Kluwer Online Research Vakblad Financiële Planning

advertisement
Kluwer Online Research
Vakblad Financiële Planning
Vermogensdeling bij echtscheiding
Auteur:
Mr. M. veenstra[1] en mr. V. Wegter[2]
Het huwelijksvermogensrecht is sinds de invoering van het Burgerlijk Wetboek in 1838 aan
verandering onderhevig geweest. In dit artikel wordt stilgestaan bij enige belangrijke
wijzigingen in het huwelijksvermogensrecht, in het bijzonder bij de meest recente
wetswijziging van 1 januari 2012. Door de nieuwe wet is er, anders dan beoogd bij indiening
van het wetsvoorstel, geen fundamentele wijziging in het wettelijke stelsel van de algehele
gemeenschap van goederen aangebracht. Om die reden zijn huwelijkse voorwaarden voor
wie zijn huwelijksgoederenregime anders wil regelen, nog steeds noodzakelijk. Tijdens het
huwelijk wordt over het algemeen echter weinig stilgestaan bij de inhoud van huwelijkse
voorwaarden.
Geschiedenis
Voor het intreden van het christendom, werd de vrouw niet als een persoon beschouwd, maar
als een zaak. Bij het aangaan van een huwelijk werd door de man met de voogd van de vrouw
een koopovereenkomst gesloten waarbij de man aan de voogd een prijs betaalde voor zijn
vrouw. De regeling betreffende het huwelijksvermogensrecht, zoals deze bij de codificatie
van 1838 gelding kreeg, kenmerkte zich door het feit dat de gehuwde vrouw volstrekt
afhankelijk was van haar man. Zij was handelingsonbekwaam en had geen enkele
zeggenschap, niet ten aanzien van het gemeenschappelijke vermogen en niet ten aanzien van
haar privévermogen. Het moge duidelijk zijn dat in de afgelopen bijna 175 jaar wel het een
en ander is veranderd. De regel van handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw werd
echter pas in 1956 bij de Lex Van Oven afgeschaft tijdens het Kabinet-Drees III. Na
invoering van de Lex Van Oven bestuurden de echtgenoten hun eigen goederen, alsmede de
goederen van de gemeenschap die van hun zijde in de gemeenschap waren gevallen.
De tweede meer omvangrijke aanpassing van het huwelijksvermogensrecht dateert van 1970.
Op 1 januari van dat jaar trad het nieuwe Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in werking. Met
de invoering van het vernieuwde Burgerlijke Wetboek, verdween de regel dat de man gold
als ‘het hoofd der echtvereniging’. Geleidelijk aan zijn er door de jaren heen wijzigingen
doorgevoerd die de rechtsverhouding tussen (ex)-echtgenoten gemaakt heeft tot de
gelijkwaardige rechtsverhouding zoals iedereen die thans kent.
Bij de behandeling in de Tweede Kamer van het Wetsvoorstel geregistreerd partnerschap in
1996 heeft de staatssecretaris toegezegd dat zou worden onderzocht of het
huwelijksvermogensrecht aan vernieuwing toe was. Het wetgevingsproces heeft tot nu toe
plaatsgevonden door de invoering van drie verschillende tranches. De eerste tranche (20012002) bracht enige wijzigingen aan in titel 6 BW1 (rechten en plichten van echtgenoten) en in
titel 8 BW1 (huwelijkse voorwaarden), waarbij de samenwoningsplicht van echtgenoten is
opgeheven. De tweede tranche (2002) bracht enige regels voor verrekenbedingen in
huwelijkse voorwaarden.
Wet aanpassing van de wettelijke gemeenschap van goederen
Wetsvoorstel 28 867, ‘Wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk
-1-
Kluwer Online Research
Wetboek’ (Aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen), ook wel aangeduid met
‘Derde tranche wijzigingen huwelijksvermogensrecht’, is op 7 mei 2003 ingediend bij de
Tweede Kamer. Na een slepende parlementaire behandeling (2003-2010) is op 1 januari 2012
de wet eindelijk in werking getreden. Het gaat hier om de belangrijke wetswijziging
betreffende het huwelijksvermogensrecht sinds de Lex Van Oven. Kern van het wetsvoorstel
dat uiteindelijk heeft geleid tot ‘de derde tranche wijzigingen huwelijksvermogensrecht’ was
het wijzigen van de algehele gemeenschap van goederen naar een beperkte gemeenschap van
goederen. De veranderingen zijn ingrijpender dan die van de eerste en de tweede tranche, in
het bijzonder vanwege de introductie van de leer van de economische deelgerechtigdheid, de
nieuwe bestuursregeling, de vervroeging van het tijdstip van ontbinding van de
huwelijksgemeenschap en de afschaffing van de rechterlijke goedkeuring van huwelijkse
voorwaarden staande huwelijk.
De derde tranche van de herziening van het huwelijksvermogensrecht heeft met name
betrekking op de wijziging van de wettelijke gemeenschap van goederen. Wat omvat de
gemeenschap van goederen per 1 januari 2012 eigenlijk?
Gemeenschap van goederen
De gemeenschap omvat, behoudens na te melden uitzonderingen, in beginsel alle baten en
schulden van de echtgenoten die bij de aanvang van de gemeenschap aanwezig zijn en die
welke nadien, zolang de gemeenschap niet is ontbonden, worden verkregen. Dit wordt
boedelmenging genoemd. De term ‘algehele gemeenschap van goederen’ is met de
wetswijziging van 1 januari 2012 komen te vervallen. In het nieuwe art. 1:94 BW wordt
namelijk gesproken over een ‘gemeenschap van goederen’.
De belangrijkste uitzonderingen zijn:
1 goederen ten aanzien waarvan bij de uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is
bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen; dit zijn goederen verkregen onder de
zogenoemde uitsluitingsclausule;
2 pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is,
alsmede met die pensioenrechten verband houdende rechten op nabestaandenpensioen;
3 rechten op het vestigen van vruchtgebruik als bedoeld in art. 4:29-30 BW (erfrechtelijke
verzorgingsvruchtgebruik); vruchtgebruik dat op grond van die bepalingen is gevestigd en
hetgeen wordt verkregen ingevolge art. 4:34 BW (inkorting en verhaal door
vruchtgebruiker).
Art. 1:94 BW zondert eveneens bepaalde schulden uit van boedelmenging door het huwelijk.
Goederen en schulden die aan een van de echtgenoten verknocht zijn, vallen slechts in de
gemeenschap voor zover die verknochtheid zich hiertegen niet verzet. Te denken valt aan
zaken zoals sieraden en kleding, maar bijvoorbeeld ook aan een smartengelduitkering met
een persoonlijk karakter of een invaliditeitspensioen.
Tijdens een echtscheidingsprocedure kan art. 1:94, zesde lid, nieuw BW een rol spelen. Als
tussen echtgenoten een geschil bestaat aan wie van hen beiden een goed toebehoort en geen
van beide kan zijn recht op dit goed bewijzen, dan wordt dit goed als gemeenschapsgoed
aangemerkt. Het vermoeden werkt echter niet ten nadele van de schuldeisers van de
echtgenoten. De bewijslast rust bij de echtgenoot die stelt dat een goed aan hem in privé
-2-
Kluwer Online Research
toebehoort. De regel toont de aanzuigende werking van de gemeenschap.
De omvang van de gemeenschap van goederen is door de wetswijziging minder ingrijpend
veranderd dan aanvankelijk was beoogd. Zo blijven verkrijgingen krachtens erfrecht en giften
in de gemeenschap van goederen, tenzij de erflater of schenker een uitsluitingsclausule heeft
gemaakt. Nieuw in het vierde lid van art. 1:94 BW is dat de vruchten van goederen die buiten
de gemeenschap vallen, evenmin in de gemeenschap vallen. Deze bepaling is opgenomen om
te regelen dat echtgenoten die goederen onder een uitsluitingsclausule verkrijgen, ook ten
aanzien van de vruchten geen vrijheid hebben om te bepalen dat deze wel in de gemeenschap
vallen.
Door de zaaksvervangingsregel van art. 1:95 BW behoort tot het privévermogen van een
echtgenoot, datgene wat voor meer dan de helft is bekostigd met een onder
uitsluitingsclausule verkregen erfenis of schenking (privémiddelen). Dit kan worden
geïllustreerd met het volgende voorbeeld.
Voorbeeld
Een woning wordt aangekocht door een in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenote A
voor een koopsom van € 300.000. Een deel hiervan, € 160.000, wordt betaald met onder
uitsluitingsclausule verkregen gelden en voor het overige deel, € 140.000, wordt een
hypothecaire geldlening afgesloten waarvoor de echtgenoten A en B zich hoofdelijk
aansprakelijk stellen. De woning behoort door de zaaksvervangingsregel goederenrechtelijk
geheel (in eigendom) toe aan de echtgenote A die het privévermogen heeft aangewend bij de
aankoop. Indien dit huwelijk vervolgens wordt ontbonden door echtscheiding heeft
vorenstaande tot gevolg dat de woning tot het privévermogen van (ex-)echtgenote A blijft
behoren en niet tot de ontbonden gemeenschap van goederen. Dit staat los van de waarde
van het goed. Als de tegenprestatie mede uit de gemeenschap is betaald dient deze te worden
vergoed aan de gemeenschap. Op dit vergoedingsrecht is het nieuwe art. 1:87 BW van
toepassing.
De werking van art. 1:87 BW kan met het volgende voorbeeld worden toegelicht.
Voorbeeld
A en B zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. In het geval echtgenote A een woning
koopt voor een koopsom van € 300.000 en dit voldoet met € 200.000 uit haar privémiddelen
en met € 100.000 uit beschikbaar gestelde privémiddelen door echtgenoot B, ontstaat er voor
echtgenoot B een vergoedingsrecht. De woning wordt ook hier geheel eigendom van
echtgenote A. Tot 1 januari 2012 had echtgenoot B het recht op terugbetaling van het ter
beschikking gestelde bedrag (nominaliteitsleer). Onder de nieuwe regeling (art. 1:87 BW)
geeft de bijdrage van echtgenoot B aanspraak op een gedeelte van de uiteindelijke waarde
van het goed evenredig aan het gewicht van de investering (beleggingsleer). Echtgenoot B
heeft recht op een vergoeding die gelijk is aan een derde deel van de waarde van de woning
op het tijdstip waarop de vergoedingsvordering wordt afgerekend. Als de waarde van de
woning op het tijdstip waarop de vergoeding wordt voldaan lager is dan bij het ontstaan van
de verplichting van de vergoeding, kan de vergoeding ook lager uitvallen dan de nominale
waarde. De vergoeding stijgt en/of daalt mee met de waarde van de woning. Het
bovenstaande wordt in de literatuur ‘economische deelgerechtigdheid’ genoemd.
-3-
Kluwer Online Research
Als echtgenote A in laatstgenoemd voorbeeld na 10 jaar overgaat tot vergoeding en de
waarde van de woning dan € 600.000 bedraagt, is de vergoeding voor echtgenoot B €
200.000. Als A na 2 jaar tot voldoening was overgegaan en de waarde van de woning op dat
moment was gedaald tot € 270.000, dan had B slechts recht gehad op € 90.000.
Echtgenoten kunnen bij overeenkomst afwijken van deze wettelijke bepaling, door de
beleggingsleer uit te sluiten. Dit kan in de huwelijkse voorwaarden notarieel vastgelegd
worden. Het overgangsrecht bepaalt dat op vergoedingsrechten die voor 1 januari 2012 zijn
ontstaan, de oude regels van toepassing blijven. Per 1 januari kan dit een reden zijn om over
te gaan tot wijziging van de bestaande huwelijkse voorwaarden.
Bestuur
Onder het oude recht stond een gemeenschapsgoed onder het bestuur van de echtgenoot van
wiens zijde het goed in de gemeenschap was gevallen. Vanaf 1 januari 2012 zijn beide
echtgenoten bestuursbevoegd, tenzij het goederen op naam betreft of goederen die krachtens
erfrecht of gift zijn verkregen. Goederen op naam worden onder de nieuwe regeling bestuurd
door de echtgenoot op wiens naam deze goederen staan. Staat een goed op naam van beide
echtgenoten dan zijn zij slechts tezamen bestuursbevoegd. Hierbij moet in de praktijk gedacht
worden aan woningen en bankrekeningen.
Moment ontbinden huwelijksgemeenschap
Per 1 januari 2012 is ook ingrijpend gesleuteld aan het ontbindingsmoment van de
huwelijksgemeenschap. Bij echtscheiding is dit vervroegd naar het tijdstip van het indienen
van het verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank. De ontbinding kan alleen aan derden
worden tegengeworpen als het verzoek is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister. Dit
register is voor een ieder te raadplegen op http:// hgr.rechtspraak.nl/.
Het vervroegen van het tijdstip waarop de huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap
wordt ontbonden, moet voorkomen dat echtgenoten in de echtscheidingsprocedure
verantwoordelijk worden voor elkaars schulden. Ook kunnen zij eerder zelfstandig een
andere woning aankopen, omdat deze nu niet meer in de gemeenschap valt. In de praktijk
moet in geval van aankoop van een andere woning tijdens de echtscheidingsprocedure
rekening worden gehouden met art. 1:88 BW. Doordat het huwelijk nog niet is ontbonden,
blijven de algemene regels van titel 6 BW1 (rechten en verplichtingen van echtgenoten)
namelijk gelden. Dit betekent, bijvoorbeeld bij het aangaan van een hypothecaire geldlening
met een nieuwe partner, dat de bijna-ex-echtgenoot dan nog toestemming moet geven omdat
de ander zich verbindt tot hoofdelijk medeschuldenaar of zekerheid stelt voor de schuld van
een derde.
Het is van belang te beseffen dat het huwelijk gedurende de echtscheidingsprocedure nog wel
bestaat, maar dat de bestuursverdeling zoals hierboven omschreven niet meer van toepassing
is. Na de ontbinding van deze gemeenschap gelden de spelregels van boek 3 BW. De regeling
van boek 3 BW gaat uit van gezamenlijk beschikken door de (ex-)echtgenoten van de
ontbonden huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap.
Zoals uit bovenstaande blijkt zijn er noemenswaardige wijzigingen doorgevoerd in het
huwelijksvermogensrecht, maar is er in de kern niets terechtgekomen van het aanvankelijke
wetsvoorstel om te komen tot een beperktere wettelijke gemeenschap van goederen. Om de
-4-
Kluwer Online Research
huwelijksgemeenschap te beperken zijn echtgenoten genoodzaakt huwelijkse voorwaarden op
te stellen en deze up-to-date te houden.
Huwelijkse voorwaarden
Huwelijkse voorwaarden betreffen een overeenkomst waarbij de echtgenoten/partners hun
vermogensrechtelijke verhouding tijdens hun huwelijk regelen. Huwelijkse voorwaarden
kunnen worden aangegaan bij notariële akte, zowel voorafgaand aan het sluiten van het
huwelijk als tijdens het huwelijk. Om werking jegens derden te hebben moeten de
voorwaarden ingeschreven zijn in het openbaar huwelijksgoederenregister van de griffie van
de rechtbank binnen het rechtsgebied waarin het huwelijk is gesloten.
Waarom huwelijkse voorwaarden
Mr. J.G. Gräler geeft aan in het Handboek Familievermogensrecht 2011/2012: “Af en toe
lijkt het erop dat huwelijkse voorwaarden status geven. Het klinkt kennelijk interessant om te
kunnen zeggen: ‘Ik ben op huwelijkse voorwaarden getrouwd’. Gelet op de vele voetangels
en klemmen welke kleven aan het hebben van huwelijkse voorwaarden, verdient het evenwel
aanbeveling om weldoordacht tot het maken van huwelijkse voorwaarden over te gaan.”
Voorts geeft hij aan: “De redenen voor het aangaan van huwelijkse voorwaarden kunnen heel
verschillend zijn. Het is van belang de belangrijkste redenen die de (aanstaande) echtgenoten
aanvoeren op te nemen in de huwelijkse voorwaarden. Aldus wordt een uitlegkader gecreëerd
dat in een eventuele echtscheidingsprocedure de wil en de bedoeling van de echtgenoten voor
het aangaan van de huwelijkse voorwaarden verwoordt.”
De redenen kunnen grofweg worden onderscheiden in drie categorieën.
1 Bescherming van de echtgenoten tegen elkaars zaakcrediteuren.
2 Grote vermogensverschillen: een gevierde zakenvrouw die trouwt met een nog niet ontdekte
zanger ziet in geval van een huwelijk in gemeenschap van goederen haar vermogen meteen
met de helft dalen.
3 Het waarborgen van de belangen van kinderen uit een eerdere relatie.
Een ander veel gehoord motief voor het aangaan van huwelijkse voorwaarden is de wens zich
economisch onafhankelijk van elkaar te ontwikkelen. Voor de estate planning kunnen
huwelijkse voorwaarden van groot belang zijn omdat daarmee bereikt kan worden dat
vermogen van de ene echtgenoot naar de andere echtgenoot overgaat op grond van
huwelijksvermogensrecht. Een dergelijke verkrijging krachtens huwelijksvermogensrecht is
in beginsel niet belast met erf- of schenkbelasting.
Bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden en/of het wijzigen daarvan dient derhalve
goed te worden gerealiseerd wat het doel daarvan voor de echtgenoten is. Na verloop van tijd
kan het doel van destijds achterhaald zijn en dat kan reden zijn de huwelijkse voorwaarden te
wijzigen.
Het komt vaak voor dat mensen huwelijkse voorwaarden hebben gemaakt, deze vervolgens in
de kast leggen en er nooit meer naar kijken. Sterker nog, er dan vervolgens feitelijk van
afwijken door te handelen alsof ze in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Een dergelijke
zaak leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 18 juni 2004 (NJ 2004, 399). In verband met
-5-
Kluwer Online Research
zakelijke crediteuren van de man hadden de echtgenoten staande het huwelijk huwelijkse
voorwaarden gemaakt. In hun onderlinge, interne verhouding veranderde er echter niets. Ze
leefden voort alsof ze in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De Hoge Raad
oordeelde: “dat een krachtens huwelijkse voorwaarden tussen partijen geldende regel niet
van toepassing is voor zover dat, in de gegeven omstandigheden van het geval, naar
maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is”. Uit deze uitspraak valt op te
maken dat in de externe rechtsverhouding van de echtgenoten enerzijds en derden anderzijds
de huwelijkse voorwaarden onverkort van toepassing blijven. Wijziging van de huwelijkse
voorwaarden in die verhouding kan slechts bij notariële akte. Uit dit arrest van 2004 volgt
verder dat contrair gedrag van de echtgenoten een grond kan zijn voor afwijking van de
huwelijkse voorwaarden in de interne verhouding van echtgenoten onderling. Partijen moeten
dan bij het einde van het huwelijk afrekenen alsof zij in algehele gemeenschap waren gehuwd
(!). Er ontstaat dan een verbintenisrechtelijke (fictieve) gemeenschap. Goederenrechtelijk
verandert er immers niets, want de externe verhouding van de echtgenoten blijft ongewijzigd.
Veel aanstaande echtgenoten kiezen bij het aangaan van huwelijkse voorwaarden voor een
stelsel waarbij elke gemeenschap van goederen wordt uitgesloten, eventueel aangevuld met
een verrekenbeding. Het uitsluiten van iedere gemeenschap van goederen zonder enig
verrekenbeding wordt ook wel (de) koude uitsluiting genoemd. Volledige koude uitsluiting –
de echtgenoten zijn geen enkel verrekenbeding overeengekomen, ook geen dat uitsluitend
werkt bij ontbinding van het huwelijk door overlijden – komt echter steeds minder voor.
Veelal kiezen aanstaande echtgenoten die voor de tweede maal in het huwelijk treden voor de
koude uitsluiting omdat tot hun vermogen aanspraken van hun kinderen dan wel erfgenamen
van hun overleden partner behoren. Indien een weduwe of weduwnaar hertrouwt, bevat het
testament van de overleden echtgenoot veelal een clausule waarbij het vruchtgebruik
respectievelijk de vordering op de langstlevende echtgenoot eindigt of opeisbaar wordt indien
gehuwd wordt in gemeenschap van goederen.
De wettelijke bepalingen betreffende de gemeenschappen van vruchten en inkomsten en van
winst en verlies zijn komen te vervallen. Het is nog wel mogelijk deze gemeenschappen in
het leven te roepen, maar dan moeten de bepalingen geheel in de huwelijkse voorwaarden
worden uitgeschreven. Voor alle gemeenschappen ontstaan voor 1 januari 2012 heeft de
wijziging geen effect: voor deze situaties is, uit oogpunt van rechtszekerheid, aan de oude
bepalingen eerbiedigende werking toegekend. De hoofdregel is echter dat de nieuwe regels
onmiddellijke werking hebben.
Verrekenbedingen
De wettelijke bepalingen ten aanzien van verrekenbedingen (tweede tranche) bevat voor een
belangrijk deel gecodificeerde rechtspraak. De verrekening ziet op inkomsten en vermogen.
De wet geeft geen definitie van het begrip verrekenbeding. De meest gangbare definitie is dat
een verrekenbeding een beding is in huwelijkse voorwaarden krachtens welke echtgenoten
onderling verbintenisrechtelijk anders afrekenen dan goederenrechtelijk uit hun huwelijkse
voorwaarden voortvloeit. Verrekening kan periodiek of finaal plaatsvinden, dat wil zeggen
tijdens of aan het einde van het huwelijk. De verrekening geschiedt in geld. Hieronder zullen
we kort ingaan op de meest voorkomende verrekenbedingen.
Het periodiek verrekenbeding
-6-
Kluwer Online Research
Het periodiek verrekenbeding, ook wel het (nieuw) Amsterdams verrekenbeding genoemd,
vindt zijn grondslag in de literatuur (1959). Het meest voorkomende verrekenbeding is dat
waarbij overgespaarde inkomsten worden verrekend en dit beding heeft dan ook de meeste
rechtspraak opgeleverd. Periodieke verrekening van vermogen is overigens ook mogelijk,
maar komt zelden voor.
Het overeenkomen van een periodiek verrekenbeding verdient alleen aanbeveling indien
daadwerkelijk door de echtgenoten verrekend wordt. Een niet nagekomen periodiek
verrekenbeding kan bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding de grootste
problemen opleveren. Ook ‘het inkomen’ kan bij echtscheiding een twistpunt zijn.
Inkomensbegrip
De wet omtrent de regels voor verrekenbedingen geeft geen definitie van de term inkomen.
Het uitgangspunt van de wettelijke regeling aangaande de verrekenbedingen is dat partijen
zelf moeten (kunnen) bepalen wat zij in hun huwelijkse voorwaarden onder het begrip
inkomen willen verstaan. In de huwelijkse voorwaarden wordt voor het te verrekenen
inkomen veelal verwezen naar fiscale wetgeving of begrippen, zoals de Wet
inkomstenbelasting 2001.
Hoe in de akte van huwelijkse voorwaarden gebruikte begrippen als ‘het belastbaar inkomen
als bedoeld in de Wet IB 1964’ kunnen uitpakken, bleek (weer) recent uit een arrest van de
Hoge Raad van 8 januari 2010. Het hof legde dat begrip zo uit dat daartoe ook worden
begrepen niet uitgekeerde winsten van de maatschap waarin de man vennoot was. De
opgepotte winst zal derhalve in de verrekening moeten worden betrokken.
Hieruit blijkt temeer dat in de huwelijkse voorwaarden duidelijk moet worden omschreven
wat tot de te verrekenen inkomsten behoort en wat uitdrukkelijk niet. Door het zogenoemde
oppotten van ondernemingswinsten in de vennootschap neemt het eigen vermogen van de
vennootschap toe. Daarmee stijgt dan ook de waarde van de aandelen en die van de
vennootschap, welke aandelen aan de echtgenoot- ondernemer toebehoren. Wordt slechts een
klein deel van de winst bestemd voor uitkering aan de aandeelhouder(s), dan zou de
echtgenoot-ondernemer minder met de andere echtgenoot hoeven te verrekenen. Om dit te
voorkomen, heeft de wetgever art. 1:141, vierde lid, BW in de wet opgenomen (zie ook de
Hoge Raad in zijn uitspraak van 2 maart 2001 (Slot/Ceelen, Hoge Raad 2 maart 2001, NJ
2001, 583)). Om aan toepassing van art. 1:141, vierde lid, BW toe te komen, moet wel een
verrekening zijn overeengekomen die ook ondernemingswinsten omvat.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat betaling van hypotheekrente wordt
aangemerkt als het betalen van de kosten van de huishouding en dat geen sprake is van een
voor verrekening vatbare belegging van overgespaard (onverteerd) inkomen. Het betalen van
pensioenpremie wordt door de Hoge Raad eveneens als verteren beschouwd.
Aan deze onderdelen van de huwelijkse voorwaarden zal veel aandacht dienen te worden
besteed om geschil van mening achteraf en in de situatie dat men veelal niet meer ‘on
speaking terms’ is, te voorkomen. Het blijkt steeds meer dat deze bepalingen in de huwelijkse
voorwaarden min of meer algemeen worden geredigeerd, zodat uitleg door de rechter is
geboden.
Koude uitsluiting
-7-
Kluwer Online Research
De ondernemer die zijn aanstaande wil beschermen tegen mogelijk verhaal van
zaakcrediteuren maar intern de gemeenschap van goederen wenst, kan bij de koude
uitsluiting een (beperkt) finaal verrekenbeding bij echtscheiding of overlijden overeenkomen.
Een dergelijk finaal verrekenbeding houdt in dat de echtgenoten bij ontbinding van het
huwelijk, al dan niet door echtscheiding, met elkaar afrekenen alsof zij in gemeenschap van
goederen waren gehuwd. In het geval van een beperkt finaal verrekenbeding verrekenen zij
bij het einde van het huwelijk slechts die vermogensbestanddelen waarvan zij de verrekening
zijn overeengekomen in de huwelijkse voorwaarden. Hierbij kan gedacht worden aan de
ondernemer die de (negatieve) waarde van zijn ondernemersvermogen buiten de
boedelscheiding wenst te houden.
Voor de invoering van de nieuwe wet was rechterlijke goedkeuring voor het wijzigen of
invoeren van huwelijkse voorwaarden staande het huwelijk vereist. Met de invoering van de
nieuwe wet is de rechterlijke goedkeuring komen te vervallen. Overigens hield de rechterlijke
goedkeuring slechts de toets in of door het maken of wijzigen van huwelijkse voorwaarden
tijdens het huwelijk gevaar bestond voor benadeling van schuldeisers en of de huwelijkse
voorwaarden in strijd waren met dwingende wetsbepalingen, de goede zeden of de openbare
orde. Dit betekent dat, sinds de wetswijziging, de drempel voor het maken van huwelijkse
voorwaarden tijdens het huwelijk of wijziging veel lager is geworden. Ondanks het vervallen
van deze rechterlijke goedkeuring dienen huwelijkse voorwaarden nog steeds bij notariële
akte te worden opgesteld.
In het verlengde van het vervallen van de rechterlijke goedkeuring, is art. 1:102 BW
betreffende de aansprakelijkheid voor gemeenschapsschulden uitgebreid. Onder het oude
recht was een echtgenoot na ontbinding van de huwelijksgemeenschap voor de helft
aansprakelijk voor de gemeenschapsschulden die de andere echtgenoot was aangegaan. Deze
schulden konden dan ook op het privévermogen van de andere echtgenoot worden verhaald.
Deze regeling ging verder dan voor een evenwichtige behartiging van de belangen van
gemeenschapsschuldeisers nodig was. In de eerste plaats trad deze extra aansprakelijkheid
eerder in dan het moment waarop de huwelijksgemeenschap werd verdeeld. Voorts konden
schuldeisers zich wapenen tegen benadeling door zich tegen de verdeling te verzetten (art.
3:193 BW) dan wel de verdeling wegens benadeling van schuldeisers op de voet van art. 3:45
BW te vernietigen. Dit betekent dat het vermogensrecht reeds voldoende waarborgen bood
voor schuldeisers.
Onder het nieuwe recht kan het privévermogen van een echtgenoot, dat tijdens het huwelijk
niet blootstaat aan verhaal voor door de andere echtgenoot aangegane schulden, ook na de
echtscheiding niet voor die schulden worden uitgewonnen. De echtgenoten zijn nu na
ontbinding van de gemeenschap van goederen hoofdelijk aansprakelijk voor
gemeenschapsschulden waar zij voordien niet aansprakelijk voor waren. Hiervoor kan echter
alleen worden uitgewonnen hetgeen hij of zij uit hoofde van de verdeling van de
gemeenschap heeft gekregen.
Veel aanstaande echtgenoten maken een afspraak met de notaris of adviseur om te worden
voorgelicht over de gevolgen van het voorgenomen huwelijk. Als de keuze op het maken van
huwelijkse voorwaarden valt, kiest men in de praktijk doorgaans voor het beste aanbevolen
stelsel. Men bergt het afschrift op in een bankkluis of schoenendoos en leeft verder met het
rustgevende idee, dat men ‘op huwelijkse voorwaarden’ is gehuwd, hetgeen een bescherming
schijnt te bieden tegen calamiteiten als dood, faillissement en echtscheiding. Aangezien
-8-
Kluwer Online Research
papier geduldig is, het leven van echtgenoten kan veranderen en wet- en (fiscale) regelgeving
altijd in ontwikkeling is, blijkt veelal pas bij echtscheiding (of overlijden) dat hetgeen de
echtgenoten voor ogen hadden niet overeenkomt met de inhoud van de huwelijkse
voorwaarden.
Conclusie
Met de indiening van het wetsvoorstel in 2003 zag het ernaar uit dat het einde van de algehele
gemeenschap als wettelijk stelsel van ons huwelijksvermogensrecht in zicht zou komen
waarbij de voorhuwelijkse goederen van de echtgenoten bij het aangaan van het huwelijk niet
langer door boedelmenging in de gemeenschap zouden vallen.
De belangrijkste inhoudelijke reden hiervoor was de opvatting dat het – over het algemeen –
als een normale zaak ervaren wordt dat (alleen) hetgeen de echtgenoten door
gemeenschappelijke arbeidsinspanningen tijdens het huwelijk hebben verdiend, bij de
echtscheiding door hen zal moeten worden verdeeld. Uiteindelijk hebben de praktische
bezwaren die er waren tegen een wijziging van het stelsel, te weten de complexiteit – doordat
vanaf de aanvang van het huwelijk (vrijwel) altijd sprake zal zijn van drie vermogens –
enerzijds en de positie van de verhaalzoekende schuldeiser anderzijds ervoor gezorgd dat er
vooralsnog wordt afgezien van de wijziging van het stelsel.
Uitsluitend door huwelijkse voorwaarden kan de overgang van vermogen en goederen door
het sluiten van het huwelijk voorkomen worden. Niet alleen in geval van echtscheiding of
overlijden maar ook gedurende het huwelijk is het van belang dat de huwelijkse voorwaarden
overeenstemmen met het tussen echtgenoten beoogde en veronderstelde
huwelijksgoederenregime. Veranderingen in de persoonlijke omstandigheden van
echtgenoten kunnen plaatsvinden waardoor de huwelijkse voorwaarden anders uitpakken dan
voorzien.
De recente wetswijziging kan zeer zeker aanleiding zijn huwelijkse voorwaarden op te stellen
dan wel de bestaande huwelijkse voorwaarden weer uit de kast te halen en de inhoud daarvan
onder de loep te nemen.
Informatie: [email protected] en [email protected], www.dehaanlaw. nl
Voetnoot
[1]
Mr. M. Veenstra is als kandidaat-notaris werkzaam bij De Haan AGW Advocaten en
Notarissen te Leeuwarden.
[2]
Mr. V. Wegter is als advocaat werkzaam bij De Haan Advocaten en Notarissen te
Assen.
-9-
Kluwer Online Research
Copyright © Kluwer 2012
Kluwer Online Research
Dit document is gegenereerd op 04-07-2012
Op dit document zijn de algemene leveringsvoorwaarden van Kluwer van toepassing.
- 10 -
Download