Atlas Natuur Vechtstreek - Provincie Noord

advertisement
ATLAS VAN DE
NATUUR
IN DE
VECHTSTREEK
ATLAS VAN DE
NATUUR
IN DE
VECHTSTREEK
Uitgave
Landschap Noord-Holland
Auteurs
Peter Melman, Theo Baas, Kees Scharringa, Eric Thomassen, Ron van ’t Veer
Redactie
Kees Scharringa, Ron van ‘t veer, Ilse Miedema
Topografie
Topografische Dienst Kadaster, Emmen
Fotografie
Danny Ellinger/Foto Natura, Peter Melman
Vormgeving
BARD87’s-Graveland
Opdrachtgever
provincie Noord-Holland, afdeling WNLO
Castricum, juli 2005
Rapportnummer 05008
2
3
Inhoud
Voorwoord
Kaarten
1. Fysische geografie
7
8
2. Geomorfologie
10
4. Watertypologie
14
3. Bodem
12
5. Grondgebruik
16
7. Beschermde gebieden
20
6. Cultuurhistorie
8. Begrensde gebieden
9. Natuurdoeltypen
10. Graslandvegetaties
11. Moerasvegetaties
12. Planten van kruidenrijke, natte,
schrale slootkanten en oevers
13. Kenmerkende planten van het agrarisch gebied
18
22
24
26
28
30
32
14. Planten van (zoete) kwelmilieu’s
34
16. Weidevogels: kritische soorten
38
18. Moerasvogels
42
15. Bijzondere watervegetaties
17. Weidevogels: trends
19. Watervogels
36
40
44
20. Zoogdieren
46
22. Bijzondere vlinders
50
24. Bijzondere libellen
54
21. Vlinders van hooilanden en verbindingszones
23. Libellen
25. Reptielen en amfibieën
Bijlage
Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden
4
blz
5
48
52
56
58
Voorwoord
De Vechtstreek is bijzonder rijk aan natuur. Dat
komt door de unieke ligging op een vierlandenpunt van landschappen. Nergens anders in
Noord-Holland komen vier verschillende landschappen, opgebouwd uit veengrond, zandgrond,
rivierklei en zeeklei bij elkaar. Behalve in de
bodem zijn er ook verschillen in geologie, landschapsontwikkeling, morfologie en hydrologie.
Deze grote verscheidenheid komt duidelijk tot
uiting in de plantengroei en het dierenleven.
Samen met de duinstreek behoort de Vechtstreek tot de meest soortenrijke regio van onze
provincie. Vermaard zijn de moerasgebieden van
Kortenhoef, Ankeveen, Loosdrecht en het
Naardermeer. De trilvenen, moerasbossen,
kranswieren en waterplanten, moeras- en watervogels, vlinders, libellen en waterdieren zijn
hier zó bijzonder dat zij een internationale
bescherming hebben gekregen. Grote delen van
deze gebieden zijn inmiddels als speciale
beschermingszone aangewezen via de Europese
Habitat- en Vogelrichtlijn. Vanwege deze aanwijzing hebben natuurbeschermingsorganisaties,
waterschappen, provincie, gemeentes en gebruikers een gezamenlijke verantwoordelijkheid om
de natuur in deze gebieden zo goed mogelijk in
stand te houden.
De polders in de Vechtstreek bezitten belangrijke natuurwaarden, vanwege hun functie als
broedgebied voor weidevogels en pleisterplaats
(rustgebied) voor doortrekkende en overwinterende watervogels. Daarnaast vinden we hier
nog kruidenrijke graslanden, bloemrijke slootkanten en sloten met bijzondere waterplanten
en waterdieren. Ook bezitten de polders een
grote landschappelijke en cultuurhistorische
betekenis. Bij agrariërs en de agrarische natuurvereniging is natuur- en landschapsbeheer
6
onderdeel van de agrarische bedrijfsvoering,
zodat de belangrijkste waarden van de polders
zo veel mogelijk behouden blijven.
De Vechtstreek ligt echter ook midden in de
Randstad. Wegenbouw, verstedelijking, wateronttrekking, intensivering van de landbouw,
lucht- en waterverontreiniging hebben de kwaliteit van de natuur en het landschap sterk doen
afnemen. En ook het beheer van het eeuwenoude cultuurlandschap is onder druk komen te
staan. Traditionele beheervormen als riet
maaien, hakhoutbeheer, hooien in de zomer en
extensieve beweiding verliezen meer en meer
terrein.
Toekomstige plannen voor het gebied gaan over
wegen, woningbouw, waterberging, de aanleg
van recreatiegebieden, natuurontwikkeling en
de realisatie van een robuuste ecologische verbinding tussen de moerasgebieden. Al deze plannen bieden zowel kansen als bedreigingen voor
natuur en landschap van de Vechtstreek. Om
alle lopende projecten en nieuwe plannen op
het gebied van natuur, landschap, water,
recreatie, landbouw en cultuurhistorie in goede
banen te leiden hebben de regionale overheden
en maatschappelijke organisaties de handen
ineengeslagen om een groenblauw programma te
maken. Dit heet de ‘Groene Uitweg’. Voor de
onderbouwing van dit programma is grote
behoefte aan een gedegen overzicht van de
landschappelijke en ecologische betekenis van
het gebied. De voorliggende atlas ‘Natuur in de
Vechtstreek’ wil in deze behoefte voorzien. Zij
bevat belangrijke informatie voor iedereen in
het gebied. Van politici en bestuurders tot
planologen, van waterschappers tot agrariërs en
van natuurbeheerders tot bewoners.
7
1
Fysische geografie
Het landschap van de Vechtstreek kan geografisch met
recht een vierlandenpunt worden genoemd en neemt
binnen Noord-Holland een unieke plaats in. Nergens anders
in Noord-Holland komen vier landschappen die opgebouwd
zijn uit veengrond, zandgrond, rivierklei en zeeklei bij
elkaar. Behalve in de bodem zijn er ook verschillen in
geologie, landschapsontwikkeling, morfologie en hydrologie. Tesamen met de bodemeigenschappen vormen deze
abiotische factoren elk een eigen fysisch geografische
karakteristiek. Op landschapsschaal zijn deze karakteristieken goed te herkennen en vormen de basis van de
Fysisch Geografische Regio’s (FGR). Een overzicht van deze
regio’s op landschapsschaal wordt gegeven in kaart 1.
Hierin zijn duidelijk de basiskarakteristieken te zien van
de Vechtstreek.
De belangrijkste FGR is het Laagveengebied, welke ruim
tweederde van de Vechtstreek beslaat. In het westelijk en
noordelijk deel van de Vechtstreek vinden we het
Zeekleigebied en het Rivierengebied. In alle drie de FGR’s
is de invloed van de mens op de geologische ondergrond
nadrukkelijk zichtbaar. Zij zijn rijk aan dijken, polders,
droogmakerijen en verveningen.
In het oosten bevindt zich de oudste FGR, die van de
Hogere zandgronden. In het noorden van de Vechtstreek is
nog een vijfde regio te onderscheiden. Dit is het water van
het Gooimeer en het IJmeer, onderdeel van de FGR
Afgesloten zeearmen.
Elke FGR bezit een geheel eigen geomorfologie en bodemtype, welke in detail is afgebeeld in kaart 2 en 3. Tesamen
met de hydrologie bepalen deze condities welke natuur in
een gebied gerealiseerd kan worden. Hierdoor vormen de
FGR’s de basis voor de indeling van de natuurdoeltypen
(zie kaart 9), de ecologische potenties en ontwikkelingsmogelijkheden.
Fysische geografie
Bron: Ministerie van LNV, 1990.
8
9
2
Geomorfologie
De geomorfologische kaart geeft informatie over het reliëf
en de vorm van het landschap. De belangrijkste landschapsgradiënt wordt gevormd door de overgang van de
Gooise stuwwal, via het aangrenzend dekzandgebied, naar
het veenlandschap. In het westen gaat dit landschap over
in het rivierengebied van de Vecht. Ook de Aetsveldsche
Polder behoort tot het rivierenlandschap. Ooit (1500 v.
Chr.) was deze polder een ondiep meer waarin door de
Vecht klei werd afgezet. Langs de oevers van de Vecht
komen oeverwallen voor met geringe hoogteverschillen.
De Gooise stuwwal is tijdens de voorlaatste IJstijd, zo’n
140.000 jaar geleden, ontstaan toen een gletsjertong de
ondergrond omhoog drukte. Langs de flanken komen dekzandafzettingen voor die tijdens de laatste IJstijd, zo’n
25.000 jaar geleden, zijn afgezet. In de Nieuwe
Keverdijksche Polder en bij Muiderberg liggen de meest
westelijke fragmenten van het stuwwallencomplex. Deze
hebben een belangrijke geomorfologische betekenis.
Opduikingen van dekzandafzettingen komen ten zuiden van
het Naardermeer ook in het veengebied voor. Samen met
de stuwwalfragmenten vormen dekzandruggen in het poldergebied belangrijke locaties voor bijzondere plantengroei. Hier vinden we soortenrijke begroeiingen met kranswieren en fonteinkruiden en matig voedselarme moerasvegetaties.
Het veenlandschap is geologisch gezien jong en vormt het
ingeklonken restant van een 6.000 jaar oud hoogveengebied. Zo’n 1.100 jaar geleden werd het hoogveengebied
door de mens ontgonnen en ontstond geleidelijk het huidige polder- en plassenlandschap (ontgonnen veenvlakten).
Grootschalige turfwinning vanaf de 15de eeuw heeft geleid
tot het ontstaan van het plassengebied van Ankeveen,
Kortenhoef en Loosdrecht. Het Naardermeer en de
Horstermeer waren al voor de ontginning aanwezig en hebben zich door erosie kunnen uitbreiden.
Binnen het veenlandschap is van noord naar zuid een zoutzoetgradiënt te herkennen. Deze gradiënt is bepaald door
dijkdoorbraken en getijde-afzettingen vanuit de Zuiderzee
en wordt gekenmerkt door zeekleipolders in het noorden.
Ten zuiden van het Naardermeer neemt de overstromingsinvloed van de Zuiderzee af en komen venen met zoet
water en kwelwater voor.
Geomorfologie
Bron: Geomorfologische kaart van Nederland schaal 1:50.000. Alterra.
10
11
3
Bodem
Als basis voor de bodemkaart van de Vechtstreek is de
bodemkaart van Nederland gebruikt. Het studiegebied ligt
op de overgang van het veenweidegebied naar het stuwwalgebied en is daarom bodemkundig zeer divers. In totaal
kunnen zelfs 27 verschillende bodemtypen worden onderscheiden. Om het overzicht op de kaart te bewaren zijn de
bodemtypen tot hogere eenheden gegroepeerd.
De polders in het noordwestelijk deel van het studiegebied
maken deel uit van het rivierenlandschap van de Vecht.
Langs de Vecht is door de rivier klei afgezet (vaaggrond).
Pleistocene zandopduikingen komen plaatselijk voor bij
Muiderberg en in de Nieuwe Keverdijksche Polder (podzolen). Ten noorden van de Naardertrekvaart bevinden zich
overwegend zandige overslaggronden, afgezet bij dijkdoorbraken. Noordoostelijk hiervan bestaat de bodem voornamelijk uit poldervaaggronden. Deze maken deel uit van
het aanwassenlandschap van de voormalige Zuiderzeekust
en is gevormd door mariene afzettingen.
In het noordoosten van het studiegebied ligt het
Naardermeer. Het is een natuurlijk meer, dat zijn oorsprong heeft in de tijd dat de Vechtstreek bestond uit
zoetwatermoerassen gevoed door kwel uit de hoge gronden van het Gooi.
In het midden en zuiden van het studiegebied heeft op
grote schaal vervening plaatsgevonden. Door afslag is hier
een groot gebied van open water ontstaan. De bodem
bestaat uit restanten van veengronden.
De Horstermeerpolder dankt zijn naam aan de horsten
(zandopduikingen) die hier plaatselijk boven het veen uitsteken. De bodem bestaat uit lage natte veengronden en
eerdgronden.
In het oostelijk deel van de Polder Kortenhoef en de beide
Ankeveensche Polders heeft in tegenstelling tot het westelijk deel geen vervening plaatsgevonden. De reden hiervoor is dat zandgronden vlak onder of aan de oppervlakte
voorkomen. De bodem bestaat hier uit een overgang van
veengrond (met zand in de ondergrond) naar zandgrond
waarin zich een humuspodzol ontwikkeld heeft (laarpodzolgronden).
Grenzend aan bovengenoemd gebied vinden we de
’s-Gravelandsche Polder. Dit gebied maakt deel uit van het
stuwwallenlandschap. De bodem bestaat uit zandgronden
met vooral humuspodzol. Een deel van de zandgronden is
afgegraven, waarna de humushoudende bovengrond is
teruggestort.
12
Bodem
Bron: Bodemkaart van Nederland schaal 1:50.000, Alterra, 1991
13
4
Watertypologie
Door de ligging tussen het stuwwallencomplex van het Gooi en
de rivier de Vecht, is de Vechtstreek een gebied met bijzondere
hydrologische omstandigheden. Deze omstandigheden komen tot
uitdrukking in de gevarieerde watertypologie die in 1999 is vastgesteld voor het tweede Waterhuishoudingsplan. In het studiegebied zijn acht watertypen te onderscheiden. De belangrijkste
zijn:
Polderwateren onder invloed van zoete kwel (Pk)
Een vrij soortenarm watertype dat kenmerkend is voor de polders langs het IJ- en Gooimeer. Binnen dit type komen op
bescheiden schaal kwelindicatoren voor als Drijvend fonteinkruid, Brede waterpest en Lidsteng.
Gradiëntrijke polderwateren onder invloed van kwel (Gk)
Kenmerkend voor de Aetsveldsche en de Nieuwe Keverdijk-sche
Polder. Door de grote variatie in zoutgehalte en het optreden
van relatief voedselarme zoete kwel bezit dit watertype één
van de meest soortenrijke slootvegetaties van Noord-Holland.
Sloten onder invloed van lokale kwel uit de Vecht (Vs)
Dit watertype komt voor in enkele polders langs de Vecht. In
tegenstelling tot watertype Gk treedt er nauwelijks tot geen
brakke kwel op, waardoor er sprake is van geheel zoete omstandigheden. Het is een tamelijk soortenrijk watertype waarin verschillende kwelindicerende soorten voorkomen.
Minder zoete, grotere polderwateren in de Vechtstreek (Vi)
Dit watertype is te vinden in het westelijk deel van het
Vechtplassengebied en in het Naardermeer. Kenmerkend is het
ontbreken van soorten van zeer zoete omstandigheden.
Zoete, grotere polderwateren in de Vechtstreek (Vp)
Hieronder valt Hollandsch Ankeveen en het zuidoostelijk deel
van de Polder Kortenhoef. Een zeer soortenrijk watertype waarvan de vegetatie wordt gekenmerkt door het voorkomen van
soorten van geheel zoete omstandigheden. Kwelindicatoren
komen in dit type veelvuldig voor.
Zoete, mesotrofe kwelsloten (Vm)
Een watertype kenmerkend voor de westrand van de Gooise
stuwwal. Het water in de sloten met dit watertype is zoet,
voedselarm en basenrijk. Er komen veel kwelafhankelijke planten voor (veel soorten fonteinkruiden).
Licht brakke polderwateren (Zi)
Dit watertype is in de Vechtstreek beperkt tot het centrale deel
van de Horstermeer. Hier is het type matig ontwikkeld.
Plantensoorten van brakke omstandigheden ontbreken echter.
Watertypologie
Bron: Waterhuishoudingsplan provincie Noord-Holland 1998-2002, 1999 en
Stilstaan bij Waterkwaliteit, 1999.
NB: Voor het gebied van de voormalige
gemeente Loosdrecht zijn geen watertypen vastgesteld. Dit gebied maakt pas
sinds 2002 deel uit van Noord-Holland.
14
15
5
Grondgebruik
Deze kaart is ontleend aan de Landelijke Grondgebruikskartering (LGN 4) van Alterra. Hierin worden de belangrijkste vormen van grondgebruik rond het jaar 2000 weergegeven. De legenda is vereenvoudigd en aangepast aan de
Vechtstreek.
Het overgrote deel van de gronden in het studiegebied is
in gebruik als grasland. De graslanden in het noordwestelijk deel van het gebied kennen een intensief agrarisch
beheer en zijn vegetatiekundig van weinig belang. De graslanden op de Hilversumse- en de Naardermeent nemen een
bijzondere positie in. De Meenten waren gemeenschappelijke, onverkavelde graslanden voor de nederzettingen in
het Gooi. Van oorsprong waren dit vegetatiekundig gezien
bijzondere graslanden.
De Hilversumse Bovenmeent is nu grotendeels ingericht als
bufferzone voor het Naardermeer. Door waterpeilverhoging
en moerasvorming is het karakter van dit gebied behoorlijk
veranderd.
In de landgoedzone van ‘s-Graveland komen naast de landgoederen ook graslanden voor. Over het algemeen zijn hier
op de niet afgezande delen parkbossen aangelegd en op de
afgezande delen graslanden.
Langs de Vecht, langs de ‘s-Gravelandsche Vaart en in het
midden van de Horstermeerpolder komen plaatselijk kleine
arealen (glas)tuinbouw voor. Het gebied rond Ankeveen en
Kortenhoef is grotendeels in beheer als natuurgebied. Hier
vinden we veel moerasbos, moerasvegetaties en extensief
beheerde graslanden.
Grondgebruik
Bron: Landelijke Grondgebruikskartering Nederland 4. Geagregeerd
op bedekkingstype, uitsnede voor Noord-Holland, Alterra, 1999.
16
17
Geografische waarde
6
Cultuurhistorie
Bouwkundige waarde
Op de kaart zijn elementen van de Cultuurhistorische
Waardenkaart (CHW) weergegeven. Hierbij is de legenda
wat vereenvoudigd. De cultuurhistorische waarden bestaan
uit geografische, archeologische en bouwkundige elementen. Deze waarden zijn van belang voor de identiteit, de
herkenbaarheid en het karakter van een gebied, dorp of
stad(sdeel). De geografische elementen omvatten oude dijken en kaden, oude wegen en paden, ontginningen, verveningen en verkavelingspatronen.
De archeologische waarden bestaan uit sporen van oude
bewoning. In de Vechtstreek zijn dit vooral historische
kernen van dorpen en steden. Tot de historisch bouwkundige waarden behoren de vestingsteden, forten, buitenplaatsen, middeleeuwse steden en historische boerderijen.
In de periode voor de Middeleeuwen bestond de Vechtstreek
uit een uitgestrekt moerasgebied. Door het gebied liep de
enige echte rivier van Noord-Holland, de Vecht. De Vecht
was oorspronkelijk een zijrivier van de Rijn. Vanaf de 10e
eeuw nam de invloed van de Zuiderzee op het gebied toe.
In het noordelijk deel van het gebied werd zeeklei afgezet.
De prehistorische bewoners hebben niet veel sporen achtergelaten. De archeologische waarden uit die tijd zijn beperkt
gebleven tot enkele terreinen op kleiïge oeverwallen, waar
bewoningssporen uit de IJzertijd (800 – 0 jaar v.chr.) zijn
gevonden. Hier vinden we oeverwalontginningen, kenmerkend voor de vroegste ontginningen in het gebied.
Archeologische waarde
Tijdens de middeleeuwse ontginningen van het veengebied
ontstonden de lintvormige veendorpen. In dezelfde tijd
ontstonden ook de middeleeuwse steden als Weesp, Muiden
en Naarden. Naarden lag oorspronkelijk op een andere plek
dan tegenwoordig; de stad werd in de 14e eeuw verzwolgen
door de Zuiderzee. Op twee plaatsen waar dekzandafzettingen aan de oppervlakte komen, ontstonden de
kernen van Nederhorst den Berg en Muiderberg. Hoge
archeologische waarde wordt ook toegekend aan de
restanten van het oorspronkelijke Kasteel Nederhorst en
het oorspronkelijke Muiderslot (verwoest in 1297).
De oudste historisch bouwkundige objecten van zeer hoge
waarden zijn de historische stadsgezichten van Weesp,
Muiden en Naarden. Ook de concentratie van buitenplaatsen
uit de 17e en 18e eeuw in ‘s-Graveland valt in deze
categorie. Minder oud, maar niet minder belangrijk zijn de
vestingwerken van Weesp, Naarden en Muiden en de forten
van de Hollandsche Waterlinie en de Stelling van
Amsterdam. De kleinschalige bebouwing en omvangrijke
groengebieden van Muiderberg zijn eveneens van zeer hoge
waarde.
18
Bron: provincie Noord-Holland, 2000.
19
7
Beschermde
gebieden
Binnen het studiegebied liggen Natuurbeschermingswet-,
Natuurschoonwet-, Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijngebieden. De beschermde status van deze gebieden is als
volgt:
• Natuurbeschermingswetgebieden
Binnen de Natuurbeschermingswet (1998) zijn gebieden
veiliggesteld, die vanwege natuurschoon en/of natuurwetenschappelijke betekenis van algemeen belang zijn.
Gebieden in eigendom van de staat kunnen worden
aangewezen als Staatsnatuurmonument. Andere gebieden worden aangewezen als Beschermd Natuurmonument. Binnen het studiegebied is 862 ha aangewezen
als Natuurbeschermingswetgebied (NB wetgebied).
• Natuurschoonwetgebieden
De Natuurschoonwet is gericht op het beschermen van
particuliere landgoederen. Binnen het studiegebied vallen de landgoederen Boeckesteijn, Schaep en Burgh,
Schoonoord, Swaenenburg (alle ‘s-Graveland),
Sperwershof (’s¬ Graveland/Hilversum),
Gooilust/Corversbos, Jagtlust Zuid (beide Hilversum),
De Nederhorst (Nederhorst den Berg) en Eikenrode
(Loosdrecht) onder deze wet.
• Habitatrichtlijngebieden
De Europese Habitatrichtlijn (1992) beschermt de
belangrijkste natuurlijke habitats in Europa, die samen
onderdeel uitmaken van een Europees netwerk van
natuurgebieden (Natura 2000). Binnen het studiegebied
is 3.607 ha als habitatrichtlijngebied aangewezen. De
volgende habitatrichtlijngebieden liggen geheel of
gedeeltelijk binnen de Vechtstreek: Gouwzee en kustzone Muiden, Oostelijke Vechtplassen en Naardermeer.
Zie voor de criteria voor de aanwijzing de bijlage.
• Vogelrichtlijngebieden
De Europese Vogelrichtlijn (1979) beschermt de belangrijkste leefgebieden van bedreigde vogelsoorten.
Binnen het studiegebied zijn de volgende gebieden als
Vogelrichtlijngebied aangewezen:
Oostelijke Vechtplassen, Naardermeer, Eemmeer/
Gooimeer/IJmeer en IJmeer. Zie voor de
criteria voor de aanwijzing de bijlage.
Beschermde gebieden
Bron: Natura 2000, Ministerie van LNV, 2003.
20
21
8
Begrensde
gebieden
Natuurgebied begrensd
In 1992 heeft de provincie beleid ontwikkeld voor het realiseren van een provinciaal ecologisch netwerk (PEHS).
Hiervoor zijn er gebieden begrensd waarbinnen terreinen
worden aangekocht voor natuur of waar met particulieren
afspraken worden gemaakt over het beheer of inrichting
van een terrein. Binnen het studiegebied is circa 1.800 ha
natuur begrensd (‘begrensde natuur’). Hiervan is inmiddels
60% verworven en overgedragen aan natuurbeherende
organisaties. Verreweg het grootste aandeel hiervan is
eigendom van Natuurmonumenten. Een deel (3%) van het
te realiseren oppervlak is aangekocht door Dienst Beheer
Landbouwgronden (DBL) en zal op termijn aan de natuurbeherende organisaties worden overgedragen. Het buffergebied rond het Naardermeer is inmiddels grotendeels verworven. Het gebied ‘De Ster’ bij Nieuw Loosdrecht moet
nog vrijwel geheel worden verworven, evenals het gebied
ten zuiden hiervan.
Aankoopwaardige natuur buiten begrenzing
De provincie heeft aankoopwaardige gebieden aangewezen. Dit zijn gebieden die op grond van een hoge natuurwaarde veiliggesteld dienen te worden door aankoop als
natuurgebied. Deze gebieden liggen buiten de natuurbegrenzing.
Programma Beheer
Om het beheer van de natuur te stimuleren heeft het Rijk
het Programma Beheer ingevoerd. Het Programma Beheer
kent de Subsidieregeling Natuurbeheer (SN) en de
Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN). De SN is
bedoeld voor de ontwikkeling en het beheer van bos en
natuurterreinen. De SAN wordt gebruikt voor het realiseren van natuur binnen de agrarische bedrijfsvoering.
Hiervoor zijn zogenaamde ruime jas- en beheergebieden
aangewezen. Binnen de ruimejasgebieden kunnen tot een
vastgesteld aantal hectaren SAN contracten worden afgesloten.
Ecologische verbindingszones
Een onderdeel van de PEHS vormen de ecologische verbindingszones. Deze zones zijn gericht op de uitwisseling van
diersoorten tussen natuurgebieden. Binnen deze verbindingen zijn verschillende op te heffen knelpunten opgenomen. Meestal betreft het doorsnijdingen van (water)wegen
die een uitwisseling van dieren tussen gebieden verhindert
of bemoeilijkt.
22
Begrensde gebieden
Bron: Gebiedsplan Gooi- en Vechtstreek, provincie Noord-Holland, 2003.
Programma Beheer (LASER), Ministerie van LNV, 2003.
23
9
Natuurdoeltypen
In 2000 heeft de provincie Noord-Holland de natuurdoelen
vastgelegd in de vorm van provinciale natuurdoeltypen.
De beleidsdoelen voor het aanwijzen van deze natuurdoeltypen zijn:
• de provinciale ambities voor de gewenste kwantiteit en
kwaliteit van de natuur, in te brengen ten behoeve van
Programma Beheer;
• richting geven aan het opstellen van gebiedsplannen
conform de subsidieregelingen van Programma Beheer;
• het specificeren van het natuurbeleid vanuit de kaders
en ordenende principes die het provinciale ruimtelijke
ordenings-, water- en milieubeleid bieden.
Natuurdoeltypen zijn toegekend aan bestaande of volgens
vigerend beleid te ontwikkelen natuurgebieden of gebieden met een nevenfunctie natuur (recreatie, waterwinning).
De natuurdoelen zijn afgeleid van het landelijk natuurdoeltypensysteem. In totaal zijn 17 natuurdoeltypen van
belang voor het studiegebied. Op de kaart zijn deze
natuurdoeltypen gegroepeerd op gebiedsniveau tot zeven
grote landschappelijke eenheden. Binnen deze eenheden
kunnen verschillende natuurdoeltypen voorkomen of worden gerealiseerd.
Natuurdoeltypen
Bron: provincie Noord-Holland, rapport “Natuurdoeltypen in
Noord-Holland”, 2000; aangepaste kaart 2004.
24
25
10
Graslandvegetaties
Op de kaart zijn alle graslandpercelen weergegeven die
zijn onderzocht in het kader van de Provinciale Natuurinventarisatie Noord-Holland (PNI). De graslanden zijn in
drie verschillende categorieën onderverdeeld: grasland
met kritische soorten, grasland met kruiden en grasland
zonder kruiden. Van een deel van de graslandpercelen is
het vegetatietype niet bekend, omdat deze percelen niet
zijn onderzocht.
Grasland met kritische soorten
Onder deze categorie vallen de graslanden met Kamgras
en de soortenrijke, veelal vochtige hooilanden op schrale
tot matige voedselrijke bodem.
In de schrale graslanden vinden we soorten als Sterzegge,
Kleine valeriaan en Blauwe knoop. De matig voedselrijke
graslanden betreffen vooral dotterbloemgraslanden; deze
graslanden vormen vaak overgangen naar bloemrijk rietland. Dit graslandtype vinden we vooral rond het
Naardermeer, op de Naarder Meent en in het gehele
gebied rond Ankeveen, Kortenhoef en Loosdrecht. Het
kaartbeeld rond het Naardermeer is gedeeltelijk achterhaald door de inrichting van het buffergebied. Een deel
van de graslanden is hier inmiddels omgevormd tot moerasnatuur.
In het Naardermeer, de Hilversumse Meent (Lagieskamp)
en vooral in Het Hol vinden we nog ‘blauwgraslanden’.
Deze graslanden zijn vele tientallen tot zelfs honderden
jaren oud en hebben een bijzondere soortensamenstelling.
Blauwgraslanden behoren inmiddels tot de sterkst bedreigde graslandtypen. In de Habitatrichtlijngebieden Oostelijke
Vechtplassen en het Naardermeer zijn blauwgraslanden
aangewezen als beschermd habitattype.
Grasland met kruiden
De verspreiding van dit type grasland komt overeen met
het hierboven beschreven graslandtype. Daarnaast komt
het lokaal voor in de polders ten westen van het
Naardermeer. Het betreft veelal graslanden met een
extensief agrarisch gebruik, gekenmerkt door soorten als
Veldzuring, Pinksterbloem en Scherpe boterbloem.
Grasland zonder kruiden
Dit type komt in het gehele gebied voor, maar het zwaartepunt ligt in het westelijk deel. Het betreft graslanden
met een intensief agrarisch gebruik, waarin behalve enkele
zeer algemene grassoorten nauwelijks nog kruiden te vinden zijn.
26
Graslandvegetaties
Bron: provinciale Natuurinformatie Noord-Holland,
Van der Goes en Groot, 1997, 1998, 2003.
27
11
Moerasvegetaties
Weergegeven zijn de moerasvegetaties die in het kader van de
Provinciale Natuurinformatie Noord-Holland (PNI) zijn onderzocht.
Op de kaart zijn de meest kenmerkende moerasvegetaties aangegeven, zoals moerasbos, rietkragen en ruigten, bloemrijk rietland,
veenmosrietland en trilveen.
Moerasbos en hoogveenbos
In het gebied komt veel moerasbos voor. Het betreft vooral elzenbroek maar plaatselijk komen ook grote oppervlakten berkenbroek
voor. De ondergroei in deze broekbossen kan sterk variëren. In natte
omstandigheden kunnen soorten als Veenmos en Moerasvaren domineren, in gestoorde omstandigheden (verdroging en eutrofiëring)
domineert Braam. Het Naardermeer wordt gekenmerkt door een
groot oppervlak aan veenmosrijk berkenbroek. Plaatselijk komt op
zure, voedselarme standplaatsen een zeer zeldzaam type hoogveenbos voor. In dit bostype groeien verschillende hoogveensoorten zoals
Eenarig wollegras en diverse bijzondere veenmossoorten. In de
Habitatrichtlijngebieden Oostelijke Vechtplassen en het
Naardermeer zijn berkenbossen met veenmos aangewezen als
beschermd habitattype.
Moeras en natte strooiselruigte
Dit vegetatietype vinden we door het gehele gebied, vaak beslaat
het flinke oppervlakten. Bij Loosdrecht komt het minder voor. Het
betreft rietlanden die onregelmatig of niet worden gemaaid. Naast
rietland met uitsluitend Riet of Lisdodde betreft het ook ook ruige
rietlanden waarin ruigtekruiden voorkomen als Haagwinde en Harig
wilgenroosje.
Bloemrijk rietland
Dit type vinden we vooral in het Naardermeer, de Korten-hoefse
plassen, de Horstermeerpolder en in Het Hol. Het betreft soortenrijke rietlanden die regelmatig worden gemaaid. In dit type komen
veel bijzondere soorten voor. Bloemrijk rietland vormt vaak overgangen naar soortenrijke graslanden en kan daar ook geleidelijk in overgaan (zie ook kaart 10).
Veenmosrietlanden
Veenmosrietlanden zijn regelmatig gemaaide rietlanden; ze komen
vooral voor in het Naardermeer, de Kortenhoefse plassen, Het Hol en
Loosdrecht.
Trilveen
In het Naardermeer en Het Hol vinden we nog trilvenen. Vooral in
Het Hol zijn de trilvenen bijzonder fraai ontwikkeld. Trilvenen zijn
de parels van de moerasvegetaties. Dit bijzonder kwetsbare vegetatietype is afhankelijk van schoon basenrijk kwelwater en is landelijk
sterk bedreigd. De totale oppervlakte van dit vegetatietype
bedraagt in ons land niet meer dan enige honderden vierkante
meters. Het trilveen herbergt veel bijzondere soorten waaronder
een soort die op de Habitatrichtlijn staat, de Groenknolorchis. In de
Habitatrichtlijngebieden Oostelijke Vechtplassen en het
Naardermeer zijn trilvenen aangewezen als beschermd habitattype.
28
Moerasvegetaties
Bron: Provinciale Natuurinformatie Noord-Holland,
Van der Goes en Groot, 1997, 1998, 2003.
29
12
Planten van
kruidenrijke,
natte schrale
slootkanten en
oevers
Het kaartbeeld geeft een overzicht van de meest soortenrijke slootkanten in het gebied. Hiervoor is een selectie
gebruikt van soorten die kenmerkend zijn voor deze slootkanten en soortenrijke oevers (zie tabel).
Soortenrijke slootkanten en oevers komen vooral voor in
het zuidelijk en oostelijk deel van het studiegebied. Met
name het gebied van Loosdrecht, Het Hol, het zuidelijk
deel van de Kortenhoefse plassen en de Hilversumse Meent
springen er wat dat betreft uit.
De polders in het noordwestelijk deel van het studiegebied
zijn relatief arm aan kruidenrijke slootkanten. We vinden
hier nog wel soorten als Pijptorkruid en Moerasvergeetmij-nietje, maar meer kritische soorten als Dotterbloem,
Wateraardbei en Echte koekoeksbloem ontbreken. Dit
heeft ongetwijfeld te maken met het redelijk intensieve
agrarisch gebruik van dit veenweidegebied. Toch liggen
hier wel kansen voor natuurontwikkeling. Zo zijn er verschillende slootkanten in het poldergebied wel goed ontwikkeld, dankzij een gericht agrarisch beheer. Met name
de Nieuwe Keverdijksche en de Aetsveldsche Polder zijn
hier voorbeelden van.
Planten van kruidenrijke, natte, schrale slootkanten en oevers
Beekpunge
Biezeknoppen
Blauw glidkruid
Bleekgele droogbloem
Borstelbies
Echte koekoeksbloem
Egelboterbloem
Gevleugeld hertshooi
Gewone bunel
Gewone dotterbloem
Grote ratelaar
Grote wederik
Hazezegge
Kale jonker
Kruipganzerik
Moerasbasterdwederik
Moerasbeemdgras
Moeraskartelblad
Moeraslathyrus
Moerasrolklaver
Moerasspirea
Moeraszegge
30
Moerasvergeet mij-nietje
Moeraszoutgras
Penningkruid
Pijptorkruid
Poelruit
Rietorchis
Ruw walstro
Ruwe smele
Scherpe zegge
Schildereprijs
Tweerijige zegge
Veelkleurig vergeet-mij-nietje
Veldlathyrus
Veldrus
Wateraardbei
Waterkruiskruid
Waternavel
Wilde bertram
Zeegroene muur
Zomp vergeet-mij-nietje
Zwarte zegge
Planten van
slootkanten en oevers
Bron: Provinciale Natuurinformatie Noord-Holland,
Van der Goes en Groot, 1997, 1998, 2003.
31
13
Kenmerkende
planten van het
agrarisch gebied
De hieronder beschreven planten zijn kenmerkend voor het
agrarische gebied. Hoewel deze soorten nog redelijk
algemeen voorkomen kunnen ook deze planten onder druk
komen te staan bij een verdere intensivering van de landbouw.
Moerasvergeet-mij-nietje
Moerasvergeet-mij-nietje is een hemelsblauw bloeiende
plant die in de voorzomer en zomer bloeit. Deze algemene
moerasplant kan in heel uiteenlopende vegetaties voorkomen zoals natte graslanden, rietkragen en slootkanten.
In het agrarisch gebied is de soort vooral gebonden aan de
wat kruidenrijkere slootkanten. De soort komt overal in
het studiegebied nog algemeen voor.
Pijptorkruid
Pijptorkruid is een witbloeiende schermbloem met een
opvallend dikke holle stengel. De soort is vooral te vinden
langs door het vee afgetrapte slootkanten in graslanden
met een niet al te intensieve agrarische bedrijfsvoering.
Ook groeit de plant op drijftillen. Het verspreidingspatroon
van deze soort komt in grote lijnen overeen met
Moerasvergeet-mij-nietje (met wie ze vaak samen groeit).
In sommige gebieden, zoals het westelijk deel van
Ankeveen en in de Horstermeer ontbreekt de soort echter.
Gewone dotterbloem
De Gewone dotterbloem is een lage tot middelhoge vlezige
moerasplant die in het voorjaar bloeit met grote gele
bloemen. De soort is vooral te vinden in natte rietlanden,
drassige hooilanden en slootkanten. De Gewone dotterbloem is een vrij kritische soort, ze is gebonden aan zuurstofrijk water en aan min of meer voedselrijke, maar weinig of niet bemeste grond. Binnen het studiegebied komt
de soort voornamelijk voor binnen de reservaatgebieden.
In het verleden kwam de Gewone dotterbloem ook voor in
natte, extensief gebruikte hooi- of weilanden binnen het
agrarisch gebied. Door intensivering van de landbouw is de
soort hier inmiddels bijna geheel verdwenen.
Krabbenscheer
Krabbenscheer is een rozetvormige plant die sterk aan
Bromelia doet denken. De plant drijft aan het wateroppervlak, de getande bladeren steken voor een groot deel
boven het water uit. Na het groeiseizoen zakt
Krabbenscheer naar de bodem om daar te overwinteren.
De soort is kenmerkend voor het laagveengebied van
Noord- en Zuid Holland en Utrecht en kan hier uitgesterkte
vegetaties vormen. In het studiegebied is Krabbenscheer
beperkt tot de moerasgebieden met veel open water. De
soort is gevoelig voor eutrofiëring, met name als er zeer
voedselrijk water wordt ingelaten.
32
Bron: Provinciale Natuurinformatie Noord-Holland, 1997, 1998, 2003.
33
14
Planten van
(zoete)
kwelmilieu’s
Door de ligging aan de voet van het hoger gelegen stuwwalcomplex van het Gooi is het Vechtplassengebied van nature
rijk aan kwelmilieu’s. Om de kwelgebieden in kaart te brengen is gebruik gemaakt van de inventarisatiegegevens uit de
PNI (Provinciale Natuurinformatie). Van de onderzochte
gebieden zijn indicatorsoorten gekarteerd.
Als indicator voor zoete kwelgebieden is een lijst van kwelsoorten gehanteerd (zie tabel).
De watervegetatie binnen het studiegebied is zeer gedifferentieerd door de landschappelijke structuur en de menselijke invloed op het gebied. Vanaf de hoger gelegen stuwwal
van het Gooi stroomt kwelwater naar het lager gelegen
Vechtplassengebied, waardoor bijzondere, aan kwel gebonden vegetaties zijn ontstaan. Door afnemende kwel, intensivering van de landbouw en het inlaten van gebiedsvreemd
(boezem)water staan dergelijke vegetaties sterk onder druk.
De meest soortenrijke, aan kwel gebonden vegetaties zijn te
vinden in Hollandsch-Ankeveen en in Het Hol, dit zijn de
gebieden met de meeste kwel. Ook elders in het gebied rond
Ankeveen en Kortenhoef zijn veel kwelindicerende plantensoorten te vinden. Het Naardermeer neemt een geheel eigen
plaats in binnen het gebied door het voorkomen van bijzondere kranswiervegetaties (zie kaart 15).
Binnen de graslandgebieden vinden we soortenrijke kwelsloten in de Aetsveldsche Polder, de Nieuwe Keverdijksche
Polder, de Hilversumse Meent, de Uiterdijksche Polder, de
Polder Kortenhoef ten zuiden van het Hilversumsch Kanaal,
de Horn- en Kuijerpolder en in de Ster van Loosdrecht. In de
Nieuwe Keverdijkse Polder ontbreken kwelsoorten uit het
zeer zoete milieu, zoals Waterviolier en Spits fonteinkruid.
In de polders ten noorden van het Naardermeer (Noordpolder beoosten van Muiden, Binnendijksche Overscheensche,
Berger- en Meentpolder en de Keverdijksche Overscheensche Polder) komen weinig kwelindicerende plantensoorten
voor. Een kenmerkende soort in dit deelgebied is Lidsteng,
een indicator voor (licht)brakke kwel.
Planten van (zoete) kwelmilieus in de Vechtstreek
Snavelzegge
Brede waterpest
Kransvederkruid
Holpijp
Waterviolier
Spits fonteinkruid
Rossig fonteinkruid
34
Puntig fonteinkruid
Drijvend fonteinkruid
Stomp fonteinkruid
Haarfonteinkruid
Pijlkruid
Beekpunge
Lidsteng
Bron: Provinciale Natuurinformatie Noord-Holland, 1997, 1998, 2003.
35
Planten van (zoete)
kwelmilieu’s
15
Bijzondere
watervegetaties
Kranswieren en Galigaan hebben een bijzondere internationale betekenis en zijn daarom van belang geweest voor het aanwijzen van de habitatrichtlijngebieden (zie bijlage).
Vegetaties met kranswieren van heldere wateren
In het Naardermeer en in de Ankeveense Plassen komt een
bijzonder, aan helder water gebonden vegetatietype voor
waarin kranswieren domineren. Kenmerkend voor dit type zijn
Sterkranswier en zes andere soorten kranswieren (zie tabel)
en Groot nimfkruid. Dit type is bijzonder gevoelig voor fosfaat
en vertroebeling van het water. Waterverontreiniging en een
sterke toename van de waterrecreatie zijn de belangrijkste
oorzaken van de dramatische achteruitgang van
Sterkranswiervegetaties in Nederland. Vroeger was dit vegetatietype algemeen in de zoete veenplassen van West Nederland
en Noordwest Overijssel. Tegenwoordig komt het type alleen
nog goed ontwikkeld in het Naardermeer voor. Opvallend is
het voorkomen van kranswieren uit deze groep in de
Ankeveense plassen. Blijkbaar is de waterkwaliteit dusdanig
verbeterd dat dit vegetatietype zich hier kan
ontwikkelen.Naast bovengenoemde kranswiersoorten komen
binnen het studiegebied nog andere kranswiersoorten voor die
minder kritisch zijn en daarom niet zijn afgebeeld.
Verlandingsvegetaties met Galigaan
In Stichtsch-Ankeveen, het westelijk deel van de Kortenhoefse
Plassen, de Wijde Blik en vooral in Het Hol vinden we verlandingsvegetaties met Galigaan. Galigaan groeit in wateren van
uiteenlopende voedselrijkdom, die zoet tot zwak brak, calciumrijk en basisch tot hoogstens zwak zuur zijn. De bodem
bestaat uit venig zand of uit veen met zand in de ondergrond.
De plant is kenmerkend voor moerassen met een kalkhoudende ondergrond. In Nederland is de Galigaangemeenschap vrij
zeldzaam.
Opvallend is het ontbreken van Galigaan in het Naardermeer
en Hollandsch-Ankeveen. Zeer waarschijnlijk heeft dit te
maken met de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Het
noordelijk deel (globaal boven de lijn Nigtevecht-Bussum)
heeft onder maritieme invloed gestaan en wordt gekenmerkt
door de aanwezigheid van kleihoudende bodems. Deze invloed
is nog steeds terug te vinden in de vegetatie.
Bijzondere kranswiersoorten van heldere wateren
Ruw kransblad (Chara aspera)
Gebogen kransblad (C. connivens)
Brokkelig kransblad (C. contraria)
Stekelharig kransblad (C. major)
36
Bijzonder watervegetaties
Bron: Provinciale Natuurinformatie Noord-Holland, 1997, 1998, 2003
Buigzaam glanswier (Nitella flexilis)
Klein glanswier (N. hyalina)
Sterkranswier (Nitellopsis obtusa)
37
16
Weidevogels:
kritische soorten
Programma Beheer verdeelt weidevogels in kritische en
niet-kritische soorten. Met deze termen wordt de gevoeligheid van weidevogels voor de intensiteit van het agrarische beheer aangegeven. Scholekster en Kievit behoren tot
de niet-kritsche weidevogels. De overige 13 soorten die in
het studiegebied voorkomen (zie tabel), worden tot de kritische soorten gerekend. De kaart geeft de dichtheden per
hectare per perceel van de kritische weidevogels Grutto
en Tureluur. Ook zijn de percelen aangegeven waar alleen
Scholeksters en Kieviten zijn vastgesteld. Dit zijn potentiële broedplaatsen voor Grutto’s en Tureluurs.
Vooral de Noordpolder beoosten Muiden, de Nieuwe
Keverdijksche Polder, de Aetsveldsche Polder en de Hornen Kuijerpolder zijn rijk aan weidevogels. In het zuidelijk
deel van het studiegebied komen weinig graslanden voor.
Hier broeden voornamelijk Kieviten en Scholeksters.
Grutto’s en Tureluurs ontbreken hier vrijwel.
Van de 13 soorten kritische weidevogels staat het merendeel op de Rode Lijst (RL 2004 in de tabel). In de tabel is
ook het totaal aantal broedparen in het studiegebied gegeven.
Weidevogels in de Vechtstreek
Soort
RL 2004
Krakeend
Wintertaling1
Zomertaling
Slobeend1
Kuifeend1
Scholekster
Kievit
Watersnip
Grutto
Tureluur
Visdief1
Zwarte stern1
Veldleeuwerik
Graspieper
Gele kwikstaart
1
2
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
x
Aantal
broedparen
35 - 40
5 - 10
2-4
15 - 20
70 - 80
250
1350
1-2
350
175
5 - 10
50 - 80
90
60
5 - 10
Trend2
toename
afname
afname
afname
toename
afname
stabiel
afname
afname
stabiel
afname
Weidevogels
Bron: Provinciale Natuurinformatie Noord-Holland, 1993-2004.
Natuurmonumenten, 1993. Sovon, 1995.
Deze soorten broeden vooral in de moerasgebieden.
Zie tekst pagina 40.
38
39
17
Weidevogels:
trends
Het overgrote deel van de weidevogelgegevens uit het
studiegebied is afkomstig uit 1997, een klein deel uit 1993,
1995, 2003 en 2004. Voor elf soorten kunnen deze gegevens vergeleken worden met gegevens uit 1988. Krakeend
en Kuifeend zijn toegenomen, Kievit en Tureluur zijn stabiel. De overige zeven soorten zijn duidelijk afgenomen
(zie tabel op pagina 40).
De vier kaartjes geven de trend weer van Scholekster,
Kievit, Grutto en Tureluur in de afzonderlijke telgebieden.
Hierbij zijn vier categorieën onderscheiden: toename, stabiel, afname en sterke afname.
De kaartjes van Grutto, Tureluur en Kievit vertonen grote
overeenkomsten. Afname tot sterke afname in de meer
besloten gebieden in het oosten en zuiden van het studiegebied, stabiel tot toename in de meer open polders in
het noordwestelijk deel. De afname van weidevogels in
het oosten en zuiden is voor een belangrijk deel toe te
schrijven aan de predatie van legsels en jongen door de
sterke toename van vossen en roofvogels.
De Scholekster is overal afgenomen. Dit geldt ook voor de
andere delen van Noord-Holland. Hierbij speelt de afname
van voedsel (door bevissing van schelpdieren) in de
Waddenzee een rol. Dit gebied is een belangrijk overwinteringsgebied voor deze soort.
Bij het gunstige beeld van de noordwestelijke polders
moet wel een kanttekening worden gemaakt. In de twee
proefvlakken van het weidevogelmeetnet (Nieuwe
Keverdijksche Polder en Horn- en Kuijerpolder, totale
oppervlakte 106 ha) die jaarlijks worden geteld, vertonen
Kievit, Grutto en Tureluur na 1997 een afname (zie grafiek).
Bron: Provinciale Natuurinformatie Noord-Holland 1997-2004,
Natuurmonumenten 1993, Sovon 1995.
Aantal broedparen van Kievit, Grutto en Tureluur in het
weidevogelmeetnet in de Vechtstreek in 1987-2004.
40
41
18
Moerasvogels
De kaart geeft het voorkomen van broedende moerasvogels
per kwart kilometerhok (500 meter grid). De moerasvogels
zijn onderverdeeld in categorie a) soorten die op de Rode
Lijst (2004) staan en/of onderdeel zijn van het nationale
‘Beschermingsplan Moerasvogels’ (zie tabel) en categorie
b) overige soorten. Onder categorie a) vallen Roerdomp,
Purperreiger, Krooneend, Porseleinhoen, Zwarte stern,
Blauwborst, Snor, Grote karekiet en Baardman. De overige
-algemene - soorten (b) zijn Rietzanger, Kleine karekiet en
Rietgors.
Alleen hokken met één of meer soorten moerasvogels zijn
weergegeven. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen hokken met alleen algemene soorten en hokken met één,
twee of drie tot vijf Rode Lijstsoorten. Van een aantal hokken in het zuidwestelijk deel van de Loosdrechtse Plassen
zijn geen gegevens bekend.
Van de vier Vogelrichtlijngebieden die geheel of gedeeltelijk in de Vechtstreek liggen, zijn het Naardermeer en de
Oostelijke Vechtplassen kerngebieden voor moerasvogels in
Nederland. Internationaal gezien is het voorkomen van
Roerdomp, Purperreiger, Zwarte stern en Blauwborst van
belang. Op nationale schaal is het voorkomen van de Grote
karekiet van belang.
Moerasvogels in de Vechtstreek: Vogelrichtlijn, Rode
Lijst en ‘Beschemingsplan Moerasvogels’
Soort
Roerdomp
Purperreiger
Krooneend
Porseleinhoen
Zwarte stern
Blauwborst
Snor
Grote karekiet
Baardman
Matkop
42
Vogelrichtlijn
(bijlage 1)
x
x
x
x
Rode Lijst BP Moeras(2004)
vogels
bedreigd
bedreigd
kwetsbaar
bedreigd
kwetsbaar
bedreigd
gevoelig
x
x
x
x
x
x
x
x
x
Moerasvogels
Bron: Provinciale Natuurinformatie Noord-Holland 1997, 2003,
Natuurmonumenten 1993, Sovon 1995.
43
19
Watervogels
De kaarten geven het voorkomen weer van vier soorten
watervogels in het winterhalfjaar. Dit zijn Kleine zwaan,
Kolgans, Grauwe gans en Smient. Dit zijn belangrijke doortrekkende en/of pleisterende watervogels in de Vechtstreek.
Kleine zwanen pleisteren vooral in de Noordpolder
beoosten Muiden en in de Bloemendalerpolder. Kolganzen
vinden we met name rond het Naardermeer en bij
Loosdrecht. De Kolganzen die op de Loosdrechtse Plassen
slapen, foerageren deels in aangrenzende graslandgebieden in de provincie Utrecht. Dit geldt ook voor de
Smienten. Deze soort komt, in vergelijking met de veenweidegebieden ten noorden van het Noordzeekanaal, relatief weinig voor in de Vechtstreek.
De Grauwe gans tenslotte komt verspreid in gehele gebied
voor met als zwaartepunten het Naardermeer en
Loosdrecht. Een belangrijk deel van de aanwezige vogels
broedt ook in het gebied.
Vier Vogelrichtlijngebieden, liggen geheel of gedeeltelijk
in de Vechtstreek. Het Naardermeer en de Oostelijke
Vechtplassen kwalificeren zich voor de volgende watervogels: Kolgans, Grauwe gans en Krakeend. De Oostelijke
Vechtplassen kwalificeren zich tevens voor Smient,
Slobeend, Tafeleend en Nonnetje.
De beide andere Vogelrichtlijngebieden in de Randmeren
vallen grotendeels buiten het studiegebied. Zie voor kwalificerende soorten de bijlage.
Bron: Sovon 1995-2003.
44
45
20
Zoogdieren
De verspreiding van Noordse woelmuis en Waterspitsmuis is
onderzocht middels vallenonderzoek. Hierbij wordt op elke
lokatie gedurende één week gevangen met tien inloopvallen.
De Noordse woelmuis is aangetroffen in het zuidelijke deel
van het studiegebied in rietlanden en langs oevers van sloten met een lage kruidenvegetatie. In het noordelijke deel
van het gebied is de Noordse woelmuis een opvallende
afwezige in de vangsten. Gezien de intensiviteit van het
onderzoek is het onwaarschijnlijk dat de soort er toch
voorkomt. Mogelijk houdt het ontbreken verband met de
onderbreking in het voorkomen van bloemrijk rietland ten
oosten van de Horstermeerpolder. De Noordse woelmuis is
een habitatrichtlijnsoort (zie bijlage 1) en een provinciale
aandachtsoort.
De Waterspitsmuis kent een grotere verspreiding in de
Vechtstreek en komt ook ten noorden van de Horstermeerpolder voor. Van de Waterspitsmuis is bekend dat hij
moeilijk door middel van vallenonderzoek is vast te stellen
en de soort komt vermoedelijk dan ook op meer locaties
voor. Resten van waterspitsmuizen zijn gevonden in kerkuilbraakballen uit het uiterste noordwesten en noordoosten van het studiegebied.
Rosse vleermuis, Ruige dwergvleermuis en Meervleermuis
zijn opgenomen in het ‘Beschermingsplan vleermuizen van
moerassen’. Om die reden worden juist deze soorten hier
gepresenteerd. Alle vleermuissoorten zijn opgenomen in
de Habitatrichtlijn; de Meervleermuis is bovendien een
provinciale aandachtsoort.
In het oostelijke, bosrijke deel van het gebied bevindt zich
een aantal (kraam)kolonies van de Rosse vleermuis. Deze
soort bewoont bomen op de hoger gelegen zandgronden en
maakt gebruik van aangrenzende, open en waterrijke
gebieden om te foerageren.
De Ruige dwergvleermuis komt in Nederland voornamelijk
in het westen en noordwesten voor. De soort heeft zijn
verblijfplaatsen zowel in gebouwen als in bomen en foerageert veel langs oevers van (groot) open water en boven
natte vegetatie, maar ook langs bosranden en dergelijke.
Van de Meervleermuis zijn geen verblijfplaatsen bekend uit
de Vechtstreek. De soort kan echter lange afstanden overbruggen tussen de verblijfplaatsen en foerageergebieden
en wordt dan ook wel foeragerend waargenomen. Bij het
overbruggen van lange afstanden maakt hij veel gebruik
van waterwegen. De Meervleermuis verblijft in gebouwen
en foerageert laag boven groot, open water, vooral langs
de oever(vegetatie).
46
Bron: Provinciale Natuurinformatie Noord-Holland, provincie Noord-Holland,
1993-2003; NOZOS; SBP Vleermuizen van moerassen.
47
21
Vlinders van
hooilanden en
verbindingszones
Binnen het studiegebied komen zowel natte als droge gebieden voor. Hierdoor verschilt de aanwezige dagvlinderfauna
van gebied tot gebied. Per km-hok is het aantal soorten aangegeven dat karakteristiek is voor verbindingszones en hooilanden. De gebieden die direct opvallen doordat er veel van
deze soorten voorkomen, zijn Het Hol en de westrand van
het Gooi. Soorten van verbindingszones zijn soorten die het
meest profiteren zoomvegetaties en ruigten die vaak gebonden zijn aan lijnvormige landschapselementen. Deze soorten
komen nog het meest in het plassengebied voor.
De binnen het studiegebied voorkomende karakteristieke
vlindersoorten kunnen globaal worden opgedeeld in twee
grote groepen. De eerste groep komt voor in hooilanden en
schraallanden, de tweede groep komt voor in open bossen en
langs bosranden. Tot deze eerste groep de meeste soorten.
Tot de tweede groep horen Bont zandoogje, Citroenvlinder en
Oranjetipje.
Niet alleen natuurgebieden zijn waardevol voor vlindersoorten van hooilanden en verbindingszones. Binnen het stedelijk
gebied zijn volgens de verspreidingskaart voldoende locaties
waar deze dagvlindergroepen voorkomen. Belangrijke habitats voor vlinders liggen in de wegbermen. Met name voor
soorten als Hooibeestje, Icarusblauwtje en Bruin zandoogje
liggen hier kansen. Wel dient het beheer hierop te worden
aangepast.
Binnen het veenweidegebied zijn er voor vlinders ontwikkelingsmogelijkheden in extensieve, kruidenrijke graslanden of
in hooilanden die grenzen aan verlaagde slootranden, bloemrijke rietlanden of veenmosrietland. Verder dient er aandacht
te zijn voor het ontsnipperen van het gebied tussen Weesp,
Muiden en het westelijk gelegen plassengebied. Uit de verspreidingskaart blijkt dat het habitat voor de twee soortengroepen versnipperd is geraakt.
Soort
Soorten van Soorten van
hooilanden verbindingszones
Aardbeivlinder
Bruin zandoogje
Bruine vuurvlinder
Geelsprietdikkopje
Heideblauwtje
Heidevlinder
Hooibeestje
Icarusblauwtje
Kleine vuurvlinder
Koninginnepage
Vals heideblauwtje
Zilveren maan
Groentje
Bruin blauwtje
Koevinkje
Bont zandoogje
Oranjetip
Citroenvlinder
Argusvlinder
Zwartsprietdikkopje
Groot dikkopje
48
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
v
Bron: Vlinderstichting, 2005
49
22
Bijzondere
vlinders
Hooibeestje
Van een viertal, voor de Vechtstreek, bijzondere vlindersoorten is per km-hok aangegeven waar de soort recent
(laatste 10 jaar) is waargenomen. Betreffende soorten zijn:
Hooibeestje
Het Hooibeestje is een soort van schrale, droge graslanden,
wegbermen en overhoekjes met een grazige vegetatie.
Deze vroegere algemene soort is binnen de Vecht-streek
opvallend schaars geworden. Momenteel is het zelfs onduidelijk of de soort nog voorkomt binnen het gebied. De laatste waarneming van deze soort stamt alweer uit 1998. In
het veenweidegebied zelf lijken de kansen voor deze soort
momenteel niet groot. De soort kan er wel voorkomen. Met
name kort gemaaide hooilanden en overgangen van extensief beweid grasland naar soortenrijke rietlanden vormen
een belangrijke biotoop. Voorts liggen er potenties in het
agrarisch gebied.
Zilveren maan
De Zilveren maan is een kenmerkende soort van vochtige
graslanden waar de waardplant, het Moerasviooltje, groeit.
De laatste jaren gaat het erg slecht met deze prachtige
vlinder en is de soort inmiddels van verschillende plaatsen
verdwenen. Binnen het studiegebied was er tenminste tot
2000 een populatie aanwezig in Het Hol en bij de
Suikerpot. De achteruitgang hangt samen met het verdwijnen van nectarplanten en een intensief maaibeheer. De
Zilveren maan moet momenteel als verdwenen worden
beschouwd.
Groentje
Het Groentje is een kenmerkende soort van heiden, graslanden en moerassen met kleine boompjes en struiken. In
moerasgebieden komt de soort voor op plekken waar heidesoorten, bosbes, braam en sporkenhout groeien. Omdat
het gebied grenst aan de heidegebieden van het Gooi, zou
de soort potentieel in het moerasgebied kunnen voorkomen. Binnen het studiegebied echter is de soort zeer zeldzaam en is het Groentje alleen gezien in Weesp in 2003.
Het lijkt er op dat deze soort momenteel geen populaties
heeft binnen het gebied. Vanwege de vrij verborgen
levenswijze is het echter niet ondenkbaar dat de soort nog
aanwezig is.
Groot dikkopje
Het Groot dikkopje is een soort van graslanden en bosranden. Binnen de Vechtstreek is het Groot dikkopje nog vrij
algemeen voorkomend langs de westrand van het Gooi tot
in het veenweidegebied. Opvallend is het ontbreken van
het Groot Dikkopje langs de het westelijk en het meest
zuidelijk deel van de Vechtstreek. In overige delen van
Noord-Holland heeft de soort een zeer beperkte verspreiding.
50
Bron: Vlinderstichting, 2005
51
23
Libellen
Op de kaart is per km-hok is het totaal aantal soorten en
het aantal Rode Lijstsoorten weergeven (zie tabel). Hieruit
komt naar voren dat het oude petgatenlandschap van het
Vechtplassengebied en het Naardermeer voor libellen de
meest belangrijke gebieden zijn. De meest bijzondere
gebieden, zowel in soortenrijkdom als het aantal Rode
Lijstsoorten zijn het oostelijk deel van Kortenhoefse plassen, Het Hol en de Vuntus. Overige soortenrijke gebieden
vormen de petgat- en moerascomplexen van de Ankeveense en Loosdrechtse plassen.
De bijzondere positie van Het Hol heeft te maken met de
hydrologische condities van dit gebied. Hier komen vijf
Rode Lijstsoorten voor die allemaal kenmerkend zijn voor
goed ontwikkelde laagveengebieden. Ook de laatste waarneming van de Noordse winterjuffer in deze regio is
afkomstig uit dit gebied, maar stamt al weer van 1978.
Alhoewel het gebied momenteel wordt aangetast door
gebiedsvreemd water uit de Vecht zijn de condities voor
veel gevoelige aquatische soorten nog voldoende. Dit blijkt
ook uit de verspreiding van bijzondere planten en kranswierensoorten (zie kaart 15).
Opvallend is dat soorten als Glassnijder, Vroege glazenmaker en Bruine korenbout algemeen tot vrij algemeen zijn
in het studiegebied. Het vrij algemeen voorkomen van
deze Rode Lijstsoorten laat zien dat er binnen de
Vechtstreek voldoende geschikt leefgebied is voor kenmerkende laagveensoorten.
Libellensoorten in deVechtstreek
Zuidelijke glazenmaker
Blauwe glazenmaker
Bruine glazenmaker
Vroege glazenmaker (RL)1
Venglazenmaker
Paardenbijter
Groene glazenmaker (RL)
Grote keizerlibel
Glassnijder (RL)
Weidebeekjuffer
Koraaljuffer
Azuurwaterjuffer
Variabele waterjuffer
Smaragdlibel
Watersnuffel
Grote roodoogjuffer
Kleine roodoogjuffer
Lantaarntje
Zwervende pantserjuffer
Tangpantserjuffer
Gewone pantserjuffer
52
Tengere pantserjuffer (RL)
Houtpantserjuffer
Venwitsnuitlibel (RL)
Gevlekte witsnuitlibel (RL)
Noordse winterjuffer (RL)
Platbuik
Bruine korenbout
Viervlek
Gewone oeverlibel
Blauwe breedscheenjuffer
Vuurjuffer
Metaalglanslibel
Zwarte heidelibel
Geelvlekheidelibel
Zwervende heidelibel
Bruine winterjuffer (RL)
Bloedrode heidelibel
Bruinrode heidelibel
Steenrode heidelibel
1
Libellen
Bron: Vlinderstichting, 2005
Staan op de Rode Lijst
53
24
Bijzondere
libellen
Van een viertal, voor de Vechtstreek, bijzondere libellensoorten is per-km hok aangegeven waar de soort recent (laatste 10
jaar) is waargenomen. Betreffende soorten zijn:
Groene glazenmaker
De soort is in Europa een zeldzame verschijning en Nederland
heeft een grote internationale verantwoordelijkheid voor deze
soort. Binnen het studiegebied komt de Groene glazenmaker
nog op een aantal plaatsen voor. De grootste populatie bevindt
zich in het Hol, met name De Kromme Rade. Daarnaast zijn er
waarnemingen uit het Naardermeer waar de soort nu verdwenen lijkt en er bevindt zich een populatie bij Tienhoven, net
buiten het studiegebied. De soort is afhankelijk van goed ontwikkelde krabbenscheervegetaties en daardoor uitermate
gevoelig voor baggervorming en verandering in waterkwaliteit.
Gevlekte witsnuitlibel
De Gevlekte witsnuitlibel is een kenmerkende soort van vennen, plassen en laagveengebieden waar een uitgebreide
(jonge)verlandingsvegetatie aanwezig is. De soort vereist heldere, voedselarme tot matig voedselrijke en beschut gelegen
wateren en is evenals de Groene glazenmaker uitermate
gevoelig voor verandering van de waterkwaliteit. Net als voor
de Groene glazenmaker geldt dat Nederland een grote internationale verantwoordelijkheid heeft voor deze soort, omdat
deze op Europees niveau zeldzaam en bedreigd is. Binnen het
studiegebied komt de Gevlekte witsnuitlibel uitsluitend voor in
Het Hol.
Venwitsnuitlibel
De Venwitsnuitlibel is een soort van heldere, vrij voedselarme
wateren zoals heidevennen, duinmeertjes en plasjes in hoogveengebieden. De larven leven tussen veenmosbegroeiing en
zijn daarom gebonden aan voedselarme milieus. De soort is de
laatste jaren in ons land door verzuring en vermesting achteruitgegaan en is thans vrij zeldzaam. In het vechtplassengebied
is de soort op twee uiteenlopende locaties aangetroffen, waarschijnlijk betreft het hier zwervers uit de heidevennen van het
Gooi. Of de Venwitsnuitlibel een vaste bewoner van het
Vechtplassengebied gaat worden is twijfelachtig. Wellicht ontstaan er vestigingskansen in voedselarme wateren van pengegraven petgaten.
Tengere pantserjuffer
De Tengere pantserjuffer is een soort van vennen met verlandingsvegetaties en vegetaties met russen. De soort is zeldzaam
binnen het onderzoeksgebied en het beperkt aantal waarnemingen heeft waarschijnlijk betrekking op zwervende exemplaren. Dit vanwege de beperkte hoeveelheid habitat binnen het
studiegebied. Voor vestiging van de soort zullen er geschikte
gebieden ontwikkeld moeten worden.
54
Bron: Vlinderstichting, 2005
55
25
Reptielen en
amfibieën
In het kader van de Habitatrichtlijn en het soortbeschermingsplan voor Noord-Holland hebben de Ringslang, Kamsalamander, Heikikker en Rugstreeppad een bijzondere
status.
Ringslang
Status: aandachtsoort.
De Ringslang is een soort van moerassige gebieden en komt
in zowel het landbouwgebied als het plassengebied voor.
Kamsalamander
Status: habitatrichtlijnsoort.
In Noord-Holland is de Kamsalamander alleen bekend van
de westrand van Het Gooi. De soort is gebonden aan geïsoleerde wateren zoals afgedamde sloten, poelen en vijvers
op zandgrond. Tot in de jaren vijftig kwam de soort daar
algemeen voor. In de periode 1979-1985 was het aantal
vindplaatsen echter geslonken tot vijf. De laatste jaren is
het aantal vindplaatsen weer iets toegenomen (18 in
1999), onder andere door het graven van nieuwe poelen.
Heikikker
Status: habitatrichtlijnsoort.
De Vechtstreek vormt samen met Texel het verspreidingsgebied van de Heikikker in Noord-Holland. Buiten deze
gebieden komt de soort in Noord-Holland niet voor. De
Heikikker is een soort van vochtige heiden, schrale graslanden, moeras- en veengebieden en duinvalleien. Het
voortplantingsgebied bestaat uit tamelijk voedselarm,
enigszins zuur en helder water. De verspreiding van deze
soort komt dan ook sterk overeen met de verspreiding van
de aan helder water gebonden vegetaties zoals Kranswierbegroeiingen (zie kaart 15). Landelijk gezien is de
Heikikker een ernstig bedreigde soort.
Rugstreeppad
Status: habitatrichtlijnsoort.
De Rugstreeppad is in Noord-Holland een wijd verspreide
soort. Zeer natte gebieden worden echter gemeden. In de
Vechtstreek komt de soort vrijwel uitsluitend plaatselijk
voor in de graslandgebieden en ontbreekt zij geheel in het
plassengebied.
Bron: Provinciale Natuurinformatie Noord-Holland,
provincie Noord-Holland, 1993, 2002; RAVON.
56
57
Bijlage
Overzicht Vogelrichtlijn- en
Habitatrichtlijngebieden
In het kader van de Europese Vogelrichtlijn zijn de volgende gebieden aangewezen:
Oostelijke Vechtplassen (totaal 5.514 ha, waarvan 3.617 ha binnen de gebiedsbegrenzing)
De Oostelijke Vechtplassen bestaan uit voedselrijk open water, moerassen met verlandingsstadia (o.a.
trilvenen), vochtige graslanden en berkenbossen.
Kwalificerende soorten:
• Woudaapje (broedend)
• Purperreiger (broedend)
• IJsvogel (broedend)
• Zwarte stern (broedend)
Overige
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
relevante soorten:
Roerdomp (broedend)
Porseleinhoen (broedend)
Snor (broedend)
Rietzanger (broedend)
Grote karekiet (broedend)
Kolgans
Grauwe gans
Smient
Krakeend
Tafeleend
Nonnetje
Wulp
Slobeend
Naardermeer (635 ha)
Het Naardermeer is een plassengebied met riet, hooiland en moerasbos. Het biedt plaats aan vele moerasplanten en -dieren.
Kwalificerende soorten:
• Aalscholver (broedend)
• Purperreiger (broedend)
Overige
•
•
•
•
relevante soorten:
Zwarte stern (broedend)
Kolgans
Grauwe gans
Krakeend
Eemmeer, Gooimeer, IJmeer (totaal 516 ha, waarvan 131 ha binnen de gebiedsbegrenzing)
Het open water van deze randmeren is van grote betekenis als fourageer-, rust- en ruigebied voor tal van
watervogels. De slikranden langs de kust zijn van belang als fourageergebied en slaapplaats voor doortrekkende steltlopers. De moerasvegetatie en wilgenstruwelen zijn van groot belang als broedgebied.
Kwalificerende soorten:
• Visdief (broedend)
• Tafeleend
Overige
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
58
relevante soorten:
Fuut
Aalscholver
Lepelaar
Kleine zwaan
Grauwe gans
Krakeend
Slobeend
Kuifeend
Nonnetje
Meerkoet
Smient
IJmeer (totaal 7.399 ha, waarvan 86 ha binnen de gebiedsbegrenzing)
Het IJmeer bestaat uit een uitgestrekt zoetwatermeer.
Kwalificerende soorten:
• Tafeleend
• Kuifeend
• Nonnetje
Overige
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
relevante soorten:
Fuut
Aalscholver
Lepelaar
Grauwe gans
Brandgans
Smient
Krakeend
Toppereend
Brilduiker
Meerkoet
Zwarte stern
In het kader van de Europese Habitatrichtlijn zijn de volgende gebieden aangewezen:
Oostelijke Vechtplassen (totaal 2.988 ha, waarvan 2.382 ha binnen de gebiedsbegrenzing)
Belangrijkste gebied voor:
Habitattype:
• 3150 Van nature eutrofe meren met vegetatie van het Verbond van grote fonteinkruiden of het
Kikkerbeet-verbond (Magnopotamion of Hydrocharition)
• 7140 Overgangs- en trilveen
• 91D0 *Veenbossen: Berkenbos met veenmos
Soort:
• 1042 Gevlekte witsnuitlibel
• 1082 Gestreepte waterroofkever
Verder aangemeld voor:
Habitattype:
• 3140 Kalkhoudende oligotrofe wateren met benthische vegetaties met Kranswieren (Chara spp.)
• 4010 Noord-Atlantische vochtige heide met Dophei (Erica tetralix)
• 6410 Grasland met Pijpestrootje (Molinia) op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem
(Blauwgrasland, EU-Molinion)
• 7210 *Kalkhoudende moerassen met Galigaan (Cladium mariscus) en soorten van het Knopbies-verbond
(Caricion davallianae)
Soort:
• 1134
• 1149
• 1166
• 1163
• 1318
• 1340
• 1903
Bittervoorn
Kleine modderkruiper
Kamsalamander
Rivierdonderpad
Meervleermuis
*Noordse woelmuis
Groenknolorchis
* Habitattypen en soorten die in de bijlagen van de Habitatrichtlijn als prioritair zijn aangemerkt
59
Naardermeer (1.152 ha)
Belangrijkste gebied voor:
Habitattype:
• 3140 Kalkhoudende oligotrofe-mesotrofe wateren met benthische vegetaties met Kranswieren (Chara
spp.)
• 3150 Van nature eutrofe meren met vegetatie van het Verbond van grote fonteinkruiden of het
Kikkerbeetverbond (Magnopotamion of Hydrocharition)
• 91D0 *Veenbossen: Berkenbos met veenmos
Verder aangemeld voor:
Habitattype:
• 4010 Noord-Atlantische vochtige heide met Dophei (Erica tetralix)
• 6410 Grasland met Pijpestrootje (Molinia) op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem
(Blauwgrasland, EU-Molinion)
• 7140 Overgangs- en trilveen
Soort:
• 1134 Bittervoorn
• 1149 Kleine modderkruiper
• 1318 Meervleermuis
Gouwzee en kustzone Muiden (353 ha, waarvan 73 ha binnen de gebiedsbegrenzing)
Belangrijkste gebied voor:
Habitattype:
• 3140 Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische vegetaties met Kranswieren (Chara spp.)
Verder aangemeld voor:
Soort:
• 1134 Bittervoorn
• 1163 Rivierdonderpad
• 1318 Meervleermuis
Bron: Natura 2000, Ministerie van LNV, 2003.
60
Download