Synthese van de studie «De ervaringen van uitsluiting van werkloosheid» Didier Demazière (CNRS, Sciences Po Paris), Elise Ugeux (UCL), Marc Zune (UCL)- 23 april 2017 Wat is er geworden van de personen die in 2015 in Brussel van het voordeel van de werkloosheidsuitkering werden uitgesloten? De studie die in opdracht van het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid van Actiris werd uitgevoerd, heeft deze vraag benaderd door te focussen op hoe de betrokken personen de uitsluiting hebben ervaren en wat er van hen is geworden. Het betreft een eerste universitair onderzoek over dit onderwerp. De in dit onderzoek bestudeerde uitsluitingen betreffen twee procedures: > de procedure einde van het recht op inschakelingsuitkeringen (FIDAI), inmiddels beperkt tot drie jaar sinds januari 2012, hetgeen heeft geleid tot een golf aan personen die in januari 2015 aan het einde van hun periode van recht op uitkeringen waren gekomen; > de uitsluiting van de werkloosheid ten gevolge van negatieve evaluaties van het zoekgedrag naar werk (klassieke DISPO-procedure). Er werden 55 vraaggesprekken afgenomen met personen van wie de eigenschappen overeenkomen met de referentiepopulatie. De steekproef dekt de zeer grote variatie aan profielen in deze populatie. De geïnterviewden hebben gereageerd op een oproep tot getuigenissen die via lokale verenigingen, organisaties voor sociale bijstand en de sociale netwerken werd verspreid. Anderen hebben een vragenlijst ingevuld waarbij zij ook voor een face-to-facegesprek werden uitgenodigd. De gesprekken vonden thuis of in openbare of verenigingsruimtes plaats, volgens de voorkeur van de respondenten. Alle gesprekken werden voor analyse gedecodeerd en geanonimiseerd. De informatie die aan de hand van de kruising van gegevens een identificatie mogelijk zou kunnen maken, werd geschrapt (naam van de echtgenoten en de kinderen, adressen, specifieke ervaringen enz.). Synthèse de l’étude «De ervaringen van uitsluiting van werkloosheid» - 1 1. Context De activering van het zoekgedrag naar werk verenigt de controle van de effectieve zoektocht naar werk en begeleiding, met het oog op een individuele responsabilisering van de werkzoekende, en zelfs de contractualisering van de te volbrengen stappen. Er is voorzien in een gradatie in de sancties met als doel de zoektocht naar werk her op te nemen: opeenvolgende controles, tijdelijke of definitieve schorsingen van het voordeel van de werkloosheidsvergoeding (na een tweede of derde negatieve evaluatie in de DISPO-procedure). De versterking van de controle brengt een jaar na jaar variabel aantal definitieve uitsluitingen in het Brussels Gewest teweeg die jaar na jaar variëren (955 in 2015, 1750 in 2014 volgens de cijfers van Actiris). Bovendien ging het in het geval van de personen die aan het einde van het recht op inschakelingsuitkeringen waren gekomen om een ‘stockeffect” van 3230 personen in januari 2015 en gemiddeld een honderdtal per maand nadien. De verscherpte controle en de beperking van het recht op werkloosheid leiden er dus toe dat er wordt stilgestaan bij het lot van de uitgesloten personen. Het rapport wordt opgebouwd rond drie grote onderzoeksvragen: Hoe werd de uitsluiting ervaren? Hier is het doel om de ervaring van de uitsluiting en de werkloosheid waarin de personen zich bevonden te begrijpen: (1) Hoe hebben zij op de uitsluiting gereageerd; (2) Wat zijn de gevolgen van het verlies aan inkomsten en een statuut; (3) Hoe evolueren relaties in de hoedanigheid van werkloze. Vanuit deze vragen ontstaan er verschillen tussen FIDAI en DIPO: > in het eerste geval stelt de uitsluiting de grenzen van de werkloosheid en van het soort van activiteit en de intensiteit ervan dat de rechten opent in vraag (als de personen in dit statuut zijn gebleven, wil dat zeggen dat zij in de gegeven referentieperiode onvoldoende dagen hebben kunnen werken); > in het tweede geval is de uitsluiting het resultaat van evaluaties van het zoekgedrag dat tot driemaal toe als onvoldoende werd beoordeeld ten opzichte van de opgestelde overeenkomst. In dit geval is de inzet de verhouding tussen de opvatting over het zoeken naar werk die de basis vormt voor het evaluatiereferentiesysteem van de RVA en de individuele ervaringen met het zoeken naar werk. Bovenop dit verschil, brengt de beslissing tot uitsluiting een gevoel van onrechtvaardigheid teweeg dat nog wordt aangewakkerd door het feit dat de personen zichzelf als werklozen, werkzoekenden of zelfs, al is het maar tijdelijk, als werkenden beschouwen. Het onrecht wordt versterkt door het feit dat de uitgeslotenen hiervoor noch individueel noch collectief een uitlaatklep hebben gevonden. Hoewel zij hun wrok tegen de instellingen die de werkloosheid omkaderen onderdrukken, is deze er niet minder fel om. Zeker omdat de controleprocedures geforceerd overkomen vergeleken met hun ervaringen met het zoeken naar werk en hun connecties met het werkveld. Wat gewordt er van hen na de uitsluiting? De uitsluiting heeft automatisch tot gevolg dat de werkloze onmiddellijk zijn statuut en inkomen verliest. Vaak wordt de uitgeslotenen aangeraden om hun toevlucht te nemen tot het OCMW om hun inkomen en hun rechten te herstellen. Maar de overgang naar een andere instelling gebeurt niet automatisch en is ook niet altijd gewenst of wordt niet altijd benut: hoe dan het al dan niet inschrijven bij het OCMW verklaren? > Twee parameters blijken van doorslaggevend belang in de herevaluering van de persoonlijke situatie van de individuele personen: enerzijds hun financiële middelen en hun verhouding tot de economische behoeften; anderzijds de symbolische kost die de te ondernemen stappen met zich meebrengen. > Als we de ervaringen van dichterbij observeren, kunnen er zes gevallen worden onderscheiden. Deze komen overeen met verschillende stappen die de personen zetten (inschrijving/ geen inschrijving bij het OCMW), de tegengestelde betekenissen die zij hieraan geven (symbolische kosten) en hoe zij zich aan een zeer uiteenlopend aanbod aanpassen (afwijzing van de aanvraag, voldoening, voortdurende schaamte enz.). De verscheidenheid in het herbekijken van de situaties en de houdingen ten opzichte van het alternatieve aanbod dat door het OCMW wordt belichaamd, is voor een groot deel afhankelijk van de beschikbare financiële en relationele middelen en de ervaring van de betrokkene (inkomsten van het gezin, omstandigheden waarin men woont, ondersteuning van de omgeving, isolement, verworvenheden bij voorgaande ervaringen enz.). Het blijft echter zo dat een beroep doen op het OCMW in de meeste gevallen als vernederend en kleinerend wordt ervaren; dat het aanbod van het OCMW zelden als aangepast aan hun situatie of afgestemd op hun verwachtingen wordt beschouwd. Welke plaats neemt werk in hun toekomstperspectieven in? De uitsluiting betekent de afwezigheid van een institutionele erkenning van de vraag om werk en de legitieme aanspraak op werk. Maar erkennen de uitgeslotenen deze sanctie en maken zij een kruis over het werken? Willen zij werken? Hoe pakken zij dat dan aan en wat zijn hun streefdoelen? Kortom, wat is hun houding ten opzichte van werk en tewerkstelling na de uitsluiting? De toekomstperspectieven die uit de geïnterviewden naar voren komen, zijn uiteenlopend en schetsen een breed spectrum aan situaties. Werk, in verschillende hoedanigheden (klassieke arbeid in loondienst, zelfstandig werk, kleine klussen tussendoor, plantrekkerij, kleine autonome activiteiten, informeel werk ...) neemt hier een belangrijke plaats in. Buiten deze uiteenlopende vormen van werk en meer bepaald van werk dat als bereikbaar of realistisch wordt beschouwd, werden twee grote manieren om zich een toekomstbeeld voor te stellen onderscheiden: > de arbeidsvooruitzichten die op concrete ondervinding steunen, gebaseerd op stappen die een begin van verwezenlijking mogelijk maken en onderbouwd met advies, hulp en erkenning door anderen (omgeving, beroepsmensen die in de instellingen werken) aangereikt; 2 - Synthèse de l’étude «De ervaringen van uitsluiting van werkloosheid» > de vooruitzichten die abstract blijven, los van een eerste uitvoering of actie, waaruit de onmogelijkheid tot handelen blijkt of waaruit een allesoverheersende uitputting en ontmoediging spreekt en wat het risico inhoudt dat de persoon in een patstelling terechtkomt en op zichzelf terugplooit. Deze verschillende vormen zijn tegengestelde manieren om met de ogenblikkelijke en toekomstige onzekerheid om te gaan waaraan zij door de uitsluiting zijn overgeleverd. Het is eveneens de uitdrukking van de ongelijkheid in middelen die het ofwel mogelijk maken om voort te gaan op de weg van het concretiseren van zijn projecten ofwel leiden tot het zich opsluiten in een patstelling. De risico’s om van het eerste in het tweede kamp verzeild te raken zijn groot, rekening houdende met de uiteenlopende moeilijkheden waaraan de meeste ondervraagden dagelijks het hoofd moeten bieden bovenop de moeite die zij moeten doen om hun toekomst te vrijwaren. 2. Transversale resultaten: uitgesloten maar werkloos en actief Uit de talrijke resultaten die dit rapport heeft voortgebracht, stelt deze synthese enkele transversale en essentiële vaststellingen voor: De specificiteit van de deelname aan de arbeidsmarkt De geïnterviewden zijn ondanks hun uitsluiting aanwezig op de arbeidsmarkt. De arbeidsmarkt heeft erg bijzondere kenmerken die niet goed worden herkend. En dat versterkt de moeilijkheid om deze aanwezigheid te benadrukken en uit de uitsluiting te geraken. 1) De ondervraagden begeven zich op beperkte segmenten van de arbeidsmarkt die overeenkomen met niet-geschoolde activiteiten en arbeidsplaatsen. Zelfs zij die ervaring hebben in een beroep of een opleiding hebben genoten, zitten vast in deze segmenten omdat zij een instabiel traject hebben afgelegd of een traject dat gekenmerkt is door lange periodes van werkloosheid. 2) Deze segmenten worden gekenmerkt door meervoudige arbeids- en tewerkstellingsvormen die verwijderd zijn van duurzaam, stabiel, regelmatig werk. Deze vormen combineren gedwongen deeltijdse arbeid, werk per prestatie, seizoensgebonden activiteiten, gesubsidieerde arbeid, informeel werk, activiteiten op de grens tussen loondienst en vrijwilligerswerk. Dit verklaart onder meer het langdurig behoud van inschakelingsuitkeringen door vele geïnterviewden. 3)De toegang tot deze arbeidsplaatsen verloopt niet zoals bij een normale, standaard zoektocht naar werk die is georganiseerd rond formele stappen van prospectie en het antwoorden op aanbiedingen in de volgorde van: vacature - cv - arbeidsovereenkomst. Om te werken, hebben de geïnterviewden vluchtigere en informelere stappen moeten ondernemen door een beroep te doen op connecties, adviezen en informele netwerken. Deze verschuiving zorgt voor een “dubbele zoektocht naar werk”: enerzijds de stappen die beperkt blijven tot het beantwoorden aan de schriele eisen van de administratieve overheid, die door de werklozen niet als relevant beschouwd. Anderzijds is er de zoektocht die via voorgaande ervaringen werd opgebouwd, maar die door de instanties niet als relevant wordt beschouwd. Bovendien is dit onbespreekbaar tijdens hun contactmomenten met de RVA en de consulenten van Actiris. Een steeds groeiende verwijdering ten opzichte van de instellingen De uitsluiting is een door de instellingen veroorzaakte breuk. Naarmate het traject en de ervaringen worden voortgezet, wordt deze breuk niet verkleind of hersteld. Integendeel de breuk heeft de neiging om nog groter te worden. 4)De uitsluiting wordt als onrecht ervaren, en blijft protest uitlokken, zelfs zes maanden tot één jaar later. Het voortduren van het protest kan worden verklaard door het feit dat de personen die de uitsluiting hebben ondergaan, niet de mogelijkheid hebben gehad om via een gesprek zin te geven aan deze ervaring of om hun situatie en hun houding te beargumenteren. Samen met de brutale aankondigingswijze (een brief) zorgt dit voor een bijzonder sterk latent gevoel van verbittering en onbegrip. Op die manier zijn de ondervraagden vervreemd geraakt van de instellingen. Zij staan alleen tegenover de uitsluiting, zonder institutionele ondersteuning die uitleg zou kunnen verschaffen bij wat zij hebben ondergaan. 5) Dit ‘op afstand houden’ tast de relatie met de omringende “werkloosheid”sinstellingen aan. De personen zijn verontwaardigd over hoe hun geval door de facilitatoren van de RVA werd behandeld, over het feit dat zij nauwelijks steun hebben gekregen van de uitbetalingsinstellingen, omdat zij de begeleiding van Actiris geen betekenisvolle steun vonden. Dat voedt het wantrouwen en zelfs een blijvende achterdocht. Zo beschouwen zij de begeleiding als vrije werkzoekende ook niet als een aanbod dat het overwegen waard is, zelfs als zij hiertoe worden verplicht via een inschrijving bij het OCMW. Dit verlies van vertrouwen is nog uitgesprokener als de personen van mening zijn dat zij weinig kans maken om hun rechten op werkloosheid te herwinnen, aangezien de voorwaarden van de periode van tewerkstelling te ver afwijken van wat zij in hun traject hebben ervaren. 6) De uitsluiting veroorzaakt processen die worden gekenmerkt door een verlies aan eigenwaarde, verslechtering van de situatie en verpaupering (vermindering van de courante uitgaven, verplichting tot het zich ontzeggen van dingen, risico op het verliezen van de woonst, schulden enz.), die de uitgeslotenen en hun directe omgeving treffen. Slechts een deel van de uitgeslotenen doet een beroep op het OCMW. De verklaring van zij die er geen beroep op doen is ofwel omdat zij er geen toegang toe hebben (het typische geval van de samenwonende die geen inkomsten meer heeft en die zich in een volledig Synthèse de l’étude «De ervaringen van uitsluiting van werkloosheid» - 3 afhankelijke positie in zijn huishouden bevindt), ofwel omdat de personen de aanvraag voor zich uit schuiven tot zij in een complete verarming terecht zijn gekomen. De enkele gevallen van uitgesloten personen die in staat bleken om na de uitsluiting autonoom te leven, beschikken over zeer grote economische en relationele hulpmiddelen (erfenis, dotatie, welwillende en ondersteunende omgeving enz.), wat hen tot uitzonderingen maakt. Een door grote onzekerheden getekende toekomst Hoewel toegang tot of de terugkeer naar stabiel voltijds werk onwaarschijnlijk lijkt, wordt er met uiteenlopende vormen van werk geëxperimenteerd. Maar als deze activiteiten tot patstellingen leiden is het risico op een complete uitsluiting zeer groot. 7) De ondervraagden gaan ervan uit dat standaardwerk voor hen onbereikbaar is, zeker omdat zij al sinds geruime tijd geen standaardwerk meer hebben gehad (sommigen zelfs nooit). Zij worden op de arbeidsmarkt ook met selectiefenomenen geconfronteerd die in hun nadeel zijn en waartegen zij het niet alleen kunnen opnemen (bijvoorbeeld leeftijd of etnische afkomst). Deze verwijdering van werk lijkt op achteruitgang want nog versterkt door de uitsluiting. 8) Parallel hiermee worden de ondervraagden aangespoord om uiteenlopende vormen van activering te bekomen. Zij experimenteren met allerlei strategieën om dit te bereiken, ondanks de onmogelijkheid aanspraak te kunnen maken op hulpvoorzieningen (zoals opleidingen) wegens de uitsluiting van de status van werkloze. Een groot aantal geïnterviewden werkt op één of andere manier (kleine klusjes, uitzendarbeid, artikel 60, hulp), maar dit werk blijft onstabiel, onzeker, meestal slecht betaald en met weinig toekomstperspectieven. 9) Deze spanning tussen een onoverbrugbare afstand tot werk en de wens om aan de arbeidsmarkt deel te nemen, is nefast. De ervaring van onstabiel en onzeker werk zorgt voor het risico op een groeiende onzekerheid en een steeds meer uitgesproken kloof tussen de professionele ambities en de mogelijkheid om deze te verwezenlijken en te laten erkennen. Als er niet meer met de werkzaamheden die het alternatief vormen voor stabiel en duurzaam werk kan worden geëxperimenteerd, ontaardt het risico op onzekerheid in een risico op marginalisering en het zich buiten de maatschappij plaatsen. Nochtans blijven de uitgeslotenen zich manifesteren als zijnde werkloos en actief. 3. Lessen en aanbevelingen De resultaten die uit ons onderzoek naar voren kwamen, hebben ons in staat gesteld een pakket van een dertigtal aanbevelingen te selecteren (zie onderzoeksrapport) die gericht zijn op een bijstelling van het huidige activeringsbeleid, om er de meest schadelijke effecten van te corrigeren, of in het afbakenen van nieuwe maatregelen die breekt met de activeringslogica zoals die nu is bepaald, doorbreken. Tot slot vestigen we de aandacht op enkele grote structurele pijlers in deze aanbevelingen: 1) De controle zoals de begeleiding organiseren, rond de erkenning en valorisering van de verschillende manieren om naar werk te zoeken en werk te definiëren: > De zoektocht naar werk mag niet tot een optelsom van acties worden herleid, maar er moet rekening worden gehouden (en hierover moet met de werklozen worden gesproken) met de verschillende manieren en redenen om naar werk te zoeken. > Naast arbeid zijn er tal van activiteiten (al dan niet bezoldigde arbeidsactiviteiten) die de ervaring van de werklozen kneden en verrijken. Deze moeten als ondersteuning voor de begeleiding worden ingezet. > Dientengevolge moeten controle en begeleiding sterk op elkaar worden afgestemd binnen gemengde teams of functies. 2) Een waaier aan uiteenlopende statuten bedenken om een antwoord te bieden op de heterogeniteit van de mogelijke situaties en de manieren om deze te beleven en te bepalen: > Werkaanbiedingen; hetgeen veronderstelt de relaties met werkgevers aan te halen. > Gesubsidieerd werk maar geen vernederend werk, en dus beheerd binnen het kader van een specifiek programma. > Buiten arbeid erkende activiteiten, als basis voor een hernieuwd zelfvertrouwen en een toekomstige begeleiding. > Een aanbod voor een alternatief persoonlijk inkomen, als basis voor een minimale autonomie en mogelijkheid tot handelen. 3) Milderen wat het traject, de doorverwijzingen en toeleidingen betreft en dus anticiperen op de gevolgen van de gevoerde acties en de uitwerking ervan op de individuen: > Eraan werken de banden met de werklozen aan te halen, zeker met de meest kwetsbare, en dit via een specifieke begeleiding: die versterkt is, die rekening houdt met de elementen in hun situatie en die steeds door eenzelfde consulent wordt beheerd. > Rekening houden met de structurele ongelijkheid (en de stigmatisering) tegenover arbeid door de verwachtingen en vereisten ten opzichte van werklozen aan te passen. > De banden met de werklozen vrijwaren door waakzaam te zijn voor het risico dat het instituut zelf wordt afgekeurd, wat op zijn beurt het risico op uitsluiting vergroot, het wantrouwen versterkt en wat door zich ervan af te keren, ervoor zorgt dat de personen nog verder van het werkloosheidsstatuut en werk zijn verwijderd. 4 - Synthèse de l’étude «De ervaringen van uitsluiting van werkloosheid»