Newton 5 vwo Natuurkunde voor de 2e fase Hoofdstuk 9 Elektromotor Hoofdstuk 10 Dynamo en transformator les dag klassikaal/docent groepje/huiswerk 1 Oriëntatie (1/2 les) bundel blz. 3 en 4 2 Magnetisch veld (1/2 les?) bundel blz. 5 t/m 8 3 Lorentzkracht bundel blz. 9 t/m 12 4 Elektromotor bundel blz. 13 t/m 15 5 Stroomdraad en Lorentzkracht bundel blz. 16 t/m 20 6 Afronden hoofdstuk 9 7 Voortgangstoets 8 Inductiespanning bundel blz. 21 t/m 24 9 Dynamo bundel blz. 25 t/m 27 10 Vallende magneet bundel blz. 28 t/m 30 11 Effectieve spanning bundel blz. 31 t/m 35 12 Transformator bundel blz. 36 t/m 38 13 Toepassingen transformatoren bundel blz. 40 t/m 46 14 Afronden hoofdstuk 10 15 Voortgangstoets 16 Toets in de 1e toetsweek: hoofdstuk 9 en 10 Hoofdstukvragen: Hoofdstuk 9 en 10 gaan over elektromagnetisme, over de werking van elektromotoren, dynamo’s, transformatoren en condensatoren. Hoe kun je met elektriciteit magnetisme maken? Hoe kunnen elektriciteit en magnetisme voor een kracht zorgen? Hoe werkt een elektromotor? Hoe zorgt een dynamo voor elektrische energie? Hoe kun je met een transformator een wisselspanning veranderen? Hoe maak je van wisselspanning gelijkspanning? Waarom wordt bij het transport van energie hoogspanning gebruikt? Materiaal Bij deze onderzoeken hebben we verschillende elektromotoren, dynamo’s en adapters nodig. Waarschijnlijk heb je thuis nog wel de nodige elektrisch apparatuur liggen die niet meer gebruikt zal worden. Daarbij zit vaak een adapter (los of ingebouwd), en als er iets kan bewegen aan het apparaat zit er ook een elektromotor is. Vraag aan je ouders of het apparaat gesloopt mag worden, en neem de elektromotor of adapter mee naar school. Wellicht hebben jullie thuis ook nog een (oude) fietsdynamo die niet meer gebruikt wordt. Project Probleemgerichte didactiek 8e editie, juni 2010 St. Bonifatiuscollege, burg. F. Andreaelaan 7, 3582 KA Utrecht tel 030-2512315, website: www.boni.nl Uitvoerders: Ad Migchielsen Carolien Kootwijk Cor Buijs Kees Hooyman Otto Kool Technische ondersteuning: Marti van IJzendoorn Newton - hoofdstuk 9 & 10 Elektromotor, dynamo en transformator Inleiding Elektromagnetisme De hoofdstukken 9 en 10 gaan over het verschijnsel elektromagnetisme en over een groot aantal toepassingen daarvan: de elektromotor, de dynamo en de transformator. Die toepassingen komen we overal tegen, in vrijwel elk elektrisch of technisch apparaat zit wel een van deze drie elementen. Het doel bij dit onderwerp is om enerzijds te ontdekken welke verschijnselen er achter deze apparaten zit en anderzijds om te zien hoe die apparaten werken. In deze inleiding gaan we na wat we al weten van het onderwerp elektromagnetisme. Welke apparaten ken je al? Weet je hoe die apparaten werken? Wat weet je van het verschijnsel elektromagnetisme. Oriëntatie Elektrische apparaten Op de onderstaande afbeeldingen zie je enkele apparaten die gebruik maken van elektromagnetisme: microfoon, luidspreker, elektromotor, dynamo, aardlekschakelaar, transformator en veiligheidstrafo. Welke apparaten herken je? Wat weet je al van de werking van die apparaten? Wat weet je al van elektromagnetisme? 3 Oriëntatie De ‘truc’ van een hybride auto Een hybride auto wordt aangedreven door twee verschillende aandrijftechnieken: een normale verbrandingsmotor en een elektromotor die tegelijk dienst doet als dynamo. De verbrandingsmotor van de hybride auto is kleiner, zuinig en gebruikt geavanceerde technieken om de uitstoot te beperken. Een hybride auto is ook voorzien van grote accu’s De eerste hybride auto in serieproductie: de Toyota Prius. De Honda Civic heeft een supercompacte elektromotor/dynamo die maar 6,5 cm dik is. De motor wordt tussen de benzinemotor en conventionele transmissie te zetten. Hij dient ook als starter en om het 12 V boordnet te voeden. De elektrische motor van een hybride auto is voorzien van veel elektronica die ervoor zorgt dat de elektromotor zowel als een motor en een dynamo kan fungeren. Zo haalt de hybride auto energie uit de accu's om te accelereren, waar de elektromotor goed bruikbaar voor is dankzij zijn hoge koppel bij stilstand. Maar wanneer de hybride auto vertraagt, werkt de elektromotor als dynamo die energie opslaat in de accu's. Ook als de accu’s gedeeltelijk leeg zijn werkt de elektromotor als dynamo waardoor de accu’s opgeladen worden. Verder wordt de elektromotor gebruikt in de file, in de stad, bij het inparkeren en bij het achteruitrijden. Bij hoge snelheid op de snelweg rijdt de motor enkel op zijn verbrandingsmotor. Een hybride auto is een stuk zuiniger dan een gewone auto. Beschrijf in je eigen woorden hoe dat komt. De elektromotor van een hybride auto kan ook gebruikt worden als dynamo. Hoe kan dat? Zou dat voor elke elektromotor of dynamo gelden? De hybride auto heeft een sterke elektromotor. Voor deze motor is een aparte accu nodig die een spanning van 200 volt levert. Een accu in een normale auto levert een spanning van 12 volt. Waarom denk je dat een normale accu niet geschikt is voor zo’n sterke elektromotor? Waardoor is het niet eenvoudig om een accuspanning van 12 volt om te zetten naar een spanning van 200 volt, bijvoorbeeld met een transformator? 4 Newton - 9 Elektromotor §2 Magnetisch veld Nieuwe begrippen Elementaire magneten Magnetische influentie Magnetische veldlijnen Magnetische inductie Rechterhandregel spoel Herhaling Wat gaan we doen? Om het verschijnsel elektromagnetisme beter te begrijpen is het van belang om eerst de eigenschappen van een permanente magneet en van een elektromagneet te beschrijven en verklaren. Hoe komt het dat een permanente magneet wel ijzer maar geen koper aantrekt? Welke betekenis hebben de magnetische veldlijnen? Hoe werkt een kompas? IJzer en magnetisme (kernstof, Newton blz. 10 t/m 15) Een voorwerp van ijzer is niet vanzelf magnetisch. Twee ijzeren voorwerpen oefenen geen kracht op elkaar uit. Dat geldt ook voor andere metalen zoals koper, zink, goud. Alleen ijzer, nikkel en kobalt hebben de eigenschap dat zij aangetrokken worden door een magneet. Op de foto zie je een magneet en een stuk ijzer. De magneet heeft aan de bovenkant een noordpool. Aan het ijzervijlsel is te zien dat het stuk ijzer ook magnetisch is geworden. Welke pool zit er aan de onderkant van het stuk ijzer? In welke richting lopen de veldlijnen? Hoe kan het dat een ijzeren voorwerp zelf magnetisch wordt als het in de buurt van een magneet komt? Bij een kompasnaald geldt: De kompasnaald gaat in de richting van de veldlijnen van het aardmagnetisch veld staan. De magnetische noordpool van de kompasnaald wijst dan (ongeveer) naar het geografische noorden. Heeft het geografisch noorden van de aarde een magnetische zuidpool of een magnetische noordpool? Leg uit. Magnetische veldlijnen Rond een magneet is sprake van een magnetisch veld. Het magnetisch veld kan zichtbaar gemaakt worden met behulp van ijzervijlsel. De veldlijnen geven de richting van het magneetveld aan: veldlijnen lopen buiten de magneet van Noord naar Zuid. Daarnaast geven de veldlijnen een beeld van de sterkte van het magneetveld (de magnetsiche inductie) . Waar de veldlijnen dicht bij elkaar lopen is de magnetische werking groot. 5 Ontdekken Elektromagnetisme en aardmagnetisme In de figuur hiernaast zie je het veldlijnenpatroon van een permanente magneet en het veldlijnenpatroon van een stroomspoel. Bij een permanente magneet geldt: de veldlijnen lopen van de noordpool naar de zuidpool. Bij een stroomspoel klopt die regel niet meer helemaal, kijk maar naar de veldlijnen binnen de spoel. Verbeter de uitspraak “Magnetische veldlijnen lopen van de noordpool naar de zuidpool”. In de tweede figuur zie je een bovenaanzicht van een stroomspoel en een kompasnaald. In eerste instantie loopt er geen stroom door de spoel. De kompasnaald bevindt zich in het midden van de spoel en wordt gericht door het aardmagnetisch veld. De kompasnaald wijst dus naar het Noorden. De stroom door de stroomspoel wordt langzaam opgevoerd. In welke richting zal de kompasnaald draaien? N De sterkte van het magnetische veld wordt ook wel de magnetische inductie genoemd. Voor de sterkte van het magneetveld binnen een spoel geldt: B 0 N I l Hierin is B de sterkte van het magneetveld (in tesla), μ0 is een constante (zie BINAS, tabel 7: 1,25664∙10-6), N is het aantal windingen van de spoel, I is de stroomsterkte (in A), en l de lengte van de spoel (in m). De stroom wordt opgevoerd totdat de kompasnaald 45° gedraaid is. Leg uit dat de sterkte van het magneetveld van de spoel op dat moment gelijk is aan de sterkte van het aardmagnetisch veld. In Europa is de sterkte van het aardmagnetisch veld ongeveer 4,8∙10-5 T. Bereken welke stroomsterkte nodig is door een spoel met N = 100 en l = 0,06 m om een magneetveld met gelijke sterkte te maken. Applet Bekijk het magnetisch veld met de applets van PhET. Elektromagneet Als er door een spoel een elektrische stroom loopt dan ontstaat er een magneetveld, zoals in de figuur te zien is. Voor de richting van het magneetveld geldt de rechterhandregel: als de vingers in de richting van de elektrische stroom wijzen, dan geeft de duim de noordpool van de elektromagneet aan, en het elektrische veld is dus ook in de richting van de duim. De veldlijnen in de tekening geven ook de richting van het magneetveld aan. 6 Theorie Lees de theorie op blz. 10 t/m 18 in Newton. Om de kern van de theorie goed samen te vatten maken we gebruik van begrippen- en formuleschema’s. Elementaire magneten Magnetische influentie Magnetische veldlijnen, veldlijnendichtheid Magnetische inductie Rechterhandregel stroomspoel Formulelijst Noteer bij de onderstaande formules: - Wat betekent elk symbool? - Welke eenheid hoort bij elk symbool? - Wanneer kun je de formule toepassen? B 0 N I l 1 Opgaven In de figuur zie je een aantal verschillende magneten, combinaties van twee of meer magneten en combinaties van een magneet en een stuk weekijzer. Teken in elk van deze situaties het veldlijnenpatroon. (Controleer zo nodig je antwoorden door het veldlijnenpatroon zichtbaar te maken met een veldlijnenbord of ijzervijlsel) 7 2 Een permanente magneet wordt gemaakt door een stuk staal enige tijd binnen een stroomspoel te plaatsen, zoals weergegeven in figuur 10. Leg uit welk uiteinde van de nieuwe permanente magneet de noordpool en welk uiteinde de zuidpool is. 3 Leg uit of de twee stroomspoelen van figuur 11 een aantrekkende of een afstotende kracht op elkaar uitoefenen. 4 In een spoel loopt een stroom met een stroomsterkte van 1,4 A. Deze stroom veroorzaakt binnen de spoel een magnetisch veld met een sterkte van 24 mT. Bereken het aantal windingen per meter spoellengte. 5 Noem minstens drie toepassingen van een elektromagneet. Leg bij elk van die toepassingen uit waarom een elektromagneet wordt gebruikt en niet een permanente magneet. 8 Newton - 9 Elektromotor §3 Lorentzkracht Nieuwe begrippen Luidspreker Lorentzkracht Draaispoelmeter Ontdekken Wat gaan we doen? In veel apparaten die gebruik maken van elektromagnetisme zit zowel een spoel als een magneet. Het apparaat bevat dus zowel een permanente magneet als een elektromagneet. Omdat beide voorwerpen magnetisch zijn kunnen ze een kracht op elkaar uitoefenen (de Lorentzkracht). Op welke manier oefenen een permanente magneet en een spoel een kracht op elkaar uit? Hoe bepaal je de grootte en de richting? Spoel en magneet in een luidspreker (context) In de onderstaande afbeeldingen wordt de werking van een luidspreker verklaard. Een spoel is vastgemaakt aan een beweegbaar membraan, de conus. De spoel bevindt zich in of vlakbij een permanente magneet. Beschrijf in je eigen woorden waarom een luidspreker alleen werkt met wisselspanning. Hoe zijn de toonhoogte en de geluidssterkte te regelen? Leg uit hoe een stroomspoel een kracht kan uitoefenen op een magneet. Oefent de magneet nu ook een kracht uit op de spoel? Leg uit. Als de permanente magneet een kracht uitoefent op de spoel dan kan dat eigenlijk alleen als het magnetisch veld een kracht uitoefent op de elektrische stroom. Beter gezegd: er werkt een kracht (de Lorentzkracht) op de deeltjes die bewegen in de spoel, de elektronen. Betekent dit dat er op elke stroomdraad die zich in een magnetisch veld bevindt een kracht werkt? De Lorentzkracht is vernoemd naar de Nederlander Hendrik Antoon Lorentz, die al op zijn 24e hoogleraar in Leiden werd. Op de foto staat hij naast Albert Einstein. Hoe zou je kunnen onderzoeken of de Lorentzkracht ook werkt op een rechte stroomdraad? 9 Demonstratie Lorentzkracht (kernstof, Newton blz. 24 en 25) Een elektromotor, een luidspreker en een draaispoelmotor werken allemaal volgens hetzelfde principe: een elektrische spoel en een magneet oefenen een kracht op elkaar uit. Dat betekent dat er op een elektrische stroom in een magnetisch veld een kracht werkt. Die kracht noemen we de Lorentzkracht. De Lorentzkracht heeft, net als de elektrische stroom en het magneetveld een richting. Voor die richting geldt de rechterhandregel. Controleer of de richting van de Lorentzkracht in de demonstratie overeen komt met de richting uit de tekeningen. Bepaal voor elk van de drie onderstaande situaties de richting van de Lorentzkracht FL op de stroomdraad. Toepassing Draaispoelmeter (context, Newton blz. 32) Een stroommeter bestaat uit een draaibare stroomspoel in het magnetisch veld van twee permanente magneten. Zo'n stroommeter wordt daarom een draaispoelmeter genoemd. In de tekening zij slechts enkele windingen van de spoel weergegeven. De spoel is bevestigd op een draaias, met aan het uiteinde een spiraalveer. Als er geen stroom door de spoel loopt dan staat de wijzer verticaal, zoals getekend in de figuur. Op welk deel van de spoel werkt de Lorentzkracht die de spoel doet draaien? Leg uit waardoor de wijzer verder gedraaid wordt naarmate de stroom groter wordt. Teken de richting van de stroom in de spoel als de wijzer naar rechts draait. Van welke factoren zal de grootte van de Lorentzkracht afhangen? 10 Theorie Lees de theorie op blz. 24 t/m 27 in Newton. Om de kern van de theorie goed samen te vatten maken we gebruik van begrippen- en formuleschema’s. Lorentzkracht Rechterhandregel bij de Lorentzkracht Luidspreker Draaispoelmeter Formulelijst Noteer bij de onderstaande formules: - Wat betekent elk symbool? - Welke eenheid hoort bij elk symbool? - Wanneer kun je de formule toepassen? FL B I l Opgaven 6 Bepaal in de situatie van figuur 26 waar de Noord- en de Zuidpool van de magneet zitten. 7 Bepaal in de situatie van figuur 27 de richting van de stroom I in de stroomdraad. 8 Een stroomdraad AB hangt tussen de polen van een magneet, zoals weergegeven in figuur 30. Bij deze magneet beperkt het magnetisch veld zich ruwweg tot de ruimte tussen de twee magneetpolen. In deze ruimte is het magnetisch veld vrijwel homogeen. Noem drie factoren die de grootte van de Lorentzkracht op de stroomdraad beïnvloeden en drie factoren die dat niet doen. 11 9 Twee geleidende staven AB en CD liggen op een afstand van 24 cm van elkaar. Deze staven bevinden zich in een verticaal homogeen magnetisch veld, zoals weergegeven in figuur 31. De magnetische inductie B in dit veld is 0,92 T. Dwars op de twee staven ligt een geleidende staaf EF met een lengte van 30 cm. De staafuiteinden B en C worden aangesloten op een gelijkspanningsbron, zodat in de staaf EF een stroom van 0,58 A loopt. Daardoor rolt deze staaf naar rechts. a Bepaal de richting van de stroom in de staaf EF. b Bereken de grootte van de Lorentzkracht op de staaf EF tijdens het rollen. 10 Luidspreker In een luidspreker bevindt zich een spoel in het veld van een ringmagneet, zoals schematisch weergegeven in figuur 43. De beide doorsneden (in zijaanzicht en in vooraanzicht) in deze figuur zijn op ware grootte. De koperdraad waarvan de spoel gemaakt is, heeft een lengte van 40 m. Op de plaats van de spoel is de magnetische inductie 190 mT. De conus met spoel van de luidspreker is op te vatten als een massa-veersysteem met een veerconstante van 1,6∙10³ N/m. a Laat met behulp van figuur 43 zien dat de spoel 1,1∙10³ windingen heeft. Meet daarvoor de diameter van de spoel. b Op een bepaald moment loopt de stroom door de windingen van de spoel zoals weergegeven in figuur 43. Hierdoor ondervindt elke winding van de spoel een kracht. Bepaal de richting van die kracht in een aantal punten van de winding. c Op een bepaald moment zorgt de versterker voor een stroomsterkte van 0,23 A in de spoel. Bereken de kracht op de spoel. d Bereken de uitwijking van de conus onder invloed van deze kracht op de spoel. 12 Newton - 9 Elektromotor §3 Lorentzkracht Nieuwe begrippen Gelijkstroommotor Wisselstroommotor Rotor, stator en commutator Ontdekken Wat gaan we doen? De meest gebruikte toepassing van de Lorentzkracht is waarschijnlijk de elektromotor. In elk elektrisch apparaat waarin iets bewogen wordt zit een elektromotor. In een moderne auto vind je bijvoorbeeld naast de startmotor ook elektromotoren voor de ramen, de ruitenwissers, de spiegels, de sloten op de deuren, de airco enzo. Hoe werkt een elektromotor? Elektromotor (kernstof + context, Newton blz. 27 t/m 31) Een elektromotor bestaat meestal uit een magneet en één of meerdere spoelen. De Lorentzkracht zorgt ervoor dat de spoel (of de magneet) gaat draaien. Hoe zorg je ervoor dat de spoel in beweging blijft? In de twee onderstaande figuren zie je een spoel van één rechthoekige winding in een magneetveld. Bij een moderne elektromotor wordt een groot aantal spoelen gebruikt waardoor beurtelings een stroom loopt. Geef in de linkerfiguur de richting van de stroom in de winding aan. Applet Bekijk de werking van een gelijkstroommotor met de applets van W. Fendt. Geef bij elke zijkant van de winding de richting van de Lorentzkracht aan. Bij de rechterfiguur werkt er op slechts twee zijkanten van de winding een Lorentzkracht. Welke twee zijkanten zijn dat? Leg uit. Beschrijf in je eigen woorden hoe door het sleepcontact en de koolborstels wordt gezorgd dat de spoel in beweging blijft. Lees de tekst op blz. 29-31 over de gelijkstroom- en wisselstroommotor. Beschrijf het verschil tussen een gelijkstroom- en een wisselstroommotor. 13 Theorie Lees de theorie op blz. 27 t/m 31 in Newton. Om de kern van de theorie goed samen te vatten maken we gebruik van begrippen- en formuleschema’s. Rotor, stator, commutator Gelijkstroom- of wisselstroommotor 11 Opgaven Een grote spoel met een lengte van 15 cm heeft 3000 windingen. Door deze spoel loopt een stroom IS van 2,2 A. a Bereken de sterkte van het magneetveld van de grote spoel. Binnen de spoel staat een (kleinere) spoel op een draaias, zoals weergegeven in figuur 34. Deze spoel bestaat uit één vierkante winding met een zijde van 1,5 cm. In deze winding loopt een stroom IW van 50 mA. b Bepaal de richting en bereken de grootte van de Lorentzkracht F L op elk van de vier zijden van de winding. c Leg uit waardoor de kleinere spoel niet in beweging komt. 12 Door de rechthoekige spoel van figuur 35 loopt een gelijkstroom I van 128 mA. De spoel heeft 50 windingen. De spoel bevindt zich in een homogeen magnetisch veld met een magnetische inductie B van 0,48 T. De spoel is bevestigd op een verticale draaias. a In welke richting zal de spoel onder invloed van de Lorentzkrachten op de vier zijden van de spoel vanuit de getekende beginstand gaan bewegen? b Bereken de Lorentzkracht op de zijde AB van de spoel in de beginstand. c In welke stand komt de spoel even later tot rust? d Bereken de grootte van de Lorentzkracht als de spoel vanuit de beginstand gedraaid is over een hoek van respectievelijk 90°. 14 13 Faraday-pomp In sommige kerncentrales wordt vloeibaar natrium gebruikt als koelvloeistof. Deze vloeistof wordt rondgepompt met een zogenaamde Faraday-pomp. De werking van deze in figuur 44 weergegeven pomp berust op de Lorentzkracht. In de buis zit vloeibaar natrium. Via de twee koperen elektroden kan een elektrische stroom door het vloeibare natrium in de buis lopen. De richtingen van het magnetisch veld en de elektrische stroom staan loodrecht op elkaar. a Leg uit hoe deze pomp zorgt voor een stroming van het vloeibaar natrium in de buis. b Beredeneer in welke richting het natrium door de buis stroomt. Via de twee koperen elektroden loopt een elektrische stroom van 90 A door het vloeibare natrium. De binnendoorsnede van de buis tussen de magneetpolen is 5,0 mm hoog en 22 mm breed. De twee magneetpolen veroorzaken een homogeen magnetisch veld met een sterkte van 0,78 T. c Bereken de grootte van de Lorentzkracht in de pompbuis. Verdieping (NT) Spoel in magneetveld Een spoel is opgehangen aan een krachtmeter, gedeeltelijk tussen de polen van een magneet. De vorm van de spoel is rechthoekig, 10,0 cm hoog 8,0 cm breed. De spoel heeft 200 windingen. Grootheden & eenheden De formule voor de Lorentzkracht biedt ook een goede mogelijkheid om de sterkte van het magnetisch veld (in Tesla) te meten. FL B I l Een magnetisch veld met een sterkte van 1 tesla oefent een kracht van 1 newton uit op 1 meter draad waardoor een stroom van 1 ampère loopt. 1T 1 N A m Als er een stroom door de spoel loopt dan wordt de spoel naar beneden getrokken. Op welke delen van de spoel werkt dan de Lorentzkracht? Geef de richting aan in de tekening. Wanneer de stroom opgevoerd wordt blijkt de aanwijzing van de krachtmeter te veranderen. De metingen staan in de grafiek. Verklaar de vorm van de grafiek. (dus: waarom begint de grafiek niet in de oorsprong? waarom is de grafiek eerst schuin, en daarna horizontaal? Hoe sterk is het magneetveld B van de permanente magneet? 15 Newton - 9 Elektromotor §2 Magnetisch veld Nieuwe begrippen Magneetveld stroomdraad Rechterhandregel bij een stroomdraad Ontdekken Wat gaan we doen? De Lorentzkracht werkt op een elektrische stroom binnen een magnetisch veld. Dat geldt zowel voor een rechte draad als voor een draad die gewikkeld is als een spoel. Dat betekent feitelijk dat er bij een rechte stroomdraad ook een magnetisch veld moet zijn. Het magnetisch veld van een stroomspoel lijkt sterk op het veld van een staafmagneet, met een noordpool en een zuidpool. Het magnetisch veld bij een rechte stroomdraad zal natuurlijk een andere vorm hebben. Welke vorm heeft het magnetisch veld van een stroomdraad? Heeft het magnetisch veld van een rechte stroomdraad ook een noord- en een zuidpool? Op welke manier oefenen twee stroomdraden een kracht uit op elkaar? Magneetveld en stroomdraad (kernstof, blz. 22 en 23 in Newton) Een elektrische stroom door een spoel veroorzaakt een magnetisch veld. Als de draad uitgerold wordt moet er nog steeds een magnetisch veld zijn. Normaal gesproken merken we daar niets van omdat het veld te zwak is, maar het veld is wel zichtbaar te maken. Schets in de linker tekening hoe de magnetische veldlijnen rond een rechte stroomdraad lopen. Geef ook de richting van de veldlijnen aan. Hoe verandert het magneetveld als de richting van de elektrische stroom omgekeerd wordt? Waar zitten bij een rechte stroomdraad de noord- en de zuidpool? I In de rechter figuur zie je een stroomdraad die gebogen is in de vorm van een grote ring. In de tekening is de richting van de elektrische stroom aangegeven. Dicht bij de draad zijn de magnetische veldlijnen cirkels. In de figuur zijn enkele veldlijnen getekend. Geef in de tekening de richting van het magnetisch veld aan. Omdat de ring ook de vorm heeft van een spoel (van één winding) moet het magneetveld ook lijken op het magneetveld van een spoel. Teken ook enkele veldlijnen die verder van de draad liggen. Klopt deze tekening ook met de rechterhandregel bij een spoel? De figuren zijn in 3D getekend, vergelijkbaar met het assenstelsel en de kubus 16 Verdieping Grootheden & eenheden De Lorentkracht tussen twee evenwijdige rechte stroomdraden is lang gebruikt als definitie voor de stroomsterkte en de sterkte van een magneetveld. Tussen twee stroomdraden op 1 meter afstand met een stroom van 1 ampère werkt een kracht van 2,0∙10-7 N. Twee stroomdraden Het verschijnsel elektromagnetisme is al vrij lang bekend. In eerste instantie werd ontdekt dat twee elektriciteitsdraden elkaar kunnen aantrekken of afstoten, afhankelijk van de richting van de stroom in de draden. Men had toen nog geen idee waardoor die kracht veroorzaakt werd, maar dat veranderde toen ontdekt werd dat ook een magneet een kracht op de draad kon uitoefenen (dat was natuurlijk de Lorentzkracht). Hoe kun je met behulp van magnetisme uitleggen dat twee elektriciteitsdraden elkaar kunnen aantrekken of afstoten? In figuur 28 zie je twee evenwijdige draden waar een elektrische stroom doorheen loopt. Op de rechterdraad is punt P getekend. In dat punt is het magnetisch veld van de linkerdraad ‘voelbaar’. Teken in de onderstaande tekening met magneetveld van de linker stroomdraad. Geef ook de richting van het veld aan. P Schets in punt P de richting van de stroomsterkte I en de richting van de magnetische inductie B (van de linker stroomdraad). In welke richting werkt de Lorentzkracht in punt P? In welke richting werkt de Lorentzkracht op de linkerdraad? De figuren zijn in 3D getekend, vergelijkbaar met het assenstelsel en de kubus Theorie Lees de theorie op blz. 22 en 23 in Newton. Om de kern van de theorie goed samen te vatten maken we gebruik van begrippen- en formuleschema’s. Rechterhandregel bij stroomdraad 14 Opgaven In figuur 13 is het veldlijnenpatroon van een rechte stroomdraad getekend. Bepaal de richting van de stroom in de draad. 17 15 Een lange stroomdraad loopt door een homogeen magnetisch veld, zoals weergegeven in figuur 14. De richting van de stroom is loodrecht het papier in (naar achteren). Het homogeen magnetisch veld heeft een magnetische inductie van 2,50 mT. In de draad loopt een stroom met een stroomsterkte van 40 A. a Schets in figuur 14 enkele veldlijnen van het magnetisch veld van de stroomdraad. Op een afstand van 3,2 mm van de draad is de veldsterkte van de draad precies 2,50 mT, even groot als het homogene veld. b Geef in die schets een punt P aan waar de totale magnetische inductie nul zou kunnen zijn. c Hoe groot is de magnetische inductie in een punt Q tegenover P en op gelijke afstand van de stroomdraad? 16 Bepaal de richting van de Lorentzkracht in punt P op de rechterdraad in elk van de drie situaties van figuur 29 (bij B en C loopt de schuin getekende draad naar achteren). 17 Motor De `sterkte' van een elektromotor wordt bepaald door verschillende eigenschappen van de motor: - de lengte l en breedte b van de spoel - het aantal windingen De stroomsterkte door de spoel hangt af van: - de spanning waarop de motor wordt aangesloten - de weerstand van de draden van de spoel a Beschrijf welke invloed de lengte l en de breedte b van de spoel hebben op de ‘sterkte’ van de spoel. De figuur is in 3D getekend, vergelijkbaar met het assenstelsel en de kubus b Leg uit dat een motor met een spoel met een groot aantal windingen gemaakt van dun koperdraad niet ‘sterker’ hoeft te zijn dan een motor met een spoel met een klein aantal windingen gemaakt van dik koperdraad. 18 Het aantal windingen N van de rotorspoel is 600. Elke winding heeft een breedte b van 2,5 cm en een lengte l van 3,5 cm. De rotorspoel is gemaakt van koperdraad met een dwarsdoorsnedeoppervlak A van 0,15 mm². c Bereken de weerstand van de koperdraad van de spoel. De magnetische inductie B van het statorveld is 0,085 T. De rotorspoel wordt aangesloten op een spanning U van 6,0 V. d Bereken de Lorentzkracht op één zijde van de rotorspoel. 18 Lanceerinrichting Lees eerst het onderstaande tijdschriftartikel over een elektromagnetische lanceerinrichting en probeer daarna een antwoord op de vraag te vinden. Lancering zonder explosie Aan de Technische Universiteit van Delft is men er in geslaagd een lanceerinrichting te ontwikkelen die geen gebruik maakt van een explosie. Het projectiel wordt weggeschoten door middel van de Lorentzkracht. Het gaat hier om een zogenaamde Single Pulse Rail Accelerator. Het apparaat bestaat uit een rechthoekige goot. De twee zijwanden zijn van metaal. De bodem is gemaakt van isolerend materiaal. De Lorentzkracht wordt opgewekt door een sterke stroom van 1,7 MA die via de zijwanden door het projectiel gaat. Het metalen projectiel maakt tijdens het afschieten steeds contact met de zijwanden. Boven en onder de goot zijn twee grote spoelen opgesteld die een homogeen magnetisch veld opwekken met een sterkte van 2,5 T. Bij het afschieten wordt op het projectiel van 80 g gedurende 2,0 ms een kracht van 85 kN uitgeoefend. Is de in het artikel genoemde kracht van 85 kN op het projectiel in overeenstemming met de rest van de gegevens, en welke snelheid zou het projectiel daardoor bij verwaarloosbaar kleine wrijvingskrachten krijgen? 19 19 Zonneauto In november 1987 werd dwars door Australië een race gehouden voor auto's die de zon als energiebron gebruiken. Een van die auto's bestond voor het grootste deel uit een paneel zonnecellen met een oppervlak van 8,0 m². Het vermogen van de zonnestraling in Australië bedraagt gemiddeld zo'n 1000 W/M² gedurende 12 uur per dag. Het zonnepaneel levert per dag ongeveer 14 kWh elektrische energie aan de elektromotor. De gemiddelde snelheid van deze zonneauto is 70 km/h. Bij die snelheid heeft de tegenwerkende wrijvingskracht (rol- en luchtwrijving) een waarde van 50 N. Hoe groot is het rendement van het systeem voor de voortstuwing van deze zonneauto? 20 Newton - 10 Dynamo en transformator §2 Inductiespanning Nieuwe begrippen Inductiespanning Inductiestroom Wet van Lenz Magnetische flux Ontdekken Wat gaan we doen? Een dynamo bestaat uit dezelfde onderdelen als een elektromotor: een spoel en een magneet. Bij een dynamo ontstaat een spanning als de spoel of de magneet bewogen wordt. Kennelijk zorgt een bewegende magneet of een veranderend magneetveld voor een elektrische spanning die we inductiespanning noemen. Door die spanning kan er ook een inductiestroom gaan lopen. In welke richting loopt de inductiestroom? Hoe groot is de inductiespanning? Dynamo: een spoel en een magneet (context) Op de onderstaande afbeeldingen is te zien dat er twee types zijn: met een bewegende magneet of met een bewegende spoel. Bij een fietsdynamo draait een magneet tussen twee spoelen, maar er zijn ook dynamo’s waarbij een spoel tussen twee magneten draait. Op de onderstaande afbeeldingen zijn drie ‘dynamo’s’ te zien: een schudzaklantaarn, een microfoon en de elektromotor/dynamo uit een Honda Civic. Wat beweegt er bij elk van deze dynamo’s, de magneet of de spoel(en)? Luidspreker als microfoon Net als een dynamo lijkt op een elektromotor, zo lijkt een luidspreker op een microfoon. Leg uit hoe deze simpele intercom kan werken zonder spanningsbron. Kun je een elektromotor en een dynamo net zo aan elkaar koppelen als deze intercom? 21 Demonstratie Applet Bekijk de werking van een dynamo en het principe van inductie met de applets van PhET. Elektromagnetische inductie (kernstof, Newton blz. 38 t/m 44) Bekijk de demonstratie (en eventueel de applets) over het verschijnsel van elektromagnetische inductie. In welke richting loopt de elektrische stroom in de spoel als de magneet naar de spoel toe beweegt? (zie demonstratie of applet). In welke richting loopt de elektrische stroom in de spoel als de magneet van de spoel af beweegt? De inductiestroom in de spoel zorgt voor een magneetveld. Laat zien dat daardoor in beide gevallen de beweging wordt tegengewerkt. Het verschijnsel elektromagnetische inductie treedt ook op bij twee spoelen op het moment dat de elektrische stroom in één van de spoelen verandert. Teken de richting van het magneetveld van de linker spoel als de schakelaar gesloten is (kijk goed hoe de spoel gewikkeld is). Op het moment dat de schakelaar gesloten wordt gaat in de rechter spoel een inductiestroom lopen. Het magneetveld werkt het ontstaan van de inductie tegen. Teken de richting van de inductiestroom en de richting van het magneetveld dat daardoor ontstaat. Leg uit dat er ook een inductiestroom gaat lopen op het moment dat de schakelaar geopend wordt. Leg uit dat de richting van de elektrische stroom nu tegengesteld is. Vervolgopdracht De grootte van de inductiespanning Het verschijnsel inductie houdt in dat een veranderend magneetveld door een spoel of winding een inductiespanning veroorzaakt. De grootte van de inductiestroom hangt ook af van de weerstand van de kring. De grootte van de inductiespanning hangt af van de volgende grootheden: De sterkte en richting van het magneetveld. De snelheid waarmee de sterkte van het magneetveld verandert. Het aantal windingen van de spoel. Het oppervlak van de winding (of de doorsnede van de spoel) Lees de theorie in Newton (blz. 38 t/m 45) en beantwoord de volgende vragen: Hoe is de invloed van de bovenstaande grootheden zichtbaar in de twee formules (over magnetische flux en inductiespanning)? Beschrijf in je eigen woorden wat we met de magnetische flux Φ bedoelen. 22 Theorie Lees de theorie op blz. 36 t/m 46 in Newton. Om de kern van de theorie goed samen te vatten maken we gebruik van begrippen- en formuleschema’s. Magnetische flux Inductiespanning, inductiestroom Wet van Lenz Tegenflux / meeflux Formulelijst Noteer bij de onderstaande formules: - Wat betekent elk symbool? - Welke eenheid hoort bij elk symbool? - Wanneer kun je de formule toepassen? B A cos Bn A U ind N t Opgaven 20 Elektromagnetische inductie Met een magneet in de buurt van een spoel zoals in figuur 2 kun je over de uiteinden van de spoel een spanning opwekken. Deze spanning noemen we de inductiespanning. a Als je de magneet en de spoel alleen maar bij elkaar in de buurt houdt, gebeurt er niets: er ontstaat geen inductiespanning over de uiteinden van de spoel. Wat moet je doen om een inductiespanning op te wekken? b Hoe verandert de inductiespanning bij het afwisselend naar de spoel toe en van de spoel af bewegen van de magneet? En bij het ronddraaien van de magneet in de buurt van de spoel? c In figuur 3 is weergegeven hoe een (eenvoudige) microfoon is opgebouwd: een trilplaatje met daaraan vast een spoel in de buurt van een magneet. Op welke manier zet deze microfoon geluid om in een elektrisch signaal? 23 21 De elektromagneet van figuur 5 is via een schakelaar S aangesloten op een gelijkspanningsbron. Hieronder staan vier situaties. Leg in elk van deze situaties uit of er wel of niet een inductiespanning over de spoel ontstaat. A De schakelaar is open en er loopt dus geen stroom door de elektromagneet. B De schakelaar wordt gesloten, zodat er een stroom door de elektromagneet gaat lopen. C De schakelaar is gesloten en er loopt een stroom door de elektromagneet. D De schakelaar wordt geopend, zodat de stroom door de elektromagneet wordt verbroken. 22 De elektromagneet van figuur 6 is aangesloten op een regelbare wisselspanningsbron. a Over de spoel staat een inductiespanning. Leg uit waarom. b Deze inductiespanning over de spoel is een wisselspanning. Leg uit waarom. c De spanning van de wisselspanningsbron wordt ingesteld op een hogere waarde. Hoe verandert daardoor de inductiespanning over de spoel? d De snelheid waarmee de polen van de wisselspanningsbron van teken wisselen wordt op een hogere waarde ingesteld. Hoe verandert daardoor de inductiespanning over de spoel? 23 Bij verkeerslichten zit soms een grote spoel met enkele windingen in het weg dek. Zo'n spoel wordt een inductielus genoemd. a Wat is de functie van zo'n inductielus? b Wanneer geeft zo'n inductielus een spanningspuls: als er een auto overheen rijdt of als er een auto boven stilstaat? c Hoe komt het eigenlijk dat de inductielus een spanningspuls afgeeft: een auto is toch geen magneet? 24 Newton - 10 Dynamo en transformator §2 Inductiespanning Wat gaan we doen? Een dynamo bestaat uit dezelfde onderdelen als een elektromotor: een spoel en een magneet. In de voorgaande voorbeelden was er steeds sprake van een stilstaande spoel en een bewegende magneet (of een veranderend magneetveld). Hoe werkt een dynamo waarbij de spoel beweegt? In welke richting loopt de inductiestroom? Hoe groot is de inductiespanning? Ontdekken De werking van een dynamo (kernstof, Newton blz. 47 t/m 49) Op de figuur hiernaast is een dynamo afgebeeld met ronddraaiende spoel (maar het kan natuurlijk net zo goed een afbeelding van een elektromotor zijn). De sterkte en richting van het magneetveld zijn constant. Welke richting heeft het magneetveld door de spoel? Als de spoel draait dan verandert de sterkte van het magneetveld niet. Leg uit dat er dan toch een inductiespanning ontstaat. Gebruik in je antwoord het begrip flux. Stel dat de spoel in de tekening linksom draait (tegen de klok in). In welke richting loopt dan de inductiestroom in punt S. Leg duidelijk uit en gebruik in je antwoord het begrip flux. De richting van de elektrische stroom is ook goed te controleren met behulp van de Lorentzkracht. De spoel wordt in beweging gebracht door een uitwendige kracht (linksom) en daardoor ontstaat een inductiestroom. Omdat die stroom zich in een magneetveld bevindt moet er ook een Lorentzkracht werken. Die kracht moet bovendien de oorzaak van de inductie tegenwerken en dus moet de Lorentzkracht tegengesteld zijn aan de bewegingsrichting. Controleer in dit voorbeeld dat de Lorentzkracht de beweging tegenwerkt. De grootte van de inductiespanning Een rechthoekige spoel draait rond in een homogeen magnetisch veld (zie figuur). De maximale magnetische flux Φmax door de winding bedraagt 60 μWb (in de loodrechte stand). Als de spoel draait dan verandert de flux, de flux hangt af van hoek α (zie tekening). Leg uit dat geldt Φ = Φmax∙sin(α) 25 Grootheden & eenheden De spoel wordt met een constante snelheid rondgedraaid. In de onderstaande grafiek is weergegeven hoe de flux door de spoel verandert in de loop van de tijd. De eenheid voor magnetische flux is Weber. De eenheid wordt bepaald door de formule Daaruit volgt dat 1 weber gelijk is aan 1 T × 1 m², of andersom: T = Wb/m². 70 60 50 40 flux (μWb) B A Magnetische flux door spoel 30 20 10 0 -10 uit de formule voor inductiespanning volgt overigens ook nog dat: V = Wb/s 0 0,005 0,01 0,015 0,02 0,025 -20 tijd t (s) De spoel heeft 600 windingen. In de grafiek is een raaklijn getekend op het tijdstip t = 0,0060 s. Leg uit dat je de inductiespanning op dit tijdstip kunt berekenen met behulp van de helling van de raaklijn. Bepaal de helling van de raaklijn en bereken daarmee de inductiespanning op dit tijdstip. Verdieping (NT) Een formule voor de dynamospanning De spoel van de dynamo draait met constante snelheid rond. Bepaal uit de bovenstaande grafiek de omwentelingstijd en bereken daarmee de frequentie waarmee de spoel ronddraait. Controleer dat voor deze grafiek geldt: (t ) max sin( 2 f t ) . Bepaal de afgeleide Φ’(t) en bereken daarmee de maximale inductiespanning. De richting van de inductiestroom In de figuur is de richting van het magneetveld en de richting waarin de spoel ronddraait getekend. Bovendien is de richting van de elektrische stroom getekend. Verklaar de richting van de inductiestroom met de wet van Lenz. Controleer de richting van de inductiestroom door de richting van de Lorentzkracht te tekenen. Verklaar vervolgens waarom de Lorenstkracht altijd tegengesteld aan de beweging moet zijn. 26 Opgaven 24 Binnen een spoel met 150 windingen verandert de magnetische flux als functie van de tijd t zoals weergegeven in het diagram van figuur 11. a Teken in een (Uind,t)-diagram de inductiespanning over de spoel als functie van de tijd. b Geef een toelichting bij het getekende verloop van de inductiespanning. Ga daarbij in op zowel de grootte als het teken van de inductiespanning. 25 Binnen een spoel met 1200 windingen verandert de magnetische flux als functie van de tijd t zoals weergegeven in het diagram van figuur 12. a Teken in een (Uind,t)diagram de inductiespanning over de spoel als functie van de tijd. b Geef een toelichting bij het getekende verloop van de inductiespanning. Ga daarbij in op zowel de grootte als het teken van de inductiespanning. 26 Binnen een spoel met één winding verandert de magnetische flux als functie van de tijd t zoals weergegeven in het diagram van figuur 13. Leg uit op welk tijdstip de inductiespanning over de spoel maximaal is. Bepaal deze maximale waarde van de inductiespanning. 27 Newton - 10 Dynamo en transformator §2: Inductiespanning Toepassing De vallende magneet De uiteinden van een verticaal opgestelde spoel zijn aangesloten op een oscilloscoop. Boven de spoel wordt een staafmagneet losgelaten. De magneet valt door de spoel. Op het scherm van zo'n oscilloscoop wordt dan de spanning over de spoel weergegeven als functie van de tijd. Er zijn twee in de tijd opeenvolgende spanningspulsen te zien, zoals weergegeven in de grafiek. Uind (V) t (ms) De eerste puls ontstaat op het moment dat de magneet de spoel binnengaat, de tweede puls ontstaat als de magneet uit de spoel komt. De twee pulsen lijken wel op elkaar, maar er zijn toch verschillen. Verklaar de volgende verschillen: De 2e puls is smaller dan de 1e puls De 2e puls is hoger (dieper) dan de 1e puls De 2e puls is positief, de 1e puls is negatief Tijdens het vallen wordt de magneet door de spoel afgeremd. Hoe kan dat? Verdieping (NT) Oppervlakte De tweede puls is smaller en hoger dan de 1e puls. De hoogte van de puls wordt bepaald door de formule: U ind N N ' (t ) t Leg met behulp van de theorie uit dat de oppervlakte van beide pulsen even groot zou moeten zijn. Stel dat je het aantal windingen N en de oppervlakte A van de doorsnede van de spoel zou weten. Hoe zou je dan met behulp van de grafiek een schatting van de sterkte van het magneetveld kunnen maken? 28 Opgaven 27 Een spoel met 100 windingen en een dwarsdoorsnedeoppervlak A van 6,0 cm² bevindt zich in een homogeen magnetisch veld met een magnetische inductie B van 3,0 mT. In de beginstand valt de lengteas van de spoel samen met de richting van de veldlijnen. a Bereken de grootte van de magnetische flux door de spoel. De spoel wordt in 0,10 s vanuit de beginstand een halve slag (dus: over 180º) gedraaid, zodat de lengteas van de spoel weer samenvalt met de richting van de veldlijnen. Vanuit de draaiende spoel gezien is de richting van de omvatte magnetische veldlijnen in de begin- en eindstand tegengesteld. b Bereken de gemiddelde inductiespanning tijdens het draaien. 28 De elektromagneet van figuur 14 is aangesloten op een regelbare gelijkspanningsbron. De spanning van de gelijkspanningsbron wordt geleidelijk groter gemaakt. a Bepaal de richting van de inductiestroom in de spoel. De spoel is op te vatten als een spanningsbron waarop bijvoorbeeld een lampje kan branden (in de figuur is een weerstand getekend). b Geef in de tekening aan wat de plus- en min-pool van deze spanningsbron is. 29 Een spoel met één vierkante winding wordt met een constante snelheid van links naar rechts door een homogeen magnetisch veld bewogen, zoals weergegeven in figuur 15. Het magnetisch veld is alleen aanwezig in het gerasterde deel van de ruimte, en het veld is loodrecht naar achter gericht (het papier in) In de grafiek is een (,t)-diagram van de magnetische flux getekend. a Teken in de onderstaande figuren de richting van de inductiestroom. 29 b Als er een inductiestroom in de spoel loopt, wordt op de zijden van de spoel in het magnetisch veld een Lorentz-kracht uitgeoefend. Teken deze Lorentz-kracht in de figuren. c Welke invloed heeft deze Lorentz-kracht op de beweging van de spoel? Is dit in overeenstemming met de wet van Lenz? Leg uit waarom wel of niet. 30 Fietsdynamo Een fietsdynamo bestaat uit een ronddraaiende magneet in de buurt van een spoel, zoals schematisch weergegeven in figuur 20. In de onderstaande grafiek is de flux door de spoel als functie van de tijd weergegeven. Een flux naar rechts is hierbij als positief weergegeven. a Leg uit dat de stand van figuur 20 overeen komt met t = 0. b Geef in de grafiek het tijdstip weer dat de magneet een kwartslag gedraaid is (dus: over 90°). c Bepaal de richting van de inductiestroom tijdens de eerste kwartslag. d Leg met behulp van de grafiek uit dat de inductiestroom tijdens de tweede en derde kwartslag in de andere richting loopt. e Op welk tijdstippen is de inductiespanning maximaal? Geef die momenten in de grafiek aan. f Schets in de onderstaande grafiek een (Uind,t)-diagram van de inductiespanning als functie van de tijd. De maximale inductiespanning is 1,2 V. Tijdens de eerste kwartslag is de inductiespanning negatief. g De magneet wordt met een tweemaal zo kleine snelheid rondgedraaid. Schets in hetzelfde diagram (met een andere kleur) weer de inductiespanning als functie van de tijd. 30 Newton - 10 Dynamo en transformator §3 Elektriciteitsvoorziening Wat gaan we doen? Het elektriciteitsnet levert wisselspanning. De grafiek van de spanning en de stroomsterkte heeft dan de vorm van een sinusfunctie. De grootte van de spanning en de stroomsterkte verandert dus voortdurend. Dat betekent dat ook het elektrisch vermogen P niet constant is. Hoe groot is de maximale spanning en stroomsterkte? Ontdekken Hoe groot is de maximale spanning? (kernstof, Newton blz. 51 en 52) De netspanning in huis is een wisselspanning van 230 volt met een frequentie van 50 Hz. De spanning wordt dus per seconde 50 keer positief en 50 keer negatief. De 230 volt is een soort gemiddelde spanning, we noemen het de effectieve spanning Ueff.. Voor de netspanning geldt dus: effectieve spanning Ueff = 230 volt frequentie f = 50 Hz. Op de netspanning wordt een elektrische kachel aangesloten met een vermogen van 600 watt. Ga na dat de effectieve stroomsterkte 2,6 A is. De spanning en de stroomsterkte zijn bij wisselspanning een sinusfunctie: U U max sin( 2 f t ) en I I max sin( 2 f t ) Voor de maximale spanning en stroomsterkte geldt: U max 2 U eff I max 2 I eff en Bereken voor de elektrische kachel de maximale spanning en de maximale stroomsterkte. Waar komt de factor 2 vandaan? De elektrische kachel heeft een effectief vermogen van 600 watt. De effectieve stroomsterkte is 2,6 A. Voor het vermogen geldt: P = UI. Met de grafische rekenmachine zijn de grafieken van de spanning en de stroomsterkte te tekenen. De frequentie f van de spanning is 50 Hz. U = Umax∙sin(2∙f∙t) wordt Y1 = 230*sin(100x) I = Imax∙sin(2∙f∙t) wordt Y2 = 2.6*sin(100x) window: x van 0 tot 0,04 y van -50 tot 50 Teken beide grafieken met de GR. (zet wel de GR in [MODE - RADIAN] ) en controleer dat de periode 1/50e seconde is. Teken de grafiek van het vermogen P als Y3 = Y1×Y2. Ga na dat de grafiek hetzelfde is als de onderstaande grafiek. Pas het window aan. 31 Hoe groot is het maximale vermogen? Laat zien dat Pmax = UmaxImax. De elektrische kachel heeft een effectief vermogen van 600 watt. Dat betekent dat het gemiddelde vermogen 600 watt is. Laat met behulp van de oppervlakte onder de grafiek zien dat het gemiddelde vermogen 600 watt is. Kennelijk geldt altijd: Pmax 2 Peff Kun je nu in je eigen woorden uitleggen waarom er in de formules voor de maximale spanning en stroomsterkte een factor 2 zit? Theorie Bestudeer de theorie van de dynamo, blz. 47 t/m 52 in Newton. Controleer of je onderstaande begrippen goed begrijpt. Maak zonodig aantekeningen of een schetsje in de rechterkolom. Wisselspanningsbron Effectieve spanning/stroomsterkte Formulelijst Noteer bij de onderstaande formules: - Wat betekent elk symbool? - Welke eenheid hoort bij elk symbool? - Wanneer kun je de formule toepassen? U (t ) U max sin( 2 f t ) I (t ) I max sin( 2 f t ) U max 2 U eff I max 2 I eff Pmax 2 Peff 32 31 Opgaven Een dynamo wordt aangedreven door een gewichtje dat aan een touwtje naar beneden valt. Het gewichtje heeft een massa van 0,65 kg. Het gewichtje daalt met een constante snelheid over een afstand van 1,0 m in een tijd van 4,7 s. Voor de arbeid die de zwaartekracht verricht geldt: W Fz s . a Bereken de arbeid van de zwaartekracht. De dynamo is aangesloten op een lamp met een weerstand van 30 . De dynamo levert een effectieve spanning van 5,7 V over de lamp. b Bereken de stroomsterkte en het vermogen. c Bereken hoeveel elektrische energie de dynamo levert in de tijd dat het gewichtje valt. d Bereken het rendement van de dynamo. 32 Dynamospanning De rotorspoel van een dynamo heeft 400 rechthoekige windingen van 2,5 bij 3,5 cm. De magnetische inductie B van het statorveld is 85 mT. De dynamo draait met een toerental n van 50 omwentelingen per seconde. a Bereken de maximale flux door de spoel. b Bereken U ind N met Δt de tijd waarin de flux verandert van de t maximale flux naar de minimale flux (maximaal de andere kant op). 33 33 Afvalscheiding Lees eerst het onderstaande krantenartikel. Geef daarna antwoord op de vragen die onder het artikel staan. Magneet laat aluminium eruit springen de Volkskrant, 1995 Aluminium in huishoudelijk afval gaat ten dele verloren op stortplaatsen of in verbrandingsovens. Dit is zonde, gezien de hoge marktwaarde van dit opnieuw bruikbare materiaal. Als het afval over de band loopt, blijft eventueel aanwezig ijzer aan de koprol plakken totdat het aan de onderkant door de zwaartekracht los laat. Niet metaalhoudende materialen vallen aan het einde van de band naar beneden, terwijl aluminium naar voren wordt weggeschoten. Uiteindelijk ontstaan er dus drie verschillende fracties. In het afval zit twintigduizend ton aluminium, met een potentiële marktwaarde van twintig miljoen gulden. Terugwinning is niet alleen economisch interessant. Aluminium kan keer op keer worden gerecycled, wat slechts vijf procent kost van de energie die nodig is voor de productie van aluminium uit bauxiet. Aluminium laat zich niet zoals ijzer door een magneet aantrekken. De afvalverwerkingsinstallaties maken daarom gebruik van een wervelstroomscheider. Dit apparaat bestaat uit een transportband met in het uiteinde - de koprol - een snel draaiende rotor die is voorzien van magneten. Deze magneten staan om en om met hun noord- of zuidpool naar buiten gericht. Wervelstroomscheider haalt aluminium uit afval. Snel roterende magneten in de koprol staan om en om met hun noord- of zuidpool naar buiten gericht en veroorzaken wervelstromen in het aluminium, waardoor het metaal het magneetveld probeert te ontwijken en van de band schiet. In het artikel is sprake van een wervelstroomscheider voor het 'wegschieten' van aluminium. Met de opstelling van figuur 24 is dit effect in een vereenvoudigde situatie te demonstreren. Naast de spoel met een weekijzeren kern hangt een aluminium ring. Deze ring kun je opvatten als een spoel met één winding, waarvan de uiteinden zijn kortgesloten. a Leg uit waarom aluminium niet met een (elektro-)magneet uit de afvalstroom te scheiden is. b In de opstelling van figuur 24 is de schakelaar S geopend. Bij het sluiten van deze schakelaar wordt de ring afgestoten door de spoel. Verklaar dit. c Leg uit waarom de koprol van de wervelstroomscheider bestaat uit snel roterende magneten die om en om met hun noord- of zuidpool naar buiten gericht zijn. 34 34 Dynamorendement Voor het bepalen van het rendement van een fietsdynamo moet het aan de dynamo geleverde mechanisch vermogen bekend zijn. Het dynamowiel wordt aangedreven door een fietswiel. Daarbij oefent het fietswiel een kracht F uit op het dynamowiel. De fietsdynamo wordt aangedreven door een fietswiel met een omtrek van 217 cm. Het toerental van het fietswiel is 2,0 omwentelingen per seconde. Bij dit toerental oefent het fietswiel een kracht van 1,20 N uit op het dynamowiel. a Bereken de arbeid die het fietswiel per seconde levert aan de dynamo. In deze situatie levert de dynamo een spanning van 6,0 V. De koplamp en het achterlicht van de fiets zijn aangesloten op deze dynamospanning. In de koplamp zit een lampje van 6,0 V-0,4 A, in het achterlicht een lampje van 6,0 V-0,05 A. b Bereken hoeveel elektrische energie de dynamo per seconde levert. c Bereken het rendement van de dynamo. 35 Newton - 10 Dynamo en transformator §3 Elektriciteitsvoorziening Wat gaan we doen? Een transformator verandert de spanning. Transformatoren kom je op zeer veel plaatsen tegen. Alle huishoudelijke apparaten die op een lagere spanning werken, zoals b.v. een computer, gebruiken een transformator of een adapter (een adapter maakt van wisselspanning ook nog gelijkspanning). Hoe werkt een transformator? Hoe bepaal je de factor waarmee de spanning verhoogd of verlaagd wordt? Ontdekken Transformator (kernstof, Newton blz. 57 t/m 59) Een transformator is eenvoudig apparaat: het bestaat uit een weekijzeren kern en twee spoelen. Je kunt ermee de spanning verhogen of verlagen door verschillende spoelen te nemen. Leg uit dat een transformator alleen op wisselspanning kan werken. Ideale transformator Bij een ideale transformator gaat er geen energie verloren (bijvoorbeeld door warmte-ontwikkeling in de spoelen). De uitgangsspanning Us van een ideale transformator hangt af van de verhouding van het aantal windingen van de primaire spoel en de secundaire spoel. Als het aantal windingen gelijk is dan is de uitgangsspanning Us gelijk aan de ingangsspanning Up. Bij welke van de twee bovenstaande transformatoren is de uitgangsspanning Us hoger dan de ingangsspanning Up? Leg in je eigen woorden uit waardoor de uitgangsspanning Us groter wordt als de secundaire spoel meer windingen heeft. Met welke factor wordt de spanning in de twee bovenstaande voorbeelden veranderd? 36 Spanning en stroomsterkte Een transformator verandert de spanning, maar wat gebeurt er eigenlijk met de stroomsterkte? Dat moet in elk geval ook afhangen van het apparaat dat aan de secundaire kant wordt aangesloten. De stroomsterkte in de secundaire kring Is wordt bepaald door de secundaire spanning Us en de weerstand van het apparaat, gewoon volgens U = I∙R. De stroomsterkte in de primaire kring wordt niet bepaald door de netvoeding maar door het apparaat dat aan de secundaire kring wordt aangesloten en door de verhouding van de windingen van de spoel. Bij een ideale spoel gaat geen energie verloren. Leg in je eigen woorden uit dat de primaire stroomsterkte niet gelijk kan zijn aan de secundaire stroomsterkte Leg uit dat bij een ideale spoel moet gelden: Up∙Ip = Us∙Is In de transformator op de afbeelding heeft de primaire spoel 20 windingen en de secundaire spoel 8 windingen. De transformator wordt aangesloten op een wisselspanning van 120 volt. Hoe groot is dan de secundaire spanning? Op de secundaire spoel wordt een apparaat aangesloten met R = 20 Ω. Bereken de secundaire stroomsterkte en de primaire stroomsterkte. Rendement (kernstof, Newton blz. 33, 34, 52, 53, 58 en 59) De drie belangrijkste toepassingen van elektromagnetisme zijn de elektromotor, de dynamo en de transformator. Deze drie apparaten zijn ook energieomzetters. Met het rendement van een apparaat wordt bedoeld hoeveel procent van de gebruikt energie wordt omgezet in nuttige energie. Bij de elektromotor en de dynamo zijn de energiesoorten elektrische energie en arbeid. Bij welk apparaat hoort de formule W ? Eelektr Bij welk apparaat hoort de formule Eelektr ? W Leg uit dat je bij het berekenen van het rendement ook het gebruikte vermogen en het nuttige vermogen kunt gebruiken. Met welke formule kun je het mechanisch vermogen P m uitrekenen? Bij een transformator kun je het rendement ook uitdrukken in spanning en stroomsterkte. Schrijf de formule voor het rendement van een transformator met behulp van spanning en stroomsterkte. 37 Theorie Bestudeer de theorie van de transformator, blz. 57 t/m 59 in Newton. Controleer of je onderstaande begrippen goed begrijpt. Maak zonodig aantekeningen of een schetsje in de rechterkolom. Transformatorverhouding Ideale transformator Formulelijst Noteer bij de onderstaande formules: - Wat betekent elk symbool? - Welke eenheid hoort bij elk symbool? - Wanneer kun je de formule toepassen? Up Us Np Ns U p I p Us Is 35 36 Opgaven Een apparaat (bijvoorbeeld een walk- of discman, of de printer van een computer) is via een adapter aangesloten op de netspanning. Het apparaat is uitgeschakeld, maar de adapter zit nog steeds in het stopcontact. Wordt er in deze situatie elektrische energie verbruikt? Leg uit waarom wel of niet. Een 12 V-20 W halogeenlamp wordt via een (ideale) transformator aangesloten op de netspanning van 230 V. De secundaire spoel heeft 300 windingen. a Bereken het aantal windingen dat de primaire spoel moet hebben om de halogeenlamp op de juiste spanning te laten werken. b Hoe groot is de secundaire stroomsterkte? En de primaire stroomsterkte? c De halogeenlamp wordt vervangen door een 12 V-50 W halogeenlamp. Is er nu een andere transformator nodig? Leg uit waarom wel of niet. 38 37 Een transformator is aangesloten op de netspanning. Het resultaat van de metingen van de primaire en secundaire spanning en stroomsterkte met een wisselspannings- en wisselstroommeter is weergegeven in de tabel van figuur 27. Bereken het rendement van de transformator. 38 Een transformator met een primaire spoel van 4400 windingen is aangesloten op de netspanning. Het door de transformator opgenomen vermogen is 18 W. Op de secundaire spoel van 260 windingen is een lamp aangesloten. a Bereken de secundaire spanning. De transformator heeft een rendement van 0,80 (of 80%). b Bereken de stroomsterkte in de lamp. 39 Newton - 10 Dynamo en transformator §3 Elektriciteitsvoorziening Demonstratie Gevaarlijke trafo’s? In de klas staan twee opstellingen met nogal extreme transformatoren: het aantal windingen van de secundaire spoel is zeer groot of zeer klein. Beide opstellingen worden aangesloten op de netspanning. Lastrafo (context, Newton blz. 60) De primaire spoel heeft 600 windingen, de secundaire spoel heeft 5 dikke windingen. De secundaire spoel is met een spijker kortgesloten. De primaire spoel wordt aangesloten op 230 volt wisselspanning. Hoe kan deze opstelling dienen als lastrafo? Hoe kan bij zo’n kleine spanning de spijker smelten? Boogspanning De primaire spoel heeft 600 windingen, de secundaire spoel heeft 18.000 windingen. Op de secundaire spoel staan twee kromme metalen bogen die licht van elkaar af buigen. De primaire spoel wordt aangesloten op 230 volt wisselspanning. Leg uit wat er gebeurt. Hoe groot wordt de spanning? Welke opstelling is gevaarlijk om aan te raken? Zou je dat durven? Toepassing Hoogspanningskabels (context, Newton blz. 65) Om elektrische energie te transporteren van de centrale naar de woonwijken worden hoogspanningskabels gebruikt. In Nederland werken deze kabels met een spanning van maar liefst 110 kV. Zo’n hoge spanning is natuurlijk ook gevaarlijk en daarom zijn er strenge veiligheidsvoorzieningen nodig. Waarom gebruiken we eigenlijk hoogspanning om energie te transporteren? Is het niet veel makkelijker en veiliger om een lagere spanning te gebruiken? Een voorbeeld: Een elektriciteitscentrale moet aan een woonwijk een vermogen van 460 kW leveren, bij een spanning van 230 V. De twee kabels hebben elk een weerstand van 0,5 Ω. Voor de getransporteerde energie geldt; P = U∙I Voor het energieverlies in de draden geldt: P = I²∙Rdraad Wat is het voordeel van werken met een hoge spanning bij energietransport? Wat zou er misgaan als er een lage spanning gebruikt zou worden? Geef een toelichting met een berekening. 40 Toepassing Aardlekschakelaar (context, Newton blz. 63) Een aardlekschakelaar werkt ook met behulp van magnetisme. Rond een stuk weekijzer zijn drie spoelen geplaatst. Door spoel A en B gaat de elektrische stroom die het huis in- en uitgaat. Spoel C is aangesloten op een relais dat de schakeling verbreekt zodra er een stroom door spoel C loopt. Leg uit dat in normale omstandigheden er geen magneetveld door spoel C gaat. Hoe werkt deze aardlekschakelaar? Verdieping (NT) Veiligheidsmaatregelen (context, Newton blz. 61) In de badkamer zit soms een speciaal scheerstopcontact. Dit stopcontact levert normaal 230 volt, maar het is extra beveiligd. Als je één van de contactpunten aanraakt zal er geen stroom door je lichaan gaan. Daarnaast kunnen alleen apparaten met een klein vermogen aangesloten worden. In de tekening zie je hoe de veiligheidstransformator werkt. Waarom heeft de secundaire spoel evenveel windingen als de primaire spoel? Waarom is er geen gevaar als je alleen punt A of punt B aanraakt, maar wel als je beide punten tegelijk aanraakt? De secundaire spoel is gemaakt van zeer dun koperdraad. Waarom? 41 39 Variac Een variac is een transformator waarbij met een schuifcontact S een groter of kleiner aantal secundaire windingen is in te schakelen. Een variac is dus een regelbare transformator. a Bekijk figuur 31. Hoe verandert de secundaire spanning als de schuif S omhoog geschoven wordt? De primaire spoel heeft 440 windingen en wordt aangesloten op een wisselspanning Up van 220 V. De secundaire spanning Us is dan met het schuifcontact te variëren tussen 6,0 en 260 V. b Bereken het maximale en minimale aantal windingen van de secundaire spoel. De variac wordt ingesteld op een secundaire spanning van 100 V. Op de secundaire spoel wordt een 230 V-60 W lamp aangesloten. De secundaire stroomsterkte Is wordt gemeten: Is = 0,179 A. c Bereken de stroomsterkte Ip in de primaire spoel. Ga er daarbij van uit dat de transformator in de variac een ideale transformator is. d Meting van de primaire stroomsterkte levert in deze situatie een ander resultaat: Ip = 0,109 A. Is de transformator in de variac een ideale transformator? Leg uit waarom wel of niet. e Voor het bepalen van het rendement van de variac is het primaire vermogen Pp en het secundaire vermogen PS gemeten bij een aantal waarden van de secundaire spanning over de lamp. De meetresultaten zijn weergegeven in het diagram van figuur 32. Teken in figuur 32 het verband tussen Pp en Ps als de transformator in de variac een ideale transformator zou zijn. f Bepaal met behulp van het diagram van figuur 32 bij welk primair vermogen Pp het rendement van de variac 0,80 (of 80%) is. 42 40 Vermogensverlies in de bovenleiding Hogere spanning bespaart NS energie De Nederlandse Spoorwegen willen de spanning op de bovenleiding aanzienlijk verhogen, tot 25.000 volt. De huidige spanning van 1.500 volt voldoet steeds minder naarmate het op het Nederlandse spoor drukker wordt. Een optrekkende trein trekt een stroom van vijfduizend ampère uit de bovenleiding. Als twee treinen dicht op elkaar rijden, is de stroom door de bovenleiding zo groot dat de spanning aanzienlijk kan dalen, waardoor treinen minder snel kunnen optrekken en de dienstregeling soms minuten wordt vertraagd. Soms moet de ene machinist terugschakelen om de andere de gelegenheid te geven om op snelheid te komen. Een hogesnelheidstrein kan met 1.500 volt al helemaal niet uit de voeten. Op topsnelheid zou zo'n trein tienduizend ampère uit de bovenleiding moeten trekken, en dat lukt niet. De oplossing waarvoor de NS nu hebben gekozen, is overschakelen op 25.000 volt. Bij die spanning heeft een trein niet meer dan een paar honderd ampère nodig. Door de veel geringere stroomsterkte kan de spanning op de bovenleiding veel beter worden beheerst. Het aantal onderstations (plaatsen waar de bovenleiding wordt gevoed) zou zelfs van 150 tot 38 kunnen worden teruggebracht. Doordat de energieverliezen in de bovenleiding afnemen, verwachten de NS tien tot twintig procent op de energierekening te kunnen besparen. De warmteontwikkeling in de bovenleiding is nu aanzienlijk: op plaatsen waar om de acht minuten een trein passeert, loopt de temperatuur soms op tot dertig graden. De NS willen de nieuwe spanning heel geleidelijk invoeren. Allereerst zijn de nieuwe hogesnelheidslijnen en de Betuweroute aan de beurt. Daarna zullen in de loop der jaren ook andere routes worden omgezet. Bron: Intermediair, 1994. In het artikel is sprake van optrekkende en rijdende treinen. Die krijgen het benodigde elektrisch vermogen toegevoerd vanuit de bovenleiding: een dubbele koperen kabel met een gezamenlijk dwarsdoorsnedeoppervlak van 2,3 cm². Aan deze bovenleiding wordt elektrisch vermogen toegevoerd in een onderstation. De bovenleiding moet dus een elektrisch vermogen transporteren van het onderstation naar de trein. a Hoe groot is het elektrisch vermogen dat een optrekkende trein volgens het artikel nodig heeft? Leg uit waarom het niet altijd meer lukt om dit vermogen bij de lage spanning op te nemen. b Bereken de stroomsterkte die de optrekkende trein uit het artikel nodig heeft bij de nieuwe, hogere spanning. Leg uit welk gevolg dit heeft voor het vermogensverlies in de bovenleiding. c Een optrekkende trein bevindt zich op een afstand van 1,0 km van een onderstation. Het onderstation zet de huidige spanning van 1500 V op de bovenleiding. Bereken het rendement van het vermogenstransport. Gebruik daarbij de in het artikel genoemde stroomsterkte die `een optrekkende trein uit de bovenleiding trekt'. 43 d Bereken het rendement van het vermogenstransport in dezelfde situatie (optrekkende trein op 1,0 km afstand van het onderstation), maar nu bij de nieuwe, hogere spanning op de bovenleiding. e Komt het verschil in rendement bij opdracht 56c en d overeen met de besparing die de NS verwacht? f 41 Leg uit waarom er bij het overschakelen op een hogere spanning minder onderstations nodig zijn. Inductielus Lees eerst het onderstaande krantenartikel: Onzichtbare lussen in het wegdek meten snelheid voertuigen Met onzichtbare lussen in het wegdek meet Rijkswaterstaat sinds juni op Rijksweg 13 (tussen Den Haag en Rotterdam) overtredingen van de maximumsnelheid. De lussen zijn verbonden met een meetstation dat voorzien is van een digitale videocamera. Op die manier kunnen de snelheidsovertreders permanent worden geregistreerd op kenteken. De apparatuur is eigenlijk bedoeld om de kennis over verkeersstromen te vergroten. Door de lussenelektronica (twee magnetische velden die reageren op ijzer en die impuls doorgeven aan het meetstation) weet de Dienst Verkeerskunde hoeveel voertuigen er over de weg gaan en op welk tijdstip de file begint. Op dat moment gaan de borden aan die de adviessnelheid aan de weggebruikers doorgeven. Maar het nieuwe systeem is dus ook uiterst bruikbaar om de pakkans op snelheidsovertredingen te vergroten. Bron: de Volkskrant, 1990. Voor snelheidsmetingen zijn twee lussen op enige afstand van elkaar in het wegdek aangebracht. Elke lus bestaat uit enkele koperen windingen van zo'n 1,5 bij 2,0 m, aangesloten op een spanningsbron in het meetstation. Door de windingen van een lus loopt dus continu stroom. Het verschijnen en weer verdwijnen van een stuk ijzer (een voertuig) boven een lus veroorzaakt een verandering van de stroomsterkte. Dit signaal wordt in het meetstation gedetecteerd. Hoe ontstaat dit signaal, hoe ziet het er uit en hoe is daarmee de snelheid van het voertuig te bepalen? 44 42 Lastransformator Een lastransformator heeft een secundaire spoel met 5 windingen, een primaire spoel met 190 windingen en een rendement van 0,90 (of 90%). De transformator is aangesloten op de netspanning van 230 V. De elektrische installatie is beveiligd met een 16 A zekering. De twee elektroden van de lastransformator hebben beide een oppervlakte A van 5,0 mm² en een weerstand Re van 7,5 m. Tussen de twee elektroden zitten bij het lassen twee staalplaten met elk een dikte d van 1,5 mm. Smelt de 16 A zekering in de elektrische installatie wel of niet door? a Laat met een berekening zien dat de weerstand van de staalplaten tussen de twee elektroden verwaarloosbaar klein is ten opzichte van de weerstand van de elektroden zelf. b Bereken achtereenvolgens het door de transformator geleverde en opgenomen elektrisch vermogen. Hoe groot is dan de primaire stroomsterkte? 43 Wat is je conclusie: smelt de zekering wel of niet door? Dynamo-effect Een boormachine die bij het boren steeds zwaarder wordt belast, gaat langzamer draaien. Bij een toenemende belasting neemt het toerental van een elektromotor dus af. Daarbij blijkt de stroomsterkte toe te nemen. De stroomsterkte is maximaal als de motor zo zwaar wordt belast dat hij blokkeert. In dat geval is er een grote kans op doorbranden van de motor als gevolg van de warmteontwikkeling in de rotorspoel. Het verband tussen de stroomsterkte I en het toerental n wordt gegeven door het diagram van figuur 45. De elektromotor is een draaispoelmotor: een rotorspoel in het magnetisch veld van de stator. Als er een stroom door de rotorspoel loopt, zorgen de lorentzkrachten ervoor dat de rotorspoel draait. Maar dan is er sprake van een draaiende spoel in een magnetisch veld. En dus ontstaat er een inductiestroom in de spoel en een inductiespanning over de spoel. Dit noemen we het dynamo-effect bij een elektromotor. Hoe is met dit dynamo-effect het verband tussen de stroomsterkte en het toerental bij een elektromotor te verklaren? a Bepaal de richting waarin de rotorspoel in de draaispoelmotor van figuur 46 vanuit de getekende beginstand gaat draaien. Verklaar het ontstaan van een inductiestroom in de rotorspoel. Bepaal de richting van deze inductiestroom en het teken van de inductiespanning. Welk effect heeft deze inductiespanning op de stroomsterkte? b Leg uit hoe de inductiespanning afhangt van het toerental van de rotorspoel. Wat is je conclusie: hoe is het verband tussen de stroomsterkte en het toerental bij een elektromotor te verklaren? 45 44 Waterkrachtcentrale Bij een waterkrachtcentrale is de dynamo (of: generator) gekoppeld aan een waterturbine. Deze turbine wordt aangedreven door het vallende water. De energie Ein die het vallende water levert aan de turbine is te berekenen met de volgende formule: Ein= m∙g∙h. In deze formule is Ein de door de waterturbine opgenomen energie (in j), m de massa (in kg) van het vallende water en h de valhoogte (in m) van het water. De waarde van de constante g in deze formule is 9,81 N/kg. Bij de waterkrachtcentrale in de Rijn bij Maurik stroomt per seconde 400 m³ water door de turbines. Het hoogteverschil van het water voor en achter de centrale is 3,0 m. De centrale levert dan een elektrisch vermogen van 10 MW. Hoe groot is het rendement van deze waterkrachtcentrale? 46 Examenopgaven Opgave 2 Fietsdynamo (2007-2) 2p 4 Met een fietsdynamo kunnen we de lampjes van een fiets laten branden. Leg uit hoe met een dynamo spanning wordt opgewekt. Gebruik daarbij in ieder geval het woord flux. Berend onderzoekt de spanning van een bepaald type fietsdynamo. Bij dit type draait de magneet rond tussen repen weekijzer die de uiteinden van de weekijzeren kern van de spoel vormen. Zie figuur 4. De magneet blijkt aan de buitenkant acht polen te hebben: om en om een noord- en een zuidpool. De tekening van figuur 5 toont een bovenaanzicht van de magneet en de repen weekijzer. De grijs gekleurde repen W1 vormen dus samen het ene uiteinde van de weekijzeren kern en de wit gekleurde repen W2 samen het andere uiteinde. Op deze dynamo sluit hij een lampje aan. Vervolgens brengt hij het wieltje van de dynamo aan het draaien. Hij maakt een diagram van de spanning over het lampje tegen de tijd. Zie figuur 6. 3p 4p 5 6 Bepaal de frequentie waarmee het wieltje ronddraait. Om het rendement van de dynamo te bepalen bouwt Berend de opstelling van figuur 7. De elektrische schakeling die bij deze opstelling hoort, is getekend in figuur 8. Als hij het gewichtje loslaat, gaat het wieltje van de dynamo draaien. Enige tijd na het loslaten bereikt het gewichtje een constante snelheid. Na het bereiken van de constante snelheid legt het gewichtje in 1,3 s een afstand van 1,00 m af. De massa van het gewichtje is 200 g. De effectieve waarde van de geleverde wisselspanning is 1,6 V. De grootte van de weerstand is 8,0 Ω. Bereken het rendement van deze dynamo voor de omzetting van zwaarte-energie in elektrische energie in deze situatie. Opgave l Ding-dong (2006-2) 3p 1 In figuur l zie je een foto van de binnenkant van een bepaald type huisdeurbel: de ding-dong. Figuur 2 is een schematische tekening daarvan. In figuur 2 is de ding-dong aangesloten op een gelijkspanningsbron. S is de drukknop van de huisbel. Als je schakelaar S indrukt, ontstaat er een magneetveld in de spoel en gaat de ijzeren pen in de spoel omhoog. Bij A botst hij tegen de rechterklankstaaf. Je hoort: 'ding'. Na het loslaten van S valt de pen weer omlaag en botst bij B tegen de linkerklankstaaf. Je hoort: 'dong'. Een veer zorgt ervoor dat de ijzeren pen weer terugkomt in de beginpositie. Leg uit of de 'ding-dong' ook kan werken bij gebruik van een wisselspanningsbron. Opgave l Steppen (2006-1) Arie en Bianca wijden hun praktische opdracht aan natuurkundige aspecten van het steppen. In figuur l zie je een foto van de step die zij gebruiken. Zij willen de snelheid van de step gaan meten. Daarom bevestigen zij tussen twee spaken van het voorwiel een kleine magneet en op de voorvork een spoel. Zie figuur 2. Als ze de spoel op een oscilloscoop aansluiten en het wiel laten draaien, zien ze het oscilloscoopbeeld van figuur 3. 3p 3p 1 Telkens wanneer de magneet de spoel passeert, vertoont het oscilloscoopbeeld eerst een piek omlaag direct gevolgd door een piek omhoog. Leg dit uit. 2 De tijdbasis van de oscilloscoop staat ingesteld op 50 ms per schaaldeel. De wielen van de step hebben een diameter van 37,5 cm. Bepaal de snelheid van de step die hoort bij het oscilloscoopbeeld van figuur 3. 48 Opgave 4 Magneten (2005 – 2) 3p 14 3p 15 In de foto van figuur 10 zie je twee identieke, ringvormige magneten om een houten stok. De bovenste magneet zweeft doordat de noordpolen van de magneten naar elkaar toe zijn gericht. → Teken zowel in R als in S de vector B die de richting van het resulterende magneetveld van de twee magneten weergeeft. De magneten hebben gelijke massa. Teken in de figuur alle krachten die op de onderste magneet werken in de juiste verhouding. Je hoeft daarbij niet te letten op het aangrijpingspunt van de krachten. Boven de magneten zit een spoel om de houten stok geklemd. Zie figuur 11. De spanning die deze spoel afgeeft, wordt gemeten. 2p 16 De bovenste magneet wordt naar beneden geduwd en daarna losgelaten. De magneet voert vervolgens een gedempte trilling uit. In de spoel ontstaat daardoor een wisselspanning. In figuur 12 is deze wisselspanning als functie van de tijd weergegeven. De meting is niet direct bij het loslaten van de magneet gestart. Leg uit of de magneet zich in een uiterste stand of in de evenwichtsstand bevindt op het moment dat de spanning een maximum vertoont. Opgave 3 Trafo-koken (2008 – 1) 3p 10 3p 11 5p 12 Bij een demonstratieproef in de klas wordt een transformator gebruikt. Zie foto. Het rechthoekige juk is de weekijzeren kern. De primaire spoel van de transformator heeft 600 windingen. De secundaire spoel bestaat uit een aluminium ring in de vorm van een goot. Deze goot kan een vloeistof bevatten. De transformator wordt aangesloten op een wisselspanning. Leg uit hoe de transformator ervoor zorgt dat er een stroom gaat lopen door de aluminium ring. De primaire spoel wordt aangesloten op de netspanning van 230 V. De stroom door deze spoel is dan 4,6 A. Neem aan dat dit een ideale transformator is. Bereken de stroomsterkte in de aluminium ring. De transformator wordt uitgezet en in de gootvormige ring wordt 5,0 g water gebracht. De temperatuur van het water en de aluminium ring is 25 °C. De warmtecapaciteit van de aluminium ring is 88 J K−1. Nadat de transformator is aangezet, stijgt de temperatuur van de ring en het water in 9,0 s tot 100 °C. Bereken welk percentage van de in die 9,0 s toegevoerde elektrische energie nodig is voor het verwarmen van de ring met water 49 Opgave 5 Schudlamp (2008 – 1) Een schudlamp is een lamp die licht kan geven nadat je hem hebt heen en weer geschud. Zie figuur. 2p 18 3p 19 In het handvat zit een vaste spoel. Bij het schudden gaat een magneet door deze spoel heen en weer. Hierdoor wordt in de spoel een inductiespanning opgewekt. Leg uit dat er zowel een positieve als een negatieve spanning ontstaat als de magneet één keer door de spoel gaat. Schets het verloop van de inductiespanning als de magneet door de spoel beweegt met constante snelheid. Geef in dezelfde figuur aan hoe de grafiek verandert als de snelheid gehalveerd wordt. 50 Antwoorden hoofdstuk 9 1 Zelf doen en controleren met behulp van ijzervijlsel. 2 Het veld in de spoel loopt naar rechts. De magnetische domeinen in het staal worden naar rechts gericht, rechts ontstaat de N-pool. 3 De linkerspoel heeft rechts een Z-pool, de rechterspoel aan de linkerkant ook: afstoting. 4 B = μ0 . N . I / ℓ 1,4.104 5 Elektromagneet in relais, deurbel, opnamekop van de cassetterecorder, idem van videorecorder, transformator, enzovoort. Men gebruikt een elektromagneet als de magneet via een elektrische stroom in- en uitgeschakeld moet kunnen worden, of als de sterkte regelbaar moet zijn. Bij de luidspreker zie je een toepassing van een permanente en een elektromagneet. R.h.r: naar rechts. 7 R.h.r: naar links. 8 De formule is FL = B.I.ℓ , alleen factoren die in de formule voorkomen hebben invloed. Verder moet de B loodrecht op de I staan. De lengte AB heeft geen invloed, buiten het veld werkt geen kracht. De breedte b heeft ook geen invloed. De lengte ℓ en F zijn recht evenredig, zie de formule. B en F zijn recht evenredig. I en F zijn recht evenredig. De afstand van AB tot de N-pool heeft geen invloed, de B is in elk punt even groot (homogeen veld). De breedte b en de lengte AB hebben ook geen invloed. 9 a. De stroomrichting is FE (r.h.r : B omlaag en F naar rechts). b. FL = B . I . ℓ = 0,92 . 0,58 . 0,24 = 0,13 N. 10 Luidspreker a. De omtrek van de cirkel is π . d = 3,14 . 1,2 = 3,77 cm. N = ℓ / (π . d) = 40 / 0,0377 = 1,1.103. b. De kracht is in alle punten naar links (linkerfiguur) en naar voren (rechterfiguur). c. FL = B . I . (N.ℓ) = 0,190 . 0,23 . 40 = 1,748 = 1,7 N. d. x = F / C = 1,75 / 1,6.103 = 1,1.10-3 m = 1,1 mm. 12 Faraday-pomp a. De stroom gaat van links naar rechts door het natrium. b. De stroom is naar rechts, het magneetveld is omhoog en volgens de r.h.r is de kracht dan naar voren gericht. c. FL = B . I . ℓ = 0,78 . 90 . 0,022 = 1,5 N. 14 Rechterhandregel: van boven naar beneden. N / ℓ = 24.10-3 / (1,26.10-6 . 1,4) = 6 11 13 a. BS = μ0 . N . I / ℓ => BS = 1,26.10-6 .3000. 2,2 / 0,15 = 5,54.10-2 T naar links in de spoel. b. Op de onderkant is FL naar onderen, op de voorkant is FL naar voren, op de bovenkant is FL naar boven, op de achterkant is FL naar achteren. Op elke zijde is FL = B . I . ℓ = 5,54.10-2 . 0,050 . 0,015 = 4,2.10-5 N. c. Alle krachten zijn recht naar buiten gericht, dwars op de richting waarin de spoel zou kunnen bewegen. Q P 15 a. Zie de figuur hiernaast. b. Punt P ligt recht onder de draad, op 3,2 mm s=afstand. c. Nu is er verdubbeling omdat de velden elkaar versterken: BQ = 5,0 mT. 16 Zie de figuren hieronder. a B c b F B I I B I geen F geen F 17 Motormoment a. Een grotere l geeft een grotere kracht, een grotere b geeft een grotere arm tot het draaipunt. Beiden zorgen voor een ‘sterkere’ motor. b Een dunne koperdraad heeft een hoge weerstand en daardoor wordt de stroomsterkte kleiner. c. R = ρ·ℓ / A = 17·10-9 ×600×0,12 / 0,15.10-6 = 8,16 Ω => I = 6,0 / 8,16 = 0,74 A. d FL = N . B . I . ℓ = 600 . 0,085 . 0,74 . 0,035 = 1,3 N 18 Lanceerinrichting FL = B . I . ℓ = 2,5 . 1,7.106 . 0,020 = 85.103 N = 85 kN. Dat is in overeenstemming. F . Δt = m . Δv => Δv = veind = 85.103 . 2,0.10-3 / 0,080 = 2,1.103 m/s = 2,1 km/s. 19 Zonne-auto Het zonnepaneel zet stralingsenergie om in elektrische energie en warmte. Het omgezette stralingsvermogen is 8,0 kW. De motor zet elektrische energie om in bewegingsenergie en warmte. 70 km/h = 19,4 m/s. Het geleverde mechanisch vermogen is P = F . v = 50 . 19,4 = 970 W. η = 0,970 / 8,0 = 0,12 of 12%. a. R.h.r.: AB draait naar achteren, DC naar voren. b. FL (0) = N . B . I . ℓ . = 50 . 0,48 . 0,128 . 0,085 = 0,26 N. c. Na 90 draaiing is het moment nul en komt het draadraam tot rust. d. In de eindstand is de kracht op AD en BC nog steeds 0,26 Nl. 51 Antwoorden hoofdstuk 10 29 a. 20 a. De magneet bewegen. b. Er ontstaat een wisselspanning. c. Het geluid zet een plaatje in trilling. Daaraan zit een klein spoeltje dat vlak bij een magneet heen en weer trilt. Daardoor ontstaat wisselspanning. b. Er werkt alleen een lorentzkracht op het deel van de spoel dat binnen het magneetveld zit. In beide gevallen is de nettokracht naar links. c. De Lorentzkracht werkt de beweging tegen (ook volgens de wet van Lenz) 21 a. geen magneetveld, geen spanning, b. veranderend magneetveld, dus spanning. c. constante magneetveld, geen spanning. d. veranderend magneetveld, dus spanning. 22 a. De elektromagneet levert een wisselend magneetveld. b. De flux blijft voortdurend veranderen van richting, de spanning en de stroom dus ook. c. Ja, het magneetveld wordt sterker. d. Ja, het veld verandert sneller. 30 Fietsdynamo a. Het magneetveld staat dan dwars op de spoel, de flux is nul. b Bij de eerste top (t=1,6) c De flux (naar rechts) neemt toe. De spoel maakt een tegenveld naar links, de stroom gaat van links naar rechts door de spoel. d De flux daalt, de spoel maakt dus een magneetveld naar rechts, dan loopt de stroom de andere kant op. e Als de flux het meest verandert, de helling is dan maximaal: in de punten waar de flux nul is. f 23 a. Registreren of er een auto staat of overheen rijdt, b. Als er een auto rijdt. c. Het metaal van de auto wordt magnetisch door de stroom in de lus. 24 Van 0-4 s: ΔΦ = 8,0.10-2 Wb; Δt = 4,0 s, N = 150. Uind = 150 × 8,0.10-2 / 4,0 = 3,0 V. (negatief getekend omdat de flux groeit, wet van Lenz) Van 4-6 s: ΔΦ = -8,0.10-2 Wb; Δt = 2,0 s, N = 150. Uind = 150 . -8,0.10-2 / 2,0 = 6,0 V. Uind (V) 6 4 2 0 0 2 4 6 t (s) -2 31 b c d -4 25 Van 0 - 2 s en 4, -> is ΔΦ = 0, dus is Uind = 0 V. Van 2 - 4 s is ΔΦ = 4,0.10-6 Wb, Δt = 2,0 s en N = 1200. Uind = 1200 × 4,0.10-6 / 2,0 = 2,4.10-3 V = 2,4 mV. a W = F . s = 0,65 . 9,8 . 1,0 = 6,37 J, I = U/R = 5,7/30 = 0,19 A, P = UI = 5,70,19 = 1,08 E = Pt = 1,084,7 = 5,1 J η = Elamp / W = 5,1 / 6,37 = 0,79 32 Dynamospanning a. Φ = B∙A = 0,085×0,025×0,035 = 7,4∙10 -5 Wb b. Δt = halve periode = 0,01 s; ΔΦ = 2×Φmax U = N∙ΔΦ/Δt = 400×2×7,4.10-5 / 0,01 = 5,9 V 26 Uind is maximaal als ΔΦ / Δt maximaal is, dus als de r.c. van de raaklijn maximaal is. De afgeleide is maximaal in het buigpunt: teken de raaklijn bij t = 1,75 s. Uind = 1 . -3,0.10-6 / 2,5.10-2 = -1,2.10-4 V = -0,12 mV. 33 Afvalscheiding a. Alleen ijzer, nikkel en kobalt worden door een magneet aangetrokken. b. Een toenemend magneetveld in één winding veroorzaakt een inductiespanning. Omdat de stroomkring gesloten is, gaat er een stroom lopen. Het veld van de spoel is naar rechts, dat van de ring is naar links: er is afstoting. c. De snel roterende magneten zorgen voor een snel wisselend veld. In de aluminium onderdelen ontstaat een inductiestroom die voor afstoting zorgt. 27 a. Φmax = 3,0.10-3 . 6,0.10-4 = 1,8.10-6 Wb, b. De fluxverandering is twee keer de maximale flux. <Uind> = 100×2× -1,8.10-6 / 0,10 = -3,6.10-3 V . 28 a. De magnetische flux in de linkerspoel neemt toe en het veld is naar links gericht. Volgens de wet van Lenz maakt de rechter spoel een veld naar rechts. R.h.r.: de stroom gaat in de spoel naar links en door de weerstand naar rechts. b. De linkerkant van de spoel is de pluspool, de rechter de minpool. De stroom loopt buiten de spanningsbron van plus naar min en binnen de spanningsbron wordt de stroom van min naar plus ‘geduwd’. 34 Dynamorendement a. Pm = F . s / t = F . v v=2.π.r/T=2.π.r.n Pm = 2 . π . r . F . n. b. s = 2 . π . r . n rw .nw = rd .nd 0,69 . 2,0 = 0,030 . nd nd = 46 I = 0,30 + 0,20 = 0,50 A Pe = 6,0 . 0,50 = 3,0 W Pm = 2 . π . 0,015 . 1,20 . 46 = 5,2 W => η = 3,0 / 5,2 = 0,58 35 Ja, er is een gesloten stroomkring door de primaire spoel. (De adapter voelt warm aan.) 52 motor van de trein staan. Maar aanvoerkabels en trafo’s zijn duur. Men zal een optimum zoeken. 36 a. Np : 300 = 230 : 12 => Np = 5,8.103. b. 12 . Is = 20 => Is = 1,7 A 230 . Ip = 20 => Ip = 8,7.10-2 A. c. Ja, er moet meer stroom door de windingen. Het is verstandig om minder windingen, maar in dezelfde verhouding, te nemen. Ook de diameter van de draad kan groter zijn. 41 Inductielus I 37 Us .Is / (Up .Ip ) = 12,1×0,52 / (229×0,0289) = 0,95 38 a. Np : Ns = Up : Us 4400 : 260 = 230 : Us Us = 13,6 V. b. Us . Is = 0,80 . 18 = 14,4 W. Is = 14,4 / 13,6 = 1,1 A. t Een stroom door een spoel (lus) maakt een magneetveld. Het ijzer van een auto boven de lus versterkt het magneetveld. Daardoor neemt de magnetische flux in de spoel toe en ontstaat er een inductiespanning. De stroom die door deze inductiespanning wordt opgewekt zal tegenwerken, de stroomsterkte neemt af. Als de auto de lus verlaat, gebeurt het omgekeerde. De lengte van de auto bepaalt mede de afstand tussen de twee signalen. Met twee lussen op een bekende onderlinge afstand en de tijdsduur tussen overeenkomstige pieken of dalen is de snelheid van de auto te bepalen. 39 Variac a. Omhoog: er zijn dan meer secundaire windingen in de kring opgenomen. b. Bij het maximale aantal is: 220 : 260 = 440 : Ns => Ns = 520. Bij het minimale aantal is: 220 : 6,0 = 440 : Ns => Ns = 12. c. Up . Ip = Us . Is => 220 .Ip = 100 . 0,179 => Ip = 0,081 A. d. De transformator is niet ideaal: Pp > Ps . e. Zie de figuur, de lijn met Pp = Ps. f. Zie in de figuur de stippellijn met Ps = 0,80. Pp en het snijpunt met de originele lijn. Pp = 31 W. 42 Lastransformator a. R = ρ . ℓ / A = 0,72.10-6 . 3,0.10-3 / 5,0.10-6 = 4,3.10-4 Ω = 0,4 mΩ. Dit is te verwaarlozen ten opzichte van 15 mΩ. b. Us = 230 . 5 / 190 = 6,05 V. Is = 6,05 / 0,0154 = 393 A. Ps = 6,05 . 393 = 2377 W. Pp = 2377 . (100 / 90) = 2641 W Ip = 2641 / 230 = 11,5 A. De zekering brandt niet door. 43 Dynamo-effect a. Door de rechterkant van de winding gaat I naar achteren en is B naar rechts gericht. De Lorentzkracht is omlaag. De winding gaat in de richting van de wijzers van de klok draaien. (Rechtsom of (wiskundig) negatief.) Een winding die in een magneetveld draait, werkt als een dynamo die een (tegenwerkende) inductiestroom opwekt. Deze inductiestroom loopt van de linkerkoolborstel door de winding naar de rechter. Het dynamo-effect levert in de rechterkoolborstel een plus- en in de linker- een minpool. Deze spanningsbron werkt de uitwendige tegen, de stroomsterkte in de motor wordt kleiner. b. Naarmate het toerental toeneemt, neemt ook de inductiespanning toe. De tegenwerkende inductiestroom neemt toe waardoor de totale stroom door de motor afneemt. 40 Vermogensverlies in de bovenleiding a. P = U . I = 1500 . 5000 = 7,5.106 W. Bij een lage spanning is de stroomsterkte zeer groot en daarmee het spanningsverlies over toe- en afvoerleidingen, want Pverlies = I2 . R. b. I = P / U = 7,5.106 / 25.000 = 300 A.. Pverlies = I2 . R is nu veel kleiner. c. R = ρ . ℓ / A = 17.10-9 . 1,0.103 / 2,3.10-4 = 7,4.10-2 Ω, U = 5000 . 7,4.10-2 = 370 V. Pverlies = U . I = 370 . 5000 = 1,85.106 W. η = (7,5.106 - 1,85.106 ) / 7,5.106 = 0,75 (75%). d. I = 300 A (zie b.); R = 7,4.10-2 Ω (zie c.) U = 300 . 7,4.10-2 = 22 V, Pverlies = 22 . 300 = 6,7.103 W. η = (7,5.106 - 6,7.103 ) / 7,5.106 = 1,00 (100 %). e. Het rendement gaat van 75 naar 100%, op 1,0 km afstand is de besparing 25% en dichterbij is dat minder. Dit geldt voor het optrekken, bij constante snelheid is de stroomsterkte I kleiner. De besparing zal dus gemiddeld kleiner zijn en kan heel goed op de 10 tot 20 % van de NS uitkomen. f. Minder onderstations maken de Uverlies groter (ℓ is groter dus R is groter). Maar toch is het spanningsverlies per km in de kabels kleiner en daarom blijft er een grotere spanning over de 44 Waterkrachtcentrale Pin = Ein / t = 400 . 998 . 9,81 . 3,0 / 1,00 = 11,7.106 W. η = Pelek / Pin = (10 / 11,7) . 100 % = 85 %. 53