Pw Lezen Hoofdstuk 1, 2, 3, 4. Hoofdstuk 1: Leesstrategieën Titel en

advertisement
Pw Lezen
Hoofdstuk 1, 2, 3, 4.
Hoofdstuk 1:
Leesstrategieën
Titel en deeltitel
Onderwerp
Alinea en deelonderwerp
Leesstrategieën
Je hebt verschillende manieren van lezen, oftewel verschillende
leesstrategieën. Welke strategie je gebruikt hangt af van je leesdoel
(waarom je de tekst leest) en de tekst zelf. Je hebt
Verkennende lezen
Je wil weten wat voor tekst het is, je kijkt dus zonder echt te lezen. Je
kijkt naar de titel, schrijver, afbeeldingen.
Zoekend lezen
Je zoekt een antwoord in de tekst (ook hier kan je al veel aan de naam
hebben). Je leest bijvoorbeeld zoekend in een woordenboek.
Nauwkeurig lezen
Je wil begrijpen wat er in de tekst staat, bijvoorbeeld bij een leesboek.
Studerend lezen
Je leest de tekst erg goed, omdat je hem bijvoorbeeld moet leren voor
een toets.
Titel en deeltitel
Bijna elke tekst heeft een titel, die verteld meestal waar de tekst over
gaat. Lange teksten hebben ook deeltitels, die vertellen dan waar een deel
van de tekst over gaat.
Onderwerp
Het onderwerp is waar de tekst over gaat, meestal in een paar woorden.
Als je kijkt naar de titel en de eerste alinea dan kan je al snel zien wat
het onderwerp is.
Alinea en deelonderwerp
Een alinea is een stukje tekst waar een deel van het onderwerp in staat en
die noem je deelonderwerpen. Je kan alinea’s herkennen aan de regel die
niet helemaal vol is, de witregel tussen twee alinea’s en dat de eerste
regel inspringt (de laatste twee niet bij alle teksten).
Hoofdstuk 2:
Verkennend lezen
Tekstopbouw
Moeilijke woorden wijzer
Zoekend lezen
Leesstrategieën: Verkennend lezen
Voordat je begint met lezen kijk je eerst naar de tekst, want als je meer
weet over de tekst, kan je hem ook makkelijker begrijpen. Als je de tekst
gaat bekijken kan je vragen stellen als; wat voor een tekst is het, zijn er
dikgedrukte woorden, foto’s? Wat is de bron van de tekst, en wie is de
schrijver? Waarom of voor wie heeft hij die tekst geschreven? Hoe is de
tekst opgebouwd? Een andere naam voor dit verkennend lezen is globaal
lezen.
Tekstopbouw
Een schrijver schrijft een tekst altijd in een bepaalde volgorde, de
driedeling inleiding-kern-slot. Alleen zijn niet alle teksten zo geschreven,
sommige teksten hebben geen duidelijk slot, die zijn geschreven volgens
de tweedeling: inleiding-kern.
Moeilijke woorden wijzer
Als je in de tekst een moeilijk woord tegenkomt moet je niet gewoon
doorlezen. Eerst moet je je afvragen of het woord wel zo belangrijk is.
Als dit wel het geval is kijk je of de schrijver misschien uitleg geeft over
het woord, wat het betekend. Als dit niet zo is zoek je het woord op in
het woordenboek.
Leesstrategieën: Zoekend lezen
Soms lees je een tekst niet helemaal, dan zoek je gewoon bepaalde
informatie. Dit doe je dan zo:
Wat wil je opzoeken?
Een woord
Waar kun je dat opzoeken (de bron)?
Een woordenboek
Hoe is die bron opgebouwd?
Alfabetisch
Hoofdstuk 3
Nauwkeurig lezen
Hoofdgedachte
Kernzinnen en alinea’s
Tekstverbanden en signaalwoorden (1)
Leesstrategieën: Nauwkeurig lezen
Als je een tekst nauwkeurig leest, wil je weten wat er in staat, en wil je
dat ook begrijpen. Je leest het dan zorgvuldig, met al je aandacht. Wat
ook kan helpen is om te kijken of er meer informatie staat in de kern en
het slot (waarom is het geschreven? Samenvatting?) Je kan kijken wat
het onderwerp en de hoofdgedachte van de tekst is, en welke
tekstverbanden er zijn. En misschien kan je een samenvatting maken.
Hoofdgedachte
De hoofdgedachte is wat de schrijver over het onderwerp van de tekst te
zeggen heeft. Om de hoofdgedachte te vinden moet je eerst het
onderwerp weten, en dan in één zin opschrijven wat de schrijver hierover
zegt. Kijk naar de titel, inleiding, kernzinnen en het slot. Gebruik geen
vraagzin als hoofdgedachte.
Kernzinnen en alinea’s
Alinea’s bestaan bijna altijd uit een hoofdmededeling en een uitleg
daarvan. Die hoofdmededeling, het belangrijkste van de alinea, staat in de
kernzin. De kernzin is meestal de eerste of tweede zin, of de laatste.
Tekstverbanden en signaalwoorden (1)
Tussen woorden, tussen delen van zinnen, tussen zinnen en tussen alinea’s
staan verbanden, dingen die met elkaar te maken hebben. Dat noemen we
tekstverbanden. Een schrijver gebruikt signaalwoorden om die
tekstverbanden aan te geven in de tekst. Je hebt:
Opsommend tekstverband
Opsommen is: (bijna) alles opnoemen. De signaalwoorden die hierbij horen
zijn op de eerste plaats, bovendien, en, ook nog, vervolgens, eerst, niet
alleen …. maar ook, tevens, zowel …. als, dan, daarna.
Tegenstellend tekstverband
Bij een tegenstellend tekstverband zijn er verbanden die het
tegenovergestelde van elkaar zijn. De signaalwoorden zijn maar, echter,
toch, integendeel, daar staat tegenover, in tegenstelling,
Hoofdstuk 4
Studerend lezen
Leespubliek
Verwijswoorden
Tekstverbanden en signaalwoorden (2)
Tekstdoel (1)
Leesstrategieën: Studerend lezen
Als je studerend leest is het meestal omdat je iets moet studeren, omdat
je bijvoorbeeld moet leren voor een toets. Bij deze manier van lezen
komen eigenlijk alle leesstrategieën samen. Voordat je een tekst gaat
leren heb je hem vaak eerst verkend en daarna nauwkeurig gelezen. En
soms heb je er informatie uit opgezocht.
Bij studerend lezen let je op hoofdzaken en kernzinnen en kernwoorden.
Leespubliek
Een schrijver schrijft de tekst voor bepaalde mensen. Voor wie een
schrijver de tekst heeft geschreven kan je zien aan het onderwerp,
afbeeldingen, de bron en wat voor woorden de schrijver heeft gebruikt.
Verwijswoorden
Een schrijver gebruikt een verwijswoord om te voorkomen dat hij steeds
hetzelfde woord, of groep van woorden gebruikt. Bijna alle
verwijswoorden verwijzen terug in de tekst, naar iets dat al is geweest,
maar sommige verwijswoorden verwijzen naar iets dat nog moet komen.
Het is handig om te weten waar een verwijswoord naar verwijst, want dan
kan je de tekst beter begrijpen. Om dit te weten te komen kan je het
best een vraag stellen, meestal een wie/wat/waar-vraag.
Tekstverbanden en signaalwoorden (2)
Je hebt nog twee andere tekstverbanden:
Voorbeeldgevend/uitleggend tekstverband
De signaalwoorden die hierbij horen zijn bijvoorbeeld, ter illustratie, dat
wil zeggen, met andere woorden.
Vergelijkend tekstverband
De signaalwoorden zijn net zoals, net als, als, zoals, evenals.
Tekstdoel (1)
Een schrijver schrijft een tekst nooit zomaar. Als de schrijver de lezer
informatie wil geven heet het tekstdoel informeren.
Als de schrijver de lezer wil laten ontspannen heet het tekstdoel
amuseren. Het is belangrijk om te weten met welk doel een schrijver een
tekst heeft geschreven om te bekijken welke leesstrategie je gaat
gebruiken.
Download