FEDERATIE VAN ORGANISATIES VOOR VOLKSONTWIKKELINGSWERK (FOV) vzw Gallaitstraat 86 bus12 1030 Brussel Tel. 02/244.93.39 Fax 02/244.93.31 e-mail [email protected] www.fov.be Bijlage 3 bij FOV-standpunt Evaluatie decreet LANDSCHAP SOCIAAL-CULTUREEL VOLWASSENENWERK: INSTELLINGEN EN VOLKSHOGESCHOLEN 1 Wat was er voorheen? 1.1 Soorten en aantal vormingsinstellingen De erkenning en subsidiëring van de werksoort instellingen verliep van 1995 tot 31 december 2002 op basis van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor instellingen, het zogenaamde instellingendecreet. Dat decreet voorzag drie soorten instellingen. Ten eerste waren er de reguliere landelijke instellingen. Deze instellingen realiseerden minstens 3.000 uren programma’s op jaarbasis, gespreid over minstens vier Vlaamse provincies, of betrokken deelnemers uit minstens vier provincies. De urennorm van 3.000 uren betekende in 1995 een verhoging ten opzichte van de regelgeving die voordien in voege was. Noodgedwongen moest het merendeel van de vormingsorganisaties de handen in elkaar slaan om de norm van 3.000 uren te halen. Het instellingendecreet bood ook de mogelijkheid om samenwerkingsverbanden en/of fusies aan te gaan, juist om de urendrempel te halen. Dit kon evenwel maar tot eind 1997. Door samenwerkingsverbanden mogelijk te maken, probeerde het instellingendecreet schaalvergroting te realiseren. Naderhand kon evenwel worden vastgesteld dat de samenwerkingsverbanden niet altijd het gewenste inhoudelijk resultaat hadden. In een aantal gevallen was het niet meer dan een handigheidje om de urennorm te halen, maar had de samenwerking tussen de twee of meer deelinstellingen geen of nauwelijks een inhoudelijke meerwaarde. Naast de landelijke instellingen voorzag het instellingendecreet ook een beperkt aantal nietlandelijke instellingen. Deze instellingen hadden een decretale urennorm van 5.000 uren. Ze konden vormingsprogramma’s bieden in een homogeen gebied van maximaal drie aan elkaar grenzende provincies. Het totale deelnemersvolume van de niet-landelijke instellingen moest evenwel voor minstens 50% uit één provincie afkomstig zijn. Het derde type van instellingen onder het instellingendecreet was de instelling voor bijzondere doelgroepen. Als bijzondere doelgroepen werden omschreven: personen met een handicap en langdurig werklozen. In het totaal waren er eind 2002 – net voor de invoering van het huidige decreet dus - exact 42 instellingen (de drie soorten instellingen samen). Een erkenningenstop zorgde ervoor dat dit volume aan erkende instellingen al enkele jaren niet meer was aangegroeid. Opgedeeld per type waren er 31 landelijke vormingsinstellingen, 2 niet-landelijke en 9 voor bijzondere doelgroepen. 1.2 Subsidiëring De subsidies van de erkende instellingen (of samenwerkingsverbanden) onder het instellingendecreet bestond uit een basis-, werkings-, en personeelssubsidie. De basissubsidie bestond uit een bedrag van 450.000 BEF. De werkingssubsidie uit 250.000 BEF per voltijdse gesubsidieerde educatieve personeelsfunctie. De personeelssubsidie tenslotte bedroeg 95% van de salarisschalen voorzien in het decreet. Voor de landelijke en niet-landelijke instellingen werd één voltijdse educatieve personeelsfunctie voorzien per gerealiseerde 500 vormingsuren. Voor de instellingen voor bijzondere doelgroepen was dat anderhalve personeelsfunctie voor hetzelfde aantal uren. Per 1.500 uren werd één voltijdse administratieve functie gesubsidieerd. De instellingen voor bijzondere doelgroepen kregen een halve administratieve functie gesubsidieerd per 500 gerealiseerde uren. Dit alles resulteerde in nogal uiteenlopende subsidiebedragen. In het jaar 2000 was het hoogste subsidiebedrag voor een instelling 50.693.034 BEF (1.256.647 euro), in het jaar 2001 was dat 51.748.259 BEF (1.282.805 euro), in het jaar 2002 was dat 1.293.740,91 euro (52.189.379 BEF). In 2000 was het laagste subsidiebedrag voor een instelling 5.236.934 BEF (129.820 euro), het jaar daarop 5.443.241 BEF (134.934 euro) en in 2002 136.468,35 euro (5.505.119,59 BEF). Deze subsidiebedragen tonen illustratief aan dat enige (financiële) groei in die jaren werd afgeblokt. De groei die er was, is te interpreteren als indexering. Het totaalbedrag voor de werksoort Instellingen groeide gedurende diezelfde jaren van 602 miljoen BEF tot 638,4 miljoen BEF (15.826.221 euro). 1.3 Personeel vormingsinstellingen De evolutie van de personeelsgegevens onder het instellingendecreet is moeilijk te traceren. Eind 2002, vlak voor de invoering van het nieuwe decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, werden in totaal 379 subsidiabele personeelsfuncties (voltijds equivalenten, VTE’s) geteld in de sector van de instellingen. Dat is een gemiddelde van 9 gesubsidieerde personeelsleden per instelling. Er is in de jaren vóór 2003 in het aantal gesubsidieerde functies nauwelijks een groei waar te nemen. Naast de personeelsfuncties die gesubsidieerd werden middels het decreet waren er natuurlijk ook nog andere personeelsleden actief in de vormingsinstellingen. Zij werden bekostigd door andere subsidiebronnen of met eigen inkomsten. Een overzicht of een evolutie geven van dat personeelsvolume is evenzeer moeilijk. Hieromtrent is nooit een longitudinaal onderzoek gebeurd. Een steekproef die de FOV uitvoerde eind 2003 toont aan dat het personeelsbestand van alle vormingsinstellingen samen toen voor ongeveer driekwart bestond uit door het decreet gesubsidieerde personeelsleden. Het overige kwart (samen goed voor om en bij de 100 VTE’s) bestond uit gesubsidieerde personeelsleden in een bijzonder statuut (DAC, Gesco, Sociale Maribel, …) en niet-gesubsidieerde personeelsleden. 2 Wat is / wat zal zijn 2.1 Ambities van het decreet Het nieuwe decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk (4 april 2003) formuleert een aantal grote uitdagingen aan het instellingenwerk anno 2003. De opdeling tussen landelijke en niet-landelijke vormingsinstellingen - een opdeling die in het decreet van 1995 al voorzichtig was ingebed – wordt sterk doorgezet. Naast de landelijke vormingsinstellingen worden de (regionale) volkshogescholen in het leven geroepen. Beide soorten instellingen zijn gericht op het brengen van een niet-formeel educatief aanbod, meer bepaald een open aanbod, aangeboden in de vrije tijd van de deelnemer en niet gericht op zijn situatie in de arbeidsmarkt. Ondanks de gemeenschappelijke richting zijn de doelstellingen van de landelijke vormingsinstellingen en de volkshogescholen zeer verschillend. Volkshogescholen zijn instellingen die in een bepaalde afgebakende regio een breed en laagdrempelig vormingsaanbod voorzien. De landelijke vormingsinstellingen werken niet regionaal maar over heel Vlaanderen en niet 2 breed maar diep (lees: gespecialiseerd). Ze kunnen dat vanuit verschillende invalshoeken doen. Door deze tweedeling bij de instellingen ambieert het decreet een instellingenwerk dat zowel in de diepte als in de breedte werkt, en bovendien een sociaal, geografisch en demografisch groter bereik heeft in Vlaanderen. Het verschil tussen landelijke en regionale organisaties is dermate verschillend dat het decreet ook voor beide subwerksoorten een aparte subsidieregeling naar voor schuift. De volkshogescholen worden betoelaagd naar rato van maximaal 1,5 euro per inwoner van de regio (vanaf 2005). De gespecialiseerde vormingsinstellingen kennen een (instap)betoelaging van 116 euro per vormingsuur. Bij de vormingsinstellingen voor bijzondere doelgroepen gaat het om 150 euro per vormingsuur. De syndicale vormingsinstellingen en de instellingen voor gedetineerden bouwen voort op het subsidiebedrag dat ze kregen vóór het nieuwe decreet. 2.2 Huidige situatie Samengevat kan worden gesteld dat het decreet van 2003 twee hoofdcategorieën instellingen voorziet: de volkshogescholen en de landelijke vormingsinstellingen. Deze laatste categorie omvat drie subwerksoorten. Ten eerste zijn er de gesubsidieerde gespecialiseerde vormingsinstellingen. Daarnaast krijgen de syndicale vormingsinstellingen in dit decreet een plaats. Het is voor het eerst dat zij in een decreet voor sociaal-cultureel werk een aparte plaats krijgen, hoewel ze voorheen doorgaans ook als een aparte categorie werden gezien. Tegelijk worden zij gedwongen zich te federeren tot maximaal drie instellingen. Ten derde is er de categorie van de instellingen die werken voor een bijzondere doelgroep. Dit zijn de instelling voor gedetineerden en de instellingen voor personen met een handicap. Ook deze laatste subcategorie van instellingen wordt gedwongen zich te federeren tot maximaal drie instellingen. Onderstaande tabellen geven een overzicht van de situatie eind 2004. Momenteel zijn de in totaal 13 volkshogescholen zich volop aan het ontplooien. In de periode 2003-2004 hebben zij hun teams samengesteld en de doelstellingen van hun werking bepaald voor een eerste beleidsperiode. Naast de volkshogescholen zijn ook 16 gespecialiseerde vormingsinstellingen hun werking aan het uitbouwen. Zij werken rond thema’s als persoonlijke groei, kunsteducatie, geschiedenis, zingeving, actief burgerschap, … De federatievorming bij de instellingen voor personen met een handicap is intussen achter de rug. In totaal zijn er voor de periode 2004-2005 drie federaties van instellingen voor personen met een handicap: KR8, Z11, Op-Stap. Ook bij de syndicale vormingsinstellingen zijn er drie federaties: Vorming & Actie, Ateliers voor Werknemersvorming, Werknemerswelzijn. Verder is er ook de instelling werkend voor gedetineerden en de federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap (Vijftact). 3 2.3 Huidige situatie volkshogescholen Naam Werkgebied Inwoners in het Subsidiebedrag werkgebied (2002) 2004 (in euro) Citizenne – Volkshogeschool Brussel Vormingplus Brussel Hoofdstad 287.795 (op basis van 2000) 367.220,52 Volkshogeschool Halle – Vilvoorde Vormingplus arr. Halle-Vilvoorde 563.370 306.599,00 Vormingplus Midden- en ZuidWest-Vlaanderen arr. Kortijk, arr. Roeselare, arr. Tielt 506.927 694.442,27 Vormingplus regio Brugge arr.Brugge 272.011 406.291,00 Vormingplus regio Mechelen arr. Mechelen 307.433 301.738,76 Vormingplus regio Oostende – Westhoek arr. Ieper, arr. Veurne, arr. Oostende 353.337 403.795,65 Vormingplus regionale volkshogeschool Limburg provincie Limburg 798.583 835.240,04 Vormingplus Vlaamse Ardennen – Dender arr. Aalst, arr. Oudenaarde 376.626 300.000,00 Vormingplus Volkshogeschool Gent-Eeklo arr. Gent, arr. Eeklo 577.988 674.905,32 Vormingplus Volkshogeschool Kempen arr.Turnhout 409.636 330.399,43 Vormingplus Volkshogeschool Oost-Brabant arr. Leuven 459.541 525.514,20 Vormingplus Volkshogeschool regio Antwerpen arr. Antwerpen 935.381 1.345.562,51 Vormingplus Volkshogeschool Waas-en-Dender arr. Sint-Niklaas, arr. Dendermonde 412.038 316.413,59 Totaal Vlaanderen en Brussel 6.260.666 6.808.122,29 4 2.4 Huidige situatie landelijke gespecialiseerde vormingsinstellingen Naam Thema of cluster van thema’s Gesubsidieerd urenaantal Amarant (reflectieve) Kunsteducatie 1.750 Subsidiebedrag 2004 (in euro) 203.000 Centrum voor Christelijk Vormingswerk Zingeving 2.305 267.380 Centrum voor Natuur- en Milieu-educatie Natuur- en milieu-educatie 3.000 348.000 Halewijnstichting Muziek (beschouwing, beleving en beoefening) 1.081 125.396 Impuls-Oris Empowerment via weerbaarheid, diversiteit en leiderschap 1.376 159.616 Natuurpunt Educatie Leren voor natuur, milieu en landschap 3.000 348.000 PRH – Persoonlijkheid en Relaties De persoon en zijn groei (persoonlijke groei) 3.000 348.000 Stichting-Lodewijk de Raet Actief burgerschap 2.000 232.000 UPV-VUB Wetenschapspopularisering 1.228 142.448 Vormingsinstituut Rode Kruis Vlaanderen Eerstehulpverlening 3.000 348.000 vzw VCOK Opvoeding en kinderopvang 1.250 145.000 Wisper + ICVA Theater en Vorming ** Kunsteducatie + Actieve kunsteducatie 3.000 + 1.825 348.000 + 211.700 Zorg-Saam Zorg 1.645 190.820 Timotheus Project * Intuïtieve ontwikkeling 1.000 116.000 Universiteit Vrije Tijd Davidsfonds * Geschiedenis voor morgen. Cultuur en samenleving in historisch perspectief 1.000 116.000 Educatief Bosbouwcentrum Groenendaal * Totaal Multifunctioneel en duurzaam beheer van bos, groen en natuur 1.000 116.000 32.460 3.765.360 * nieuw gesubsidieerd sinds 1/1/2004 ** fusie sinds oktober 2004 5 2.4 Huidige situatie syndicale vormingsinstellingen (federaties) Naam Ateliers voor Werknemersvorming Vorming en Actie Werknemerswelzijn Totaal Subsidiebedrag 2004 (in euro) 1.375.338,43 811.830,64 323.681,08 2.493.329,16 2.5 Huidige situatie vormingsinstellingen voor bijzondere doelgroepen Naam KR8 Op-Stap Z11 De Rode Antraciet Totaal Subsidiebedrag 2004 (in euro) 635.085,21 606.071,93 512.217,75 687.112,78 2.440.487,67 3. Gevolgen van de invoering van het nieuwe decreet 3.1 Aantal organisaties Het aantal instellingen is lange tijd stabiel gebleven (42 in het totaal) omwille van de erkenningsstop in het vorige instellingendecreet. Bij de invoering van het nieuwe decreet is het aantal gesubsidieerde instellingen geslonken. Eind 2004 tellen we er 37 (landelijke vormingsinstellingen, volkshogescholen en federatie van vormingsdiensten samen). Situatie vóór het decreet (2002) Landelijke instellingen Instellingen voor bijzondere doelgroepen Niet-landelijke instellingen Situatie eind 2004 31 Gespecialiseerde vormingsinstellingen Syndicale vormingsinstellingen 9 Vormingsinstellingen voor bijzondere doelgroepen 16 3 4 Federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap 2 Volkshogescholen 42 1 13 37 Ondanks de daling in het absolute aantal instellingen werden bij het begin van de beleidsperiode 2004-2005 ook drie nieuwe gespecialiseerde vormingsinstellingen gesubsidieerd. Het decreet laat ook toe dat telkens bij het begin van een beleidsperiode maximaal drie nieuwe instellingen een subsidie en/of erkenning krijgen. Een aangroei in vormingsinstellingen voor bijzondere doelgroepen, syndicale vormingsinstellingen en volkshogescholen is evenwel zo goed als uitgesloten. Een precies cijfer plakken op het aantal instellingen dat door het decreet voor het sociaalcultureel volwassenenwerk uit de subsidieboot verdween, is om meerdere redenen moeilijk. Door de federatievorming bij de instellingen voor bijzondere doelgroepen en bij de syndicale instellingen zijn een aantal namen van instellingen uit de subsidielijst verdwenen. Toch komen deze instellingen onder de noemer van hun federatie nog steeds in aanmerking voor subsidie. Bij de gespecialiseerde vormingsinstellingen hebben niet alle door het instellingendecreet gesubsidieerde organisaties een aanvraag ingediend. Sommige kozen er bijvoorbeeld voor – omwille van de lagere urennorm – als deelinstelling uit een samenwerkingsverband te treden en autonoom een aanvraagdossier in te dienen… Tenslotte is het nog belangrijk te vermelden dat niet alle organisaties waarvan het aanvraagdossier als gespecialiseerde vormingsinstelling werd afgewezen (17 organisaties van de in totaal 31 aanvragers) als niet-gesubsidieerde organisatie verder gaan of de boeken sloten… 6 Een paar onder hen werd (geheel of gedeeltelijk) overgeheveld naar de werksoort van de volkshogescholen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de instellingen die werden gesubsidieerd (als samenwerkingsverband of als deelinstelling van een samenwerkingsverband) onder het instellingendecreet en waarvan de aanvraag tot subsidiëring als gespecialiseerde vormingsinstelling voor de periode 2004-2005 niet werd goedgekeurd. Naam instelling Thema of cluster van thema’s Moritoen Motief Interactie-Academie School voor lichaamswerk Theologie en maatschappij Tussenmenselijke processen gesitueerd binnen bredere contexten Sociale en relationele competentie Creatieve afstemming en persoonlijke, relationele educatie Communicatie en relatievorming Diversiteit Non-profitmanagement Gevolgen van de vergrijzing opvangen door competenties te ontwikkelen bij de actoren Theaterkunst Levenskunst Zorg voor elkaar Natuurlijke levenswijze Servo Instituut voor Communicatie Arcademia Iteco Praxis Vormingsdienst Trefcentrum Derde Leeftijd Open Living Vlied Viac Oost West Centrum Totaal Subsidiebedrag 2001 (in euro) 199.782 248.635 402.185 441.065 291.078 146.649 133.615 103.452 170.232 116.650 304.615 112.803 208.520 2.879.281 3.2 Spreiding van het educatieve aanbod Een vergelijking tussen de spreiding van het educatieve aanbod door de sociaal-culturele instellingen voor en na het nieuwe decreet is erg moeilijk. De spreiding van het aanbod gebeurt nu volgens een ander concept dan onder het instellingendecreet. Landelijke vormingsinstellingen werken over heel Vlaanderen, volkshogescholen voor een afgebakende regio. Beide hebben aandacht voor educatief achtergestelde groepen. Daarnaast wordt ook verwacht dat ze samenwerken. Ze zijn dus samen verantwoordelijk voor de spreiding van het aanbod. Of de volkshogescholen en landelijke instellingen er beter dan voorheen in slagen een spreiding van het educatieve aanbod waar te maken, kan nu nog niet worden nagegaan. Hiervoor zijn te weinig gegevens voorhanden. Het criterium van de “landelijke spreiding” uit het decreet van 1995 maakte plaats voor de instapnorm van het “landelijk karakter”. Voor de instellingen verschilt die instapnorm licht: de verplichting dat de organisatie in geen van de provincies meer dan 50% van het vereist urenpakket realiseert of geen 50% van de deelnemers uit een zelfde provincie mogen komen, vervalt. Dit betekent dus dat het “landelijke karakter” van een landelijke vormingsinstelling niet noodzakelijk een evenwichtige landelijke spreiding moet inhouden. Het decreet van 2003 brengt dus feitelijk een versoepeling van de spreidingsplicht voor de landelijke vormingsinstellingen. 3.3 Thema’s Er is een verschuiving waar te nemen in de thema’s die door sociaal-culturele instellingen worden behandeld. Thema’s als non-profitmanagement, theologie en maatschappij, communicatie en relatievorming, … zijn ofwel verdwenen uit het gesubsidieerde landschap (dit betekent dat ze niet (langer) als specialisme worden erkend, maar wel eventueel door de volkshogescholen worden opgenomen), ofwel komen ze vandaag in mindere mate voor. Thema’s 7 zoals ‘geschiedenis’ zijn nieuwkomers in de groep van de gespecialiseerde vormingsinstellingen. De omschrijving van de notie “bijzondere doelgroepen” onderging een merkwaardige wijziging: werklozen worden niet langer als doelgroep behouden. Gedetineerden werden als “nieuwe” doelgroep in het decreet opgenomen… De Rode Antraciet (voorheen Vlaamse Federatie Forensisch Welzijnswerk) richt zich specifiek naar hen. 3.4 Aantal uren en grootte van de organisaties Net als de versoepeling van de spreidingsplicht bracht het nieuwe decreet ook een lagere instapnorm voor wat betreft het te realiseren aantal uren door een landelijke vormingsinstelling. De instapnorm voor gespecialiseerde vormingsinstellingen is nu 1.000 uren. Door de instapnorm omlaag te halen en door per beleidsperiode (maximaal drie) nieuwe gespecialiseerde vormingsinstellingen (met een erkenningsnorm van 1.000 uren) toe te laten, wil het nieuwe decreet tegemoet komen aan de erkenning van kleine en nieuwe waardevolle gespecialiseerde vormingsorganisaties. Wat betreft het verplicht aantal te realiseren uren door de landelijke vormingsinstellingen, werd in het sociaal-cultureel beleid de afgelopen jaren eigenlijk een slingerbeweging gemaakt. Ten opzichte van het decreet van 3 maart 1978 werd de urennorm door het decreet van 19 april 1995 verhoogd (tot 3.000 uren). Het decreet van 2003 haalt nu de urennorm terug omlaag (naar 1.000 uren). De huidige gespecialiseerde vormingsinstellingen vergelijken met de landelijke instellingen onder het instellingendecreet is natuurlijk onmogelijk. Toch kan algemeen worden vastgesteld dat zich een schaalverkleining voordeed. Het gemiddeld aantal uren van landelijke vormingsinstellingen onder het instellingendecreet was 3.049 uren. Onder het nieuwe decreet tellen de gespecialiseerde vormingsinstellingen gemiddeld 2.028 gesubsidieerde uren. Het spreekt voor zich dat de schaalverkleining zich niet binnen alle gesubsidieerde instellingen voortzet. Bij de syndicale vormingsinstellingen en de instellingen die werken voor personen met een handicap kan men – omwille van de gedwongen federatievorming - spreken van een schaalvergroting. 3.5 Financiële middelen Eind 2002 was er een totaalbudget voor de instellingen van 638,4 miljoen BEF (15.826.221,07 euro). In 2004 zal 16.233.104,66 euro nodig zijn om de instellingen, de volkshogescholen en de federatie van vormingsdiensten te honoreren zoals in het nieuwe decreet aangekondigd. In dit laatste bedrag is de kost van de flankerende maatregelen (de verschuiving van personeel naar andere sociaal-culturele organisaties, de brugpensioenregeling, de gesubsidieerde ontslagregeling) niet ingecalculeerd. Ook werd geen rekening gehouden met een mogelijke indexering. Toch kan – voortgaand op de ruwe bedragen - algemeen worden vastgesteld dat in 2004 zeker niet onnoemelijk veel meer subsidies gaan naar de werksoort van de instellingen dan in de jaren daarvoor. Wel integendeel. En dit ondanks de komst van de volkshogescholen als nieuwe subwerksoort. De verklaring hiervoor is de drastische daling van het aantal gesubsidieerde landelijke vormingsinstellingen en de financiële status quo bij de syndicale instellingen en de instellingen voor bijzondere doelgroepen (een bedrag van 75.000 per federatie van instellingen voor personen met een handicap niet te na gesproken). Illustratief voor het lagere budget dat naar de landelijke vormingsinstellingen gaat, is het verschil tussen de gespecialiseerde vormingsinstelling die in 2004 het meeste subsidie krijgt en de gespecialiseerde instelling die het minst subsidie krijgt. Dat verschil bedraagt 232.000 euro. Terwijl in 2002 – onder het vorige decreet dus – dat verschil bij de landelijke instellingen 1.157.272,56 euro bedroeg. Het decreet van 2003 heeft dus als gevolg dat de landelijke instellingen in financiële termen dichter bij elkaar staan dan voorheen. 8 Voor 2005 is een gevoelige verhoging aangekondigd voor de volkshogescholen wanneer zij effectief 1,5 euro per inwoner zouden ontvangen. Dit zou voor de subwerksoort van de volkshogescholen alleen al een verhoging van 2.518.946,71 euro betekenen ten overstaan van het totaalbedrag voor de volkshogescholen in 2004. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de evolutie van het budget voor de totale werksoort instellingen (landelijke instellingen en volkshogescholen) van het jaar 2000 tot het jaar 2004. totaalbedrag werksoort instellingen* 18.000.000,00 17.000.000,00 16.000.000,00 15.000.000,00 14.000.000,00 13.000.000,00 12.000.000,00 11.000.000,00 10.000.000,00 9.000.000,00 8.000.000,00 7.000.000,00 6.000.000,00 5.000.000,00 4.000.000,00 3.000.000,00 2.000.000,00 1.000.000,00 0,00 ja ar 2 00 4 (v er m oe de lijk ) 00 3 ja ar 2 00 2 ja ar 2 00 1 ar 2 ja ja ar 2 00 0 bedrag in euro * Totaalcijfer 2003 nog niet bekend 3.6 Personeel Het aantal gesubsidieerde personeelsleden in instellingen tellen, is nu onmogelijk. Het decreet subsidieert immers geen personeelsleden meer (rechtstreeks). Via het systeem van enveloppenfinanciering worden de vormingsinstellingen en volkshogescholen zelf verant9 woordelijk over de besteding van de enveloppe aan personeel. Het is in die optiek niet na te gaan of de lichte gestage stijging van het (gesubsidieerd) personeel zich na de implementatie van het nieuwe decreet heeft voortgezet. Wel is duidelijk dat er zich op het vlak van personeel veel verschuivingen hebben voorgedaan. Aan de grond van deze verschuivingen ligt enerzijds het ontstaan van dertien volkshogescholen die voor een belangrijk deel worden bevolkt door personeelsleden van instellingen die werden erkend onder het instellingendecreet. Anderzijds is er de subsidiëring van de gespecialiseerde vormingsinstellingen (en de niet-subsidiëring van een aantal aanvragende organisaties). Voor de organisaties die wel een aanvraag indienden maar uiteindelijk geen subsidie kregen als gespecialiseerde vormingsinstelling werden in november 2003 ook een aantal zogenaamde flankerende maatregelen genomen. Deze maatregelen hebben ook voor een belangrijk deel bepaald welke gezichten (definitief) uit de sector van de instellingen verdwenen zijn. Een achttal personen maakten gebruik van een gesubsidieerde brugpensioenregeling. Andere personeelsleden vloeiden door de flankerende maatregelen over naar landelijke vormingsinstellingen die wel subsidies krijgen, of naar sociaal-culturele verenigingen, naar organisaties voor amateurkunsten, naar het Steunpunt voor Sociaal-Cultureel Werk, … Tot slot zijn er ook de instellingen die zonder subsidies, al dan niet met een gelijk personeelsvolume, verder werken. 3.7 Bereik Zie 3.8 3.8 Aanbod Zowel rond het bereik als rond het aanbod van de instellingen en volkshogescholen zijn in vergelijking met de situatie vóór het decreet, weinig of geen kwantitatieve gegevens bekend. Aan de hand van de eerste brochures die de volkshogescholen publiceerden kan worden vastgesteld dat zij elk hun eigen regionale accenten leggen. Ze bieden stuk voor stuk al een divers aanbod en in de meerderheid van de gevallen ook een uitgebreid (eigen) aanbod. 10