Klassieke Culturele Vorming

advertisement
Klassieke
Culturele
Vorming
Godsdienst, tempels en aardewerk
Don van Baar
Murmelliusgymnasium
Leerjaar 2011-2012
www.compudo.nl/murmellius2014
Don van Baar, Murmelliusgymnasium, www.compudo.nl/murmellius2014
KCV Godsdienst, tempels en aardewerk
Samenvatting
De godsdienst van de Grieken en Romeinen
Polytheïsme is een geloof in veel goden.
De goden hadden een verantwoordelijkheid voor alles wat gebeurde.
De Grieken stelden de goden antropomorf voor, ze hebben de gestalte van een mens, met goede en
slechte eigenschappen. Helden of halfgoden ontstonden doordat de goden kinderen verwekten bij
de mensen.
Een mythe is een verhaal waarin een god, godin, held of heldin een belangrijke rol speelt. Er bestond
geen vaste versie van een mythe, omdat ze geen soort heilig boek hadden, waarin deze mythen
beschreven stonden. Zo veranderden mythen dus steeds.
De Grieken brachten offers om de goden tevreden te stellen. Dit waren dieren of
landbouwproducten. Ook bestonden plengoffers, zoals wijn. Deze werden over de offerplaats
uitgegoten. Zo’n offerplaats heet een altaar. Er was nog een ander type offer, een wijgeschenk, dit
offer is een voorwerp dat de Grieken aan de goden gaven als bedankje voor een bewezen dienst.
Deze wijgeschenken werden in de tempel of op het tempelterrein bewaard.
De Grieken hadden diverse methoden ontwikkeld waarmee ze dachten op de hoogte te kunnen
komen van de wil van de goden. Ze keken bijvoorbeeld naar de stand van de ingewanden, de lever
van een offerdier, de vlucht van vogels of de stand van de sterren. Ook meenden ze dat goden
tekenen gaven, zoals plotseling omvallende beelden en natuurverschijnselen zoals bliksem en
aardbevingen. Er bestonden orakels. Bij deze heiligdommen konden de gelovigen de god om raad
vragen. Het antwoord, dat via een priester(es) gegeven werd, was meestal in raadselachtige taal met
een dubbelzinnig antwoord.
De Romeinen geloofden dat allerlei krachten, net als de Grieken dachten, invloed hadden op hun
leven, maar ze stelden deze krachten niet zo voor als personen. De Romeinse godsdienst kende dan
ook geen mythen. Toen de Romeinen in aanraking kwamen met de Grieken namen ze de
mensgestalten en godenverhalen over.
De tempels
Tempels stonden op plaatsen die vaak door een god(in) bezocht werd en stelde de woning van een
god(in) voor wanneer deze op de aarde verbleef. Het altaar, waarop de ze de god(in) vereerden,
stond buiten, vóór de tempel. In de centrale ruimte, de cella stond een beeld van de god(in). Eerst
waren de tempels van hout, daarna van marmer of steen. Er bestonden drie bouworden, de
Dorische, de Jonische en de Corintische. Zie afbeelding hieronder.
Pagina 2 van 7
Don van Baar, Murmelliusgymnasium, www.compudo.nl/murmellius2014
De versieringen (beelden, reliëfs en decoratieve onderdelen) waren oorsponkelijk in allerlei kleuren
geschilderd. De achtergrond werd vaak blauw beschilderd, om het voorwerp goed uit te laten
komen. De Romeinse tempels staan op een hoog platform, de Griekse tempels niet. Vaak had een
Romeinse tempel alleen daan de voorkant zuilen, de Griekste tempels vaak aan alle vier de kanten.
De goden
Griekse
Latijnse
naam
naam
Te herkennen
aan
Dier
Functie
Zeus
Jupiter
Bliksem
Adelaar
Oppergod
Hera
Juno
Staf in de hand
Pauw
Godin van het huwelijk
Poseidon
Neptunus
Drietand
Paard
Hades
Pluto
Hadeskap, Hoorn
Des Overvloeds
God van de zee/
aardbevingen
-
God van de onderwereld
Persephone Proserpina
Koren, kip
-
Godin van het dodenrijk
Dementer
Ceres
Landbouwproduc
ten, korenaar
-
Godin van de landbouw,
oogst en graan.
Aphrodite
Venus
Schoonheid
Duif
Godin van de liefde en
schoonheid
Eros
Cupido/
Amor
-
God van de liefde
Zoon Aphrodite
Ares
Mars
Pijl en boog,
vleugels
Volle
wapenrusting
-
God van de oorlog
Zoon Hera en
Zeus
Pallas
Athene
Minerva
Helm, schild en
speer.
Uil
Apollo
Apollo
Lier, citer, boog
-
Artemis
Diana
Boog in de hand,
omgeven door
beren, leeuwen
of herten
-
Hield van natuur. Godin van
de jacht
Tweelingzus
Apollo, dochter
van Zeus en Leto
Hephaestus
Vulcanus
Werktuigen
-
God van het vuur en van de
smeden
Zoon van Zeus en
Juno
-
Boodschapper van de
goden, God van handel en
dieven.
Zoon van Zeus
God van de druiven en de
wijn
Zoon van Zeus
Godin huiselijke haard
Zus van Zeus
Hermes
Mercurius
Dionysus
Bacchus
Staf, schoenen
met vleugels,
begeleidde
schimmen naar
Onderwereld
Staf met
klimopbladeren
Hestia
Vesta
-
Omgeven van maenaden,
bacchanten en saters
-
Beschermster kunstenaars,
godin van de wijsheid,
beschermster van Athene
God van het licht,
geneeskunde en
voorspellingskunst en
muziek
Relatie
Man Juno,
oppergod
Zus en vrouw van
Zeus
Broer Zeus
Broer Zeus en
Poseidon
Dochter
Dementer
Zus van Zeus,
Moeder van
Persephone
Moeder Aeneas,
voorvader
Romulus en
Remus
Dochter Zeus
Zoon Zeus en
Leto
Pagina 3 van 7
Don van Baar, Murmelliusgymnasium, www.compudo.nl/murmellius2014
Behalve de bovengenoemde goden vereerden de Romeinen nog een aantal andere goden:
- Beschermgoden Lares (van het huis) en Penates (van het gezin).
- Fortuna, godin van het Lot en Geluk.
- Hercules, de held (en dus een halfgod)
- Keizer werd als god vereerd i.c.m. Roma, beschermster van Rome.
- Isis, moedergodin en godin van de liefde en vruchtbaarheid (uit Egypte).
- Mithras, god van de zon (vooral populair bij soldaten), deze god komt uit Perzië.
Met de laatste twee, Isis en Mithras, zijn de Romeinen door gebiedsuitbreidingen naar het oosten in
aanraking gekomen.
Grieks aardewerk
Bijna alles in de Griekse wereld werd gemaakt van aardewerk. In grote potten werden vloeistoffen en
etenswaren bewaard en vervoerd. Kannen en kruiken werden gebruikt om water en wijn uit te
schenken. Bekers en schalen dienden om uit te eten/drinken. Kleine flesjes met olie en parfum voor
de huid- en haarverzorging. Doosjes voor snuisterijen. Urnen voor het bewaren van as en potten om
op graven te zetten. Ook werd aardewerk vaak gebruikt bij export van wijn en olijfolie. Ook
vervaardigden de Grieken muurschilderingen op panelen van hout, terracotta en marmer.
Dat onze musea nog zoveel Griekse beschilderde vazen bezitten, is in het bijzonder te danken aan de
Etrusken. Zij zetten hun doden bij in bijna onverwoestbare familiegraven, met daarbij voor elke
gestorvene servies, dat voor een groot deel bestond aan Grieks aardewerk.
Perioden van de Griekse vaasschilderkunst:
- Protogeometrische en geometrische periode
- Oriëntaliserende periode
- Archaïsche periode
- Klassieke periode (inclusief de Strenge Stijl)
- Hellenistische periode
1050-720 voor Christus
720-600 voor Christus
600-480 voor Christus
480-323 voor Christus
323-27 voor Christus
De Protogemetrische en de Geometrische Periode
2000 voor Christus: pottenbakkerswiel werd ingevoerd
1100 voor Christus: ineenstorting van de Myceense rijken
 Ontwikkelen van de protogemetrische kunst
De eerste 150 jaar was protogeometrisch, deze ging vooraf aan de geometrische periode, waarin
bijna uitsluitend rechtlijnige, hoekige of andere geometrische patronen als ornamenten gebruikt
werden. In de protogeometrische periode ontbreekt nog het ornament de meander, dat omstreeks
900 voor Christus verschijnt. De geometrische figuren worden zeer precies geschilderd. In de 8e eeuw
voor Christus verschijnen de eerste mensenfiguurtjes op de vazen, opgebouwd uit geometrische
patronen en geschilderd in puur silhouet. Er waren verschillende voorstellingen:
- Prothesis: opgebaarde met rouwenden omgeven.
- Begrafenisprocessies.
- Wagenraces.
- Gevechten ter land en ter zee.
In deze taferelen wordt de ruimte rondom de figuren opgevuld met ornamenten. Dit wordt de horror
vacui genoemd, oftewel de angst voor het lege. Veel van deze keramiek is gevonden op de
Kerameikos-begraafplaats, net buiten de Dipylonpoort in Athene. Vaak grote, kollossale grafamforen
(bij de vrouwen) en kraters (ook Dipylonvazen genoemd, bij de mannen) waren als grafteken op de
crematiegraven geplaatst.
Pagina 4 van 7
Don van Baar, Murmelliusgymnasium, www.compudo.nl/murmellius2014
De Oriëntaliserende en de Archaïsche Periode
Griekenland veranderde van een landbouwgemeenschap tot een handeldrijvende natie. Hierdoor
ontstonden veel contacten met het Nabije Oosten (Oriënt). Allerlei motieven en ornamenten
werden overgenomen door de Grieken, om ze te gebruiken bij hun vaasschilderkunst:
- Sfinx (leeuw met vleugels en vrouwenhoofd).
- Sirene (vogel met vrouwenhoofd).
- Griffioen (bovenlijf van een adelaar, onderlijf van een leeuw).
- Leeuw en panter
- Ornamenten als rozetten, voluten met palmet en het lotus-palmetmotief
De Archaïsche periode is niet echt scherp te onderscheiden van de Oriëntaliserende Periode, wel
veranderde de kunst zich na 620 voor Christus geheel zelfstandig, zonder beïnvloeding van buitenaf.
In de 7e eeuw voor Christus is Cortinthe de belangrijkste stad van Griekenland geworden. Van 725 tot
600 voor Christus werd keramiek van deze stad naar alle andere delen van de Griekse wereld
geëxporteerd. Door de Etrusken werden de vazen niet alleen geïmporteerd, maar ook nagemaakt.
Dit waren vooral aryballoi en alabastra. De klei is zeer licht geel-wit.
Kort na 700 voor Christus wordt de zwartfigurige techniek uitgevonden: figuren worden met zwarte
verf als silhouet geschilderd en daarna wordt de binnentekening ingekrast (incisie). Hierbij gebruikten
ze ook rode en witte verf voor details. Ook ruiters, krijgers, veldslagen en soms mythologische
figuren worden afgebeeld. Ook is er nog steeds de horror vacui, waarbij het oppervlak opgevuld
wordt. In de zesde eeuw voor Christus werd vooral de stad Athene belangrijk. De Attische vazen
werden in de zevende eeuw beschilderd door middel van de contour- en silhouettechniek, waarbij
veel gebruik gemaakt wordt van de kleur wit.
Vanaf ca. 570 voor Christus maken dierfriezen plaats voor onderwerpen uit de mythologie en het
dagelijks leven. De schilders raken ook steeds meer geïnteresseerd in het afbeelden van het leven om
hen heen. Hierdoor weten we nog veel van het Griekse leven toen. De tekening blijft tweedimensionaal, het gezicht van de figuren wordt ‘en profil’ weergegeven, het oog nog steeds frontaal.
Dit geeft een beetje een ‘scheve’ indruk. Met lichaam is vaak in voor- of zijaanzicht weergegeven.
Aan het einde van de 6e eeuw wordt pas geëxperimenteerd met de lichaamsaanzichten.
Voor 550 v. Chr. schilderde men gewaden en kleren als een plat vlak, daarna worden plooien
aangegeven, waarbij de plooirand een scherpe zigzaglijn is, die vanaf ca. 500 egaler wordt.
Vaak werden vazen gesigneerd, door de pottenbakker, vaasschilder of door beiden.
Een belangrijke groep zwartfigurige vazen waren de Panathenaeïsche amforen. Deze werden als
prijzen bij sportwedstrijden en ter gelegenheid van het Panathenaeënfeest in Athene speciaal
vervaardigd, en uitgereikt, gevuld met olie van heilige olijfbomen. Hierop staat de godin Athene en
een voorstelling die betrekking heeft op de wedstrijd waarbij de prijs werd gewonnen.
In ca. 530 v. Chr. werd de roodfigurige techniek uitgevonden: de figuren worden niet geschilderd,
maar uitgespaard in de natuurlijke, rode kleur van de klei. Hierdoor is een veel genuanceerdere
binnentekening mogelijk. De hele achtergrond werd met zwarte verf ingevuld. De zwartfigurige
techniek blijft tot ca. 480 in gebruik samen met de roodfigurige. Na 480 zijn alleen nog maar de
Panathenaeïsche amforen nog in de traditionele zwartfigurige techniek beschilderd.
Het einde van de Archaïsche Periode (van 530 tot 470 v. Chr) heeft de volgende kenmerken wat de
stijl betreft:
- Anatomische details worden goed weergegeven
- Draaiingen in het lichaam leveren geen grote problemen meer op
- Het oog blijft frontaal, maar de pupil schuift op naar voren
- Plooival wordt met een vloeiende en dalende golflijn weergegeven, i.p.v. een zigzaglijn.
Pagina 5 van 7
Don van Baar, Murmelliusgymnasium, www.compudo.nl/murmellius2014
De Klassieke Periode (inclusief de Strenge Stijl)
De roodfigurige techniek bleef in gebruik tot het einde van deze periode (dus ongeveer 320 v. Chr.).
De strenge stijl is te herkennen aan:
- De bijzonder forse kin
- Afstand tussen mond en neus zeer klein
Het oog wordt circa 460 v. Chr. geheel en profil weergegeven. De plooien van de kleren geven het
oppervlak van het lichaam aan (vanaf 425). De figuren worden ook op verschillende plaatsen in het
landschap geplaatst. In de vierde eeuw voor Christus worden de composities overladen met figuren
boven en achter elkaar. Het wordt steeds slechter en slordiger. Details en zelfs hele figuren worden
vaker met witte verf geschilderd. De witgrondige techniek ontstaat: op een witte achtergrond
worden figuren in verschillende kleuren, met vaak alleen contouren, aangebracht. Deze techniek
werd vaak toegepast op lecythen, die aan de doden werden meegegeven, of als geschenk op de
graven werden geplaatst. Veel aardewerk is naar Italië geëxporteerd. Vanaf 440/430 v. Chr. wordt
de roodfigure keramiek daar ook vervaardigd. Eerst bootsen ze de Attische vazen na, daarna
ontwikkelen ze een eigen stijl. Zuid-Italiaanse vazen werden vaak gebruikt als grafmonumenten, dit
waren reusachtige pronkvazen. Deze werden half in de grond ingegraven. De nabestaanden
plengden wijn in de opening, ze dachten dat dit bij de overledene terecht kwam.
De schilder als verteller
De vaasschilder vertelde een verhaal. De schilder interpreteert het verhaal op zijn eigen manier,
maakt keuzes en legt verbanden en accenten. De schilder reduceert het verhaal tot één of twee
markante momenten, die zeer snel te herkennen zijn. Dit doet hij omdat er weinig ruimte is. De
schilders stonden in een soort traditie. Ze waren in de leer bij hun vader, die ook weer bij zijn vader
in de leer was geweest. De traditie bepaalde meestal welk moment het meest geschikt was, maar
soms gaf de schilder er zijn eigen draai aan. Vaak wordt het beeld vlak vóór de climax weergegeven.
Aan details wordt veel aandacht geschonken, door de beperkte ruimte. Hij brengt accenten aan
d.m.v. gebaren, houdingen, blikken en aanwezigheid van bepaalde voorwerpen. Soms worden
verschillende momenten uit het verhaal naast elkaar afgebeeld. Dit noemen we de synoptische
methode. Letterlijk betekent dit ‘samenkijking’. De beelden van verschillende momenten worden
over elkaar heen of naast elkaar gelegd. Vaak ligt in het midden de focus van de voorstelling. Meestal
verloopt de handeling van links naar rechts op de vaas. Ook staat vaak de overwinnaar links en de
verliezer rechts. Soms zijn er goden in de vaas verwerkt, die naar de wereld van de mensen kijken,
soms zie je figuren die zich verder in het landschap bevinden.
Zeer belangrijk: VAASVORMEN
- Krater (voluten-, kolonetten- en kelkkrater) is een pot met een diepe brede buik en een
wijde mond. Deze werd gebruikt voor het mengen van wijn en water.
- Amphora en pelike waren ‘draagpotten’. Ze werden ook gebruikt voor de opslag van wijn,
olie, honing en water.
- Hyria: hierin haalde en bewaarde men water. Deze heeft drie handvatten, de kleinste twee
om de pot op te tillen, de grotere verticale om uit te gieten.
- Stamnos, hierin deed men wijn en olie.
- Oinocoe werd gebruikt voor het schenken van wijn.
- De kantharos, kylix en skyphos werden gebruikt om uit te drinken.
- Aryballos: een klein flesje dat met een touwtje om de pols hing. Deze was gevuld met
(geparfumeerde) olie. Ook de alabaston werd voor deze olie gebruikt.
- De lekythos had vaak een ‘valse’ binnenkant, omdat geparfumeerde olie zeer duur was. Deze
vaas werd ook vaak aan de dode meegegeven.
- Pyxis, een klein doosje dat meestal door de vrouwen werd gebruikt voor hun toiletartikelen,
sieraden en spulletjes.
Voor alle vazen en potten, zie de afbeelding op de volgende pagina.
Pagina 6 van 7
Don van Baar, Murmelliusgymnasium, www.compudo.nl/murmellius2014
Pagina 7 van 7
Download