godsdienststudie, CA Ontwikkelingssociologie, Faculteit
Sociale wetenschappen, Universiteit Leiden
- Drs. K. Scager, senior adviseur bij het Interfacultair Instituut voor Lerarenopleiding,
Onderwijsontwikkeling en Studievaardigheden (IVLOS) van de Universiteit Utrecht
- Dhr. G. Callebaut, student Sociale agogiek, Vrije Universiteit Brussel
Mevr. M. Bronders, coördinator van de Cel Kwaliteitszorg van de VLIR, trad op als secretaris
van de commissie.
Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden wordt verwezen naar bijlage 1.
2.2. Taakomschrijving
De opdracht aan de visitatiecommissie, die in het instellingsbesluit is omschreven, luidde als volgt:
a. op basis van de door de faculteiten aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren
gesprekken, zich een oordeel vormen over de kwaliteit van de opleiding (inclusief de kwaliteit van
de afgestudeerden) en over de kwaliteit van het onderwijsproces (inclusief de kwaliteit van de
onderwijsorganisatie), mede gelet op de eisen/verwachtingen die voortvloeien uit de facultaire
taak iedere student voor te bereiden op de zelfstandige beoefening van de wetenschap of de
beroepsmatige toepassing van wetenschappelijke kennis;
b. het formuleren van aanbevelingen om te komen tot kwaliteitsverbetering;
c. het beoordelen of de kwaliteit van de opleiding voldoet aan de beoordelingscriteria van het
accreditatiekader en het geven van een integraal oordeel over de opleiding waarop de NederlandsVlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) zich zal baseren bij de accreditatie.
2.3. Werkwijze
2.3.1. Voorbereiding
Ter voorbereiding van de visitatie werd aan de instelling gevraagd een uitgebreid zelfevaluatierapport
op te stellen. De Cel Kwaliteitszorg van de VLIR heeft hiervoor een visitatieprotocol2 ter beschikking
gesteld, waarin de verwachtingen ten aanzien van de inhoud van het zelfevaluatierapport uitgebreid
zijn beschreven. Het zelfevaluatierapport volgt het accreditatiekader. Naast feitelijke beschrijvingen
per onderwerp en per facet van het accreditatiekader wordt aan de opleiding ook gevraagd haar
toekomstperspectieven kenbaar te maken en een kritische sterkte-zwakte analyse op te nemen in het
zelfevaluatierapport. Daarnaast wordt een aantal verplichte bijlagen opgenomen, o.a. een beschrijving
van het programma, cursusbeschrijvingen, examenvragen, studenten- en personeelstabellen,…
2
http://www.vlir.be/vlir/02thema%27s/03kz.htm
| De onderwijsvisitatie Vergelijkende Cultuurwetenschappen
De commissie ontvangt het zelfevaluatierapport een aantal maanden voor het eigenlijke bezoek,
waardoor zij de gelegenheid krijgt dit document vooraf zorgvuldig te bestuderen en het bezoek
grondig voor te bereiden.
De commissieleden worden bovendien verzocht een tweetal eindverhandelingen te selecteren uit
een lijst van recente eindverhandelingen. De geselecteerde eindverhandelingen worden eveneens een
aantal weken voor het eigenlijke bezoek door de Cel Kwaliteitszorg aan de commissieleden bezorgd.
Elk commissielid heeft bijgevolg per opleiding minstens twee eindverhandelingen grondig gelezen
vooraleer het bezoek plaatsvindt.
De visitatiecommissie hield haar installatievergadering op 2 september 2005. Op dit moment hadden
de commissieleden het visitatieprotocol en het zelfevaluatierapport reeds in hun bezit. Tijdens deze
vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich
concreet voorbereid op het af te leggen bezoek. Verder heeft de commissie op deze vergadering haar
referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II).
Daarnaast werd het programma van het bezoek opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking
gehouden van het zelfevaluatierapport.
2.3.2. Bezoek aan de instellingen
De tweede bron van informatie wordt gevormd door de gesprekken die de commissie tijdens
haar bezoek aan de opleiding van de UGent heeft gevoerd met alle geledingen die zijn betrokken
bij het onderwijs in de Vergelijkende Cultuurwetenschappen. Ook wordt aan de opleiding
gevraagd - als een derde bron van informatie – om een veelheid aan documenten ter inzage te
leggen ten behoeve van de commissie. Tijdens het bezoek is voldoende tijd uitgetrokken om de
commissie de gelegenheid te geven deze documenten grondig te bestuderen. De documenten die
typisch ter inzage van de commissie worden gelegd zijn: het leermateriaal (cursussen, handboeken,
syllabi), verslagen van de belangrijke beleidsvormende of beleidsopvolgende organen (faculteitsraad,
onderwijs/opleidingscommissies, departementsraden, …), documenten die betrekking hebben
op de interne kwaliteitszorg (enquêteformulieren, niet-persoonsgebonden evaluatie van het
onderwijs, …), documenten aangaande de procedures van curriculumherzieningen, c.q. de omvorming
naar de bachelor-masterstructuur, voorbeelden van informatieverstrekking aan aspirant-studenten, etc.
Bovendien worden nog enkele tientallen eindverhandelingen bijkomend ter inzage gelegd.
De onderwijsvisitatie Vergelijkende Cultuurwetenschappen | Het bezoekschema voorziet - naast gesprekken met het bestuur van de faculteit, de
opleidingsverantwoordelijken, de studenten, de assistenten, de docenten en de facultaire en
opleidingsgebonden beleidsmedewerkers - steeds in een bezoek aan de faciliteiten (inclusief
bibliotheek, practicalokalen, computerfaciliteiten), een gesprek met de afgestudeerden van de
opleiding en een spreekuur waarop de commissie bijkomend leden van de opleiding kan uitnodigen
of waarop personen op een vertrouwelijke wijze door de commissie kunnen worden gehoord.
De gesprekken die de commissie heeft gevoerd, zijn zeer openhartig verlopen. Zij vormden een goede
aanvulling bij de lectuur van het zelfevaluatierapport. Aan het einde van het bezoek werden, na intern
beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling aan de gevisiteerde opleiding
medegedeeld.
2.3.3. Rapportering
Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen
in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien geeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties
in het kader van de accreditatie, een oordeel over de zes onderwerpen uit het accreditatiekader volgens
een binaire beoordelingsschaal voldoende/onvoldoende en een integraal oordeel over de betrokken
opleiding.
De opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen werd in de gelegenheid gesteld om op het concept
van het rapport te reageren.
3. Korte terugblik op de visitatie
Op het ogenblik dat het zelfevaluatierapport door de opleiding werd opgesteld en nog steeds op het
moment dat de commissie de universiteit bezocht was er nog onduidelijkheid over de omvorming
van de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen naar de bachelor-masterstructuur. Daarbij had
de academische overheid van de Universiteit Gent beslist om de bestaande opleiding Vergelijkende
Cultuurwetenschappen, in afwachting van duidelijke omvormingsplannen, voorlopig te bevriezen.
De visitatiecommissie zag zich dus voor de eigenaardige maar tegelijkertijd uitdagende opdracht
geplaatst om een opleiding te beoordelen die het vooruitzicht had om tijdelijk in het diepvriesvak te
belanden. Nu de commissie terugkijkt op de visitatie kan ze alleen maar stellen dat het een interessante
uitdaging is geweest, die meer dan de moeite waard was. De commissie heeft de gelegenheid gekregen
om zich een goed beeld te vormen van het voor Vlaanderen unieke academische onderwijs in de
Vergelijkende Cultuurwetenschappen. Daarbij kreeg ze een uitzonderlijke kans om onder vakgenoten
te reflecteren en te debatteren over de aard, de kwaliteit en de toekomst van dit onderwijs. Maar
meer nog, de vaststellingen die de commissie heeft gedaan hebben haar er van overtuigd dat de
“bevroren” opleiding zeker moet worden “ontdooit”. Ze hoopt dan ook met voorliggend rapport een
constructieve bijdrage te leveren en stimulans te bieden tot de verdere ontwikkeling en verderzetting
van de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen.
10 | De onderwijsvisitatie Vergelijkende Cultuurwetenschappen
Tot slot dankt de visitatiecommissie bestuurders, medewerkers, studenten en afgestudeerden van de
betrokken opleiding die door hun inspanningen tijdens de voorbereiding en de open dialoog tijdens
de bezoeken hebben bijgedragen aan het welslagen van deze visitatie.
4. Opzet en indeling van het rapport
Het voorliggend rapport bestaat, naast het inleidend hoofdstuk, uit drie hoofdstukken. In hoofdstuk
II beschrijft de visitatiecommissie het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleiding
heeft beoordeeld. In hoofdstuk III brengt de commissie verslag uit over de opleiding die zij heeft
gevisiteerd. De aanbevelingen die de commissie doet ten aanzien van de opleiding zijn achteraan in dit
deelrapport opgenomen. In hoofdstuk IV is het oordeel van de commissie op de zes onderwerpen uit
het accreditatiekader en de onderliggende facetten, uitgedrukt in scores, in een tabel weergegeven.
De onderwijsvisitatie Vergelijkende Cultuurwetenschappen | 11
12 |
II. Het referentiekader van de visitatiecommissie
Vergelijkende Cultuurwetenschappen - 2005
Voorafgaand aan de visitatie heeft de visitatiecommissie in onderhavig referentiekader de
criteria vastgelegd waaraan naar haar oordeel een academische opleiding in de vergelijkende
cultuurwetenschappen moet voldoen. De commissie kan immers niet volstaan met het geven van
oordelen, maar moet ook aangeven waarop deze oordelen zijn gebaseerd.
Bij het opstellen van haar referentiekader heeft de commissie zich gebaseerd op het referentiekader dat
in 1998 werd gehanteerd bij de Nederlandse visitatie Culturele Antropologie (VSNU, november 1998)1,
én bij de visitatie Sociale en Culturele Antropologie (VLIR, 2002), de doelstellingen en eindtermen
die de opleiding voor het eigen onderwijs heeft geformuleerd, het Vlaamse structuurdecreet (2003)
en het toetsingskader van het Nederlands-Vlaams Accreditatie Orgaan (NVAO) waarin een aantal
minimumeisen worden vooropgesteld die zijn gebaseerd op de internationaal aanvaarde Dublin
descriptoren, alsook op internationale eisen die worden gesteld aan academische opleidingen in de
cultuurwetenschappen.
Specifiek omschrijft het referentiekader naast de domeinspecifieke minimumeisen waaraan de opleiding
(licenties/master) moet voldoen, de minimumeisen die aan een afgestudeerde in het vakgebied
mogen worden gesteld, en de eisen die gesteld mogen worden met betrekking tot de aansluiting
op de arbeidsmarkt, eveneens algemeen onderwijskundige uitgangspunten waaraan een academische
opleiding moet voldoen, en eisen met betrekking tot de onderwijsorganisatie, het personeelsbeleid en
het onderwijzend personeel, en de interne kwaliteitszorg.
Het referentiekader werd vóór het bezoek, maar na het inleveren van het zelfevaluatierapport,
voorgelegd aan de opleiding. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie werd het referentiekader
met de opleiding bediscussieerd.
1
In het kader van de toenmalige samenwerking op het vlak van externe kwaliteitszorg tussen de VSNU en de V LIR participeerde de
academische opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschap van de UGent aan deze visitatie.
Referentiekader Vergelijkende Cultuurwetenschappen | 13
1.Doelstellingen en eindtermen van de academische
opleidingVergelijkende Cultuurwetenschappen
1.1. Algemene doelstellingen
Voor de omschrijving van de algemene (minimale) doelstellingen van een academische masteropleiding
baseert de visitatiecommissie zich op vijf Dublin-descriptoren, met name (1) kennis en inzicht, (2)
toepassen van kennis en inzicht, (3) oordeelsvorming, (4) communicatie, en (5) leervaardigheden. Deze
impliceren in verband met de opleiding vergelijkende cultuurwetenschappen (1) kennisontwikkeling,
(2) kennistoepassing, (3) beleidsvorming, beleidsadvisering en oordeelsvorming, (4) kennisoverdracht,
en (5) zelfstandig verrichten van onderzoek.
(1) De master heeft aantoonbare kennis en inzicht, gebaseerd op de kennis en het inzicht op niveau
van bachelor, die deze overtreffen of verdiepen alsmede een basis of kans bieden om een originele
bijdrage te leveren aan het ontwikkelen en/of toepassen van ideeën, vaak in onderzoeksverband.
(2) De master is in staat om:
- kennis en inzicht in probleemoplossende vermogens toe te passen in nieuwe of onbekende
omstandigheden binnen een bredere (of multidisciplinaire) context die gerelateerd is aan het
vakgebied
- kennis te integreren en met complexe materie om te gaan
(3) De master is in staat om oordelen te formuleren op grond van onvolledige of beperkte informatie
en daarbij rekening te houden met sociaal-maatschappelijke en ethische verantwoordelijkheden,
die zijn verbonden aan het toepassen van de eigen kennis en oordelen
(4) De master is in staat om conclusies, alsmede de kennis, motieven en overwegingen die hieraan ten
grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen op een publiek van specialisten en
niet-specialisten
(5) De master bezit leervaardigheden die hem of haar in staat stellen een vervolgstudie aan te gaan
met een grotendeels zelfgestuurd of autonoom karakter
1.2. Werkdomein en beroepsprofiel van de master in de vergelijkende
cultuurwetenschappen
De afgestudeerde in de Vergelijkende Cultuurwetenschap kan zijn/haar beroep uitoefenen in volgende
domeinen:
- Beleidsvoorbereiding
- Beleidsvorming
- Beleidsuitvoering
- Onderwijs
- Onderzoek
14 | Referentiekader Vergelijkende Cultuurwetenschappen
1.3. Domeinspecifieke eisen, eindtermen opleiding vergelijkende cultuurwetenschappen
De afgestudeerde master beschikt ten minste over volgende kennis, vaardigheden en attitudes:
Kennis:
-Kennis van de voornaamste stromingen binnen het vak;
-Kennis van een substantieel aantal veldstudies (monografieën);
-Kennis van de geschiedenis van het vak;
-Kennis van de ethiek van sociaal wetenschappelijk onderzoek;
-Enige kennis van een andere sociale wetenschap;
-Grondige kennis van een thematische en regionale specialisatie;
-Kennis van en inzicht in de maatschappelijk culturele context waarbinnen de wetenschappelijke
benadering van culturele fenomenen wordt gevormd;
-Methodologische kennis nodig voor het uitoefenen van het vak/grondige kennis van de belangrijkste
kwalitatieve methodologische technieken en kan deze toepassen op culturele fenomenen;
-Kennis van de gangbare methoden en technieken.
Vaardigheden:
-Het vermogen om een experimentele studie of een publicatie kritisch te beoordelen;
-Het vermogen om zelfstandig een kritische literatuurstudie te doen en een bijdrage te leveren tot
onderzoek op het niveau van een beginnend onderzoeker (master);
-Het vermogen om mondeling en schriftelijk te rapporteren over het eigen vak, zowel aan vakgenoten
als aan belanghebbenden en leken;
-Het vermogen om zelfstandig en kritisch te functioneren in een multidisciplinair team van experts.
Attitudes:
-Een positieve houding ten aanzien van culturele diversiteit en tolerantie ten opzichte van
cultuurverschillen;
-Een kritische houding ten aanzien van de geërfde common-sense opvattingen over ‘anderen’ en
‘andere culturen’ en de analyses waarop deze zijn gebaseerd;
-Inzicht in de grenzen van de eigen capaciteiten;
-De attitude om zichzelf na de opleiding verder te ontplooien en bij te scholen, en om een bijdrage te
leveren aan de ontwikkeling van het beroep.
Referentiekader Vergelijkende Cultuurwetenschappen | 15
2. Onderwijskundige uitgangspunten
De opleiding stelt zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en beroepsvoorbereidende
relevantie, de effectiviteit en efficiëntie van het opleidingsprogramma.
Daartoe moet het onderwijs voldoen aan inhoudelijke en professionele standaarden zoals de
ontwikkelingen in het vak- en wetenschapsgebied en aan eisen die de arbeidsmarkt stelt, moet de
opleiding op de hoogte zijn van de beschikbare wetenschappelijke kennis over leren en onderwijzen
nodig voor het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van het onderwijs en rekening houden met
relevante maatschappelijke ontwikkelingen zoals de sterke opkomst van de informatietechnologie, de
toenemende multiculturaliteit van de samenleving, de trend tot internationalisering.
Wetenschaps- en vakgebied:
-De opleiding is op de hoogte van de (meest recente) theorievorming en van de ontwikkelingen in het
vakgebied en deze zijn terug te vinden in de inhoud en de opbouw van het onderwijsprogramma.
Arbeidsmarkt:
-De opleiding heeft structurele contacten met het werkveld;
-De kennis van en ervaring met het werkveld wordt systematisch vertaald naar het onderwijsaanbod;
-De opleiding voert een actief alumnibeleid.
Wetenschappelijke kennis omtrent leren en onderwijzen:
-De opleiding heeft een expliciete visie op leren en onderwijzen (onderwijskundige referentiekader)
die is gebaseerd op recente theorieën hieromtrent.
Relevante maatschappelijke ontwikkelingen:
-de opleiding is op de hoogte van de effecten van de informatietechnologie op het vak- en
wetenschapsgebied en heeft daar het onderwijsprogramma op afgestemd;
-De opleiding heeft een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de internationalisering van
de opleiding.
16 | Referentiekader Vergelijkende Cultuurwetenschappen
a. Doelstellingen en eindtermen
-De doelstellingen en eindtermen van de opleiding moeten mede gebaseerd zijn op de wettelijke
regelingen, de ontwikkelingen in het wetenschaps- en vakgebied, de arbeidsmarkt voor
de afgestudeerden, de kennis omtrent leren en onderwijzen en relevante maatschappelijke
ontwikkelingen;
-De keuze die daarbij door de opleiding zijn gemaakt zijn helder en expliciet vastgelegd in het
onderwijsbeleid van de opleiding en vertaald naar het opleidingsprofiel;
-De doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn beschreven aan de hand
van bij de student waarneembaar gedrag;
-In de doelstellingen en eindtermen komt het wetenschappelijk niveau van de opleiding concreet tot
uitdrukking;
-De eindtermen zijn sturend en richtinggevend voor de inhoud en de vormgeving van het
onderwijsaanbod;
-Doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de opleiding als op
programmafase en cursusniveau;
-Het academisch personeel werkt aantoonbaar in het kader van de eindtermen van de opleiding;
-Er is sprake van een herkenbare samenhang tussen de eindtermen van de opleiding en de doelstellingen
op cursusniveau, programmafase en programma-niveau;
-Eindtermen en doelstellingen zijn zo geformuleerd dat ze toetsbaar zijn.
b.Vorm en inhoud van het onderwijsleerproces
Studeerbaarheid
-Het programma dient door de student te kunnen worden gevolgd in de ervoor gestelde tijd en dient
aan te zetten tot doelmatig tijdsgebruik;
-In de mate van het mogelijke dient rekening te worden gehouden met individuele variaties in
studietempo; dit blijkt onder meer uit differentiatievoorzieningen binnen het programma.
Werkvormen en didactiek
-De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar door de opleiding noodzakelijk geachte
werkvormen en didactiek;
-Het leerproces wordt ondersteund door een adequate didactische uitrusting en door goed aansluitend
studie- en instructiemateriaal, dat in voldoende mate voor de studenten beschikbaar is;
-Er is een gevarieerd gebruik van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding
ervan met relevante technologieën waarbij actief gebruik wordt gemaakt van Computer Ondersteund
en Computer Beheerd Onderwijs;
-De werkvormen zijn stimulerend en activerend.
Referentiekader Vergelijkende Cultuurwetenschappen | 17
c. Studenteninstroom en studiebegeleiding
-De opleiding voert een beleid gericht op het vroegtijdig signaleren van veranderingen in de
instroom;
-Er zijn herkenbare leerroutes voor studenten met verschillende vooropleidingen;
-In het onderwijs zijn mogelijkheden ingebouwd om de deficiënties in kennis en vaardigheden weg
te werken;
-De opleiding voorziet in een systeem van studie- en studentenbegeleiding dat is gericht op het
voorkomen en tijdig signaleren van studieproblemen en op het doen van suggesties voor en zorgen
voor oplossingen;
-De begeleiding van de studenten is vanaf het begin gericht op zelfstandig leren werken;
-De opleiding neemt gericht maatregelen om de resultaten en de studievoortgang van de studenten te
bevorderen.
d. Evaluatie
-De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar de vorm en inhoud van de evaluatie;
-De exameneisen en -vormen zijn vooraf aan de studenten duidelijk bekend gemaakt;
-De inhoud van de evaluatie is gebaseerd op de nagestreefde doelstellingen en eindtermen;
-De beoordeling vindt plaats op basis van te voren vastgelegde beoordelingscriteria;
-De opleiding voorziet in feedback over de toetsresultaten aan de studenten.
e. Kwaliteitseisen met betrekking tot de eindverhandeling/masterproef
-De eindverhandeling/masterproef is een individuele proeve van bekwaamheid en vormt het sluitstuk
van de opleiding;
-De opleiding is zo ingericht dat de student zich op een adequate manier kan voorbereiden op het
afleggen van een proeve van bekwaamheid;
-Met de eindverhandeling/masterproef tonen de studenten aan dat ze een onderzoeksprobleem op
een creatieve en wetenschappelijk verantwoorde manier kunnen doorgronden, aanpakken, uitvoeren,
analyseren en de resultaten ervan helder kunnen rapporteren, zowel schriftelijk als mondeling;
-De eindverhandeling/masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal
studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten;
-De beoordelingscriteria zijn helder en expliciet vastgelegd en bekendgemaakt.
18 | Referentiekader Vergelijkende Cultuurwetenschappen
f. Internationalisering
-De opleiding maakt actief deel uit van een netwerk van onderwijsinstellingen;
-Buitenlandse studenten worden gestimuleerd bij de opleiding onderwijs te volgen:
-De kwaliteit van het in het buitenland gevolgd onderwijs wordt getoetst;
-De infrastructuur van de opleiding is afgestemd op buitenlandstudies en de opvang van buitenlandse
studenten;
-In de eindtermen van de opleiding zijn eindtermen opgenomen over de beheersing van relevante
vreemde talen.
g. Faciliteiten
-Het onderwijsleerproces wordt ondersteund door voldoende en kwalitatieve accommodatie.
3. Onderwijsorganisatie
-De onderwijsorganisatie is zo ingericht dat sturing van het onderwijs mogelijk is door adequate
toedeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden;
-De onderwijsorganisatie is zodanig van opzet dat de samenhang in het onderwijsprogramma (zowel
in de ontwikkelingsfase als in de uitvoerings- en verbeterfase) is gewaarborgd;
-Het opleidingsbestuur heeft de bevoegdheid en verantwoordelijkheid om vanuit de doelstellingen en
eindtermen en het daarop gebaseerde opleidingsprofiel vorm en inhoud te geven aan het onderwijs
en de onderwijsorganisatie.
4. Personeelsbeleid en kwaliteitseisen onderwijzende staf
Personeelsbeleid
-Selectie van personeel vindt mede plaats op basis van taakprofielen die afgestemd zijn op de
onderwijstaken;
-Het periodiek voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken zijn een integraal onderdeel
van het personeelsbeleid van de opleiding;
-De opleiding heeft een geëxpliciteerd scholingsbeleid dat is afgestemd op de eisen van het
onderwijsprogramma en op de resultaten van functioneringsgesprekken;
-Resultaten van evaluaties vormen mede de basis van het te voeren personeelsbeleid;
-De opleiding werkt met normen voor het vaststellen van de docentlast;
-Docenten zijn aanspreekbaar en bereikbaar.
Referentiekader Vergelijkende Cultuurwetenschappen | 19
Kwaliteitseisen onderwijzende staf
De kwaliteitseisen van de onderwijzende staf hebben vooral betrekking op:
-de onderwijsdeskundigheid.
-de wetenschappelijke deskundigheid;
-de vertrouwdheid en de ervaring met het werkveld.
Deze vereisten impliceren ook een op wetenschappelijk onderzoek gestoelde opleiding teneinde
de continue evolutie in de sociale wetenschappen in het algemeen en inzake de vergelijkende
cultuurwetenschappen in het bijzonder op de voet te kunnen volgen, en om actief deel te kunnen
nemen aan de evaluatie van de ontwikkelingen binnen het werkveld. Daarenboven wordt continue
bijscholing en voortgezette vorming noodzakelijk geacht.
Qua bestaffing veronderstelt de opleiding academici van hoog niveau.
Opdat bekendheid met en betrokkenheid bij het wetenschappelijk onderzoek kan gerealiseerd worden,
wordt van de staf een wetenschappelijk curriculum en een actieve deelname in het wetenschappelijk
onderzoek verondersteld.
5. Interne kwaliteitszorg
- De opleiding beschikt over een geëxpliciteerd integraal kwaliteitszorgsysteem;
- Het kwaliteitsbeleid en -systeem is zowel preventie- als controlegericht;
- De kwaliteitszorg betreft niet enkel het primaire proces, maar alle kwaliteitsaspecten in hun
onderlinge samenhang en in relatie tot de verantwoordelijkheidsniveaus;
- De opleiding werkt zo veel mogelijk met streefnormen voor het beoordelen of en in welke mate
de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd;
- Er is duidelijk vastgelegd waar de verantwoordelijkheden liggen voor de kwaliteitszorg en wie
welke taken daarin heeft;
- De opleiding beschikt over de informatiesystemen nodig voor het tot stand brengen van kwaliteit
en voor het bewaken en beoordelen van de geleverde kwaliteit;
- De kwaliteitsbewaking is afgestemd op de met het onderwijsontwerp beoogde doelen en de
streefnormen die voor het halen daarvan zijn vastgesteld;
- Binnen de opleiding is een klimaat aanwezig gericht op het leveren van maximale kwaliteit;
- De opleiding voert een beleid dat aandacht voor het leveren van kwaliteit bevordert.
20 | Referentiekader Vergelijkende Cultuurwetenschappen
III. De opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen
van de Universiteit Gent
Inleiding
Op het ogenblik dat de visitatiecommissie de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen heeft
bezocht, waren er belangrijke bewegingen aan de gang die het verloop van de visitatie mee hebben
beïnvloed. De licentieopleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen werd opgericht in 1993 en
was vanaf de aanvang sterk interdisciplinair van inslag. In de loop der jaren is evenwel binnen de
Vakgroep Vergelijkende Cultuurwetenschappen, die binnen de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte belast
is met de organisatie van de opleiding, een groeiende kloof ontstaan tussen verschillende opvattingen
over de invulling van het begrip ‘Vergelijkende cultuurwetenschappen’. Dit vertaalde zich in twee
verschillende en soms niet meer integreerbare visies op de opleiding. De kloof kwam scherp tot uiting
bij de gesprekken in het kader van de bachelor-master omvorming van de opleiding. In het kader van
deze omvorming werd in eerste instantie een voorstel inzake omvorming naar een tweejarige master
Vergelijkende Antropologie ingediend. Dit voorstel werd evenwel niet gevolgd door het bestuur van
de Universiteit Gent. Vervolgens werd gezocht naar een alternatief en is onderzoek verricht naar de
mogelijkheden om een masteropleiding Cultuur en Samenleving, als omvorming van de bestaande
opleiding, in te richten. In afwachting van een alternatief omvormingsvoorstel besliste de academische
overheid van de Universiteit Gent om de bestaande opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen
voorlopig te bevriezen.
De visitatiecommissie heeft de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen evenwel beoordeeld
alsof het een opleiding is die gewoon wordt voortgezet. Kortom op eigen merites aan de hand van het
VLIR-beoordelingskader dat is afgestemd op de accreditatievereisten.
Conform haar opdracht geeft de visitatiecommissie in dit rapport dan ook enerzijds een oordeel over
de zes onderwerpen uit het accreditatiekader alsmede een integraal oordeel over de opleiding waarop
de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie. Anderzijds heeft de visitatiecommissie in het rapport in het
kader van de verbeterfunctie van de kwaliteitszorg punten aangegeven die volgens haar kunnen worden
verbeterd en doet zij daarbij aanbevelingen om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering. De
punten die volgens de visitatiecommissie kunnen worden verbeterd, zijn samen met aanbevelingen,
opgenomen bij de respectieve onderwerpen en bijbehorende facetten. Aan het eind van het rapport is
ten behoeve van de opleiding een overzicht opgenomen van de verbetersuggesties.
Universiteit Gent | 21
ONDERWERP 1: DOELSTELLINGEN VAN DE OPLEIDING
In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen
uitgaat van de overtuiging dat dialogisch veldwerk - en de theoretische reflecties die eruit
voortkomen - in westerse en niet-westerse contexten vitale bijdragen kunnen leveren aan de
ontwikkeling van een vergelijkend perspectief op staat, interculturele samenleving en burgerschap in
de huidige mondiale constellatie. De opleiding is interdisciplinair van inslag en spitst zich toe op het
leren begrijpen en analyseren van culturele fenomenen in hun complexiteit en ambiguïteit. Hierbij
wordt gebruik gemaakt van inzichten vanuit de culturele antropologie, alsmede de postkoloniale,
religie, gender en multiculturele studies.
De initiële doelstellingen van de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen worden omschreven
als:
(a) het leren waarderen van de culturele diversiteit en het ontwikkelen van tolerantie ten opzichte van
cultuurverschillen;
(b) het leren kritisch zijn ten opzichte van de geërfde common-sense opvattingen over ‘anderen’ en
‘andere culturen’ en de analyses waarop ze gebaseerd zijn;
(c) het realiseren van het bovenstaande in het licht van onze beste opvattingen van rationaliteit en
wetenschappelijkheid, rekening houdend met het feilbaar karakter van onze menselijke kennis.
Deze doelstellingen worden nagestreefd op een systematische, thematische en methodologisch
ondersteunde wijze.
Overeenkomstig de eindtermen van de opleiding wordt van een licentiaat in de Vergelijkende
Cultuurwetenschappen verwacht dat hij/zij:
1. inzicht heeft verworven in culturele, religieuze en morele systemen die de wetenschappelijke
benadering van culturele fenomenen heeft gevormd;
2. een grondige kennis heeft van de belangrijkste kwalitatieve methodologische technieken en deze
kan toepassen op culturele fenomenen;
3. in staat is autonoom een zinvolle vergelijking te maken van een maatschappelijk fenomeen binnen
of tussen verschillende culturele benaderingen;
4. in staat is een proces van interculturalisering van de samenleving deskundig en kritisch te
begeleiden.
22 | Universiteit Gent
Om deze eindtermen te realiseren moet hij/zij beschikken over een gedegen kennis van (i) de
vergelijkende studie van cultuur in de antropologie en andere takken van de sociale wetenschappen, (ii)
de belangrijkste mediterrane godsdiensten en de vergelijkende studie van religie, (iii) de postkoloniale
en genderkritiek op de studie van maatschappelijke en culturele fenomenen in/en multiculturele
samenlevingen. Hij/zij heeft daarenboven kennis verworven over de onderzoeksmethodologie en –
vaardigheden en hij/zij kan deze onderzoeksmethodologie en –vaardigheden toepassen op complexe
problemen, hetzij uit (i) de antropologie, (ii) een sociaal wetenschappelijke discipline of onderdeel
ervan, (iii) het maatschappelijk veld.
Facet 1.1.: Niveau en oriëntatie
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de opleiding als goed.
De doelstellingen en eindkwalificaties zijn goed geformuleerd en van academisch niveau. De lat wordt
hoog gelegd met ambitieuze doelstellingen en eindtermen, die zeker voldoen aan de minimumeisen die
de commissie ten aanzien van opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen in haar referentiekader
heeft geformuleerd (zie hoofdstuk 2 van het visitatierapport). De doelstellingen zijn in goede mate
gericht op het ontwikkelen en beheersen van algemene competenties en ook voldoende georiënteerd
op het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau, op het
bijbrengen van een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis en de
nieuwste ontwikkelingen en het beheersen van (onderzoeks)competenties, nodig voor het zelfstandig
kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. Specifiek bij het vakgebied horende vaardigheden
zijn evenwel niet voldoende helder omschreven in de eindtermen. Verder stelt de commissie vast
dat de vertaalslag naar het beroepsperspectief onvoldoende wordt gemaakt: het deel beroepsgerichte
competenties is niet uitgewerkt in de doelstellingen. De commissie meent tevens dat de omschrijving
van een aantal sleutelbegrippen die worden gehanteerd, niet steeds helder is. Zo wordt het begrip
‘interdisciplinariteit’ niet voldoende geconcretiseerd en ontbreekt een domeinspecifieke omschrijving
van ‘methoden en technieken’. De commissie beveelt de opleiding aan hieraan de nodige aandacht te
besteden.
De doelstellingen en eindtermen van de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen zijn naar het
oordeel van de visitatiecommissie goed bekend bij studenten en personeel. Dit kwam duidelijk tot
uiting tijdens de gesprekken die de commissie heeft gevoerd met de verschillende geledingen. De
vakgroep levert trouwens veel inspanningen om de doelstellingen en eindtermen van de opleiding
toe te lichten en bekend te maken bij potentiële studenten en ingeschreven studenten, onder meer via
infobrochures, CD-Rom, abituriëntdagen, Sid-ins, informatievergaderingen… Voor het personeel is de
belangrijkste bron van informatie de deelname aan de stafvergaderingen binnen de vakgroep.
Universiteit Gent | 23
Facet 1.2.: Domeinspecifieke eisen
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen van de opleiding als goed. Er is een goede
afstemming van de doelstellingen en domeinspecifieke aspecten ervan op de eisen die worden gesteld
door (buitenlandse) vakgenoten. De eindkwalificaties zijn duidelijk ontleend aan de wetenschappelijke
discipline en de internationale wetenschapsbeoefening. De opleiding heeft een uitgesproken profiel
met een sterk hedendaags karakter. De commissie waardeert verder ten zeerste de internationale
benchmarking die de opleiding heeft gedaan en die is beschreven in het zelfevaluatierapport. Wel mist
ze ook bij de domeinspecifieke aspecten voldoende duiding van het beoogde beroepenveld.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
De visitatiecommissie is positief over de doelstellingen van de opleiding Vergelijkende
Cultuurwetenschappen.
Zowel het niveau en de oriëntatie als de domeinspecifieke eisen van de opleiding worden als goed
beoordeeld door de commissie. De doelstellingen zijn helder geformuleerd en van hoog academisch
niveau. Ze zijn gericht op het bijbrengen van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties op
een gevorderd niveau, op het bijbrengen van een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijkdisciplinaire kennis en de nieuwste ontwikkelingen en het beheersen van (onderzoeks)competenties
nodig voor het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek. Wel verdient de
formulering van specifiek bij het vakgebied horende vaardigheden verbetering. De doelstellingen en
domeinspecifieke aspecten ervan, sluiten goed aan bij de eisen die worden gesteld door (buitenlandse)
vakgenoten. De eindkwalificaties zijn ontleend aan de wetenschappelijke discipline en de internationale
wetenschapsbeoefening. De vertaalslag naar het beroepsperspectief met een duidelijke beschrijving
van beroepsgerichte competenties is evenwel onvoldoende gemaakt. De commissie heeft deze omissie
evenwel niet zwaar laten doorwegen in haar oordeel omdat het beroepenveld voor de opleiding
Vergelijkende Cultuurwetenschappen breed is en als zodanig moeilijk te definiëren.
ONDERWERP 2 : PROGRAMMA
Het programma van de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen bestaat uit 120 studiepunten. Bij
de uitwerking van het programma werd geopteerd voor een structureel onderbouwde interdisciplinaire
aanpak. In totaal worden 45 studiepunten besteed aan de uitbouw van een interdisciplinair
perspectief: niet-antropologische opleidingsonderdelen uit de humane en sociale wetenschappen (33
studiepunten) en het opleidingsonderdeel Interdisciplinaire antropologie (12 studiepunten) waarin
expliciet aandacht wordt besteed aan de impact van de antropologie op andere disciplines.
24 | Universiteit Gent
Naast de fundamenteel interdisciplinaire aanpak, is er een systematische en aanhoudende nadruk
op een vergelijkende benadering van culturele fenomenen. In totaal worden 60 studiepunten
besteed aan de uitwerking en thematische toepassing van een vergelijkende benadering van
culturele fenomenen: in opleidingsonderdelen zoals Vergelijkende studie van religie, Vergelijkende
cultuurwetenschap, Interdisciplinaire antropologie (27 studiepunten) en in de thematische uitwerking
van postkoloniale, gender-georiënteerde en multiculturele perspectieven én in de methodologische
opleidingsonderdelen.
Het programma van de Vergelijkende Cultuurwetenschappen is thematisch georganiseerd. Er
wordt een a) introductieve en informatieve basis geleverd in Recht & ethiek, Geschiedenis en
keuzeopleidingsonderdelen (21 studiepunten), b) bouwstenen Antropologie en cultuur (Vergelijkende
studie van cultuur, Geschiedenis van de antropologische theorievorming, Interdisciplinaire
antropologie) en Godsdienst en religie (Vergelijkende godsdienstwetenschappen enVergelijkende studie
van religie), samen 45 studiepunten, en c) thematisch georiënteerde perspectieven (postkoloniale,
gender en multiculturele studies, 21 studiepunten). De studenten worden verder voorbereid op het
zelfstandig uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek in de methodologische opleidingsonderdelen
(12 studiepunten).
De student Vergelijkende Cultuurwetenschappen doorloopt derhalve een programma dat thematisch
(voor de student) kan worden gegroepeerd in vijf blokken:
• een blok “Informatieve- en introductieopleidingsonderdelen” (21 studiepunten)
• een blok “Antropologie en Cultuur” (21 studiepunten)
• een blok “Godsdienst en Religie” (24 studiepunten)
• een blok “Postkoloniale, Gender en Multiculturele Perspectieven” (21 studiepunten)
• een blok “Methodologie” (12 studiepunten)
In de eindverhandeling/masterproef (21 studiepunten) en de keuzeopleidingsonderdelen (9
studiepunten, inbegrepen in de informatieve opleidingsonderdelen) kan de student zijn eigen interesse
verder uitdiepen en zich specialiseren in een bepaalde benadering of thema.
Facet 2.1.: Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als
goed. De doelstellingen en eindkwalificaties zijn adequaat geconcretiseerd in het programma. De
vertaling van de eindkwalificaties in leerdoelen van (onderdelen van) het programma is voldoende.
De doelen zijn systematisch uitgewerkt en komen terug in het programma alsook in de afzonderlijke
opleidingsonderdelen en de examens. Uitzondering hierop vormt de doelstelling de studenten te
Universiteit Gent | 25
leren deskundig en kritisch een proces van interculturalisering te begeleiden. Dit doel is volgens de
commissie te weinig expliciet gemaakt in het programma en haar onderdelen. Anderzijds stelt de
commissie vast dat in het programma veel nadruk ligt op het leren interdisciplinair denken, terwijl dit
streven dan weer niet expliciet in de doelen is terug te vinden.
De commissie meent dat de inhoud van het programma goede mogelijkheden biedt aan de studenten
om de beoogde eindkwalificaties te bereiken. Uit de vakomschrijvingen komt naar voren dat een
hoog wetenschappelijk niveau wordt nagestreefd. Het onderwijs is gericht op kennis, begrip, analyse,
toepassing, synthese, kritische reflectie, zelfreflectie, onderbouwing van meningsvorming, schriftelijke
en mondelinge communicatie. De examens bevestigen het beeld van de commissie dat een hoog niveau
wordt nagestreefd. Zo schrijven de studenten bijvoorbeeld voor het opleidingsonderdeel “Vergelijkende
studie van religie” een wetenschappelijk artikel (synthese) en een zelfreflectie, een kritische bespreking
(analyse) en worden ze bevraagd tijdens een mondeling examen (onderbouwing). Wel mist de
commissie in de opleiding voldoende aandacht voor het aanleren van toepassingsvaardigheden
en voldoende reflectie op de praktijk om de eindkwalificatie ‘een proces van interculturalisering
te bereiken’. Ze meent dat de invoering van een stage als empirische confrontatie moet worden
overwogen. Het probleem van het ontbreken van een stage waarin de studenten de aangeleerde visie
in de praktijk kunnen brengen, werd ook reeds genoemd door de vorige visitatiecommissie.
Facet 2.2.: Eisen academische gerichtheid van het programma
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt de academische gerichtheid van de opleiding als goed. De aandacht
voor kennisontwikkeling is excellent. Deze kennisontwikkeling uit zich voornamelijk in een
introductieve en informatieve basis via de opleidingsonderdelen rond cultuur en religie,
antropologie, godsdienstwetenschappen… , én de thematische uitwerking via drie perspectieven,
met name postkolonialisme, gender en multiculturele samenleving. Het programma sluit verder in
voldoende mate aan bij recente ontwikkelingen in het wetenschapsgebied en het onderwijs gaat
uit van de eigen onderzoekservaring van het academisch personeel. De diversiteit aan onderzoek,
aanwezig binnen de bij de vakgroep betrokken onderzoekscentra, is duidelijk vertegenwoordigd
in de thematische onderdelen van het programma. De onderzoeksactiviteiten binnen het Centrum
voor Interculturele Communicatie en Interactie (CICI) worden weerspiegeld en geïnvesteerd in het
onderwijs binnen de blokken antropologie en cultuur; godsdienst en religie; gender en multiculturele
perspectieven. De onderzoeksactiviteiten van het Steunpunt Intercultureel Onderwijs (SICO) leveren
vooral een bijdrage aan de opleidingsonderdelen die betrekking hebben op multiculturalisme en
methodologie van het kwalitatief onderzoek. De onderzoeksactiviteit binnen het Research Centre
Vergelijkende Cultuurwetenschappen (RCVV) wordt ingezet in de opleidingsonderdelen Vergelijkende
cultuurwetenschap I en II (binnen het blok antropologie en cultuur).
26 | Universiteit Gent
Doorheen het programma wordt verder volgens de commissie voldoende aandacht besteed aan het
ontwikkelen van onderzoeksvaardigheden en onderzoeksattitudes, al ligt de nadruk vooral op de
attitudevorming.
Facet 2.3.: Samenhang van het programma
Oordeel visitatiecommissie
De visitatiecommissie beoordeelt de samenhang van de opleiding als voldoende.
De verticale coherentie in het programma wordt gegarandeerd doordat de meeste opleidingsonderdelen
doorlopen in de eerste en de tweede licentie, en daar doorgaans door dezelfde lesgever worden
aangeboden. Verder stelt de commissie vast dat het programma van de opleiding inhoudelijk sterk is
bepaald door de aanwezige expertise van de docenten en meent ze dat de rationale achter de invulling
niet steeds duidelijk is. De docenten overleggen en proberen hun opleidingsonderdelen onderling op
elkaar af te stemmen, maar de horizontale samenhang wordt volgens de commissie toch wat te veel
overgelaten aan het toeval i.c. de invulling van de eigen opleidingsonderdelen door de individuele
docenten. Dit geldt ook voor het toegeleverd onderwijs vanuit andere vakgroepen waarop sowieso
een beroep moet worden gedaan gezien de beperkte middelen qua personeel binnen de vakgroep
Vergelijkende Cultuurwetenschappen. De commissie stelde trouwens vast dat voor de studenten van de
eerste licentie de bijdrage van de afzonderlijke opleidingsonderdelen en hun onderlinge samenhang in
het programma niet steeds duidelijk zijn. Een overzicht van de samenhang van het programma wordt
hen wel duidelijk in de tweede licentie. De samenhang binnen de programmaonderdelen/thema’s
ten slotte is goed doordat de -omvangrijke- thema’s door één of hooguit twee docenten worden
verzorgd.
Facet 2.4.: Studieomvang
Het programma van de opleiding voldoet met 120 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen.
Facet 2.5.: Studietijd
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt de studietijd van de opleiding globaal genomen als voldoende.
De commissie stelt vast dat, hoewel het aanbod bestaat op centraal academisch niveau, er
binnen de opleiding geen systematische studietijdmetingen plaatsvinden. Problemen rond
studietijd en studeerbaarheid worden wel besproken in de opleidingscommissie Vergelijkende
Cultuurwetenschappen. Daar blijkt dat er voor de meeste opleidingsonderdelen een vrij
goede overeenstemming is tussen de begrote en de reële studietijd, maar dat er niettemin ook
Universiteit Gent | 27
opleidingsonderdelen zijn die meer tijd vergen dan begroot. De visitatiecommissie stelt daarbij vast
dat aan deze knelpunten onvoldoende wordt geremedieerd. Verder vernam de commissie van de
studenten dat zij het programma in het algemeen zwaar, maar studeerbaar vinden. Een knelpunt op
het vlak van de studeerbaarheid ligt in de eindverhandeling/masterproef die voor studievertraging
zorgt en in sommige gevallen zelfs tot een extra thesisjaar leidt (zie 2.8).
Facet 2.6.: Afstemming tussen vormgeving en inhoud
De gebruikte werkvormen omvatten: hoorcolleges met actieve inbreng van de studenten, werkcolleges,
tutorial, lectuur, zelfstudie, papers. Deze werkvormen worden toegepast afhankelijk van het aantal
studenten, de totale belasting van de lesgevers en assistenten, de beschikbaarheid van lokalen en de
aard van de leerinhouden. Er wordt naar gestreefd om zo veel mogelijk in kleine groepen te werken
met de bedoeling de zelfwerkzaamheid van de studenten te stimuleren.
Verder zijn syllabi voorhanden en worden handboeken, cursusboeken en/of literatuurlijsten gebruikt.
Naast de traditionele ‘cursussen’, readers en andere onderwijsmiddelen worden inspanningen geleverd
om de mogelijkheden van nieuwe ICT-mogelijkheden te benutten in het onderwijs. Minerva, de
elektronische leeromgeving van de UGent, speelt hierin een belangrijke rol.
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt de afstemming tussen de vormgeving en de inhoud van het
opleidingsprogramma als voldoende.
De commissie stelt vast dat er binnen de opleiding geen expliciet didactisch concept bestaat, maar meent
wel dat wat concreet wordt gedaan zeer goed is. Het academisch personeel heeft duidelijk nagedacht
over de didactische invulling van de eigen opleidingsonderdelen. Ook onderwijsontwikkelingen in
binnen- en buitenland worden meegenomen en actief gebruikt.
De variatie aan didactische werkvormen is voldoende en is in de reële onderwijssituatie groter dan uit
de beschrijving in het zelfevaluatierapport blijkt. De onderbestaffing zorgt er evenwel voor dat vooral
uit noodzaak veel in hoorcollegevorm wordt gewerkt. Uit de gesprekken en de beschrijving van de
opleidingsonderdelen wordt evenwel duidelijk dat de studenten tot (inter)actieve deelname worden
gestimuleerd door het aanleveren van vragen, per e-mail en tijdens colleges, door het schrijven van
papers en presentaties. Verder vernam de commissie dat studenten ook zelf studiegroepen oprichten.
Al deze initiatieven om binnen het hoorcollegeconcept toch zo actief mogelijk te werken, wijzen er op
dat de potentie voor werkvormen die (beter) aansluiten bij de leerdoelen wel degelijk aanwezig is.
De commissie is er van overtuigd dat wanneer de onderbestaffing wordt opgelost en het didactisch
concept wordt geëxpliciteerd, de afstemming tussen de vormgeving en de inhoud uitstekend zal zijn.
28 | Universiteit Gent
De kwaliteit van de onderwijsmiddelen is voldoende. De commissie waardeert in deze de implementatie
van het elektronisch leerplatform Minerva.
Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing
Sinds het academiejaar 2004-2005 worden de examens semestrieel georganiseerd. De examens
binnen de opleiding zijn schriftelijk of mondeling of bestaan uit een schriftelijke en een mondelinge
component. Hierbij wordt de studenten bij mondelinge examens vaak de gelegenheid geboden om
zich schriftelijk voor te bereiden. Voor sommige opleidingsonderdelen vindt de beoordeling plaats via
permanente evaluatie en papers.
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt de toetsing en de evaluatie als goed. Zoals onder 2.1. reeds is aangegeven
bevestigen de examens het beeld van de commissie dat een hoog niveau wordt nagestreefd. De
toetsvormen sluiten uitstekend aan bij de leerdoelen: studenten worden getoetst op kennis, begrip,
zowel als op analyse, synthese en toepassing van de leerstof, het innemen van een standpunt, en
zelfreflectie. Wel stelt de commissie vast dat ook bij de toetsen het leerdoel ‘het kunnen begeleiden van
een proces van interculturalisering’ (zie ook facet 2.1.) niet duidelijk uit de verf komt.
De wijze van examinering is transparant voor de studenten: via internet, een inlichtingenbrochure en
de colleges worden ze hiervan op de hoogte gebracht. Ook de proefexamens, op voorhand uitgereikte
examenvragen en type-examenvragen dragen bij aan de transparantie. De examenprocedure en
beoordelingscriteria daarentegen blijken niet steeds bekend bij studenten. De commissie beveelt aan
hieraan de nodige aandacht te besteden.
Facet 2.8.: Masterproef
De masterproef/eindverhandeling omvat 21 studiepunten in het bestaande licentieprogramma.
In het kader van de eindverhandeling/masterproef wordt van de studenten verwacht dat ze door
zelfstandig onderzoek binnen een afgebakend tijdsbestek een wetenschappelijk werkstuk van
relatief grote omvang afleveren. Met de masterproef of licentiaatsverhandeling bewijst de student het
‘métier’ te beheersen. De klemtoon ligt daarbij zowel op de originaliteit van het thema als op de
wetenschappelijke uitwerking ervan.
De studenten kunnen het onderwerp van hun eindverhandeling/masterproef vrij bepalen, maar
de keuze hangt bij voorkeur samen met de specialisatie die de student heeft ontwikkeld doorheen
de keuzeopleidingsonderdelen en perspectiefopleidingsonderdelen. De studenten worden bij het
uitwerken van hun eindverhandeling/masterproef begeleid door een promotor en assistenten van
Universiteit Gent | 29
de vakgroep Vergelijkende Cultuurwetenschappen en twee leescommissarissen. De studenten wordt
ook een brochure ter beschikking gesteld met de belangrijkste richtlijnen voor het opstellen van een
eindverhandeling/masterproef. De beoordeling van de eindverhandeling/masterproef is in handen
van de promotor en de twee commissarissen die autonoom punten toekennen.
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt de eindverhandeling/masterproef als voldoende.
Ze is van oordeel dat de eindverhandeling/masterproef op zich voldoet aan de eisen. Uit de steekproef
van eindverhandelingen die ze heeft bestudeerd, stelt ze vast dat het niveau van deze werken in het
algemeen goed is. De knel- en verbeterpunten liggen in de sturing en begeleiding die te beperkt zijn
en tot problemen kunnen leiden. De studenten krijgen, als resultaat van de onderliggende filosofie die
binnen de vakgroep wordt gehanteerd, volgens de commissie te veel vrijheid. De commissie meent
dat dit risico’s inhoudt en een prijs heeft. Zo stelt ze vast dat als gevolg van de vrijheid in de keuze van
onderwerpen en de te geringe sturing, de probleemstellingen in de eindverhandelingen onvoldoende
worden afgebakend. Ze blijven dikwijls zeer breed en daardoor moeilijk onderzoekbaar. Studenten
blijken nogal eens te verdwalen in een te brede opzet. In deze heeft de commissie de indruk dat
het leerproces belangrijker wordt geacht dan het product. De grote keuzevrijheid leidt ook tot een
grote diversiteit aan onderwerpen die vaak veel breder gaat dan de onderzoeksspecialisaties binnen
de vakgroep. Hier wreekt de onderbestaffing van de vakgroep zich sterk (zie facet 3.3.). De studenten
kunnen wel een beroep doen op de expertise van andere vakgroepen en daar een co-promotor zoeken
indien het onderwerp van hun eindverhandeling buiten de expertise van de vakgroep Vergelijkende
Cultuurwetenschappen ligt. Een ander probleem dat samenhangt met de vrijheid en beperkte sturing
situeert zich op het vlak van de studeerbaarheid: studenten doen er te lang over om hun weg te vinden
en lopen daardoor in veel gevallen studievertraging op, hetgeen in bepaalde gevallen zelfs leidt tot een
extra thesisjaar. De eindverhandelingen zijn verder zeer omvangrijk en geven aan de commissie de
indruk dat studenten er veel meer tijd aan besteden dan is begroot.
De commissie spoort de vakgroep uitdrukkelijk aan om een strakkere begeleiding uit te werken en
deze op een meer systematische manier in de opleiding in te bedden. In het bijzonder adviseert de
commissie om vooral ook in de eerste fase van het onderzoek meer sturing te geven bij het formuleren
en afbakenen van de probleemstelling. Volgens de commissie zal meer sturing, met een evenwicht
tussen vrijheid en gebondenheid, de leerervaring van de studenten verhogen, de kwaliteit van de
eindverhandelingen verder verbeteren en het probleem van het “thesisjaar” tot op zekere hoogte
ondervangen. Verder beveelt de commissie aan om de omvang van de eindverhandeling/masterproef
te beperken. De vakgroep zou er over moeten waken dat de richtlijnen hieromtrent uit het facultair
reglement ook daadwerkelijk worden gevolgd door de studenten.
Voor het beoordelen van de eindverhandeling zijn criteria vastgelegd, maar de commissie heeft
de indruk dat de minder goede eindverhandelingen wat te hoog worden gequoteerd en de goede
eindverhandelingen wat te laag.
30 | Universiteit Gent
Facet 2.9.:Toelatingsvoorwaarden
De licentieopleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen is toegankelijk voor houders van een
universitair kandidaatsdiploma. Daarnaast kan, rechtsreeks (voor houders van een diploma van een
hogeschoolopleiding van 2 cycli) en via een kandidaatsopleiding met verkort studieprogramma (voor
houders van een diploma van een hogeschoolopleiding van 1 cyclus), de hogeschoolstudent in de
opleiding instappen.
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden als voldoende.
De commissie stelt vast dat de instroom in de opleiding zeer divers is. Meer dan drie vierde (77,7 %)
van de studenten stroomt in met een kandidatuursdiploma, de resterende 22,3 % met een tweedecyclusdiploma. Ongeveer 20 % van de instromers behaalde een diploma buiten de Universiteit Gent.
De opleiding kent ook een gevarieerde instroom van studenten uit diverse studierichtingen. Deze
diversiteit heeft volgens de commissie voor- en nadelen. Voordeel is dat de verschillende achtergrond
die de studenten hebben en de daaraan gekoppelde kennis en ervaring die ze meebrengen, zeer
bevruchtend zijn voor de discussie en vorming. Op dit vlak levert de diversiteit duidelijk een bijdrage.
Nadeel is evenwel dat de diversiteit leidt tot (grote) verschillen tussen de studenten qua voorkennis
(in het bijzonder kwantitatieve methodieken) en niveau. De opleiding besteedt tot genoegen van
de commissie aandacht aan de voorkennisverschillen onder meer door het inrichten van algemene
introductiecursussen in de eerste licentie. Niettemin meent de commissie dat de vakgroep in de
toekomst meer ingangseisen zou moeten stellen en duidelijk zou moeten maken welke voorkennis is
vereist om de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen aan te vatten.
Verder stelt de commissie vast dat de belangstelling voor de opleiding gedurende de voorbije jaren
sterk is gestegen. Waar het aantal starters in de eerste helft van de jaren ’90 nog rond de 40 per jaar ligt,
is er vanaf 1997-98 een gestage stijging van de instroom met pieken in 2000-2001 en 2002-2003 van
respectievelijk 95 en 98 nieuwe studenten. Ook opvallend is dat over de jaren heen de opleiding een
duidelijk overwicht aan vrouwelijke studenten kent.
Universiteit Gent | 31
In het kader van de flexibilisering van het onderwijs worden diverse mogelijkheden aangeboden:
individueel aangepast jaarprogramma, combineren van studiejaren, combineren van schakelprogramma
en voorbereidingsprogramma met aansluitende opleidingen, combineren van studiejaren van
verschillende opleidingen, brugprogramma’s, schakelprogramma’s, deeltijds studeren. De commissie
staat positief ten aanzien van dit brede aanbod.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma
De commissie heeft een positief algemeen oordeel over de basiskwaliteit van de opleiding Vergelijkende
Cultuurwetenschappen.
De relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma is goed. De doelstellingen en
eindkwalificaties zijn adequaat geconcretiseerd in het programma, de vertaling van de eindkwalificaties
in leerdoelen van (onderdelen van) het programma is voldoende en de doelen zijn, op een enkele
uitzondering na, systematisch uitgewerkt. Het programma is inhoudelijk sterk bepaald door de
aanwezige expertise van de docenten en de rationale achter de invulling is veelal impliciet gelaten. Het
programma is van academisch niveau, zwaar maar studeerbaar en vertoont voldoende samenhang. De
afstemming tussen de vormgeving en de inhoud van het programma is voldoende. Het academisch
personeel heeft duidelijk nagedacht over de didactische invulling van de eigen opleidingsonderdelen en
wat concreet wordt gedaan is goed, maar binnen de opleiding bestaat geen expliciet didactisch concept.
De variatie aan didactische werkvormen is voldoende. De onderbestaffing zorgt er wel voor dat, vooral
uit noodzaak, veel in hoorcollegevorm wordt gewerkt, waarbinnen evenwel zo actief mogelijk wordt
gewerkt. De inhoud van het programma biedt aan de studenten goede mogelijkheden om de beoogde
eindkwalificaties te bereiken. Een verhoogde aandacht voor het aanleren van toepassingsvaardigheden
en meer reflectie op de praktijk via bijvoorbeeld de invoering van een stage, zouden het eindniveau
van de studenten nog verhogen.
Het beeld van de commissie dat een hoog wetenschappelijk niveau wordt nagestreefd, wordt bevestigd
door de examens die qua inhoud en vorm uitstekend aansluiten bij de leerdoelen. De eindverhandeling/
masterproef voldoet op zich aan de eisen. Het niveau van de werken die de commissie heeft bestudeerd,
is in het algemeen goed. De knel- en verbeterpunten liggen in de sturing en begeleiding.
Het programma sluit voldoende aan bij de kwalificaties van de instromende studenten. Opvallend is
wel dat de instroom in de opleiding, die de voorbije jaren sterk is gestegen, zeer divers is hetgeen
voor en nadelen heeft: de verschillen in achtergrond tussen de studenten zijn enerzijds bevruchtend
voor hun vorming, maar brengen anderzijds ook (grote) verschillen met zich mee qua voorkennis
en niveau.
32 | Universiteit Gent
ONDERWERP 3: INZET VAN PERSONEEL
Facet 3.1: Kwaliteit van het personeel
De Faculteit bepaalt tot op zekere hoogte haar eigen personeelsbeleid waarbij de concrete uitwerking
in handen is van de Facultaire Beleidscommissie die bestaat uit de decaan, de pro-decaan, een
vertegenwoordiger van elke opleiding en een afvaardiging van het AAP en de studenten. De
implementatie van het beleidsplan wordt door de universitaire overheid opgevolgd.
In het kader van de aanstellingsprocedure verloopt de beoordeling van de kandidaten in getrapte
vorm waarbij respectievelijk de Vakgroepraad, de Facultaire Commissie, de Faculteitsraad en de
Raad van Bestuur betrokken zijn. Hierbij wordt het Reglement van de Universiteit Gent gevolgd. De
bevorderingen binnen het ZAP-kader gebeuren op grond van anciënniteit en van de gunstige evaluatie
van de prestaties en de wijze van functioneren. De evaluaties die voor alle bevorderingen vereist zijn,
worden uitgevoerd door het faculteitsbestuur. De leden van het AAP worden in hun onderwijsopdracht
begeleid door de ZAP-leden die werken in het desbetreffende vakgebied. De evaluatie van de AAP-leden
gebeurt door de vakgroep en is een voorwaarde voor het opnemen van een volgende mandaatperiode.
Voor het ATP bestaan verschillende functieklassen waarbij voor de benoemingen en bevorderingen
strikte regels zijn voorzien.
Met betrekking tot de onderwijsprofessionalisering worden door de Afdeling Onderwijsondersteuning
docententrainingen inricht waaraan de leden van het Acadamisch Personeel (AP) kunnen deelnemen.
De Afdeling Onderwijsondersteuning werkt ook aan een module specifiek gericht op AAP-leden.
Daarnaast verzorgt de Dienst Onderwijsondersteuning ook opleidingen met betrekking tot technieken
van personeelsmanagement en worden er boekhoudkundige trainingen georganiseerd waarin ook de
leden van het ATP kunnen participeren.
Oordeel visitatiecommissie
De commissie is van oordeel dat de kwaliteit van de academische staf goed is. Het academisch personeel
heeft een grote vakinhoudelijke expertise. De commissie waardeert ook hun grote betrokkenheid bij
en inzet voor het onderwijs. Deze elementen dragen zeker bij tot de hoge kwaliteit van het onderwijs.
De deskundigheid op onderwijskundig vlak is voldoende, maar de onderwijskundige aspecten van
de onderwijsopdracht zouden meer en actievere aandacht mogen krijgen. De commissie stelt met
name vast dat de onderwijsprofessionalisering eerder een vrijblijvend karakter heeft. De deelname
vanuit de vakgroep aan de centraal georganiseerde docenttrainingen, een vormingsaanbod dat door
de commissie wordt gewaardeerd, wordt niet verplicht gesteld en blijft bijgevolg afhankelijk van het
initiatief van de docenten zelf.
Universiteit Gent | 33
Het personeelsbeleid is volgens de commissie goed georganiseerd waarbij in het kader van de
aanstellings-, benoemings- en bevorderingspolitiek aandacht wordt besteed aan de verschillende
aspecten van de academische opdracht. De commissie waardeert dat deze componenten allen in
rekening worden gebracht bij de benoemings- en bevorderingsprocedures en in het persoonlijk
dossier van de ZAP-leden worden opgenomen. Wel stelt de commissie vast dat er een gebrek is aan
doorstroommogelijkheden voor AAP-leden en ze meent dat dit een belemmerende factor is om een
goed personeelsbeleid te voeren binnen de vakgroep.
Facet 3.2.: Eisen academische gerichtheid
Het onderwijs binnen de opleiding wordt verzorgd door onderzoekers die zijn verbonden aan
drie verschillende onderzoekscentra, met name het Centrum voor Interculturele Communicatie en
Interactie (CICI), het Steunpunt Intercultureel Onderwijs (SICO) en het Research Centre Vergelijkende
Cultuurwetenschappen (RCVV). De personeelsleden die zijn betrokken bij het onderwijs beschikken
over individuele specialisaties binnen deze drie onderzoekseenheden. CICI verenigt onderzoekers
met een diversiteit aan specialismen en vakgebieden op het snijvlak van identiteit, interculturaliteit
en diversiteit. Leden verrichten onderzoek op het terrein van de interdisciplinaire antropologie,
vergelijkende religiestudies, postkoloniale studies, genderstudies, performatieve antropologie (kunst
en cultuur) en toegepast onderzoek naar interculturaliteit. De onderzoekers binnen SICO verrichten
overwegend kwalitatief onderzoek naar processen en strategieën van interculturalisering. In RCVV wordt
de zoektocht naar de betekenis en mogelijkheid van de vergelijkende cultuurwetenschap voortgezet,
vanuit het inzicht dat de studie van cultuurverschillen in de sociale wetenschappen plaatsvindt door
een westerse bril. De onderzoeksthema’s alsook regionale foci hebben betrekking op de formatie van
de westerse cultuur, de westerse beeldvorming van Zuid-Azië en de impact hiervan op Zuid-Aziatische
intellectuelen.
De internationale contacten van het AP verlopen in hoofdzaak binnen daartoe ontwikkelde
docentenuitwisselingsprogramma’s in het kader van Erasmus/Socrates.
Oordeel visitatiecommissie
De visitatiecommissie beoordeelt de onderzoeksdeskundigheid van het academisch personeel als
goed. De commissie is onder de indruk van de actieve onderzoeksparticipatie van het AP en het niveau
van wetenschappelijk onderzoek dat binnen de betrokken onderzoekscentra wordt verricht. De staf
heeft als geheel een grote expertise ontwikkeld. De commissie waardeert eveneens de inspanningen
die worden gedaan om via de organisatie van gastcolleges de inbreng van het beroepenveld in de
opleiding te verzekeren.
34 | Universiteit Gent
De commissie stelt verder met genoegen vast dat door de academische staf (inter)nationale
netwerken zijn uitgebouwd en dat deze contacten ook worden teruggekoppeld naar het onderwijs.
De docentenmobiliteit is evenwel zo goed als afwezig, maar de vakgroep geeft aan hiervan een
aandachtspunt te maken. De commissie heeft verder waardering voor de actieve betrokkenheid van
een aantal leden van het academisch personeel bij actuele maatschappelijk debatten.
Facet 3.3.: Kwantiteit personeel
De AP-bezetting per opleiding en per vakgroep wordt bepaald door (1) de omvang en opbouw van
de opleidingsprogramma’s in de eigen faculteit, (2) de omvang van het service-onderwijs in andere
faculteiten, (3) een wetenschappelijke component, berekend op basis van de aantallen afgewerkte
licentiescripties en doctoraten en (4) de aantallen studenten in de opleidingsonderdelen.
De opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen beschikt, via de werkingstoelage, over een
personeelsbestand dat bestaat uit (toestand tot 1 mei 2005) 2 fte ZAP, 4 fte AAP en 1 fte ATP.
Buiten de werkingstoelage zijn er 5 fte onderzoekers verbonden aan de vakgroep Vergelijkende
Cultuurwetenschappen, die binnen de grenzen van hun onderzoeksmandaat kunnen worden
ingeschakeld in het onderwijs. De staf (i.c., één ZAP en één AAP doctorassistent) bedient niet
alleen de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen, maar geeft ook service-onderwijs aan
de opleidingen Pedagogische wetenschappen, Oosterse talen en culturen, Geografie, Geschiedenis,
Moraalwetenschappen, Wijsbegeerte, Kunstwetenschappen, Sociologie, Communicatiewetenschappen,
Ontwikkelingssamenwerking en bachelor Arts, Tandarts en Graduaat Ziekenhuisbeheer.
De omvang van het personeelsbestand in verhouding tot de studentenaantallen bedraagt voor het
academiejaar 2004-2005 92 studenten per fte ZAP en 46 per fte AP.
Oordeel visitatiecommissie
De visitatiecommissie is van oordeel dat de omvang van het personeelsbestand onvoldoende is.
Zoals de vorige visitatiecommissie maakt ook deze commissie zich grote zorgen over de houdbaarheid
van de bestaande situatie. De vakgroep heeft volstrekt onvoldoende personeel en middelen. De
onderwijsbelasting van de AP-leden is, ook door de grote hoeveelheid serviceonderwijs, bijzonder
zwaar en zet de tijd vereist voor onderzoek onder druk. De vakgroep heeft tot heden door de grote
betrokkenheid, de uitzonderlijke inzet, de kwaliteit en het academisch niveau van de staf, op een
verantwoorde wijze kunnen voorkomen dat het onderwijs al te veel lijdt onder deze onderbestaffing.
De commissie is evenwel van mening dat de roofbouw die wordt gepleegd op het personeel niet mag
voortduren en dringt aan op een snelle uitbreiding van staf en middelen.
Universiteit Gent | 35
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel
De commissie is positief over de aansluiting van de expertise van het ingezette personeel op het
niveau en de oriëntatie van de opleiding. De kwaliteit van het academisch personeel is goed: de
vakinhoudelijke expertise is groot, de deskundigheid op onderwijskundig vlak voldoende, de
betrokkenheid bij en inzet voor het onderwijs groot. Het personeelsbeleid, met inbegrip van de
aanstellings-, benoemings- en bevorderingsprocedures, is goed, al is er een aantal factoren die dit
beleid belemmeren. Programma’s voor onderwijsprofessionalisering bestaan, maar hebben eerder
een vrijblijvend karakter. De onderzoeksdeskundigheid van het academisch personeel is goed. De staf
heeft als geheel een grote expertise ontwikkeld. De inbreng van het beroepenveld in de opleiding
wordt verzekerd via gastcolleges. Docenten zijn actief in het maatschappelijk debat. (Inter)nationale
onderzoeksnetwerken zijn uitgebouwd en leveren een bijdrage in het onderwijs.
De vakgroep heeft onvoldoende personeel en middelen. Dankzij de grote betrokkenheid, de
uitzonderlijke inzet, de gemiddelde kwaliteit en het academisch niveau van de staf, heeft de vakgroep
op een verantwoorde wijze de situatie kunnen opvangen. Deze situatie, waarbij roofbouw wordt
gepleegd op het personeel, is evenwel niet langer houdbaar. Een snelle uitbreiding van staf en middelen
is vereist.
De commissie beoordeelt het onderwerp ‘inzet van personeel’ in zijn geheel als voldoende omdat
volgens haar de onvoldoende kwantiteit gecompenseerd wordt door de kwaliteit van het personeel en
door het feit dat het personeel er tot op heden voor heeft gezorgd de kwaliteit van het onderwijs op
peil te houden.
ONDERWERP 4 : VOORZIENINGEN
Facet 4.1.: Materiële voorzieningen
De opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen kan gebruik maken van de centraal beheerde
auditoria in de gebouwen op de Blandijnberg, de Sint-Hubertusstraat en de Rozier/Plateau. Verder
heeft de vakgroep, samen met de vakgroep Afrikaanse Talen en Culturen, een aantal ‘eigen’ leslokalen
ter beschikking.
Met betrekking tot de bibliotheekvoorzieningen speelt de Centrale Bibliotheek die de laatste jaren
gemoderniseerd werd, een cruciale rol. Vooral de elektronische bibliotheek werd/wordt sterk
uitgebouwd waarbij ook wordt geïnvesteerd in het elektronisch aanbieden van tijdschriften en het
ontwikkelen van SFX, een hulpmiddel voor het navigeren in elektronische bibliotheekcollecties dat
door de Centrale Bibliotheek werd uitgewerkt. Daarnaast beschikt de opleiding samen met de vakgroep
36 | Universiteit Gent
Afrikaanse Talen en Culturen over een aparte vakgroepbibliotheek. De studenten kunnen verder ook
gebruik maken van diverse seminariebibliotheken binnen de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte en
andere faculteiten.
Binnen de opleiding beschikken de personeelsleden over ICT-voorzieningen en hebben de studenten
en de stafleden toegang tot het universitaire netwerk. De faculteit beschikt over een PC-knooppunt
met 50 computers, dat buiten de lesuren vrij toegankelijk is. Momenteel wordt een groter PCknooppunt ingericht. Naast de facultaire knooppunten kunnen de studenten ook gebruik maken van
de computerfaciliteiten in de studentenhomes. Binnen de faculteit bestaat een elektronische ad valvas
en kunnen de studenten via Minerva elektronisch geïnformeerd worden.
Oordeel visitatiecommissie
De visitatiecommissie beoordeelt de materiële voorzieningen waarover de opleiding kan beschikken
over het geheel genomen als voldoende. De lokalen en de materiële voorzieningen die de commissie
heeft gezien zijn over het algemeen verzorgd. De auditoria zijn modern en goed ingericht en over
het algemeen ook aangepast aan de integratie van ICT-toepassingen in de onderwijspraktijk. De eigen
leslokalen die de vakgroep ter beschikking heeft, zijn goed aangepast aan het werken in kleine groepen,
maar niet uitgerust voor het gebruik van moderne onderwijsmiddelen. Verder heeft de commissie
vastgesteld dat het aantal auditoria en leslokalen waarvan de opleiding gebruik kan maken eerder
beperkt is en dat het personeel van de vakgroep krap is gehuisvest.
De vakgroepbibliotheek is volgens de commissie gebruiksvriendelijk en overzichtelijk, met
een voldoende aanbod aan boeken- en tijdschriften, maar ook hier is ruimtegebrek. Ook de
computerfaciliteiten die binnen de faculteit worden voorzien, zijn beperkt gegeven het grote aantal
studenten dat aan de faculteit verbonden is, maar de geplande uitbouw van een groter PC-knooppunt
zal zeker een verbetering inhouden. De toegang tot het internet op universiteitsniveau is volgens de
commissie goed geregeld.
Facet 4.2.: Studiebegeleiding
Binnen de universiteit is de informatieverstrekking aan abituriënten en potentiële studenten op
verschillende niveaus georganiseerd. Op centraal niveau gebeurt de informatieverstrekking over
elke opleiding aan de universiteit door de “Afdeling Studie- en Loopbaanadvies van de Directie
Onderwijsaangelegenheden” (Adviescentrum voor Studenten). Naarmate het proces vordert, neemt
de faculteit de invulling van het proces meer en meer in eigen handen. De potentiële studenten
worden indirect en direct geïnformeerd over het studieaanbod van de universiteit. Zo zorgt het
Adviescentrum voor de verspreiding van studie-informatie naar middelbare scholen, centra voor
leerlingenbegeleiding, abituriënten, potentiële studenten en hun ouders, coördineert deze dienst de
informatieverstrekking die plaats vindt op de Studieinformatiedagen (Sid-ins), organiseert ze infodagen
Universiteit Gent | 37
voor ouders en toekomstige studenten en staat ze het hele jaar door ter beschikking voor informatie
en advies. In dit kader werd een uitgebreide infotheek uitgebouwd. Op het niveau van de faculteit
organiseert de Kwaliteitscel Onderwijs in samenwerking met de opleidingen abituriëntendagen voor
laatstejaarsstudenten secundair onderwijs. Verder staan binnen de faculteit ook twee studieadviseurs en
een studietrajectbegeleider ter beschikking voor de studenten.
In het kader van de studiebegeleiding en -advisering speelt het Adviescentrum een centrale rol. De
studenten kunnen er een beroep doen op de individuele begeleiding door professionele studieadviseurs
en informatie krijgen aangaande voortgezette studies en de intrede op de arbeidsmarkt. Daarnaast
worden er jaarlijks introductiesessies en workshops met betrekking tot studieaanpak en -organisatie
georganiseerd en kunnen de studenten er ook met hun persoonlijke problemen terecht.
Binnen de faculteit zijn twee facultaire studiebegeleiders aangesteld. Binnen de opleiding Vergelijkende
Cultuurwetenschappen, waar studenten instromen die reeds een kandidaatsdiploma hebben behaald
aan de UGent of elders, wordt algemene informatie over de opleiding verstrekt door het AP tijdens
de eerste lessen van het academiejaar. Daarnaast is in 2004 een studentenvereniging VeCu opgericht
die onder meer nieuwe studenten informeert over opvangsinitiatieven. Ten slotte beschikken
de faculteit en de opleiding over een website en staat er een studiegids ter beschikking die online
kan geraadpleegd worden.
Op universitair niveau functioneert een institutionele ombudspersoon en binnen de faculteit worden
op voordracht van de studentenvertegenwoordiging jaarlijks twee ombudspersonen aangesteld, één
voor de filologische en één voor de niet-filologische richtingen, waar de studenten terechtkunnen met
klachten over onderwijs en examens.
De organisatie en de begeleiding van de internationale uitwisseling is in handen van
de KwaliteitsCel Onderwijs en wordt op het niveau van de opleiding geregeld door een coördinator
uit het ZAP-kader.
Oordeel visitatiecommissie
De visitatiecommissie beoordeelt de studiebegeleiding in al haar facetten als voldoende.
Op het vlak van informatievoorziening en studiebegeleiding bestaat een breed aanbod dat adequaat
en op niveau is. De studiebegeleiding binnen de faculteit is, onder meer door de aanstelling van
studiebegeleiders, verder uitgebouwd en gestructureerd. De studiebegeleiding binnen de opleiding
zelf daarentegen is weinig gestructureerd en heeft een sterk informeel karakter. Het initiatief wordt
vooral aan de studenten overgelaten hetgeen gezien de specificiteit van de studentenpopulatie geen
problemen geeft. De studenten Vergelijkende Cultuurwetenschappen lijken weinig behoefte te hebben
aan gestructureerde begeleidingsinitiatieven en doen daar sowieso minder een beroep op.
De internationalisering van het onderwijs is volgens de commissie goed geregeld: er is een goede
voorlichting en informatievoorziening van zowel de universiteit, de faculteit als de opleiding.
38 | Universiteit Gent
Conclusie bij onderwerp 4: V oorzieningen
De commissie beoordeelt de voorzieningen als toereikend om het programma te verzorgen.
De materiële voorzieningen en huisvesting zijn van voldoende kwaliteit, maar beperkt in omvang.
De vakgroepbibliotheek is goed uitgerust, maar kampt met ruimtegebrek. De ICT-voorzieningen zijn goed
en de geplande uitbouw van een groter PC-knooppunt zal het momenteel wat beperkte aanbod
verruimen.
De studievoorlichting en -begeleiding zijn adequaat en op niveau. De internationalisering van het
onderwijs is goed geregeld.
ONDERWERP 5 : INTERNE KWALITEITSZORG
Binnen de universiteit wordt het centraal onderwijsbeleid uitgewerkt door de Onderwijsraad die ten
aanzien van de academische overheid een adviserende functie vervult. Sinds 1998 werd de werking
van de Onderwijsraad uitgebreid door de oprichting van het Secretariaat van de Onderwijsraad dat
naast beleidsvoorbereidende taken ook instaat voor een faculteitsoverschrijdende ondersteuning
inzake interne en externe kwaliteitszorg, curriculumontwikkeling, onderwijsorganisatie, de invoering
van studiebegeleidingsystemen en de inrichting van de centraal georganiseerde studietijdmetingen.
Met betrekking tot de kwaliteitszorg is een belangrijke taak weggelegd voor de Directie
Onderwijsaangelegenheden waaronder de afdelingen Onderwijskwaliteitszorg, Studie- en
loopbaanadvies, Studentenadministratie en studieprogramma’s, Internationale Betrekkingen en
Onderwijsondersteuning ressorteren.
De Faculteitsraad die een vertegenwoordiging is van alle universitaire geledingen, is belast met de
organisatie en de coördinatie van de onderwijsverstrekking en de wetenschapsbeoefening waarbij ze
ook een adviserende rol vervult ten aanzien van het universiteitsbestuur. Op facultair niveau spelen
ook de Kwaliteitscel Onderwijs (KCO) en de opleidingscommissies die beide een vertegenwoordiging
vormen van alle onderwijsgeledingen, een centrale rol. De KCO ondersteunt de opleidingscommissies,
is belast met onderwijsvernieuwing en is daarnaast ook verantwoordelijk voor de organisatie van de
docenten- en studentenevaluaties. De opleidingscommissies zijn permanente adviesorganen van de
faculteit met betrekking tot het algemeen beleid en de organisatie van het onderwijs in de opleiding.
De vakgroepen staan in voor de inhoudelijke invulling van het onderwijs en duiden de lesgevers aan.
In het kader van de organisatie van de interne kwaliteitszorg worden binnen de faculteit de jaarlijkse
studentenevaluaties en de tweejaarlijkse ZAP-docentenevaluaties opgevolgd en geïmplementeerd.
De studentenevaluaties worden elektronisch en anoniem afgenomen en hebben betrekking op alle
opleidingsonderdelen en docenten. De resultaten van de evaluaties worden behandeld door de
evaluatiecommissie en in de vorm van een synthesedossier doorgegeven aan de betrokken docenten
en de voorzitter van de opleidingscommissie. Daarnaast worden de resultaten ook meegedeeld
Universiteit Gent | 39
aan de Raad van Bestuur en in het persoonlijk dossier van de betrokkenen opgenomen waardoor ze in
het kader van benoemings- en bevorderingsprocedures in rekening kunnen worden gebracht.
Met het oog op de onderwijsprofessionalisering worden er binnen de universiteit op regelmatige
tijdstippen docententrainingen en bijkomende opleidingscursussen georganiseerd die openstaan voor
ZAP-leden, doctorassistenten en postdoctorale FWO-ers.
Facet 5.1.: Evaluatie resultaten
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt de verzameling en evaluatie van gegevens met betrekking tot de kwaliteit
van de opleiding als voldoende.
De commissie acht het positief dat op facultair niveau een formele structuur bestaat met een sterk
uitgebouwde studentenevaluatie. De commissie wijst er wel op dat er veel tijd zit tussen afronding
en evaluatie van een studieonderdeel. Alle opleidingsonderdelen worden immers geëvalueerd in het
academiejaar volgend op het betrokken studieonderdeel. Hierdoor bestaat de kans dat niet meer alles
fris in het geheugen van de studenten zit. Bovendien krijgen de docenten de feedback van de studenten
pas laat en kunnen deze niet meer gebruiken voor de verbetering van hun opleidingsonderdeel
in het komende jaar. De commissie merkt op dat een standaardevaluatie na afronding van een
opleidingsonderdeel een aan te bevelen procedure is.
Bij de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen valt verder de lage respons op de facultair
georganiseerde evaluaties op. Dit hangt volgens de visitatiecommissie enerzijds samen met het
specifieke karakter van de opleiding. Door het tijdstip van organisatie kunnen de studenten van de
tweede licentie pas na hun afstuderen het laatste jaar van de opleiding evalueren. De afgestudeerden
worden aangeschreven, maar de respons is zeer laag. In dit opzicht heeft het systeem volgens de
visitatiecommissie weinig toegevoegde waarde voor de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen.
Anderzijds heeft ook de beslissing om de opleiding, in afwachting van alternatieve omvormingsplannen,
af te bouwen tot een lage participatie van de studenten geleid. Zij stellen vragen bij het nut van
dergelijke evaluaties voor een opleiding in afbouw.
Naast de formele facultaire structuur bestaat binnen de vakgroep Vergelijkende Cultuurwetenschappen
een informeel kwaliteitszorgsysteem. De lage drempels die bestaan tussen AP en studenten en het feit
dat de studenten Vergelijkende Cultuurwetenschappen zeer gemotiveerde, geïnteresseerde studenten
zijn die zeer goed de sterke en zwakke punten van de opleiding kunnen verwoorden, zorgen er
voor dat dit informele systeem prima functioneert. Dit systeem wordt op dit moment volgens de
visitatiecommissie evenwel geremd door de afbouw van de opleiding en de tijdsinvestering en energie
die zijn gegaan en nog steeds gaan naar het zoeken van alternatieven voor de omvorming van de
opleiding naar de bachelor-masterstructuur.
40 | Universiteit Gent
Het zelfevaluatierapport is een uitgebreid en vrij beschrijvend document dat heel openhartig is over
de knelpunten. De opleiding is kritisch ten aanzien van zichzelf, ook al worden veel problemen aan
externe factoren toegeschreven. De zeer open gesprekken die de commissie heeft gevoerd, zijn een
goede aanvulling geweest op de informatie uit het zelfevaluatierapport.
Facet 5.2.: Maatregelen tot verbetering
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt de maatregelen ter verbetering die worden genomen als voldoende.
Het informele kwaliteitszorgsysteem binnen de vakgroep biedt volgens de visitatiecommissie veel
mogelijkheden tot verbeteracties en ze stelt vast dat er ook effectief veel aandacht wordt besteed aan
het verder verbeteren. Zoals reeds aangehaald worden verbeteracties evenwel sterk geremd door de
afbouw van de opleiding.
De aanbevelingen van de vorige visitatiecommissie werden deels wel en deels niet opgevolgd.
Zo heeft de vakgroep wel gewerkt aan onder meer de explicitering van de eindtermen, het verbeteren
van de interne samenhang van het programma, de uitbreiding van de internationaliseringsactiviteiten.
Andere aanbevelingen zijn slechts minimaal opgevolgd (bv. met betrekking tot de stage) of zijn blijven
liggen (met betrekking tot de personeelsbezetting).
Facet 5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt de betrokkenheid van de verschillende partijen als voldoende. Medewerkers
en studenten worden bij de besluitvormingsprocessen betrokken en kunnen participeren in de
onderwijsorganisatie en de evaluatie van het onderwijs.Wel stelt de commissie vast dat er bij de studenten
Vergelijkende Cultuurwetenschappen weinig interesse bestaat om te participeren in de formele adviesen beslissingsorganen. Zij gebruiken vooral de informele kanalen, en voelen zich op die manier sterk
betrokken bij de opleiding en de vakgroep. Verder is er ook een actieve studentenbetrokkenheid via de
studentenvereniging VeCu.
De contacten met de alumni en het relevante beroepenveld zijn vooral van informele aard.
De afgestudeerden werden tot heden niet systematisch betrokken bij het proces van curriculumevaluatie
en -vernieuwing. De vakgroep is zich hiervan bewust en denkt er aan om onder meer via
de studentenvereniging VeCu een structureel platform te creëren voor contacten met afgestudeerden
en indirect ook met het beroepenveld. De commissie beveelt aan hiervan werk te maken.
Universiteit Gent | 41
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
De commissie is positief over de interne kwaliteitszorg.
Op facultair niveau bestaat een formele structuur met een sterk uitgebouwde studentenevaluatie,
die evenwel weinig toegevoegde waarde heeft voor de opleiding. Binnen de vakgroep Vergelijkende
Cultuurwetenschappen bestaat een toegankelijk en prima functionerend informeel kwaliteitszorgsysteem,
dat veel mogelijkheden biedt tot verbeteracties. Binnen de vakgroep wordt ook effectief veel aandacht
besteed aan het remediëren van knelpunten. Er is ook actief gewerkt aan enkele problemen die
gesignaleerd zijn bij de vorige visitatie. Medewerkers en studenten krijgen alle mogelijkheden om
te participeren aan de onderwijsorganisatie en de evaluatie van het onderwijsgebeuren via diverse
advies- en beslissingsorganen. Studenten Vergelijkende Cultuurwetenschappen verkiezen evenwel de
informele kanalen en voelen zich op die manier sterk betrokken bij de opleiding en de vakgroep.
Ook via de studentenvereniging VeCu is er een actieve studentenbetrokkenheid. De contacten met de
alumni en het relevante beroepenveld zijn vooral van informele aard, maar de vakgroep denkt er aan
om deze meer te structureren. De afbouw van de opleiding legt evenwel een zware hypotheek op het
gehele systeem van interne kwaliteitszorg.
Het zelfevaluatierapport is een uitgebreid, vrij beschrijvend maar openhartig document waaruit blijkt
dat de vakgroep kritisch is ten aanzien van de eigen opleiding. De gesprekken die de commissie heeft
gevoerd waren zeer open.
ONDERWERP 6: RESULTATEN
Facet 6.1.: Gerealiseerd niveau
Binnen de Universiteit Gent wordt door het Secretariaat van de Onderwijsraad regelmatig een enquête
georganiseerd onder de recent afgestudeerden (min. 1 jaar en max. 5 jaar), met de bedoeling informatie
te bekomen over hun intrede op de arbeidsmarkt. Uit de resultaten van de laatst uitgevoerde enquête
(1998) blijkt dat de Vergelijkende Cultuurwetenschappers in diverse grote sectoren terechtkomen,
met name de non-profit sector, de overheid, het bedrijfsleven, de universiteit, het onderwijs. Voor
wat betreft de non-profit sector betreft het tewerkstelling in de gezondheidszorg en maatschappelijke
dienstverlening, de socioculturele sector (cultuur, sport, recreatie) en het openbaar bestuur. Wat de
privé-sector betreft, gaat het om de zakelijke dienstverlening, de metaalverwerkende industrie en de
handel, de horeca en financiële instellingen.
42 | Universiteit Gent
Op het vlak van internationalisering maken elk jaar meerdere studenten uit de tweede licentie
gebruik van de mogelijkheid om via een Erasmusbeurs gedurende enkele maanden in het buitenland
te studeren. De opleiding heeft 4 beschikbare Erasmusplaatsen voor studentenuitwisseling.
Oordeel visitatiecommissie
De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de opleiding als voldoende. De kwaliteit van de
afgestudeerden is in het algemeen goed en zij hebben met het programma de beoogde eindkwalificaties
kunnen bereiken. Het perspectief van “reflective pratitioners” wordt duidelijk gerealiseerd. De opleiding
heeft een grote vormende waarde die een door het beroepenveld gewaardeerde brede kijk en openheid
oplevert die de afgestudeerden voldoende flexibel maakt om vrij snel aanvullende beroepskennis op
te doen voor de functies waarin ze terechtkomen. Het niveau dat wordt gerealiseerd blijkt ook uit de
kwaliteit van de eindverhandelingen dat algemeen goed is beoordeeld. Een tekort in de opleiding is,
zoals reeds aangehaald, het gemis aan praktijkervaring. De afgestudeerden zijn trouwens zelf bijzonder
tevreden over de opleiding die ze hebben genoten. Uit het gesprek met de afgestudeerden en de
resultaten van de enquête bij de afgestudeerden komt naar voor dat zij de opleiding in haar totaliteit
waardevol vinden, veel waardering hebben voor de expertise van het AP en de opleiding een grote
vormende waarde toeschrijven die een meerwaarde biedt in een veelheid van arbeidssituaties. De
meerwaarde ligt vooral in de manier van denken die aan de afgestudeerden wordt meegegeven en
die onder meer helpt om zich te verplaatsen in verschillende benaderingswijzen van het leven en de
daaruit voortvloeiende maatschappelijke consequenties op het vlak van religie, cultuur, politiek e.d.
Wel vernam de commissie dat het profiel van de opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen
onvoldoende bekend is op de arbeidsmarkt. De commissie meent dat de vakgroep een betere externe
profilering van de opleiding en “marketing” van het eigen “product” zou moeten bewerkstelligen.
Voor wat betreft de internationalisering stelt de commissie vast dat door de studenten maximaal gebruik
wordt gemaakt van de geboden mogelijkheden. De aangeboden plaatsen worden elk jaar ingenomen en
meestal stellen zich meer studenten kandidaat dan er beschikbare plaatsen zijn. De visitatiecommissie
waardeert dan ook dat inspanningen worden geleverd om het aanbod te vergroten, waarbij onder
meer de mogelijkheden tot uitwisseling met universiteiten buiten Europa worden onderzocht.
Facet 6.2.: Onderwijsrendement
Over de periode ’93-’94 tot en met ’03-’04 is het percentage geslaagden voor de starters in de eerste
licentie op alle ingeschreven gemiddeld 77,5%, op de ingeschrevenen voor het examen gemiddeld
82,4%. Van de niet geslaagde starters heeft zich gemiddeld 26,1% niet voor de examens ingeschreven.
De gemiddelde slaagpercentages voor de gehele eerste licentie bedragen 76,2% op alle ingeschrevenen
en 81,4 % op de ingeschrevenen voor het examen. Het percentage niet-geslaagden dat zich niet voor
Universiteit Gent | 43
de examens inschreef, is hier ongeveer even groot, nl. 26,8 %. Van de geslaagden is 94,9 % geslaagd
na 1 jaar studie, 4,8 % na 2 jaar en 0,3 % na meer dan 2 jaar studie.
In de tweede licentie slaagt gemiddeld 63,5 % van de ingeschrevenen. Van de ingeschrevenen voor het
examen is het gemiddelde slaagpercentage 64,9 %. Van de geslaagden is 71,5% geslaagd na 1 jaar, 25,4
% na 2 jaar en 3,1 % na meer dan 2 jaar.
De gemiddelde studieduur over de periode 92-93 t.e.m. ’02-’03 is 2 jaar 4 maanden.
Oordeel visitatiecommissie
De visitatiecommissie acht de slaagcijfers en het onderwijsrendement van de opleiding voldoende.
De commissie stelt vast dat de vakgroep geen expliciete streefcijfers heeft geformuleerd, maar wel
impliciete ideeën heeft over na te streven rendementen. Verder is de commissie positief over de analyse
van de slaagcijfers en het onderwijsrendement in het zelfevaluatierapport en over het feit dat de cijfers
waar mogelijk in vergelijkend perspectief werden geplaatst.
De visitatiecommissie acht de gemiddelde slaagcijfers van zowel de starters als de volledige
studentenpopulatie in de eerste licentie vrij gunstig; de gemiddelde slaagcijfers in de tweede licentie,
zeker voor een afstudeerjaar, eerder laag. Uit de doorstroomanalyse van de opleiding valt op dat zowel
in de eerste licentie als in de tweede licentie nog een vrij groot aantal studenten afhaakt tijdens het
academiejaar. In de eerste licentie is dit volgens de vakgroep deels te wijten aan verkeerde verwachtingen
bij de studenten ten aanzien van de opleiding. De inspanningen van de vakgroep om dit te verhelpen
blijken weinig succesvol. In de tweede licentie vormt de eindverhandeling het struikelblok. In het
zelfevaluatierapport wordt aangehaald dat de opleiding in vergelijking met andere opleidingen een
groter aantal studenten heeft dat de eindverhandeling pas in de tweede zittijd of in een extra thesisjaar
indient. De studenten schrijven dit toe aan het feit dat de opleiding maar twee jaar duurt en zij
dit te kort vinden voor het afronden van het gehele proces van voorbereiding tot eindproduct. De
visitatiecommissie heeft er reeds eerder op gewezen dat er hier een tekort aan sturing is. De vakgroep
besteedt aan dit punt heel wat aandacht en zoekt mede in het kader van haar omvormingsplannen naar
een begeleidingswijze waarin de studenten beter worden gevolgd.
De gemiddelde studieduur van de opleiding is niet afwijkend van andere opleidingen. In het
zelfevaluatierapport wordt vermeld dat van de afgestudeerden Vergelijkende Cultuurwetenschappen
70% het diploma in de nominale studieduur van 2 jaar behaalt, 25,5% er 1 jaar langer over doet en
4,5% 2 jaar of meer. Uit een analyse van de cijfers voor de gehele universiteit blijkt dat in 2004 67,4
% van de afgestudeerden het einddiploma behaalt binnen de nominale studieduur, 24,3 % er een jaar
langer over doet en 8,3 % 2 jaar of meer.
44 | Universiteit Gent
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten
De commissie beoordeelt de resultaten van de opleiding positief.
Het gerealiseerd niveau is voldoende: de kwaliteit van de afgestudeerden is in het algemeen goed en
zij hebben met het programma de beoogde eindkwalificaties kunnen bereiken. De slaagcijfers en het
rendement van de opleiding zijn voldoende.
Universiteit Gent | 45
Integraal oordeel van de visitatiecommissie
De visitatiecommissie is van oordeel dat er binnen de licentieopleiding Vergelijkende
Cultuurwetenschappen voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft aldus een
positief eindoordeel over de opleiding.
De visitatiecommissie benadrukt verder dat ze overtuigd is van de noodzaak tot continuering van een
opleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen, niet noodzakelijk als een aan de bestaande opleiding
identieke opleiding, maar wel een inhoudelijk sterk verwante opleiding. Deze evidentie is gebaseerd
op verschillende elementen.
In de eerste plaats de maatschappelijke behoefte aan een type opleiding met dit profiel in een wereld
waarin cultuur en culturele diversiteit in gewicht zullen toenemen. Reflective practitioners zijn meer
en meer nodig. Ze bieden een meerwaarde op vele punten. Ook de toenemende instroom wijst op de
stijgende behoefte aan een dergelijke opleiding.
In de tweede plaats het specifieke profiel van de studenten en de afgestudeerden, hun motivatie
en enthousiasme en hun positieve oordeel over de opleiding. Zowel studenten als afgestudeerden
hebben zeer veel waardering voor de opleiding en wijzen op de grote vormende waarde ervan die
ook een meerwaarde biedt voor hun persoonlijke ontwikkeling en hun beroepscarrière. Verder leveren
het specifieke profiel van de studenten en afgestudeerden, én dat van de opleiding Vergelijkende
Cultuurwetenschappen beide een interessante bijdrage aan het profiel van de Faculteit Letteren en
Wijsbegeerte waaronder de opleiding ressorteert.
Ten derde het positieve oordeel van de visitatiecommissie over de kwaliteit van de bestaande opleiding
Vergelijkende Cultuurwetenschappen.
De commissie heeft alleszins tot haar genoegen vastgesteld dat binnen de Faculteit Letteren en
Wijsbegeerte van de Universiteit Gent de intentie aanwezig is om de opleiding op een of andere wijze
voort te zetten. Ze heeft daarbij kennis kunnen nemen van de beleidslijnen die werden ingezet door
het bestuur van de Faculteit en de Universiteit om te komen tot een heroriëntatie van de opleiding.
Hoewel de visitatiecommissie hiermee misschien buiten haar bevoegdheid gaat en met de beperking
dat ze onvoldoende kennis heeft van de locale situatie, wil ze graag in functie van deze heroriëntering
volgende suggesties in overweging geven:
-De commissie geeft in overweging de opleiding voort te zetten als een initiële masteropleiding.
Dit is te prefereren boven een master na master, mede in verband met studiefinancieringsmogelijkheden e.d.
-De masteropleiding zou moeten volgen op een gelimiteerd aantal bacheloropleidingen zonder
aanvullende toegangseisen maar met een bepaalde inhoud, zodat de grote variëteit van het niveau
van voorkennis van de instroom wordt begrensd. Andere bacheloropleidingen zouden ook toegang
46 | Universiteit Gent
kunnen geven mits de studenten een specifieke minor hebben gevolgd tijdens de bachelor of een
schakelprogramma vooraf volgen. In ieder geval moet ervoor worden gezorgd dat de startkennis van
de studenten meer gemeenschappelijk is dan momenteel het geval is.
-Verder moet de opleiding voldoende resources krijgen (materiële, personele). Daarvoor zullen
strategische allianties moeten worden aangegaan met bijvoorbeeld hogescholen in enkele sectoren
en zal uiteraard een goede inbedding in de facultaire structuur noodzakelijk zijn zodat de opleiding
voldoende ontplooiingskansen en ontwikkelingsmogelijkheden krijgt.
-De huidige opleiding kan bouwstenen aanleveren voor de nieuwe master. De herinrichting houdt
ook een herpositionering in met consequenties voor de vakgroepindeling.
Verder formuleert de visitatiecommissie in het kader van het verbeterperspectief nog bijkomende
suggesties:
Doelstellingen:
-In de formulering van de doelstellingen zou meer aandacht moeten worden besteed aan de
concretisering van:
-specifiek bij het vakgebied horende vaardigheden;
-beroepsgerichte competenties;
-een aantal binnen de doelstellingen gehanteerde sleutelbegrippen.
-Binnen de vakgroep is er behoefte aan een gezamenlijk gedragen onderwijsconcept.
Programma:
-In de opleiding zou meer aandacht moeten gaan naar toepassingsvaardigheden en reflectie op de
praktijk. In dit verband zou de invoering van een stage als empirische confrontatie moeten worden
overwogen.
-Knelpunten met betrekking tot de studietijd zouden sneller moeten worden aangepakt.
-Het didactisch concept zou moeten worden geëxpliciteerd.
-Meer aandacht zou moeten gaan naar het bekendmaken van de examenprocedure en
beoordelingscriteria aan de studenten.
-De begeleiding van de eindverhandeling/masterproef dient te worden verbeterd en op een meer
systematische manier in de opleiding te worden ingebed. In het bijzonder zou vooral ook in de
eerste fase van het onderzoek meer sturing kunnen worden gegeven bij het formuleren en afbakenen
van de probleemstelling. Verder zou de omvang van de eindverhandeling moeten worden beperkt.
-In de toekomst zou de vakgroep meer ingangseisen moeten stellen en duidelijk moeten maken welke
voorkennis is vereist om de opleiding aan te vatten.
Universiteit Gent | 47
Personeel:
-Onderwijskundige aspecten van de onderwijsopdracht zouden meer en actievere aandacht mogen
krijgen.
-Een snelle uitbreiding van staf en middelen is uitermate dringend.
Interne kwaliteitszorg:
-Van de plannen om via de studentenvereniging VeCu een structureel platform te creëren voor
contacten met afgestudeerden en indirect met het beroepenveld zou werk mogen worden gemaakt.
Resultaten:
-Een betere externe profilering van de opleiding en “marketing” van het eigen ‘product” zou moeten
worden bewerkstelligd.
48 | Universiteit Gent
IV. Tabel met scores onderwerpen en facetten
In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de commissie op de zes onderwerpen en de
onderliggende facetten uit het accreditatiekader weergegeven.
Per facet wordt in de tabel aangegeven of de opleiding hier volgens de commissie onvoldoende,
voldoende, goed of excellent scoort. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie
vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Bij deze beoordeling maakt
de commissie gebruik van de indeling onvoldoende/voldoende.
In het voorafgaande beschrijvend deel van het rapport over de opleiding Vergelijkende
Cultuurwetenschappen is inzichtelijk gemaakt hoe de commissie op basis van de bijbehorende
beoordelingscriteria tot een beoordeling per facet en vervolgens, op basis van een weging van
de facetten, tot een beoordeling per onderwerp is gekomen. De oordelen zijn zo goed mogelijk
onderbouwd met feiten en analyses. Het is dan ook duidelijk dat de scores in onderstaande tabel
gelezen en geïnterpreteerd moeten worden in samenhang met de oordelen die in de tekst worden
gemaakt.
Verklaring van de scores op de facetten (quaternaire schaal):
E : Excellent : ‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld dienen voor andere opleidingen
G : Goed : de kwaliteit stijgt uit boven de basiskwaliteit
V : Voldoende : voldoet aan de basiseisen
O : Onvoldoende : voldoet niet aan de minimumeisen
Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal):
+ : Voldoende : voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basiskwaliteit; er is geen verdere
schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden.
- : Onvoldoende : voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit.
Tabel met scores onderwerpen en facetten | 49
licentieopleiding Vergelijkende Cultuurwetenschappen
Onderwerp 1 : Doelstellingen van de opleiding
+
Facet 1.1 : Niveau en oriëntatie
G
Facet 1.2.: Domeinspecifieke eisen
G
Onderwerp 2 : Programma
+
Facet 2.1.: Relatie doelstelling en inhoud G
Facet 2.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid
G
Facet 2.3.: Samenhang van het programma
V
Facet 2.4.: Studieomvang Facet 2.5.: Studietijd
Facet 2.6.: Afstemming vormgeving en inhoud
V
Facet 2.7.: Beoordeling en toetsing
G
Facet 2.8.: Masterproef
V
Facet 2.9.: Toelatingsvoorwaarden
V
1
OK
V
Onderwerp 3 : Inzet van personeel
+
Facet 3.1.: Kwaliteit personeel
G
Facet 3.2.: Eisen professionele en academische gerichtheid
G
Facet 3.3.: Kwantiteit personeel
O
Onderwerp 4 : Voorziening
+
Facet 4.1.: Materiële voorziening
V
Facet 4.2.: Studiebegeleiding
V
Onderwerp 5 : Interne kwaliteitszorg
+
Facet 5.1. : Evaluatie resultaten
V
Facet 5.2.: Maatregelen tot verbetering
V
Facet 5.3.: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld
V
Onderwerp 6: Resultaten
+
Facet 6.1.: Gerealiseerd niveau
V
Facet 6.2.: Onderwijsrendement
V
1
Het facet “studieomvang” wordt gescoord met “OK”, indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen m.b.t. de studieomvang,
uitgedrukt in studiepunten.
50 | Tabel met scores onderwerpen en facetten
BIJLAGEN
| 51
Bijlage 1:
Personalia van de leden van de visitatiecommissie
Arie de Ruijter (voorzitter)
Prof. dr. Arie de Ruijter (1945) studeerde culturele antropologie in Utrecht (1964-1970).
Hij promoveerde op het werk van Claude Levi-Strauss in 1977. In 1983 is hij benoemd tot gewoon
hoogleraar culturele en sociale antropologie aan de Universiteit Utrecht. Zijn onderzoek richt zich
vooral op theorie en methodologie van de sociale wetenschappen, meer in het bijzonder van de
antropologie. In dat kader zijn verschillende publicaties verschenen over theoretische stromingen en
de vergelijkende methode. Vanaf de jaren 90 is de belangstelling verschoven naar vraagstukken van
de multiculturele samenleving.
Vanaf de jaren tachtig heeft hij op internationaal en nationaal niveau vele bestuurlijke functies vervuld.
Zo is hij onder meer enkele malen decaan geweest, voorzitter van stichtingen van de Nederlandse
Organisatie van Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) op het terrein van de maatschappij- en
gedragswetenschappen, wetenschappelijk directeur van de landelijke onderzoeksschool CERES
(1993-2001), vice-voorzitter van het Scientific Steering Committee (1997-2002) en vervolgens
president van de Intergovernmental Council (2002-2005) van het internationale onderzoeksprogramma
Management of Social Transformations van UNESCO, Parijs.
Sinds april 2000 is hij decaan van de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit van
Tilburg en daarnaast sinds augustus 2005 tevens decaan van de Faculteit der Letteren van dezelfde
universiteit. Sinds 1 januari 2004 is hij lid van de Adviesraad Internationale Vraagstukken van de
Nederlandse regering en voorzitter van de Commissie Ontwikkelingssamenwerking van de Minister
van Ontwikkelingssamenwerking. Vanaf 2000 is de leerstoel Culturele en Sociale Antropologie verruild
voor de leerstoel Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Tilburg en de leerstoel Vergelijkende
Studie van de Multiculturele Samenleving aan de Universiteit Utrecht.
Een greep uit de publicaties van de laatste 5 jaar
2000: Multiculturalism and Social Integration In Europe, International Political Science Review, vol. 22 (pp.
55-85) (with S. Dijkstra en K. Geuijen)
2001 Sustainability: An Ecological and Sociocultural Necessity, in M.K. Tolba (ed.),
Our Fragile World. Challenges and Opportunities for Sustainable Development. Oxford,
EOLSS publ. Pp, 723-733 (with S.M. van Londen)
2002: De multiculturele samenleving als uitdaging, Amsterdam:Aksant (met G. Extra), 215 blz.
2002: Managament van diversiteit in arbeidsorganisaties. Utrecht, Lemma, 175 blz.
(met H. Siebers en P. Verweel)
2003 Legality , Justice and the Indigenous Cultural Dimension. In K. Arts & P. Mihiyo (eds.),
Responding to the Human Rights Deficit. The Hague: Kluwer Lwa International Publ. , pp 133-148
(with S.M. van Londen)
52 | Bijlagen: Personalia van de leden van de visitatiecommissie
2003: Globalization and its new Divides. Malcontents, Recipes and Reform, eds. With P. van Seters and B. de Gaay
Fortman, Amsterdam, Dutch University Press, 232 pp.
2004 Besturen van culturen, Bestuurskunde jaargang 12 (nr. 8) pp. 356-265 (met P. Verweel)
Willibrord de Graaf
Willibrord de Graaf (1947) studeerde psychologie in Utrecht met als specialisaties kritische psychologie
(in de vorm van projectonderwijs), sociale psychologie en grondslagen en methoden. Hij promoveerde
op een proefschrift over Jeugd en puberteit in Nederland, 1900-1940 te Leiden. Hij werkt vanaf 1973
aan de Universiteit Utrecht. Eerst bij ontwikkelingspsychologie en vanaf 1991 bij Algemene Sociale
Wetenschappen (ASW). Op het terrein van het onderwijs is hij actief geweest als directeur van de
gammapropedeuse van de Faculteit Sociale Wetenschappen in Utrecht (1992-1999) en als coördinator
van het bacheloronderwijs van ASW (2000-2004). In ASW is hij nu universitair hoofddocent en tevens
opleidingsmanager vanaf 2004. Hij is visiting professor geweest aan de Universiteit van Metz van 1-4
tot 1-11 2005.
Zijn onderzoek heeft betrekking op identiteitsvorming, op multiculturele kwesties en op vraagstukken
van reïntegratie in arbeid en onderwijs (ook in internationaal perspectief). Recente publicaties zijn
o.a. :
Clasquin, B., Graaf, W.A.W de, (2004) Whither social rights and societal resources?, in: Clasquin, B.,
Clasquin, B., Moncel, N., Harvey, M., Friot, B. (eds) (2004) Wage and welfare, New perspectives on
employment and social rights in Europe, Bern, PIE Peter Lang, p.193-205
Graaf, W.A.W de, Hoogenboezem, G., (2004) Homeless Lives, biography, professionalism and
citizenship, in: Maier, R., Citizenship and Identity, Shaker, Maastricht
Graaf, W.A.W. de, (2005) The Dynamics of identity in multicultural schools, in: Herrlitz, W, Maier, R.
(eds.), Dialogues in and around multicultural schools, Niemeyer Verlag, Tübingen
Maddy Janssens
Maddy Janssens is hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven, verbonden aan het
onderzoekscentrum Personeel & Organisatie van de Faculteit Economische en Toegepaste Economische
Wetenschappen. Zij behaalde een doctoraat in de psychologie aan de K.U.Leuven in 1992. Tijdens
haar doctoraatsopleiding verbleef zij twee jaar aan Northwestern University waar zij een Master in
Organization Behavior behaalde aan de Kellogg Graduate School of Business. In 1996 verbleef zij
voor enige maanden aan INSEAD en in 1999 was zij voor een jaar verbonden aan de Stern School of
Business, New York University. Maddy Janssens publiceerde artikels in internationale tijdschriften over
intercultureel management, diversiteit en kritische perspectieven op human resource management. Zij
schreef samen met Chris Steyaert het boek ‘Meerstemmigheid: organiseren met verschil’. Haar huidige
onderzoeksinteresses situeren zich op het vlak van diversiteit in organisaties, globale teams, loopbanen
van globale managers, en samenwerking tussen bedrijven.
Bijlagen: Personalia van de leden van de visitatiecommissie | 53
Recente publicaties zijn ondermeer:
Janssens, M. & Brett, J.M. (2006). Cultural intelligence in global teams: A fusion model of collaboration.
Group & Organization Management, 31, 1, 124-153.
Cappellen, T. & Janssens, M. (2005). Reviewing global career dimensions: Towards a future research
model. Journal of World Business. 40, 4, 348-360.
Janssens, M. & Zanoni P. (2005). Many diversities for many services:Theorizing diversity (management)
in service companies. Human Relations, 58, 3, 311-340.
Jarich Oosten
Prof. dr. Jarich G. Oosten (1945) studeerde af in de godsdienstwetenschappen, culturele antropologie
en godsdienstfilosofie in Groningen in 1970. Hij promoveerde in 1976 op een proefschrift over de
godsdienst van twee Inuit groepen in Noord Canada. Hij is voorzitter van het departement Culturele
Antropologie/Ontwikkelingssociologie in Leiden waaraan hij sedert 1970 verbonden is. Van 1997
tot 2004 was hij wetenschappelijk directeur van de Research School CNWS - School of Asian, African, and
Amerindian Studies van de Leidse Universiteit. Hij verricht onderzoek naar de dynamiek van de orale
tradities in Inuit samenlevingen in Noordoost Canada. Enkele recente publicaties zijn: 2005 Ideals
and values in the participants’ view of their culture. A view from the Inuit field. Social Anthropology,
13, 2 185-198 en 2004 Oosten, J.G and F.Laugrand, “The Use of Inuit Qaujimajatuqangit in Modern
Society: Elders from Kivalliq and Nattilik Present their Views”. In B. Saunders & L. Zuyderhoudt (eds.),
The Challenges of Native American Studies. Vol. 8. Leuven University Press, pp. 135-160.
Karin Scager
Karin Scager (1956) studeerde psychologie in Utrecht en Leiden, met onderwijskunde en
organisatiekunde als hoofdvakken.Tussen 1985 en 1998 was zij als onderwijskundig adviseur verbonden
aan de Hogeschool Utrecht. In de Faculteit Gezondheidszorg werkte zij in diverse projecten, lopend
van docententrainingen, ontwikkelen van nieuwe opleidingen, cursus- en curriculumverbetering tot
het invoeren van systemen voor interne kwaliteitszorg. Zij was interim manager bij de opleidingen
Logopedie respectievelijk Verpleegkunde in dezelfde hogeschool van 1998 tot 2001.
Van 2001 tot heden is zij als senior adviseur werkzaam bij het IVLOS (Interfacultair Instituut voor
Lerarenopleiding, Onderwijsontwikkeling en Studievaardigheden) van de Universiteit Utrecht. Haar
specialiteiten liggen op het terrein van cursus- en curriculumontwerp, kwaliteitszorg en het trainen
van docenten in het Hoger Onderwijs. Zij was drie maal eerder lid van een visitatiecommissie.
54 | Bijlagen: Personalia van de leden van de visitatiecommissie
Geert Callebaut
Geert Callebaut studeerde sociale en culturele agogiek aan de Vrije Universiteit Brussel en behaalde er
het diploma in academiejaar 2005-2006 met onderscheiding. Dit als vervolgopleiding op de studie
graduaat orthopedagogie aan de Hogeschool Gent waar hij met de grootste onderscheiding afstudeerde
in 1995. Sinds 1998 is hij tevens aan het departement sociaal agogisch werk van deze Hogeschool
verbonden. Hij is eindredacteur van het Vlaams Tijdschrift voor Orthopedagogiek, een organisatie
waarvoor hij tevens de website verzorgt.
Marleen Bronders (secretaris)
Marleen Bronders behaalde in 1985 het diploma van Licentiaat in de Opvoedkundige Wetenschappen,
richting Pedagogiek aan de Vrije Universiteit Brussel. In datzelfde jaar behaalde zij tevens het diploma
Geaggregeerde voor het Hoger Secundair Onderwijs voor de Psychologische en Pedagogische
Wetenschappen. Van 1986 tot 1993 was zij werkzaam als assistent wetenschappelijk medewerker aan
de Vrije Universiteit Brussel, eerst bij de Eenheid Onderwijskunde en later bij de Eenheid EDUCO. Van
1993 tot 1999 was zij als stafmedewerker Kwaliteitszorg verbonden aan de Vlaamse Interuniversitaire
Raad. Daarna werkte zij tot begin 2001 als stafmedewerker Onderwijsbeleid bij de dienst Onderwijs &
Onderzoek van de Hogeschool Limburg (XIOS-hogeschool). Sinds 15 januari 2001 is zij coördinator
van de Cel Kwaliteitszorg van de Vlaamse Interuniversitaire Raad.
Bijlagen: Personalia van de leden van de visitatiecommissie | 55
Bijlage 2:
Bezoekschema visitatie Vergelijkende cultuurwetenschappen
Universiteit Gent
Dinsdag 11 oktober 2005
16u00 - 18u30
intern beraad visitatiecommissie
19u00
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid,
het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u00
avondmaaltijd visitatiecommissie
Woensdag 12 oktober 2005
09u00 - 9u45
bestuur van de faculteit (decaan, vice-decaan, facultair secretaris), onderwijsdirecteur,
facultair coördinator
09u45 - 10u45
opleidingsverantwoordelijken, opstellers zelfevaluatie,
student betrokken bij onderwijskundig overleg
10u45 - 11u00
pauze
11u00 - 12u00
studenten licenties, inclusief studenten betrokken bij onderwijskundig overleg
12u00 - 13u00
middagmaal
13u00 - 13u45
assisterend academisch personeel licenties, inclusief AAP betrokken
bij onderwijskundig overleg
13u45 - 14u45
zelfstandig academisch personeel licenties, inclusief ZAP betrokken
bij onderwijskundig overleg
14u45 - 15u00
pauze
15u00 - 15u30
prof. Balagangadhara Rao
15u30 - 17u00
bezoek commissieleden onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
17u00 - 17u30
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
17u30 - 18u30
gesprek met afgestudeerden licenties
19u00 - 20u00
informele ontmoeting met het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
20u15
avondmaaltijd visitatiecommissie
56 | Bijlagen: Bezoekschema
Donderdag 13 oktober 2005
09u00 - 10u00
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal),
ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke
interne kwaliteitszorg (facultair en centraal)
10u00 - 11u00
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
11u00 - 12u00
gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator,
opleidingsverantwoordelijken
12u00 - 13u00
middagmaal
13u00 - 15u00
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
15u30
mondelinge rapportering
Bijlagen: Bezoekschema | 57
Bijlage 3:
Onafhankelijkheidsverklaringen voorzitter en leden
visitatiecommissie Vergelijkende Cultuurwetenschappen
58 | Bijlagen: Onafhankelijkheidsverklaringen
Bijlagen: Onafhankelijkheidsverklaringen | 59
60 | Bijlagen: Onafhankelijkheidsverklaringen
Bijlagen: Onafhankelijkheidsverklaringen | 61
62 | Bijlagen: Onafhankelijkheidsverklaringen
Bijlagen: Onafhankelijkheidsverklaringen | 63
Bijlage 4:
Lijst van gebruikte afkortingen
AAP
Assisterend Academisch Personeel
ATP
Administratief en Technisch Personeel
AP
Academisch Personeel
CICI
Centrum voor Interculturele Communicatie en Interactie
FWO
Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek
ICT
Informatie en Communicatie Technologie
KCO
KwaliteitsCel Onderwijs
NVAO
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
RCVV
Research Centre Vergelijkende Cultuurwetenschappen
SICO
Steunpunt Intercultureel Onderwijs
SID-in
Studieinformatiedagen
UGent
Universiteit Gent
ZAP
Zelfstandig Academisch Personeel
64 | Bijlagen: Lijst van gebruikte afkortingen
De onderwijsvisitatie
Vergelijkende Cultuurwetenschappen
www.vlir.be | [email protected]
Egmontstraat 5 | 1000 Brussel | T (32) (2) 550 15 94 F (32) (2) 512 29 96
VLIR | Vlaamse Interuniversitaire Raad | cel kwaliteitszorg
Een evaluatie van de kwaliteit van de opleiding
Vergelijkende Cultuurwetenschappen aan de Universiteit Gent
www.vlir.be
[Brussel - juni 2006]
Download