De auteurs schreven een waardevolle en samenhangende methodiek uit ter ondersteuning van die scholen die vakoverschrijdend ‘Leren leren’ en communicatieve en coöperatieve vaardigheden willen uitdiepen, en met hun inspanningen deze themata willen integreren in het schoolwerkplan. Zij besteden tevens voldoende aandacht aan horizontale leervakaanknopingen. Belangrijk hierbij is dat de auteurs zich niet beperken tot klassieke leerlesjes maar aanknopen bij de intussen in brede kringen aanvaarde inzichten dat leerlingen pas vaardigheden verwerven en kunnen omzetten tot attitudes wanneer zij deze in wijzigende leeromstandigheden ontmoeten, begeleid kunnen inoefenen, stilaan zelfstandig leren toepassen en zo op termijn verwerven als attitude. Ook hebben de auteurs oog voor het feit dat vaardigheden door de leerlingen sterk gekoppeld worden aan leersituaties in één leervak, zodat bij elk ander leervak dezelfde vaardigheden opnieuw aan bod dienen te komen, weliswaar in versnelde en opgefriste vorm. De gehanteerde methodiek wordt helder uiteengezet in de docentenhandleiding, en op leerlingenniveau wordt dit overgenomen in de leerlingen- en werkboeken, deze laatste aangepast aan verschillende onderwijsniveaus binnen het Nederlandse onderwijsbestel. De gebruikte nummering van de verschillende vaardigheden getuigt hiervan. Ongetwijfeld zullen leraren secundair onderwijs in Vlaanderen hierin moeiteloos een groot aantal vakoverschrijdende eindtermen ‘Leren leren’ en ‘Sociale Vaardigheden’ herkennen. De methodiek vertrekt van het aanleren van vaardigheden in drie fasen. Vooreerst komt het kennismaken aan bod. Nut en noodzaak van de vaardigheid wordt duidelijk en door de docent hardop denkend voorgedaan. Dit kan door de klasleraar, tutor, mentor of de vakleraar met hoofdverantwoordelijkheid voor deze vaardigheden aangebracht worden. Vervolgens wordt met elkaar en met de docent in de buurt geoefend in het toepassen ervan op normaal lesmateriaal. Het vastzetten of bekrachtigen van deze vaardigheden moet voor de leerling een vanzelfsprekende voorwaarde worden voor het behalen van een goed resultaat. In deze laatste fase wijzen de auteurs op feedback en herhaling bij toetsen. Zij wijzen erop dat leerlingen dit niet altijd met evenveel enthousiasme zullen aanpakken. Concreet komt men in elk hoofdstuk hierop terug: allereerst de vaardigheid zelf toelichten, vervolgens een aantal aanwijzingen geven voor het behandelen van het hoofdstuk met enkel een theoretische bespreking van die items die een duidelijke toelichting vereisen. Zowel voor de leraar, klasleraar, tutor, mentor, e.a., verantwoordelijk voor de implementatie van leervaardigheden op school als voor de vakleraar die de aangesneden items wil aanpassen aan zijn eigen leervak, komen tenslotte voldoende praktische aanknopingspunten aan bod. Voorbeelden van volgbladen, vragenlijsten, groepsopdrachten met aanduiding van de gehanteerde werkvorm en een bespreking van het wenselijke tijdstip van hanteren besluiten elk hoofdstuk. In de inhoudstafel vinden we achtereenvolgens aandacht voor relatiewijzen, het maken van formele en informele afspraken en het verborgen curriculum, het opstellen van een planning met gebruik van de agenda en het noteren van huiswerken en taken en concentratiebevordering hierbij. In de verschillende leerboeken wordt inzicht verschaft in het leerproces en het functioneren van het korteen langetermijngeheugen. Verder worden de verschillende stappen in het leerproces omschreven als: voorkennis activeren, juiste aanpak kiezen, begrippen, woorden, rijen en namen leren en tot slot een schema opstellen, startschema of tekstschema. Zelfevaluatie komt aan bod als middel om te controleren of de leerling leert wat hij moet leren, zichzelf kan bekijken zowel na het instuderen als na een toets of een proefwerk en ook bij het beoordelen van zijn inzet, op het niveau van tijdsgebruik, emotionele factoren als zin en aandacht, faalangst of zenuwachtigheid. In een laatste gedeelte komen een aantal sociale vaardigheden aan bod die ‘leren’ voor het leven kunnen genoemd worden: voor jezelf kunnen opkomen en echt leren luisteren. Bij klasactiviteiten en groepswerk komt wel eens ruzie voor, en de auteurs laten in dit verband een aantal vaardigheden aan bod komen die zowel preventief als curatief kunnen helpen bij het oplossen van meningsverschillen: commentaar leren geven en kunnen krijgen, meningsverschillen aanpakken, toelaten en accepteren van anders-zijn en afwijzen van pestgedrag. Zeer interessant zijn de ‘Even terugkijken’-pagina’s die tot doel hebben de leerling te laten formuleren wat hij geleerd heeft en de leraar de samenhang te laten vinden tussen de verschillende hoofdstukken. Hiermee kunnen actieve werkvormen in klasverband bedacht worden. Scholen die de integratie van ‘Leren leren’ willen bevorderen gebruiken het best de vorderingsbladen waar leerlingen bijhouden welke vaardigheden reeds aan bod kwamen, waar ze aan bod kwamen en wat het niveau van realisatie is: kennismaking, inoefening, verwerving. De tip om niet slaafs de inhoudstafel te volgen maar voor elke school een aangepaste volgorde uit te werken, vertrekkend van de leerlingenpopulatie, het lerarenteam en de prioriteiten die hieruit volgen, getuigt van pedagogisch realisme. De oproep van de auteurs om de inspanningen niet individueel maar met het hele schoolteam te leveren, eventueel per graad, ondersteund door een schoolvisie en bemoedigd door een motiverende schoolleiding, kadert ook in Vlaanderen in de decretaal voorgeschreven vakoverschrijdende schoolinspanning. Een deugddoende methodiek, prima bruikbaar in de eerste graad van Vlaamse secundaire scholen. (P. Wyckmans // In: Nova et Vetera. – 2002-2003 nr. 4)