nn Onderzoeksgroep Elektrische Energie K.U.Leuven SYNCHRONE MACHINE 4de jaar W.E.-Elektrotechniek-Energie 2/1998 Inhoudstafel 1. Per unit rekening 1.1 1.2 Basisgrootheden Invloed van ster- of driehoekschakeling 2. Reactanties van een synchrone machine 2.1 Langsreactantie Xd 2.1.1 Nullastproef en nullastkarakteristiek 2.1.2 Kortsluitproef en kortsluitkarakteristiek 2.1.3 Bepaling van Xd uit nullast- en kortsluitkarakteristiek 2.2 Dwarsreactantie Xq 2.2.1 Asynchrone nullastproef 2.2.2 Bepaling van Xq uit de asynchrone nullastproef 2.3 Inverse reactantie Xi 2.3.1 Proef met opgelegd invers spanningssysteem 2.3.2 Bepaling van Xi uit de proef met opgelegd invers spanningssysteem 2.3.3 Tweefasige kortsluitproef 2.3.4 Bepaling van Xi uit de tweefasige kortsluitproef 2.4 Homopolaire reactantie X 2.4.1 Proef met 3 fasen in parallel op eenfasig net 2.4.2 Bepaling van X 2.5. Transiënte langsreactantie X' en subtransiënte langsreactantie X'' 2.5.1. Gedrag van de synchrone machine bij stootkortsluiting 2.5.2. Stootkortsluitproef 2.5.3. Bepaling van X', X'', t', en t'' 3. Belastingskarakteristieken van een synchrone machine 3.1 3.2 Belastingskarakteristieken in alleenstaand bedrijf Belastingskarakteristieken aan een star net 3.2.1. Parallelschakeling van een synchrone machine op een star net 3.2.2. V-curven 3.2.3. P-Q curven Bepaling van de veerconstante van een synchrone machine 3.3.1. Uitloopproef 3.3.2. Berekening van het traagheidsmoment uit de uitloopproef 3.3.3 Gedempte trillingsproef 3.3.4 Berekening van de veerconstante 3.3 4. Verliezen van een synchrone machine 4.1. Nullastverlies van de gelijkstrommotor 4.2. Verliezen van de synchrone machine Labo41 Sync98 feb 98 2 1. Per unit rekening 1.1 Basisgrootheden De per unit waarden van spanningen, stromen en impedanties hangen steeds af van de gekozen basis. In het geval van elektrische machines gaat men uit van drie basisgrootheden: Sbasis = SN = het schijnbaar vermogen van de machine Ubasis = UN = de lijnspanning van de machine fbasis = fN = de basisfrequentie van de machine Uit deze drie fundamentele grootheden van de basis kunnen andere basisgrootheden afgeleid worden. Pbasis = Sbasis.cos ϕ Ibasis = Zbasis = S basis 3. Ubasis U 2basis S basis In bovenstaande vergelijkingen komen enkel lijngrootheden voor. We passen deze formules toe op een machine met de volgende kenplaatgegevens: ∆ 380 V 11.8 A 1000 t/min 50 Hz Ubasis = 380 V Ibasis = 11,8 A Sbasis = 7767 VA Zbasis = 18,6 Ω Wat gebeurt er nu als we deze machine in ster schakelen? Eerst en vooral wensen we dat de spanning over en de stroom door de fysische windingen identiek blijft zodat de machine hetzelfde vermogen kan afleveren. De lijnspanning mag dus vermenigvuldigd worden met een factor . De lijnstroom echter moet gedeeld worden door dezelfde factor. Ubasis = 658 V I = 6.81 A Sbasis = 7767 VA Z = 55.76 Ω We merken dat de impedantiebasis verdrievoudigd is. Ook ditmaal hebben we enkel gewerkt met lijngrootheden. Eenmaal de basis van de per unit rekening gekend hoeven we enkel de reële waarden te delen door deze basiswaarden om de uiteindelijke per unit waarde te verkrijgen. Labo41 Sync98 feb 98 3 1.2 Invloed van ster- of driehoekschakeling We hebben in punt 1.1 reeds gemerkt dat de basiswaarden van de per unit rekening verschillen naargelang de machine in ster of driehoek geschakeld is. De Zbasis verschilt zelfs een factor 3. Wat gebeurt er nu wanneer we metingen uitvoeren en hieruit impedantiewaarden berekenen in reële en per unit waarden? Hiervoor maken we een praktische beschouwing. Stel dat we drie klemmen ter beschikking hebben waarvan we alle lijngrootheden kunnen meten. Elke winding van de machine heeft een fysische impedantiewaarde X. We meten Ulijn en Ilijn. We doen steeds alsof de machine in ster staat en berekenen Ufase = Ulijn/ Ifase = Ilijn en X = Ufase/Ifase. We hebben de equivalente ster-impedantie gevonden van de schakeling die schuilt achter de drie klemmen vermits enkel ster-formules toegepast hebben. Er zijn nu twee mogelijkheden: 1 De schakeling is een sterschakeling Gevolg: de reële impedantie (X) is gelijk aan de equivalente ster-impedantie (X) 1 De schakeling is een driehoeksschakeling Gevolg: de reële impedantie (X) is driemaal groter dan de equivalente sterimpedantie (X/3) Dit valt eenvoudig in te zien door ster-driehoek transformatie. Een driehoekschakeling met windingen met reële impedanties X heeft als equivalente ster een sterschakeling met fictieve impedanties X/3. Door steeds aan te nemen dat we met een sterschakeling te doen hebben meten we dus niet altijd de reële impedantie van een winding. Dit is stricto sensu ook niet nodig vermits equivalente schema's steeds een equivalente sterschakeling veronderstellen. Indien we dus metingen kunnen uitvoeren zowel in ster- als in driehoeksschakeling (mits aanpassing van nominale lijnstromen en lijnspanningen cfr. 1.1.) dan zullen we steeds in ster equivalente impedantiewaarden bekomen die driemaal groter zijn dan in driehoek. Combineren we deze bevindingen met de Zbasis waarden van 1.1 , dan merken we dat de PER UNIT waarden dezelfde zijn voor beide schakelingen. Hierbij moet opgemerkt worden dat bij het beschouwen van een netwerk de lokale machinebasis aangepast wordt aan de "omgevingsbasis" door transformatie. Vermits beide schakeltoestanden een andere basis hebben zullen de uiteindelijke PER UNIT waarden in een elektrisch netwerk voor een ster en driehoekgeschakelde machine verschillen. Labo41 Sync98 feb 98 4 2. Reactanties van een synchrone machine De proeven die in deze en de volgende paragrafen beschreven worden, zijn maar een deel van alle testen die men op een synchrone machine kan uitvoeren. De meeste reactanties kunnen op verschillende manieren bepaald worden. De behandelde proeven en methoden werden gekozen op basis van hun al dan niet eenvoudige uitvoerbaarheid, hun betrouwbaarheid en de vereiste tijd nodig voor de uitvoering. Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar de referenties. 2.1 Langsreactantie Xd Om de langsreactantie te bepalen moeten twee proeven uitgevoerd worden: - nullastproef - kortsluitproef 2.1.1 Nullastproef en nullastkarakteristiek De nullastkarakteristiek geeft het verband tussen de klemspanning bij open klemmen en de bekrachtigingsstroom bij nominale snelheid. De nullastkarakteristiek wordt bepaald uit de resultaten van een nullastproef. De synchrone machine wordt aangedreven op synchrone snelheid en bekrachtigd met een variabele gelijkspannningsbron. Men meet de klemspanning (lijnspanning), de bekrachtigingsstroom en de snelheid. Indien mogelijk begint men te meten bij de klemspanning die overeenkomt met de bekrachtigingsstroom bij nominale belasting. Vervolgens laat men de klemspanning in ongeveer gelijke intervallen dalen door de bekrachtiging te verminderen. Om de luchtspleetlijn te bepalen dienen bij lage spanningen voldoende meetpunten te worden opgenomen. Zorg ervoor dat de snelheid constant blijft. Wanneer de bekrachtigingsstroom nul wordt, meet men een residuele spanning ten gevolge van het remanente veld in de magnetische bekrachtigingsketen. Indien deze spanning relatief hoog is, wordt een correctie doorgevoerd. Men verlengt het linear deel van de karakteristiek tot op de abscis. Het lijnstuk tussen dit snijpunt en de oorsprong (6Ib) geeft de correctie die in elk opgenomen meetpunt bij de waarde van de bekrachtigingsstroom moet bijgeteld worden (figuur 1). Uitvoering 1 1 1 1 machine ster of driehoek machine synchroon aangedreven met DC-motor machine onbelast (open statorklemmen) variabele gelijkstroombekrachtiging Gedurende de proef mag men nooit de bekrachtiging terug opvoeren om de gewenste klemspanning te bekomen. Dit zou aanleiding geven tot aanzienlijke meetfouten. Metingen Labo41 Sync98 feb 98 5 1 1 1 1 1 2.1.2 klemspanning U1 (voltmeter true-RMS) (Nooit boven UN gaan) bekrachtigingsstroom Ib (shunt + voltmeter) (Nooit boven IbN gaan) snelheid en/of frequentie voldoende meetpunten opnemen (minstens 15) ingaand vermogen van de gelijkstroommotor bij onbekrachtigde en bekrachtigde synchrone machine (deze vermogens worden gebruikt bij de berekening van de verliezen in paragraaf 4) Kortsluitproef en kortsluitkarakteristiek De driefasige kortsluiting wordt zo dicht mogelijk bij de klemmen van de machine gemaakt. De bekrachtiging gebeurt door een variabele gelijkspanningsbron en de machine wordt aangedreven op synchroon toerental. De kortsluitkarakteristiek geeft het verband tussen de regime-kortsluitstroom en de bekrachtigingsstroom bij nominale snelheid. De kortsluitkarakteristiek is lineair. Om redenen van nauwkeurigheid worden toch meerdere meetpunten opgenomen. Een van de meetpunten wordt opgenomen in de buurt van de nominale stroom. Zorg ervoor dat de snelheid constant blijft. Ten gevolge van het remanent veld kan bij onbekrachtigde machine een kleine kortsluitstroom vloeien. Uitvoering 1 1 1 1 machine ster of driehoek machine synchroon aangedreven met gelijkstroommotor machine driefasig kortgesloten Ib variëren tot I1N bereikt is Metingen 1 1 2.1.3 bekrachtigingsstroom Ib (shunt + voltmeter) kortsluitstroom I1k (stroomtrafo + amperemeter) Bepaling van Xd uit nullast en kortsluitproef De langsreactantie Xd wordt bepaald uit de nullast- en kortsluitkarakteristiek (figuur 1). Uit de nullastkarakteristiek haalt men de waarde van de bekrachtigingsstroom die overeenkomt met de nominale klemspanning: de nullastbekrachtigingsstroom Ib0. Uit de kortsluitkarakteristiek bepaalt men de kortsluitstroom Ik0 bij de bekrachtigingsstroom Ib0. Xd wordt dan: UN ED OH I bk X d, verz = = = p. u. x d = 3. I k 0 FD OD I b0 Dit levert de waarde voor de verzadigde langsreactantie. Labo41 Sync98 feb 98 6 Op een analoge manier vindt men de waarde van de reactantie voor de onverzadigde toestand van de machine door gebruik te maken van de luchtspleetlijn (figuur 1). X d ,onverz = AC OH I bk = = p. u. x d = BC OC I bl UN Ω 3. I BC u luchtspletlijn i A 1.0 E ∆ Ib G O ∆ Ib Fig. 1 I bl I b0 B F C D H Ib I bk Bepaling van Xd uit nullast- en kortsluitkarakteristiek Labo41 Sync98 feb 98 7 2.2 Dwarsreactantie Xq Om de dwarsreactantie Xq te bepalen wordt de asynchrone nullastproef uitgevoerd. 2.2.1 Asynchrone nullastproef (low slip test) Bij deze proef wordt de synchrone machine aan de klemmen gevoed onder verlaagde spanning (ongeveer 0,2 tot 0,4 UN) en aangedreven met een zeer geringe slip. De bekrachtigingsketen is open, maar indien men niet over een regelbare spanning beschikt, moet men de bekrachtigingsketen bij het aan- en uitschakelen van de voedingsspanning sluiten over een weerstand (of kortsluiten) om beschadiging te voorkomen. In de bekrachtigingswikkeling wordt een spanning geïnduceerd op slipfrequentie. Is de ogenblikkelijke waarde van deze spanning nul, dan duidt dit erop dat de statorflux in de langsas ligt. Als de geïnduceerde spanning maximaal is, is er alleen een dwarsflux aanwezig. Uit de meting van de statorspanning en de statorstroom op beide ogenblikken (uit een oscillogram), worden respectievelijk Xd en Xq bepaald. Uitvoering: 1 1 1 1 1 machine ster of driehoek machine asynchroon (zeer kleine slip, < 1 % indien mogelijk) aandrijven met gelijkstroommotor machine uit 50 Hz net voeden, waarbij draaizin van het draaiveld moet overeenkomen met de draaizin van de aandrijfmotor (controleren door de synchrone machine met kortgesloten veldketen even als inductiemotor te laten aanlopen) lijnspanning ca.0,2 tot 0,4.U1N (lineair gebied van nullastkarakteristiek) bekrachtigingsketen open Metingen 1 1 1 2.2.2 geïnduceerde spanning in de bekrachtigingsketen Ub (voltmeter , ev. oscilloscoop) klemspanning U1 (oscilloscoop+isolatieversterker) lijnstroom I1 (oscilloscoop+stroomprobe of oscilloscoop +stroomtrafo + meetshunt) Bepaling van Xq uit de asynchrone nullastproef De amplitude van de stroom is maximaal (I1max) op het ogenblik dat de geïnduceerde spanning in de veldwikkeling een maximum bereikt (figuur 2). Ze is minimaal (I1min) bij de nuldoorgang van de spanning in de veldketen. Merk op dat dit een amplitudegemoduleerde golf is. Aan de hand van het opgenomen oscillogram worden de topwaarden van de stroom (I1max en I1min ) bepaald. Voor de spanning geldt het omgekeerde. Het is mogelijk dat maximum en minimum amplitude ongeveer gelijk zijn. Dit is afhankelijk van het voedende net. De topwaarde varieert dan quasi niet in de tijd. Labo41 Sync98 feb 98 8 Xq wordt bepaald als volgt: Xq = U1 m in 3 .I1 m ax Ω u1min p. u. x q = i1 max Opmerking: 1 Indien I1max in de tijd niet samenvalt met U1min, gebruik dan I1max als basis en de overeenstemmende spanning. 1 Indien de maxima van de stroom verschillen in waarde, neem dan voor I1max het gemiddelde van twee of meer opeenvolgende maxima. Fig. 2 Verloop van de geïnduceerde spanning in de bekrachtigingswikkeling, klemspanning en lijnstroom tijdens de low slip test Als controle wordt uit de resultaten van deze proef ook Xd nog eens berekend: Xd = U1 m ax 3 .I1 m in Ω u1 max p. u. x d = i1 min Alleen als de op deze manier berekende waarde van Xd ongeveer overeenstemt met de waarde berekend uit nullast- en kortsluitproef, mag de waarde voor Xq als correct beschouwd worden. Indien dit niet het geval is, kan men de proef voor verschillende slipwaarden herhalen en de berekende waarden voor Xq extrapoleren naar slip gelijk aan 0. De berekende waarde voor Xq stemt overeen met de onverzadigde waarde. Een andere manier om Xq te berekenen is de volgende: I in Xq = Xd 1m I1 m ax Ω waarin voor Xd de waarde berekend uit nullast en kortsluitproef wordt genomen. Vergelijk beide resultaten. Labo41 Sync98 feb 98 9 2.3 Inverse reactantie X Om de inverse impedantie van een machine te bepalen, moet men over een invers draaiveld beschikken. Per definitie geldt: Z= waarin Ui en Ii fasespanningen zijn. Het invers systeem kan men mechanisch of elektrisch verwezenlijken. Men maakt onderscheid tussen twee soorten inverse reactanties: de inverse reactantie bij nominale stroom en de inverse reactantie bij nominale spanning (bijv. bij plotse kortsluitingen). Welke waarde men berekent, hangt af van de proef die men daartoe uitvoert. 2.3.1 Proef met opgelegd invers spanningssysteem (negative-phase sequence test) Bij deze test wordt de machine aan de klemmen gevoed onder verlaagde spanning en aangedreven op nominale snelheid, tegengesteld aan de zin van het draaiveld. Dit komt overeen met een slipwaarde 2 (mechanische wijze om invers draaiveld te maken). De bekrachtigingswikkeling is kortgesloten. Uitvoering 1 1 1 1 1 machine ster of driehoek machine aangedreven op nominaal toerental machine aan driefasig net (verlaagde spanning)waarbij men erop let dat de draaizin van de aandrijfmotor en de draaizin van het draaiveld verschillend zijn bekrachtiging kortgesloten men verhoogt de spanning van het driefasig net tot ongeveer I1N bereikt is. Men voert ook een meting uit met een stroom boven en onder I1N om te kunnen interpoleren. Deze proef gaat gepaard met grote warmte-ontwikkeling in de bekrachtigingsketen en moet daarom zo snel mogelijk uitgevoerd worden. Metingen 1 1 1 U1 (voltmeter) I1 (stroomtransformator+ampèremeter) P1tot (Wattmeter), met P1tot het driefasig ingaand vermogen Labo41 Sync98 feb 98 10 2.3.2 Bepaling van Xi uit de proef met opgelegd invers spanningssysteem Zi = U1 Ri = P Xi = 2.3.3 3. I 1 3. I 12 Ω Ω Z2i - R 2i Ω u1 p. u. z i = i1 p ri = 2 p. u. i1 x = z 2 - r 2 p. u. i i i Tweefasige kortsluitproef De machine wordt bekrachtigd en aangedreven op nominale snelheid. De kortsluiting tussen twee fasen geeft aanleiding tot het ontstaan van een invers systeem. De resultaten van deze proef laten toe een waarde voor Xi te berekenen die beter overeenstemt met de werkelijke situaties die zich kunnen voordoen. Uitvoering: 1 1 1 1 1 machine in ster schakelen machine aandrijven op nominaal toerental stator tweefasig kortsluiten regelbaar bekrachtigen (tot maximale stroom in een fase bereikt is). metingen worden uitgevoerd voor verschillende waarden van de kortsluitstroom, in stijgende volgorde Metingen 1 1 1 1 Urs (voltmeter) , met Urs de spanning tussen het kortsluitpunt en het uiteinde van de open fase. Ik (stroomtrafo+amperemeter), met Ik de stroom in de kortgesloten fasen α (Wattmeter), met α de elektrische hoek tussen Urs en Ik (vermogen P meten) bekrachtigingsstroom Ib (shunt + voltmeter) Om oververhitting of overmatig trillen te vermijden wordt de proef zo snel mogelijk uitgevoerd. Labo41 Sync98 feb 98 11 V W Fig. 3 2.3.4 A Schakeling om Xi te bepalen Bepaling van Xi uit de tweefasige kortsluitproef Xi kan uit de meetresultaten berekend worden: U rs Xi = Met 3 .I K .cos α P U rs .I K cos α = bekomt men Xi = p x i = 3 2 p. u. ik P Ω 3.I 2k Zet de waarden voor Xi uit in functie van de stroom. Voor de verklaring van bovenstaande formules wordt verwezen naar de literatuur waar bewezen is dat Ui = U rs Zi = Ui Met I Ii = k 3 3 Ii = Ri + X j i verkrijgt men dan de voorgaande formule voor Xi. Labo41 Sync98 feb 98 12 2.4 Homopolaire reactantie Xh De homopolaire reactantie heeft alleen zin als de stator in ster geschakeld is met nulgeleider. De homopolaire reactantie voor driehoeksmachine of stermachine zonder nulgeleider is oneindig. 2.4.1 Proef met drie fasen in parallel op eenfasig net De drie fasen van de machine worden parallel aangesloten op een eenfasige spanningsbron en de bekrachtiging wordt kortgesloten. De spanning die wordt aangelegd is zodanig dat de stroom door elke fase ongeveer de nominale stroom bedraagt. Uitvoering 1 1 1 machine aangedreven op nominaal toerental 3 fasen parallel op eenfasig net bekrachtiging kortgesloten Metingen 1 1 1 2.4.2 U1 (voltmeter), met U1 de eenfasige spanning over de windingen I1(tot) (stroomtrafo+amperemeter), met I1 de totale stroom P1(tot) (Wattmeter), met P1(tot) het totaal vermogen Bepaling van Xh Uit de resultaten kunnen de homopolaire grootheden eenvoudig berekend worden: Zh = 3. U 1 Rh = 3.P1to Xh = I1 I12 u1 p. u. z h = 3 3 i1 Ω Ω Z2h - R 2h Ω 9p rh = 2 p. u. i1 x = h z2h - rh2 p. u. Dezelfde proef kan eveneens uitgevoerd worden met de fasen in serie geschakeld. Leid hiervoor zelf de formules af. Labo41 Sync98 feb 98 13 2.5 Transiënte langsreactantie X'd en subtransiënte reactantie X"d De stootkortsluiting behoort tot de gevaarlijkste voorvallen bij een synchrone machine. De stootkortsluitstroom is de hoogste ogenblikkelijke waarde van de stroom die optreedt bij het plotseling kortsluiten van de klemmen van de machine wanneer deze onbelast op nominaal toerental draait, wanneer deze nominaal bekrachtigd is en wanneer de kortsluiting op het ongunstigste ogenblik optreedt. De gevolgen hiervan zijn een enorme thermische en vooral mechanische belasting van de machine. 2.5.1 Gedrag van de synchrone machine bij stootkortsluiting De machine doorloopt achtervolgens vier stadia. We geven in het kort aan hoe elk van deze fasen verloopt. prekortsluitfase 1 1 poolradveld induceert poolradspanning in het anker geen ankerstroom, dus ook geen ankerreactie subtransiënte fase 1 1 1 1 1 1 1 1 klemmen worden kortgesloten grote ankerstroom die ankerreactieflux veroorzaakt machine verzet zich tegen iedere plotse fluxverandering de ankerreactieflux wordt door de dempwikkeling uit de rotor gehouden en in de luchtspleet gedrongen in de dempwikkeling ontstaat dus een gelijkstroomcomponent die exponentieel uitsterft met deze gelijkstroomcomponent in de dempwikkeling komt een wisselstroomcomponent overeen in de statorstroom (de subtransiënte ankerstroom) tijdens de subtransiënte fase wordt de kortsluitstroom beperkt door de subtransiënte reactantie (X"d) eenmaal deze DC component uitgestorven dringt de flux tot in de rotor transiënte fase 1 1 1 1 1 de ankerflux is door de dempwikkeling en het massief ijzer van het poolrad gedrongen de veldwikkeling zal verdere doordringing van de ankerflux beletten er ontstaat een bijkomende exponentieel afnemende gelijkstroomcomponent in de veldwikkeling met deze gelijkstroomcomponent komt een exponentieel afnemende wisselstroomcomponent overeen in de stator (de transiënte ankerstroom) tijdens de transiënte fase wordt de kortsluitstroom beperkt door de transiënte reactantie (X'd) die groter is dan de subtransiënte reactantie Labo41 Sync98 feb 98 14 stationaire fase 1 1 1 1 de tegenwerking van de veldwikkeling is volledig weg de ankerflux omwindt het poolrad volledig de machine wordt gedemagnetiseerd er vloeit een stationaire kortsluitstroom, beperkt door de synchrone reactantie (Xd) Merk op: Xd > X'd > X"d of nog: stationaire reluctantie < transiënte reluctantie < subtransiënte reluctantie Ter bepaling van X'd en X"d voeren we de stootkortsluitproef uit. 2.5.2 Stootkortsluitproef De machine wordt onbelast aangedreven op nominaal toerental. Bij de gewenste klemspanning worden de fasen gelijktijdig kortgesloten. Om de onverzadigde reactanties te bekomen, wordt de machine kortgeloten bij klemspanningen lager dan de nominale spanning (0,1 - 0,4 UN). Om de verzadigde reactanties te bepalen wordt de test uitgevoerd bij nominale spanning. Indien de proef niet kan uitgevoerd worden bij nominale spanning, wordt de test uitgevoerd bij lagere spanningen (bv. 0,3; 0,5 en 0,7 UN). De berekende reactanties worden dan uitgezet in functie van de klemspanning vóór kortsluiting en de waarde die overeenstemt met nominale spanning wordt gevonden door extrapolatie. Deze proef vormt een zware belasting voor de synchrone machine en voor de koppeling tussen beide machines. Uitvoering 1 1 1 1 begintoestand: onbelaste, nominaal aangedreven, bekrachtigde machine eindtoestand: machine driefasig kortgesloten, bekrachtigd en nominaal aangedreven meest ongunstigste kortsluitogenblik wordt uitgekozen proef mag slechts zeer KORTSTONDIG duren Metingen 1 1 1 1 I1k(t) (Digitale oscilloscoop + stroomprobe of stroomtransfo + meetshunt) U1 (voltmeter) en Ib (shunt + voltmeter) net voor kortsluiting stationaire kortsluitstroom Ik1 U1 bij stationaire kortsluitstroom Labo41 Sync98 feb 98 15 2.5.3 Bepaling van X'd en X"d uit de stootkortsluitproef Het bepalen van de transiënte en subtransiënte reactantie gebeurt aan de hand van de opgenomen oscillograms van de kortsluitstromen. Beschouw het oscillogram van de stroom in een fase. De kortsluitstroom bevat een periodisch gedeelte en een gelijkstroomcomponente die exponentieel afneemt: i k ( t ) = 2 . I ac ( t ) + I dc ( t ) Men bepaalt op het oscillogram de omhullende van de stroom. Idc kan bepaald worden als volgt: I + I onder I dc = boven − I onder 2 Hierbij stellen Iboven en Ionder de waarden voor gelegen op de bovenste en onderste omhullende. Men trekt dit af van de totale stroom en bekomt zo het periodisch gedeelte van de stroom: 2 .I ac = I boven − I dc Om de transiënte component ∆I'k en subtransiënte component ∆I"k te bepalen, wordt de stationaire kortsluitstroom Ik1 afgetrokken van de totale periodische stroom: ∆I k = ∆I 'k + ∆I "k = I ac − I k∞ Deze waarden worden uitgezet op semi-logaritmisch papier. Dit levert een curve waarvan het verloop na het uitsterven van de subtransiënte verschijnselen kan benaderd worden door een rechte. Verlengen van de rechte tot op de ordinaatas (t = 0) levert de initiële waarde voor ∆I'k . Vervolgens wordt het verschil tussen de curve en de rechte eveneens uitgezet. Door de punten dichtst bij de ordinaatas kan men opnieuw een rechte trekken, waarvan het snijpunt met de ordinaatas (t = 0) de initiële waarde van ∆I"k oplevert. De transiënte reactantie wordt bepaald als de verhouding van de nullastspanning net voor kortsluiting en de initiële waarde van de periodische component van de kortsluitstroom, waarbij de subtransiënte componente verwaarloosd wordt: X 'd = U1 ( 0) 3 . I k ( ∞ ) + ∆I 'k ( 0 ) Ω De subtransiënte reactantie wordt bepaald als de verhouding van de nullastspanning net voor kortsluiting en de initiële waarde van de periodische componente van de kortsluitstroom: Labo41 Sync98 feb 98 16 X"d = U1 ( 0 ) 3 . I k ( ∞ ) + ∆I 'k ( 0 ) + ∆I "k ( 0 ) Ω Voor de teller en noemer in bovenstaande uitdrukkingen kunnen gemiddelde waarden voor de drie fasen gebruikt worden. Uit de resultaten van de kortsluitproef kunnen ook de transiënte en subtransiënte tijdconstante bepaald worden. De transiënte tijdconstante τ'd is de tijd die de transiënte componenet ∆I'k nodig heeft om 1/e = 0,368 van zijn initiële waarde te bereiken. Analoog is de subtransiënte tijdconstante τ"d de tijd die de subtransiënte componente ∆I"k nodig heeft om 1/e = 0,368 van zijn initiële waarde te bereiken. Fig. 4 Bepaling van transiënte en subtransiënte stroomcomponenten Labo41 Sync98 feb 98 17 3. Belastingskarakteristieken van een synchrone machine 3.1 Belastingskarakteristieken in alleenstaand bedrijf Eigenlijk is deze proef drievoudig vermits karakteristieken opgemeten worden voor resistieve, inductieve en capacitieve belasting. De op te meten karakteristieken zijn: U1/E = f(I1/Ik1) met E de e.m.k. en Ik1,nom de stationaire kortsluitstroom Uitvoering 1 1 machine los van het net, aangedreven op nominale snelheid en nominaal bekrachtigd driefasige variabele weerstand, een driefasige variabele inductantie en een driefasige variabele capaciteit Metingen 1 1 1 U1 (voltmeter) I1 (stroomtrafo +ampèremeter) cosϕ meten en constant houden: cosϕ = 1 voor resistieve belasting cosϕ = 0.8 voor inductieve belasting cosϕ = 0.8 voor capacitieve belasting 3.2 Belastingskarakteristieken aan een star net 3.2.1 Parallelschakeling van een synchrone machine op een star net De V-curven en de P-Q-curven hebben enkel zin wanneer de machine aan een star net ligt. Om de machine aan een star net te schakelen moeten enkele voorwaarden voldaan zijn: 1 1 1 1 spanningen moeten gelijk zijn (voltmeter) de frequentie moet gelijk zijn (snelheidsmeter) fasevolgorde moet gelijk zijn (fasevolgordemeter) ogenblikkelijke fasetoestand moet gelijk zijn (helderschakeling) De helderschakeling bestaat uit 3 lampen die tussen de drie netfasen en de drie statorfasen aangesloten zijn op de volgende wijze net 1 - stator 1 net 2 - stator 3 net 3 - stator 2 De nummering van deze fasen wordt bekomen uit het gebruik van de fasevolgordemeter voor het net en voor de machine. 3.2.2 V-curven Labo41 Sync98 feb 98 18 De V-curven geven het verband tussen statorstroom en bekrachtigingsstroom bij een gegeven actief vermogen. I1=f(Ib) bij constant vermogen De V-curven worden steeds opgenomen bij constant toegevoerd vermogen. Vermits deze meting nogal omslachtig is, benaderen we dit door het vermogen gemeten aan de statorklemmen van de generator constant te houden. Deze meting wordt uitgevoerd bij verschillende vermogens met het oog op het opstellen van de P-Q-curven. Uitvoering 1 1 1 1 1 machine moet aan een star net hangen machine op nominale snelheid aangedreven streefvermogen wordt ingesteld door ankerspanning van de gelijkstroommachine te regelen de bekrachtiging van de synchrone machine wordt gevarieerd om de V-curve te verkrijgen let hierbij wel op dat de ingestelde waarden voor de bekrachtigingsstroom behouden blijven voor alle curven die opgenomen worden bij verschillende vermogens (dit vereenvoudigt het tekenen van P-Q-curven). Bij elke curve kan ook een tussenliggend punt bij cos ϕ = 1 opgenomen worden, om het minimum van de curve te bepalen. Metingen 1 1 1 1 U1 (voltmeter) I1 (stroomtrafo+ampèremeter) Ib (voltmeter+shunt) P1tot (wattmeter), Q1tot en cos ϕ (de laatste twee kunnen ook berekend worden) Er wordt een V-curve opgenomen bij vier of vijf verschillende vermogens. 3.2.3 P-Q curven De P-Q-curven zijn curven bij constante bekrachtiging. Bij eenzelfde Ib zijn er verschillende P-Q coördinaten vermits in 3.2.2. V-curven opgenomen werden voor verschillende vermogens. Er moet wel een kleine berekening uitgevoerd worden om Q te vinden; S1to = 3. U1 . I1 Q1to = S12to - P12to Labo41 Sync98 feb 98 19 3.3 Veerconstante van een synchrone machine 3.3.1 Uitloopproef Met de uitloopproef wordt het traagheidsmoment J van het generatoraggregaat (DC+SM) bepaalt. Hiervoor zijn twee gegevens nodig - het wrijvingskoppel Tw van het aggregaat (zie verder onder 4) - de resultaten van de uitloopproef zelf De machine wordt aangedreven door een gelijkstroommotor en op nominaal toerental gebracht. De synchrone machine wordt niet bekrachtigd. De voeding en bekrachtiging van de DC-motor worden uitgeschakeld en op gelijke tijdsintervallen wordt de snelheid gemeten. Eventueel wordt het signaal van een tachogenerator opgenomen met een digitale oscilloscoop. Uitvoering 1 1 synchrone machine aangedreven op nominale snelheid of zelfs erboven (1,05...1,1nN) synchrone machine niet bekrachtigd Metingen 1 1 3.3.2 snelheid (tachogenerator + oscilloscoop) eventueel tijd met een chronometer Berekening van het traagheidsmoment Het traagheidsmoment van het ganse aandrijfaggregaat volgt uit: T . ∆t.60 J= w 2 π . ∆n Hierin is 6t de tijd opgemeten tijdens het snelheidsinterval 6n, bijvoorbeeld tussen 100 % en 10 % van het nominaal toerental. Indien men J nauwkeurig wil bepalen, moet het snelheidsinterval gekozen worden in de buurt van het toerental waarbij men het wrijvingskoppel Tw heeft gemeten. Indien men Tw kent bij nominale snelheid, gebruikt men in de uitdrukking voor J de tijd nodig om bijvoorbeeld uit te lopen van 110 % tot 90 % van de nominale snelheid. 3.3.3 Gedempte trillingsproef Wanneer de synchrone machine aan het net wordt geschakeld op het ogenblik dat de netspanningen en de machinespanningen niet in fase zijn, ontstaat er een gedempte mechanische trilling. Door een oscillogram te nemen van de snelheid van de machine, kan de frequentie van deze trilling bepaald worden. Labo41 Sync98 feb 98 20 Uitvoering 1 1 1 drijf de machine , ontkoppeld van het net, aan op nominaal toerental neem de helderschakeling erbij schakel de machine aan het net wanneer de fasetoestand van net en synchrone machine niet gelijk is Deze proef is kritisch en zwaar belastend voor de koppeling tussen gelijkstroommotor en de synchrone machine Metingen 1 1 neem met een digitale oscilloscoop de snelheid op in functie van de tijd indien mogelijk wordt ook het stroomverloop in een of twee fasen opgenomen 3.3.4 Berekening van de veerconstante De frequentie bij een mechanische trilling kan uitgedrukt worden als volgt: f= 1 k ⋅ 2⋅π J met k de veerconstante en J het traagheidsmoment. Met f de frequentie van de gedempte trilling uit bovenstaande proef en J het traagheidsmoment, bekomt men de veerconstante van de synchrone machine: k = J. ( 2 πf ) 2 Labo41 Sync98 feb 98 21 4.Verliezen van een synchrone machine 4.1 Nullastverlies van de gelijkstroommotor De gelijkstroommachine wordt ontkoppeld van de synchrone machnie en het vermogen nodig om de gelijkstroommotor onbelast en op nominale snelheid te laten draaien wordt gemeten. Om tijd uit te sparen wordt deze proef als allerlaatste uitgevoerd. Nadien wordt ook de ankerweerstand gemeten. Metingen 1 1 1 ankerspanning Ua en ankerstroom Ia bekrachtigingsspanning Ub,gelijkstroom en bekrachtigingsstroom Ib,gelijkstroom ankerweerstand Ra van de gelijkstroommachine (V-A methode) Berekeningen Het nullastverlies van de gelijkstroommotor is dan: P0 = Ua .I a + Ub . I b 4.2 Verliezen van de synchrone machine De gelijkstroommachine drijft de niet bekrachtigde synchrone machine aan op nominaal toerental en men meet het ingaande vermogen. Hieruit berekent men de wrijvings- en ventilatieverliezen van het ganse aggregaat, plus de Jouleverliezen in de gelijkstroommachine Ponbekr = Ua . I a + Ub . I b De wrijvings- en ventilatieverliezen van de synchrone machine zijn dan gelijk aan Pwr ,v, synchr = Ponbekr − P0 Vervolgens wordt de synchrone machine bekrachtigd en men meet opnieuw het ingaand vermogen van de gelijkstroommachine. Hieruit bepaalt men hetzelfde vermogen, vermeerderd met de ijzerverliezen in de synchrone machine P0, nom = Ua . I a + Ub . I b Deze metingen kunnen ook gebeuren vooraleer de nullastkarakteristiek wordt opgenomen. Labo41 Sync98 feb 98 22 Uit voorgaande metingen haalt men de ijzerverliezen in de synchrone machine: PFe,synchr = P0, nom − Ponbekr De wrijvings- en ventilatieverliezen van de synchrone machine en het aandrijfaggregaat zijn dan: ( Pwr ,v ,totaal = Pwr , v , synchr + P0 − R a . I 2a − U b. I b ) met R de ankerweerstand en de andere gegevens uit de nullastproef. Het wrijvingskoppel van de synchrone machine en de gelijkstroommotor is P .60 Twr = wr , v , totaal 2π. n N Referenties 1. IEC Publication 34-4 (1985) Methods for determining synchronous machine quantities from tests 2. IEEE No. 115 March 1965 Test Procedures for Synchronous Machines Labo41 Sync98 feb 98 23 Algemeen schema van de proefopstelling. DC-machine anker: regelbare gelijkspanning (via transfo en gelijkrichter cel 5 of 6 uit groot schakelbord ) (1) veld: regelbare gelijkspanning uit bron (2) Synchrone machine anker: regelbare wisselspanning, te bekomen via de vaste driefasige wisselspanning en een regeltransfo (3) veld: regelbare gelijkspanning uit een draaiende groep (schakel een regelweerstand in de keten om ook zeer lage bekrachtigingsstromen te kunnen instellen) (4) hoofdschakelaar + zekeringen grensschakelaar ...tr/min 1 1 regeltransfo 0 DC SM 3 2 95-1Ω 5A 4 contactor 15A-50mV A V Het toerental wordt gemeten via een pulsschijf en een teller, voorzien van de mogelijkheid om de grensschakelaar te bedienen. Algemene opmerkingen DC-vermogens worden bepaald via meting van spanning en stroom, dit laatste met meetshunt en multimeter. Voor true-RMS metingen van spanning en stroom kan men eenvoudig gebruik maken van een digitale driefasige universele vermogenmeter (bijvoorbeeld Yokogawa, Voltech). Hiermee kan men ook onmiddellijk gemiddelde waarden en vermogens aflezen. 2.1.1 Nullastproef grensschakelaar V n s tr/min 1 ns DC V V SM V 95 -1Ω 5A 2 4 V contactor 15A-50mV A V 2.1.2 Kortsluitproef grensschakelaar n s tr/min 1 ns DC A SM 95 -1Ω 5A 2 4 contactor 15A-50mV A V Labo41 Sync98 feb 98 2 2.2.1 Asynchrone nullastproef (low slip test) grensschakelaar hoofdschakelaar + zekeringen ...tr/min 1 n s(1-s) DC 1 regeltransfo 0 SM 3 scoop 2 digitale oscilloscoop + plotter 2 spanningsprobes + isolatieversterker Tektronix 1 stroomtang + meetversterker Tektronix 2.3.1 Proef met opgelegd invers spanningssysteem (negative-phase sequence test) grensschakelaar hoofdschakelaar + zekeringen n s tr/min 1 W ns DC V SM A W 2 1 0 regeltransfo 3 2.3.3 Tweefasige kortsluitproef grensschakelaar n s tr/min 1 V ns DC W SM A 95-1Ω 5A 2 4 contactor 15A-50mV A V 2.4.1 Proef met drie fasen in parallel op eenfasig net grensschakelaar hoofdschakelaar n s tr/min 1 zekeringen ns DC + W 1 V 0 A regeltransfo 3 2 Labo41 Sync98 feb 98 4 2.5.2 Stootkortsluitproef scoop grensschakelaar contactormet triggersignaal n s tr/min 1 ns DC SM V 95 -1Ω 5A 2 4 contactor 15A-50mV A V contactor met triggersignaal + stapgever digitale oscilloscoop (Lecroy) + plotter 3 stroomtangen Bamberg + 3 meetshunten 1A-0,1V met BNC-connector 3.1 Belastingskarakteristieken in alleenstaand bedrijf grensschakelaar hoofdschakelaar + zekeringen n s tr/min 1 W ns DC 1 V 0 A SM W regeltrafo 2 3 95-1Ω 5A contactor 15A-50mV A V Resistieve belasting: lampen ✑ (let op: de lampen moeten in ster staan als de generatorlijnspanning 380 V bedraagt) Capacitieve belasting: lampen in parallel met een condensatorenbank (bv. 3 1 3001F vast in ster met schakelaar voor grof en fijnregeling) ✑ + ✑ Opmerking: met de condensatorenbank kan de capaciteitswaarde niet continu geregeld worden, zodat de voorwaarde cos1 = 0,8 in elk meetpunt slechts benaderend kan gerealiseerd worden. Een continue regeling kan men eventueel realiseren met een regeltransformator voor de capaciteiten te schakelen; dit leidt echter meestal tot problemen (resonantie?) Inductieve belasting: lampen in parallel met een regeltransformator met secundair spoelen aangesloten (bv. ADB regeltransfo + drie spoelen in ster) ✑ + ✑ 3.2.2 V-kurven Parallelschakeling met de automatische synchronisatie-eenheid (rood-witte kast met helderschakeling, draaiveldindicatoren en voltmeters voor net-en generatorspanning) Labo41 Sync98 feb 98 6