instellingen en volkshogescholen

advertisement
FEDERATIE VAN ORGANISATIES VOOR VOLKSONTWIKKELINGSWERK (FOV) vzw
Gallaitstraat 86 bus12 1030 Brussel Tel. 02/244.93.39
Fax 02/244.93.31 e-mail [email protected] www.fov.be
Bijlage 3 bij FOV-standpunt Evaluatie decreet
LANDSCHAP SOCIAAL-CULTUREEL VOLWASSENENWERK: INSTELLINGEN EN
VOLKSHOGESCHOLEN
1
Wat was er voorheen?
1.1 Soorten en aantal vormingsinstellingen
De erkenning en subsidiëring van de werksoort instellingen verliep van 1995 tot 31 december 2002 op basis van het decreet van 19 april 1995 houdende een subsidieregeling voor
instellingen, het zogenaamde instellingendecreet. Dat decreet voorzag drie soorten instellingen.
Ten eerste waren er de reguliere landelijke instellingen. Deze instellingen realiseerden minstens 3.000 uren programma’s op jaarbasis, gespreid over minstens vier Vlaamse provincies, of betrokken deelnemers uit minstens vier provincies.
De urennorm van 3.000 uren betekende in 1995 een verhoging ten opzichte van de regelgeving die voordien in voege was. Noodgedwongen moest het merendeel van de vormingsorganisaties de handen in elkaar slaan om de norm van 3.000 uren te halen. Het instellingendecreet bood ook de mogelijkheid om samenwerkingsverbanden en/of fusies aan te
gaan, juist om de urendrempel te halen. Dit kon evenwel maar tot eind 1997.
Door samenwerkingsverbanden mogelijk te maken, probeerde het instellingendecreet
schaalvergroting te realiseren. Naderhand kon evenwel worden vastgesteld dat de samenwerkingsverbanden niet altijd het gewenste inhoudelijk resultaat hadden. In een aantal gevallen was het niet meer dan een handigheidje om de urennorm te halen, maar had de samenwerking tussen de twee of meer deelinstellingen geen of nauwelijks een inhoudelijke meerwaarde.
Naast de landelijke instellingen voorzag het instellingendecreet ook een beperkt aantal nietlandelijke instellingen. Deze instellingen hadden een decretale urennorm van 5.000 uren. Ze
konden vormingsprogramma’s bieden in een homogeen gebied van maximaal drie aan elkaar grenzende provincies. Het totale deelnemersvolume van de niet-landelijke instellingen
moest evenwel voor minstens 50% uit één provincie afkomstig zijn.
Het derde type van instellingen onder het instellingendecreet was de instelling voor bijzondere doelgroepen. Als bijzondere doelgroepen werden omschreven: personen met een handicap en langdurig werklozen.
In het totaal waren er eind 2002 – net voor de invoering van het huidige decreet dus - exact
42 instellingen (de drie soorten instellingen samen). Een erkenningenstop zorgde ervoor dat
dit volume aan erkende instellingen al enkele jaren niet meer was aangegroeid. Opgedeeld
per type waren er 31 landelijke vormingsinstellingen, 2 niet-landelijke en 9 voor bijzondere
doelgroepen.
1.2 Subsidiëring
De subsidies van de erkende instellingen (of samenwerkingsverbanden) onder het instellingendecreet bestond uit een basis-, werkings-, en personeelssubsidie. De basissubsidie
bestond uit een bedrag van 450.000 BEF. De werkingssubsidie uit 250.000 BEF per voltijdse
gesubsidieerde educatieve personeelsfunctie. De personeelssubsidie tenslotte bedroeg 95%
van de salarisschalen voorzien in het decreet.
Voor de landelijke en niet-landelijke instellingen werd één voltijdse educatieve personeelsfunctie voorzien per gerealiseerde 500 vormingsuren. Voor de instellingen voor bijzondere
doelgroepen was dat anderhalve personeelsfunctie voor hetzelfde aantal uren. Per 1.500
uren werd één voltijdse administratieve functie gesubsidieerd. De instellingen voor bijzondere doelgroepen kregen een halve administratieve functie gesubsidieerd per 500 gerealiseerde uren.
Dit alles resulteerde in nogal uiteenlopende subsidiebedragen. In het jaar 2000 was het
hoogste subsidiebedrag voor een instelling 50.693.034 BEF (1.256.647 euro), in het jaar
2001 was dat 51.748.259 BEF (1.282.805 euro), in het jaar 2002 was dat 1.293.740,91 euro
(52.189.379 BEF). In 2000 was het laagste subsidiebedrag voor een instelling 5.236.934
BEF (129.820 euro), het jaar daarop 5.443.241 BEF (134.934 euro) en in 2002 136.468,35
euro (5.505.119,59 BEF).
Deze subsidiebedragen tonen illustratief aan dat enige (financiële) groei in die jaren werd
afgeblokt. De groei die er was, is te interpreteren als indexering. Het totaalbedrag voor de
werksoort Instellingen groeide gedurende diezelfde jaren van 602 miljoen BEF tot 638,4
miljoen BEF (15.826.221 euro).
1.3 Personeel vormingsinstellingen
De evolutie van de personeelsgegevens onder het instellingendecreet is moeilijk te traceren.
Eind 2002, vlak voor de invoering van het nieuwe decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk, werden in totaal 379 subsidiabele personeelsfuncties (voltijds equivalenten,
VTE’s) geteld in de sector van de instellingen. Dat is een gemiddelde van 9 gesubsidieerde
personeelsleden per instelling. Er is in de jaren vóór 2003 in het aantal gesubsidieerde
functies nauwelijks een groei waar te nemen.
Naast de personeelsfuncties die gesubsidieerd werden middels het decreet waren er natuurlijk ook nog andere personeelsleden actief in de vormingsinstellingen. Zij werden bekostigd
door andere subsidiebronnen of met eigen inkomsten. Een overzicht of een evolutie geven
van dat personeelsvolume is evenzeer moeilijk. Hieromtrent is nooit een longitudinaal onderzoek gebeurd. Een steekproef die de FOV uitvoerde eind 2003 toont aan dat het personeelsbestand van alle vormingsinstellingen samen toen voor ongeveer driekwart bestond uit door
het decreet gesubsidieerde personeelsleden. Het overige kwart (samen goed voor om en bij
de 100 VTE’s) bestond uit gesubsidieerde personeelsleden in een bijzonder statuut (DAC,
Gesco, Sociale Maribel, …) en niet-gesubsidieerde personeelsleden.
2
Wat is / wat zal zijn
2.1 Ambities van het decreet
Het nieuwe decreet voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk (4 april 2003) formuleert een
aantal grote uitdagingen aan het instellingenwerk anno 2003.
De opdeling tussen landelijke en niet-landelijke vormingsinstellingen - een opdeling die in het
decreet van 1995 al voorzichtig was ingebed – wordt sterk doorgezet. Naast de landelijke
vormingsinstellingen worden de (regionale) volkshogescholen in het leven geroepen. Beide
soorten instellingen zijn gericht op het brengen van een niet-formeel educatief aanbod, meer
bepaald een open aanbod, aangeboden in de vrije tijd van de deelnemer en niet gericht op
zijn situatie in de arbeidsmarkt.
Ondanks de gemeenschappelijke richting zijn de doelstellingen van de landelijke vormingsinstellingen en de volkshogescholen zeer verschillend. Volkshogescholen zijn instellingen die
in een bepaalde afgebakende regio een breed en laagdrempelig vormingsaanbod voorzien.
De landelijke vormingsinstellingen werken niet regionaal maar over heel Vlaanderen en niet
2
breed maar diep (lees: gespecialiseerd). Ze kunnen dat vanuit verschillende invalshoeken
doen.
Door deze tweedeling bij de instellingen ambieert het decreet een instellingenwerk dat zowel
in de diepte als in de breedte werkt, en bovendien een sociaal, geografisch en demografisch
groter bereik heeft in Vlaanderen.
Het verschil tussen landelijke en regionale organisaties is dermate verschillend dat het decreet ook voor beide subwerksoorten een aparte subsidieregeling naar voor schuift. De
volkshogescholen worden betoelaagd naar rato van maximaal 1,5 euro per inwoner van de
regio (vanaf 2005). De gespecialiseerde vormingsinstellingen kennen een (instap)betoelaging van 116 euro per vormingsuur. Bij de vormingsinstellingen voor bijzondere doelgroepen gaat het om 150 euro per vormingsuur. De syndicale vormingsinstellingen en de instellingen voor gedetineerden bouwen voort op het subsidiebedrag dat ze kregen vóór het
nieuwe decreet.
2.2 Huidige situatie
Samengevat kan worden gesteld dat het decreet van 2003 twee hoofdcategorieën instellingen voorziet: de volkshogescholen en de landelijke vormingsinstellingen. Deze laatste categorie omvat drie subwerksoorten.
Ten eerste zijn er de gesubsidieerde gespecialiseerde vormingsinstellingen. Daarnaast krijgen de syndicale vormingsinstellingen in dit decreet een plaats. Het is voor het eerst dat zij in
een decreet voor sociaal-cultureel werk een aparte plaats krijgen, hoewel ze voorheen doorgaans ook als een aparte categorie werden gezien. Tegelijk worden zij gedwongen zich te
federeren tot maximaal drie instellingen. Ten derde is er de categorie van de instellingen die
werken voor een bijzondere doelgroep. Dit zijn de instelling voor gedetineerden en de instellingen voor personen met een handicap. Ook deze laatste subcategorie van instellingen
wordt gedwongen zich te federeren tot maximaal drie instellingen.
Onderstaande tabellen geven een overzicht van de situatie eind 2004.
Momenteel zijn de in totaal 13 volkshogescholen zich volop aan het ontplooien. In de periode
2003-2004 hebben zij hun teams samengesteld en de doelstellingen van hun werking bepaald voor een eerste beleidsperiode. Naast de volkshogescholen zijn ook 16 gespecialiseerde vormingsinstellingen hun werking aan het uitbouwen. Zij werken rond thema’s als
persoonlijke groei, kunsteducatie, geschiedenis, zingeving, actief burgerschap, …
De federatievorming bij de instellingen voor personen met een handicap is intussen achter
de rug. In totaal zijn er voor de periode 2004-2005 drie federaties van instellingen voor personen met een handicap: KR8, Z11, Op-Stap. Ook bij de syndicale vormingsinstellingen zijn
er drie federaties: Vorming & Actie, Ateliers voor Werknemersvorming, Werknemerswelzijn.
Verder is er ook de instelling werkend voor gedetineerden en de federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap (Vijftact).
3
2.3 Huidige situatie volkshogescholen
Naam
Werkgebied
Inwoners in het Subsidiebedrag
werkgebied (2002) 2004 (in euro)
Citizenne – Volkshogeschool
Brussel Vormingplus
Brussel Hoofdstad
287.795 (op basis
van 2000)
367.220,52
Volkshogeschool Halle –
Vilvoorde Vormingplus
arr. Halle-Vilvoorde
563.370
306.599,00
Vormingplus Midden- en ZuidWest-Vlaanderen
arr. Kortijk, arr. Roeselare,
arr. Tielt
506.927
694.442,27
Vormingplus regio Brugge
arr.Brugge
272.011
406.291,00
Vormingplus regio Mechelen
arr. Mechelen
307.433
301.738,76
Vormingplus regio Oostende –
Westhoek
arr. Ieper, arr. Veurne, arr.
Oostende
353.337
403.795,65
Vormingplus regionale
volkshogeschool Limburg
provincie Limburg
798.583
835.240,04
Vormingplus Vlaamse
Ardennen – Dender
arr. Aalst, arr. Oudenaarde
376.626
300.000,00
Vormingplus Volkshogeschool
Gent-Eeklo
arr. Gent, arr. Eeklo
577.988
674.905,32
Vormingplus Volkshogeschool
Kempen
arr.Turnhout
409.636
330.399,43
Vormingplus Volkshogeschool
Oost-Brabant
arr. Leuven
459.541
525.514,20
Vormingplus Volkshogeschool
regio Antwerpen
arr. Antwerpen
935.381
1.345.562,51
Vormingplus Volkshogeschool
Waas-en-Dender
arr. Sint-Niklaas, arr.
Dendermonde
412.038
316.413,59
Totaal
Vlaanderen en Brussel
6.260.666
6.808.122,29
4
2.4 Huidige situatie landelijke gespecialiseerde vormingsinstellingen
Naam
Thema of cluster van thema’s
Gesubsidieerd
urenaantal
Amarant
(reflectieve) Kunsteducatie
1.750
Subsidiebedrag
2004
(in euro)
203.000
Centrum voor Christelijk
Vormingswerk
Zingeving
2.305
267.380
Centrum voor Natuur- en
Milieu-educatie
Natuur- en milieu-educatie
3.000
348.000
Halewijnstichting
Muziek (beschouwing, beleving en
beoefening)
1.081
125.396
Impuls-Oris
Empowerment via weerbaarheid,
diversiteit en leiderschap
1.376
159.616
Natuurpunt Educatie
Leren voor natuur, milieu en landschap
3.000
348.000
PRH – Persoonlijkheid
en Relaties
De persoon en zijn groei (persoonlijke
groei)
3.000
348.000
Stichting-Lodewijk de
Raet
Actief burgerschap
2.000
232.000
UPV-VUB
Wetenschapspopularisering
1.228
142.448
Vormingsinstituut Rode
Kruis Vlaanderen
Eerstehulpverlening
3.000
348.000
vzw VCOK
Opvoeding en kinderopvang
1.250
145.000
Wisper + ICVA Theater
en Vorming **
Kunsteducatie + Actieve kunsteducatie
3.000 + 1.825
348.000 +
211.700
Zorg-Saam
Zorg
1.645
190.820
Timotheus Project *
Intuïtieve ontwikkeling
1.000
116.000
Universiteit Vrije Tijd
Davidsfonds *
Geschiedenis voor morgen. Cultuur en
samenleving in historisch perspectief
1.000
116.000
Educatief
Bosbouwcentrum
Groenendaal *
Totaal
Multifunctioneel en duurzaam beheer
van bos, groen en natuur
1.000
116.000
32.460
3.765.360
* nieuw gesubsidieerd sinds 1/1/2004
** fusie sinds oktober 2004
5
2.4 Huidige situatie syndicale vormingsinstellingen (federaties)
Naam
Ateliers voor Werknemersvorming
Vorming en Actie
Werknemerswelzijn
Totaal
Subsidiebedrag 2004 (in euro)
1.375.338,43
811.830,64
323.681,08
2.493.329,16
2.5 Huidige situatie vormingsinstellingen voor bijzondere doelgroepen
Naam
KR8
Op-Stap
Z11
De Rode Antraciet
Totaal
Subsidiebedrag 2004 (in euro)
635.085,21
606.071,93
512.217,75
687.112,78
2.440.487,67
3. Gevolgen van de invoering van het nieuwe decreet
3.1 Aantal organisaties
Het aantal instellingen is lange tijd stabiel gebleven (42 in het totaal) omwille van de erkenningsstop in het vorige instellingendecreet. Bij de invoering van het nieuwe decreet is het
aantal gesubsidieerde instellingen geslonken. Eind 2004 tellen we er 37 (landelijke vormingsinstellingen, volkshogescholen en federatie van vormingsdiensten samen).
Situatie vóór het decreet (2002)
Landelijke instellingen
Instellingen voor bijzondere doelgroepen
Niet-landelijke instellingen
Situatie eind 2004
31 Gespecialiseerde vormingsinstellingen
Syndicale vormingsinstellingen
9 Vormingsinstellingen voor bijzondere doelgroepen
16
3
4
Federatie van vormingsdiensten voor personen met een handicap
2 Volkshogescholen
42
1
13
37
Ondanks de daling in het absolute aantal instellingen werden bij het begin van de beleidsperiode 2004-2005 ook drie nieuwe gespecialiseerde vormingsinstellingen gesubsidieerd.
Het decreet laat ook toe dat telkens bij het begin van een beleidsperiode maximaal drie
nieuwe instellingen een subsidie en/of erkenning krijgen. Een aangroei in vormingsinstellingen voor bijzondere doelgroepen, syndicale vormingsinstellingen en volkshogescholen is
evenwel zo goed als uitgesloten.
Een precies cijfer plakken op het aantal instellingen dat door het decreet voor het sociaalcultureel volwassenenwerk uit de subsidieboot verdween, is om meerdere redenen moeilijk.
Door de federatievorming bij de instellingen voor bijzondere doelgroepen en bij de syndicale
instellingen zijn een aantal namen van instellingen uit de subsidielijst verdwenen. Toch komen deze instellingen onder de noemer van hun federatie nog steeds in aanmerking voor
subsidie. Bij de gespecialiseerde vormingsinstellingen hebben niet alle door het instellingendecreet gesubsidieerde organisaties een aanvraag ingediend. Sommige kozen er bijvoorbeeld voor – omwille van de lagere urennorm – als deelinstelling uit een samenwerkingsverband te treden en autonoom een aanvraagdossier in te dienen…
Tenslotte is het nog belangrijk te vermelden dat niet alle organisaties waarvan het aanvraagdossier als gespecialiseerde vormingsinstelling werd afgewezen (17 organisaties van de in
totaal 31 aanvragers) als niet-gesubsidieerde organisatie verder gaan of de boeken sloten…
6
Een paar onder hen werd (geheel of gedeeltelijk) overgeheveld naar de werksoort van de
volkshogescholen.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de instellingen die werden gesubsidieerd (als
samenwerkingsverband of als deelinstelling van een samenwerkingsverband) onder het instellingendecreet en waarvan de aanvraag tot subsidiëring als gespecialiseerde vormingsinstelling voor de periode 2004-2005 niet werd goedgekeurd.
Naam instelling
Thema of cluster van thema’s
Moritoen
Motief
Interactie-Academie
School voor lichaamswerk
Theologie en maatschappij
Tussenmenselijke processen gesitueerd
binnen bredere contexten
Sociale en relationele competentie
Creatieve afstemming en persoonlijke,
relationele educatie
Communicatie en relatievorming
Diversiteit
Non-profitmanagement
Gevolgen van de vergrijzing opvangen door
competenties te ontwikkelen bij de actoren
Theaterkunst
Levenskunst
Zorg voor elkaar
Natuurlijke levenswijze
Servo
Instituut voor Communicatie
Arcademia
Iteco
Praxis Vormingsdienst
Trefcentrum Derde Leeftijd
Open Living
Vlied
Viac
Oost West Centrum
Totaal
Subsidiebedrag
2001 (in euro)
199.782
248.635
402.185
441.065
291.078
146.649
133.615
103.452
170.232
116.650
304.615
112.803
208.520
2.879.281
3.2 Spreiding van het educatieve aanbod
Een vergelijking tussen de spreiding van het educatieve aanbod door de sociaal-culturele
instellingen voor en na het nieuwe decreet is erg moeilijk. De spreiding van het aanbod
gebeurt nu volgens een ander concept dan onder het instellingendecreet. Landelijke vormingsinstellingen werken over heel Vlaanderen, volkshogescholen voor een afgebakende regio. Beide hebben aandacht voor educatief achtergestelde groepen. Daarnaast wordt ook
verwacht dat ze samenwerken. Ze zijn dus samen verantwoordelijk voor de spreiding van het
aanbod.
Of de volkshogescholen en landelijke instellingen er beter dan voorheen in slagen een spreiding van het educatieve aanbod waar te maken, kan nu nog niet worden nagegaan. Hiervoor
zijn te weinig gegevens voorhanden.
Het criterium van de “landelijke spreiding” uit het decreet van 1995 maakte plaats voor de
instapnorm van het “landelijk karakter”. Voor de instellingen verschilt die instapnorm licht: de
verplichting dat de organisatie in geen van de provincies meer dan 50% van het vereist urenpakket realiseert of geen 50% van de deelnemers uit een zelfde provincie mogen komen,
vervalt. Dit betekent dus dat het “landelijke karakter” van een landelijke vormingsinstelling
niet noodzakelijk een evenwichtige landelijke spreiding moet inhouden. Het decreet van 2003
brengt dus feitelijk een versoepeling van de spreidingsplicht voor de landelijke vormingsinstellingen.
3.3 Thema’s
Er is een verschuiving waar te nemen in de thema’s die door sociaal-culturele instellingen
worden behandeld. Thema’s als non-profitmanagement, theologie en maatschappij, communicatie en relatievorming, … zijn ofwel verdwenen uit het gesubsidieerde landschap (dit betekent dat ze niet (langer) als specialisme worden erkend, maar wel eventueel door de volkshogescholen worden opgenomen), ofwel komen ze vandaag in mindere mate voor. Thema’s
7
zoals ‘geschiedenis’ zijn nieuwkomers in de groep van de gespecialiseerde vormingsinstellingen.
De omschrijving van de notie “bijzondere doelgroepen” onderging een merkwaardige wijziging: werklozen worden niet langer als doelgroep behouden. Gedetineerden werden als
“nieuwe” doelgroep in het decreet opgenomen… De Rode Antraciet (voorheen Vlaamse
Federatie Forensisch Welzijnswerk) richt zich specifiek naar hen.
3.4 Aantal uren en grootte van de organisaties
Net als de versoepeling van de spreidingsplicht bracht het nieuwe decreet ook een lagere
instapnorm voor wat betreft het te realiseren aantal uren door een landelijke vormingsinstelling. De instapnorm voor gespecialiseerde vormingsinstellingen is nu 1.000 uren. Door de
instapnorm omlaag te halen en door per beleidsperiode (maximaal drie) nieuwe gespecialiseerde vormingsinstellingen (met een erkenningsnorm van 1.000 uren) toe te laten, wil het
nieuwe decreet tegemoet komen aan de erkenning van kleine en nieuwe waardevolle gespecialiseerde vormingsorganisaties.
Wat betreft het verplicht aantal te realiseren uren door de landelijke vormingsinstellingen,
werd in het sociaal-cultureel beleid de afgelopen jaren eigenlijk een slingerbeweging gemaakt. Ten opzichte van het decreet van 3 maart 1978 werd de urennorm door het decreet
van 19 april 1995 verhoogd (tot 3.000 uren). Het decreet van 2003 haalt nu de urennorm
terug omlaag (naar 1.000 uren).
De huidige gespecialiseerde vormingsinstellingen vergelijken met de landelijke instellingen
onder het instellingendecreet is natuurlijk onmogelijk. Toch kan algemeen worden vastgesteld dat zich een schaalverkleining voordeed. Het gemiddeld aantal uren van landelijke vormingsinstellingen onder het instellingendecreet was 3.049 uren. Onder het nieuwe decreet
tellen de gespecialiseerde vormingsinstellingen gemiddeld 2.028 gesubsidieerde uren.
Het spreekt voor zich dat de schaalverkleining zich niet binnen alle gesubsidieerde instellingen voortzet. Bij de syndicale vormingsinstellingen en de instellingen die werken voor personen met een handicap kan men – omwille van de gedwongen federatievorming - spreken
van een schaalvergroting.
3.5 Financiële middelen
Eind 2002 was er een totaalbudget voor de instellingen van 638,4 miljoen BEF
(15.826.221,07 euro). In 2004 zal 16.233.104,66 euro nodig zijn om de instellingen, de
volkshogescholen en de federatie van vormingsdiensten te honoreren zoals in het nieuwe
decreet aangekondigd. In dit laatste bedrag is de kost van de flankerende maatregelen (de
verschuiving van personeel naar andere sociaal-culturele organisaties, de brugpensioenregeling, de gesubsidieerde ontslagregeling) niet ingecalculeerd. Ook werd geen rekening
gehouden met een mogelijke indexering.
Toch kan – voortgaand op de ruwe bedragen - algemeen worden vastgesteld dat in 2004
zeker niet onnoemelijk veel meer subsidies gaan naar de werksoort van de instellingen dan
in de jaren daarvoor. Wel integendeel. En dit ondanks de komst van de volkshogescholen als
nieuwe subwerksoort.
De verklaring hiervoor is de drastische daling van het aantal gesubsidieerde landelijke vormingsinstellingen en de financiële status quo bij de syndicale instellingen en de instellingen
voor bijzondere doelgroepen (een bedrag van 75.000 per federatie van instellingen voor
personen met een handicap niet te na gesproken).
Illustratief voor het lagere budget dat naar de landelijke vormingsinstellingen gaat, is het
verschil tussen de gespecialiseerde vormingsinstelling die in 2004 het meeste subsidie krijgt
en de gespecialiseerde instelling die het minst subsidie krijgt. Dat verschil bedraagt 232.000
euro. Terwijl in 2002 – onder het vorige decreet dus – dat verschil bij de landelijke instellingen 1.157.272,56 euro bedroeg. Het decreet van 2003 heeft dus als gevolg dat de landelijke instellingen in financiële termen dichter bij elkaar staan dan voorheen.
8
Voor 2005 is een gevoelige verhoging aangekondigd voor de volkshogescholen wanneer zij
effectief 1,5 euro per inwoner zouden ontvangen. Dit zou voor de subwerksoort van de
volkshogescholen alleen al een verhoging van 2.518.946,71 euro betekenen ten overstaan
van het totaalbedrag voor de volkshogescholen in 2004.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de evolutie van het budget voor de totale
werksoort instellingen (landelijke instellingen en volkshogescholen) van het jaar 2000 tot het
jaar 2004.
totaalbedrag werksoort instellingen*
18.000.000,00
17.000.000,00
16.000.000,00
15.000.000,00
14.000.000,00
13.000.000,00
12.000.000,00
11.000.000,00
10.000.000,00
9.000.000,00
8.000.000,00
7.000.000,00
6.000.000,00
5.000.000,00
4.000.000,00
3.000.000,00
2.000.000,00
1.000.000,00
0,00
ja
ar
2
00
4
(v
er
m
oe
de
lijk
)
00
3
ja
ar
2
00
2
ja
ar
2
00
1
ar
2
ja
ja
ar
2
00
0
bedrag in euro
* Totaalcijfer 2003 nog niet bekend
3.6 Personeel
Het aantal gesubsidieerde personeelsleden in instellingen tellen, is nu onmogelijk. Het decreet subsidieert immers geen personeelsleden meer (rechtstreeks). Via het systeem van
enveloppenfinanciering worden de vormingsinstellingen en volkshogescholen zelf verant9
woordelijk over de besteding van de enveloppe aan personeel. Het is in die optiek niet na te
gaan of de lichte gestage stijging van het (gesubsidieerd) personeel zich na de implementatie van het nieuwe decreet heeft voortgezet.
Wel is duidelijk dat er zich op het vlak van personeel veel verschuivingen hebben voorgedaan. Aan de grond van deze verschuivingen ligt enerzijds het ontstaan van dertien volkshogescholen die voor een belangrijk deel worden bevolkt door personeelsleden van instellingen
die werden erkend onder het instellingendecreet. Anderzijds is er de subsidiëring van de gespecialiseerde vormingsinstellingen (en de niet-subsidiëring van een aantal aanvragende
organisaties). Voor de organisaties die wel een aanvraag indienden maar uiteindelijk geen
subsidie kregen als gespecialiseerde vormingsinstelling werden in november 2003 ook een
aantal zogenaamde flankerende maatregelen genomen. Deze maatregelen hebben ook voor
een belangrijk deel bepaald welke gezichten (definitief) uit de sector van de instellingen
verdwenen zijn. Een achttal personen maakten gebruik van een gesubsidieerde brugpensioenregeling. Andere personeelsleden vloeiden door de flankerende maatregelen over naar
landelijke vormingsinstellingen die wel subsidies krijgen, of naar sociaal-culturele verenigingen, naar organisaties voor amateurkunsten, naar het Steunpunt voor Sociaal-Cultureel
Werk, … Tot slot zijn er ook de instellingen die zonder subsidies, al dan niet met een gelijk
personeelsvolume, verder werken.
3.7 Bereik
Zie 3.8
3.8 Aanbod
Zowel rond het bereik als rond het aanbod van de instellingen en volkshogescholen zijn in
vergelijking met de situatie vóór het decreet, weinig of geen kwantitatieve gegevens bekend.
Aan de hand van de eerste brochures die de volkshogescholen publiceerden kan worden
vastgesteld dat zij elk hun eigen regionale accenten leggen. Ze bieden stuk voor stuk al een
divers aanbod en in de meerderheid van de gevallen ook een uitgebreid (eigen) aanbod.
10
Download