Botulisme bij koeien TEKST: Jef Laureyns Verschenen in MELKVEEBEDRIJF Vorige zomer werd onze faculteit diergeneeskunde meermaals gevraagd bij een probleem van koeien die plots niet meer konden staan. Het ging telkens om minstens vijf melkkoeien per bedrijf die kort na elkaar ziek werden en na een periode van enkele dagen neerliggen ook gestorven waren. De dierenarts vond niet onmiddellijk een sluitende diagnose en omdat er bijna elke dag weer een koe neerging, werd onze faculteit geraadpleegd om snel een diagnose en een oplossing te vinden. Het ging in deze gevallen telkens om botulisme. Botulisme als oorzaak van koeiensterfte komt bij ons niet zo vaak voor. Soms zijn er duidelijke ziektetekens, maar meestal blijft het beeld vaag en valt geen diagnose te stellen zonder ingewikkelde en tijdrovende laboratoriumtesten. De afloop is bijna altijd fataal. De ziekte botulisme wordt veroorzaakt door een giftstof, ook toxine genoemd, die aangemaakt wordt door een bacterie, Clostridium botulinum. Runderen nemen deze uiterst giftige toxine op via voeder dat verontreinigd is door contact met een kadaver of door het eten van voeder van slechte kwaliteit dat met Clostridium botulinum besmet is. De kiem kan ook sporen vormen, die zeer lang in de buitenwereld kunnen overleven, vooral in vochtige aarde. Opname van de bacterie zelf berokkent het rund geen schade. Maar in een warm, vochtig en eiwitrijk milieu, afgesloten van de lucht en bij een pH van meer dan 4,5 vermenigvuldigt Clostridium snel en wordt er massaal toxine geproduceerd. Er zijn zeven types toxine bekend, die worden aangeduid met een hoofdletter (A-G). Runderen worden meestal ziek door de types C of D, zelden door type A. Botulisme komt voor bij zowat alle gewervelde dieren over de gehele wereld. Hooi, stro, kuilvoeder, krachtvoeder, weidegras, drinkwater kunnen besmet zijn met Clostridium botulinum en zijn toxine, doordat er zich in deze voedermiddelen kadavers bevonden van kleine of grotere zoogdieren of van vogels. De voeders of de weide kunnen ook besmet zijn door vocht dat uit kadavers weggevloeid is. Ook bodemstrooisel uit pluimveestallen waarin zich nog kadaverresten bevonden kan een oorzaak van contaminatie zijn. De bacterie kan echter ook toxine vormen in slecht ingekuild eiwitrijk voeder, in afwezigheid van kadavers. Bierbostel is daarvoor bekend, maar het kan ook in gras- of maiskuil of in folieverpakt gras. Verder vormt slib dat op de weide gelegd wordt ook een risico, omdat het kan verontreinigd zijn door eendensterfte. Doordat het toxine zo krachtig is, kan een kleine hoeveelheid al dodelijk zijn. Zo kan één dode eend in een grote drinkpoel al voldoende zijn om meerdere koeien te vergiftigen. De eerste ziektegevalllen treden op vanaf drie dagen na blootstelling aan het besmette voedermiddel. Maar er kunnen nog dieren ziek worden tot drie weken na het wegnemen van de besmettingsbron. Op de bedrijven die wij bezocht hebben waren er aan het eind van de uitbraak tussen 8 en 18 koeien op 50 gestorven. Het belangrijkste symptoom is verlamming, die van de achterhand uit naar voor toe uitbreidt. In het begin speekselen de dieren wat, de melkproductie daalt, de runderen vertonen spiertrillingen, soms diarree en onrust. Ze lopen veel heen en weer met de achterbenen wijder dan normaal, eten minder en hebben het moeilijk om vlot te drinken. Ze dragen de kop wat te laag en soms hangen de oren naar omlaag. De staart is te slap. Het valt op dat ze soms neerzakken terwijl ze met de kin op de grond steunen. Ze staan en stappen gedurende steeds korter wordende periodes tot ze helemaal niet meer kunnen opstaan. Runderen die geen omgang met mensen gewoon zijn kunnen echter ondanks de ziekte wel nog plots opspringen, wanneer ze benaderd worden. In de regel blijven de dieren echter liggen. Uitzonderlijk staat er nog een op, met onzekere trage beweging, maar daarop zakt het dier snel weer neer, eerst door de achterhand en dan helemaal. De tong kan makkelijker uit de muil gehaald worden dan bij een gezond rund en de onderkaak zit te los. Soms zit er een voedselprop in de muil. Het valt op dat de dieren gedurende het hele proces nog zeer bewust zijn en goed reageren op de omgeving, behalve in het terminale stadium. Doordat ze noch drinken, noch eten, drogen ze immers fel uit en uiteindelijk verzwakt de algemene toestand. De dood treedt in tussen enkele uren en tien dagen na het begin van het neerliggen, door verlamming van de ademhalingsspieren. Dat gebeurt niet zelden vrij plots en in bortsligging. Dierenartsen stellen de diagnose aan de hand van de symptomen, die echter niet altijd zo duidelijk en typisch zijn. Het ontdekken van een kadaver lukt ook niet altijd. Wanneer dat dan toch gevonden wordt, blijkt het in sommige gevallen niet middenin de voedervoorraad te liggen, maar er bovenop. Met tussenpozen vloeit er dan vocht in het voeder, wat aanleiding geeft tot “vlagen” van aangetaste koeien. Omdat de ziektetekens eerder vaag zijn, is bevestiging door het laboratoium aangewezen. Het verdachte voeder of bloed en leverweefsel van gestorven dieren zijn geschikt voor onderzoek. Maar dikwijls is het toxine niet meer aan te tonen, omdat het na de dood geresorbeerd is, of verwerkt door bacteries. Een negatieve laboratoriumuitslag sluit dus botulisme als oorzaak niet uit. In het verdachte voeder wordt het toxine ook al niet dikwijls gevonden. De vergiftigde delen ervan zijn immers zeer ongelijkmatig verspreid en het kan ook dat het deel van de voorraad dat verantwoordelijk was voor de besmetting al vervoederd is. Runderen die blijven liggen zijn niet meer te redden. Ze moeten uit het oogpunt van dierenwelzijn geëuthanaseerd worden. Uitzonderlijk is een enkel dier te redden. Het betreft dan een rund dat pas lang na de blootstelling van de kuddde aan het gif ziek geworden is en nog kan lopen. Het duurt dan wel twee tot drie weken vooraleer het stappen weer normaal verloopt en de eetlust hersteld is. Behandelen kan met antitoxine immuuunserum. Maar de resultaten zijn teleurstellend. Het geneesmiddel is niet alleen heel duur, men moet ook eerst en vooral weten welk type toxine de oorzaak is en de toediening moet in een zeer vroeg stadium gebeuren. Bovendien is er geen dergelijk product geregistreerd in Europa. Er bestaat dus in feite geen echte genezende behandeling. Wanneer men dan toch wil behandelen, is de dierenarts beperkt tot ondersteunende therapie. Dat betekent de koe in een goed ingestrooide strobox leggen en toedienen van infusen met glucose en electrolyten. Verder kan men de besmettingsbron opsporen en en wegnemen en, indien mogelijk, de omgeving ervan grondig reinigen. Voorbehoedend kan de veehouder er op letten dat bij het oogsten of inkuilen opgemerkte kadavers onmiddellijk verwijderd worden. Men kan ook bij het maaien zogenaamde “wildredders” bevestigen om het wild voor de trekker uit te jagen. Of waarom niet natuurbeschermers of een jager met hond vragen om even door het gras te lopen vóór het maaien. Dat leidt tot winst voor beide partijen: de veehouder verkleint het risico voor botulisme terwijl het vogel- en wildbestand in het gebied beter in stand blijft. Pluimveestrooisel mag niet als strooisel gebruikt worden voor rundvee en ook niet als meststof op de weide gebracht worden. Runderen niet laten drinken uit stilstaande poelen. Weiden na overstroming grondig controleren op kadavers. Besmette weiden pas het volgende jaar opnieuw laten begrazen en ondertusssen maaien en het hooi verbranden. Vooraleer de hele kudde tot deze weiden toe te laten, kan men er beter eerst gedurende enige tijd enkele minder waardevolle dieren laten op grazen. Hoewel botulisme bij ons maar sporadisch voorkomt, kan men er toch beter rekening mee houden en zijn de voorbehoedende maatregelen zeker aan te bevelen. De ziekte wordt immers meestal niet onmiddellijk herkend en als de diagnose dan toch gesteld is, vindt men niet altijd de bron van de vergiftiging. Daardoor kunnen er op korte tijd veel slachtoffers vallen onder de koeien.