PART IX Animal Minds 22. Een hond zit een kat achterna. De hond ziet niet dat de kat, vlak voordat hij bij een eik is aangekomen, plotseling van zijn koers afwijkt. De hond gaat bij de boom staan blaffen. Kunnen we zeggen dat de hond gelooft dat de kat in de eik is? Kunnen we zegen dat de hond zich (“fenomenaal”) bewust is van de kat in de boom? Vergelijk de antwoorden die Donald Davidson, Michael Tye en Peter Carruthers op deze vragen geven. Maak duidelijk hoe de verschillen in hun antwoorden samenhangen met hun verschillende visies op propositionele attitudes (zoals geloven) en op phenomenal consciousness. Samvat Er is ruimte voor twijfel over other minds, omdat we geen directe toegang hebben tot andersmans geest. Hoe zit het met dieren? 2 problemen. Probleem 1) hebben dieren propositionele attitudes, zoals beliefs en diseres, representationele toestanden over hoe de wereld in elkaar zit of kan zitten. Dieren reageren systematisch op de wereld, achtervolgen prooien, vermijden gevaar, etc. Als ze beliefs hebben, wat is hun inhoud? Dit is volstrekt onbekend. Begrijpen dieren wat voedsel is zoals wij voedsel begrijpen? Daarom kunnen we geen specifieke beliefs aan dieren toeschrijven. Volgens Davidson kan je beliefs hebben als je de mogelijkheid hebt om aan je belief te twijfelen, rekening kunt houden met dat je er naast zit, dus kunt begrijpen wat “waar” is en wat niet. Hiervoor moet je een publieke taal kunnen spreken en omdat dieren geen lid zijn van een talige gemeenschap kunnen ze geen beliefs hebben. Probleem 2) Hebben dieren bewustzijn? Aan hogere vormen van zoogdieren wordt doorgaans bewustzijn toegeschreven en misschien zelfs aan honden en katten. Hogere vormen van zoogdieren hbben een zenuwenstelsel dat lijkt op het onze en ook al hebben ze niet zulke ontwikkelde cognitieve mogelijkheden we moeten rekening houden met het feit dat ze kwalitatieve ervaringen kunnen hebben. En waar trekken we de streep? Tye ziet gradaties. Er zijn dieren die in staat zijn te leren en daarom een fenomenaal bewustzijn moeten hebben. Bv. Vissen leren al door trial en error. Stekelbaars leren via indirecte routes bij voedsel komen → kunnen dus patronen herkennen en kunnen dus second order beliefs hebben over een toestand van de wereld. Grote voorbeeld is de honeybee die alfalfa vermijdt als de pest omdat de bloem van alfalfa een klap uitdeelt bij druk. Echter, als een honingbij in een veld van alfalfa uit wordt gezet is hij bereidt dit risico te nemen, omdat hij anders van honger om zal komen. Er zijn dieren/organismes die zich niet ander gedrag aan kunnen leren en deze hebben dus geen fenomenaal bewustzijn (automata or zombies). Fenomenaal bewustzijn beschrijft hij als PANIC = Poised, Abstract, Nonconceptual, Intentional Content. Volgens Carruthers hebben dieren geen fenomenaal bewustzijn. Ze zijn zich hoogstens van iets bewust in hun omgeving, maar dat geeft ze nog geen fenomenaal bewustzijn. Wij denken de dieren van uit onszelf en veronderstellen daarmee een fenomenaal bewustzijn, omdat we kunnen ons percepties zonder fenomenaal bewustzijn niet voorstellen. (Overigens, de reden waarom we volgens Carruthers dieren een fenomenaal bewustzijn willen toeschrijven is omdat dieren dan morele waarde krijgen en we hun leven en lijden serieus moeten nemen, maar dat is volgens hem niet nodig om te sympathiseren met dieren.) Lucienne: Volgens Davidson zijn propositionele attitudes, zoals beliefs, alleen toe te schrijven aan iets of iemand als je er ook meta-beliefs aan toe kan schrijven. Je moet in kunnen zien dat je attitudes ook onwaar kunnen zijn en daarvoor moet je je er bewust van zijn. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat dieren propositionele houdingen hebben. We hebben onvoldoende redenen om aan te nemen dat een hond iets ‘denkt’. We hebben voldoende redenen om te weten dat een hond niet denkt. Daar heeft een hond namelijk concepten voor nodig. Je kunt alleen concepten hebben als je ook andere concepten hebt. Concepten staan in een holistische verhouding tot elkaar. Volgens Tye hebben dieren wel degelijk phenomenal conscience als ze tenminste in staat zijn tot leergedrag. Aangezien de meeste dieren kunnen leren, kunnen ze zich ook fenomenaal bewust zijn van een ander dier, bijvoorbeeld van een kat in een boom. Tye maakt hiermee een onderscheid tussen de diverse diersoorten, in tegenstelling tot Davidson en Carruthers. Carruthers spreekt tegen dat dieren phenomenal consciousness hebben. Hij zegt dat dieren primitieve pijn kunnen voelen, maar niet lijden. Lijden kunnen mensen alleen, want het behoort tot de higher-order-thoughts en die hebben dieren niet.