1. Het bloedplasma van de mens heeft een gemiddelde concentratie van opgeloste deeltjes die gelijk is aan die van een 0,9% NaCl - oplossing. Bij een experiment worden rode bloedcellen in een oplossing P gelegd met een onbekende concentratie van opgeloste deeltjes. De opgeloste deeltjes in oplossing P kunnen geen celmembranen passeren. Na enige tijd worden de rode bloedcellen onder de microscoop bekeken. Het blijkt dat ze gezwollen zijn. Is de concentratie van opgeloste deeltjes in deze gezwollen rode bloedcellen kleiner of groter dan die van een 0,9% NaCl - oplossing? Terwijl de gezwollen rode bloedcellen nog onder de microscoop liggen, wordt een oplossing Q onder het dekglaasje gebracht. Het volume van de cellen wordt daardoor kleiner. Is de concentratie van opgeloste deeltjes in oplossing Q kleiner of groter dan die in oplossing P? A. B. C. D. 2. Concentratie kleiner / groter dan 0,9% NaCl oplossing Kleiner / groter dan concentratie in oplossing P Kleiner. Kleiner. Groter. Groter. Kleiner. Groter. Groter. Kleiner. Hieronder is is een een organel organel geschetst. geschetst. Hieronder Wat is de functie van dit organel? A. B. C. D. 3. Hierin wordt energie vastgelegd door middel van fotosynthese. Met behulp van zuurstof wordt energie vrijgemaakt. Eiwitten worden hierin erg snel gesynthetiseerd. Het transporteert voedingsstoffen naar alle organellen. Wat is de functie van wortelharen? A. Bescherming tegen wateroverlast. B. Verbetering van afvalstof – afgifte. C. Steviger houvast in de grond. D. Vergroting van het water opnemend oppervlak. 4. Bij papaja hebben sommige planten alleen bloemen met stampers. Hier is er sprake van een A. éénhuizige plant met éénslachtige bloemen. B. tweehuizige plant met tweeslachtige bloemen. C. éénhuizige plant met tweeslachtige bloemen. D. tweehuizige plant met éénslachtige bloemen. 5. Tijdens een erectie wordt de penis hard, doordat de hoeveelheid bloed in de penis toeneemt. Dit komt door verandering in de diameter van bloedvaten van de penis. Welke veranderingen veroorzaken de erectie? A. B. C. D. 6. Slagadertjes worden wijder, adertjes worden nauwer. Slagadertjes worden nauwer, adertjes worden wijder. Zowel slagadertjes als adertjes worden nauwer. Zowel slagadertjes als adertjes worden wijder. Hieronder staan vier uitspraken over de voortplantingsorganen van de mens. 1. Spermacellen ontstaan in de testis en worden opgeslagen in de zaadblaasjes. 2. Bij een vrouw, van wie de eileiders zijn onderbroken, kan geen hormonen worden afgevoerd uit de ovaria. 3. De ovulatie bij de vrouw wordt beïnvloed door een hormoon uit de hypofyse. 4. Bij de menstruatie wordt een gedeelte van het baarmoedervlies met de niet bevruchte eicel uitgestoten. Welke uitspraak is juist? A. Uitspraak 1. B. Uitspraak 2. C. Uitspraak 3. D. Uitspraak 4. 7. In het nevenstaand diagram is de O2 – afgifte en de O2 – opname van een plant uitgezet tegen de verlichtingssterkte. In welk (e) van de aangegeven trajecten 1, 2 of 3 neemt het drooggewicht van de plant toe? A. B. C. D. Alleen in traject 3. Alleen in de trajecten 1 en 2. Alleen in de trajecten 2 en 3. In de trajecten 1, 2 en 3. 8. In nevenstaand diagram is het absorptiespectrum van bladgroen gegeven. Welke kleuren licht draagt het meeste bij tot de zuurstofproductie? En waarom? A. Groen en geel, omdat deze de kleuren van het bladgroen zijn. B. Groen en geel, omdat deze kleuren in geringe mate worden geabsorbeerd. C. Violet en blauw, omdat deze kleuren in zonlicht het meest aanwezig zijn. D. Violet en blauw, omdat deze kleuren het meest geabsorbeerd worden. 9. Een groene plant wordt in een afgesloten ruimte geplaatst die gevuld is met lucht. Het eerste uur staat de plant in het donker. Het tweede uur ontvangt de plant weinig licht. Het derde uur ontvangt de plant veel licht. Het koolstofdioxidegehalte in de afgesloten ruimte is uitgezet tegen de tijd. In welk van de diagrammen kan het resultaat juist zijn weergegeven? A. In 1. B. In 2. C. In 3. D. In 4. 10. Om in een mengsel van water, vet, gal en alvleessap vertering te laten optreden en om vervolgens deze vertering ook aan te tonen, moet men ervoor zorgen dat dit mengsel aan het begin van het experiment een bepaalde pH heeft. Na het experiment zal men dan kunnen waarnemen dat de pH veranderd is. Welke pH zal het mengsel moeten hebben aan het begin van het experiment en hoe zal de pH veranderd zijn na het experiment? pH aan het begin van het experiment A. 2,0. B. 2,0. C. 8,0. D. 8,0. pH aan het eind van het experiment hoger. lager. hoger. lager. 11. Een tekort aan vitamine D (avitaminose) kan leiden tot …….. A. ontkalken van beenderen en vergroeiingen (rachitis). B. langzame bloedstolling. C. verminderde weerstand. D. slecht zien in de schemering (nachtblindheid). 12. In onderstaande tekening zijn een aantal onderdelen van het spijsverteringsstelsel genummerd. Vertering van koolhydraten vindt plaats door middel van enzymen, die gemaakt worden in de onderdelen. A. B. C. D. 2, 6 en 8. 2, 5 en 8. 1, 6 en 8. 2, 5 en 6. 13. Pelgrims beklimmen de Himalaya gebergte om daar te mediteren en of te bidden. De luchtdruk op deze bergen is lager dan die op zeeniveau. Welke uitspraak ten aanzien van de chemoreceptoren bij deze pelgrims is juist? A. B. C. D. De chemoreceptoren zijn gevoeliger voor de pCO2 van het bloed. De chemoreceptoren zijn gevoeliger voor de pO2 van het bloed. De chemoreceptoren zijn even gevoelig voor de pCO2 en pO2 van het bloed. De chemoreceptoren zijn gevoeliger voor de pN2 en de bloeddruk. 14. De vierjarige Jerry dwingt bij zijn moeder om een speelgoed. Zijn moeder wil het niet kopen. Uit woede houdt Jerry zijn adem in en wordt rood in het gezicht. Zijn moeder maakt zich geen zorgen en zegt dat Jerry echt niet flauw zal vallen. Inderdaad komt de ventilatie van Jerry weer op gang. Een verklaring voor het op gang komen van de ventilatie bij Jerry is A. de toename van de druk in de ruimte tussen long – en borstvlies. B. de toename van de hoeveelheid CO2 in het bloed van Jerry, waardoor het ademcentrum wordt gestimuleerd. C. het verhogen van de pH van het bloed, waardoor de kleine hersenen en het ruggemerg gestimuleerd worden. D. de ophoping van O2 in de longen waardoor de toenemende druk de ademweg weer vrijmaakt. 15. Bij een persoon wordt geconstateerd dat het aantal rode bloedlichaampjes per ml bloed sterk beneden de normale waarde ligt. Over de mogelijke gevolgen daarvan worden de volgende uitspraken gedaan: 1. bij een eventuele verwonding zal de bloedstolling te langzaam verlopen. 2. het bloed kan niet voldoende zuurstof vervoeren. 3. het lichaam is niet goed in staat om antistoffen te vormen. Welke uitspraak is of welke uitspraken zijn juist? A. Alleen 1. B. Alleen 2. C. 1 en 3. D. 2 en 3. 16. De schets hiernaast toont het verband tussen de bloedvoorziening van een embryo, de placenta en de uterus. De pijltjes geven de stroomrichting aan. Is bloedvat 1 in de navelstreng een slagader of een ader? Is het bloed in bloedvat 2 in de navelstreng zuurstofrijk of zuurstofarm? A. B. C. D. Bloedvat 1 is een ………. slagader. slagader. ader. ader. Het bloed is ….. zuurstofrijk. zuurstofarm. zuurstofrijk. zuurstofarm. Bloedsinussen in de uterus Slijmvlies van de uterus Netwerk van haarvaten in de placenta In navelstreng bloedvat 1 In navelstreng bloedvat 2 embryo 17. Bij de mens wordt lymfe uit weefsels in de benen afgevoerd via lymfevaten. Beweerd wordt dat de volgende handelingen de afvoer van lymfe uit de benen beïnvloeden: 1. op een hoge kruk gaan zitten en de benen laten hangen. 2. een wandelingetje maken. 3. de benen omhoog op een bank leggen. Welke van deze handelingen bevorderen de afvoer van lymfe uit de benen? A. B. C. D. Alleen 1 en 2. Alleen 1 en 3. Alleen 2 en 3. 1, 2 en 3. 18. Over stoffen in de voorurine worden de volgende beweringen gedaan: 1. een deel van de glucose uit het bloedplasma dat door de nierslagaders stroomt, komt in de voorurine terecht; 2. een deel van de glucose dat in de voorurine aanwezig is, kan door de cellen van de nierkanaaltjes gedissimileerd worden. Welke bewering (en) is (zijn) juist? A. Alleen 1. B. Alleen 2. C. 1 en 2. D. 1 en 2 zijn onjuist. 19. Een arts laat na klachten van een patiënt de urine onderzoeken op aanwezigheid van de volgende stoffen: eiwitten, hemoglobine, ureum, keukenzout (NaCl) en glucose. Welke van deze stoffen mogen niet of nauwelijks in de urine van een gezonde persoon voorkomen? A. B. C. D. Alleen keukenzout en glucose. Alleen hemoglobine en ureum. Alleen eiwitten, hemoglobine en glucose. Eiwitten, hemoglobine, ureum, keukenzout en glucose. 20. Drie voorbeelden van transplantaties bij de mens zijn: 1. een harttransplantatie. 2. een transfusie waarbij iemand met bloedgroep A Rh+ voor de eerste keer bloed krijgt van iemand met bloedgroep A Rh- . 3. een bypass – operatie, waarbij een stukje bloedvat uit een been van een patiënt wordt overgebracht naar zijn hart. In welk of in welke van deze voorbeelden is het verwachtbaar dat antistoffen tegen het overgebrachte weefsel zullen worden geproduceerd? A. B. C. D. Alleen 1. Alleen 2. 1 en 3. 2 en 3. 21. In het schema zijn 1, 2 en 3 hormonen die het glucosegehalte van het bloed beïnvloeden. + = stijging van glucosegehalte – = daling van glucosegehalte Welke is de juiste plaats in dit schema van adrenaline en welke van glucagon? A. B. C. D. 22. Glucagon 2. 3. 1. 3. Jane zit in het donker thuis omdat ze verzuimd heeft de stroomrekening te betalen. Ze steekt een kaars aan en kijkt op haar horloge naar de tijd. Ze houdt de kaars dicht tegen haar ogen aan. Welke veranderingen treden in haar pupillen en lenzen op als ze de tijd afleest? A. B. C. D. 23. Adrenaline 1. 1. 2. 2. De pupillen worden … groter. kleiner. kleiner. groter. De lenzen worden ... boller. boller. plat. plat. De lichtzintuigcellen, staafjes en kegeltjes, worden op de volgende punten vergeleken: 1. hun drempelwaarde. 2. het al dan niet aanwezig zijn in de gele vlek. Is de drempelwaarde van de kegeltjes hoger of lager dan die van de staafjes? Bevinden zich staafjes in de gele vlek? A. B. C. D. Drempelwaarde van kegeltjes lager. hoger. lager. hoger. Staafjes in de gele vlek ja. nee. nee. ja. 24. Een zenuwcel (zie onderstaande tekening) krijgt een in sterkte toenemende prikkel boven de drempelwaarde toegediend. Zal de impulssterkte in het axon gelijk blijven of toenemen? En de impulsfrequentie? A. B. C. D. 25. De impulssterkte zal gelijk blijven. gelijk blijven. toenemen. toenemen. De impulsfrequentie zal gelijk blijven. toenemen. gelijk blijven. toenemen. De onderstaande tekening stelt een dwarsdoorsnede van het ruggemerg voor. Op welke van de aangegeven plaatsen ligt het cellichaam van een motorische zenuwcel? A. B. C. D. Op plaats p. Op plaats q. Op plaats r. Op plaats s. 26. In onderstaande tekening zijn enkele reflexbanen van de mens weergegeven. Welke van de vier genummerde zenuwceluitlopers zijn met één of meer receptoren verbonden? A. B. C. D. 27. Bij bepaalde muizen zijn individuen met het genotype qq zwart, met het genotype Qq geel, terwijl individuen met het genotype QQ in een vroeg embryonaal stadium sterven. Een gele vrouwtjesmuis krijgt nakomelingen van een gele mannetjesmuis. Hoe groot is de kans dat de eerst geboren nakomeling zwart is? A. B. C. D. 28. 1 en 2. 1 en 4. 2 en 3. 3 en 4. 1 /4. 1 /3. 2 /3. 3 /4. Twee konijnen die voor dezelfde twee eigenschappen heterozygoot zijn, worden gekruist. De twee betrokken genen zijn niet gekoppeld. Hoe groot is de kans dat een nakomeling voor elk van deze twee genen alleen de dominante allelen bezit? A. B. C. D. 1 /16. 3 /16. 4 /16. 9 /16. 29. In de stamboom is het optreden van een bepaalde afwijking bij verschillende personen aangegeven. De afwijking is direct na de geboorte reeds waar te nemen. Kan deze afwijking erfelijk zijn? Kan persoon P deze afwijking hebben? A B C D 30. Kan deze afwijking erfelijk zijn? Ja. Ja. Nee. Nee. Kan P deze afwijking hebben? Ja. Nee. Ja . Nee. Op planten zie je soms een groot aantal geelachtige draden, die de planten bijna helemaal bedekken. De draden zijn de stengels van liemkiwisie, een plantensoort zonder bladgroen die geen wortels en geen bladeren heeft. Liemkiwisie is een parasiet. De stengels hebben een soort zuignapjes. Hiermee neemt de plant voedingsstoffen op uit de vaten van de planten. Neemt de liemkiwisie ook zouten (mineralen) op uit de planten? Zo ja, neemt de liemkiwisie de zouten op uit de bastvaten en of de houtvaten? A. B. C. D. Nee. Ja, alleen uit de houtvaten. Ja, alleen uit de bastvaten. Ja, uit de houtvaten en de bastvaten. 31. Bilharzia is een tropische ziekte die bij mensen wordt veroorzaakt door Schistosoma – wormpjes. De infectie vindt via water van zwampen en kreken plaats. In het water ontstaan uit eitjes larven die na ontwikkeling in een slak, via de huid het lichaam van de mens binnendringen en daar uitgroeien tot volwassen wormpjes. Ze leggen in het lichaam duizenden eitjes die met de urine en ontlasting in het water terechtkomen. Behoren de Schistosoma – wormpjes tot producenten, reducenten, consumenten of predatoren? A. B. C. D. 32. Tot producenten. Tot reducenten. Tot consumenten. Tot predatoren. Welke vorm van symbiose bestaat er tussen de Schistosoma – wormpjes en de mens? A. Commensalisme. B. Mutualisme. C. Parasitisme. D. Competitie. Open vragen: 33. (2p) Bij levende organismen kunnen de volgende stofwisselingsprocessen plaatsvinden: a. b. c. d. fotosynthese. melkzuurgisting. alcoholische gisting. dissimilatie in de mitochondriën. Bij welk of welke van deze processen wordt zuurstof verbruikt? 34. Bij een jongen wordt op grond van zijn klachten bepaald dat hij insuline – afhankelijke diabetes heeft gekregen. Hierbij wordt bij hem weinig of geen insuline gevormd. (3p) Zal bij deze jongen de hoeveelheid glycogeen, die gevormd wordt in de lever, kleiner, gelijk of groter zijn dan in de periode vlak voordat hij de ziekte had? 35. In de tekening hieronder is de ligging van maag, lever, galblaas, alvleesklier en twaalf – vingerige darm schematisch getekend en bepaalde delen zijn genummerd. (4p) a. Met welk nummer wordt de alvleesklier aangegeven? b. Met welk nummer wordt een orgaan aangegeven waarin vetten worden verteerd? 1 2 5 3 4 36. (4p) Onder invloed van het autonome zenuwstelsel kunnen in het lichaam van de mens o.a de volgende veranderingen plaatsvinden: 1. de afgifte van maagsap neemt toe. 2. de spieren in de darmwand worden geactiveerd. 3. de omzetting van glycogeen in glucose wordt beïnvloed. Welke van deze veranderingen vinden plaats onder invloed van het parasympathische deel van het autonome zenuwstelsel? Motiveer je antwoord? 37. (4p) Bloedvaten in het lichaam van de mens zijn o.a aorta, bovenste holle ader, halsslagader, hypofyseader, longader, longhaarvat, longslagader, onderste holle ader. Noteer de juiste volgorde van de genoemde bloedvaten waarin groeihormonen via de kortste weg van de hypofyse naar de hersenen getransporteerd worden. 38. (3p) Bij hoge koorts stijgt de lichaamstemperatuur van een patiënt tot boven 41oC. Hierdoor worden bepaalde stoffen in de cellen beschadigd. a. Welke stoffen worden dan in de cellen van de patiënt beschadigd? b. En waardoor gaan de cellen dan minder goed functioneren? 39. (4p) Bij het Shorthorn – vee komen rode, vaalrode en witte runderen voor. Een veehouder die deze runderen fokt, insemineert vele vaalrode koeien met sperma van een vaalrode stier. Onder de nakomelingen bevinden zich vaalrode, witte en rode kalveren en wel in de verhouding 2 : 1 : 1. Hoe erft dit kenmerk over? Verklaar waarom? 40. (2p) In ons binnenland wordt bij de goudwinning vaak gebruik gemaakt van kwik. Geef twee redenen aan waarom kwik niet goed is voor het milieu. Correctie sleutel MC vragen: Vraag Antwoord Vraag Antwoord B C 1 17 B C 2 18 D C 3 19 D A 4 20 A A 5 21 C B 6 22 C B 7 23 D B 8 24 B D 9 25 D B 10 26 A B 11 27 A A 12 28 A A 13 29 B B 14 30 B C 15 31 A C 16 32 Openvragen: Vraag Antwoord 33 Bij 4: dissimilatie in de mitochondriën 34 Kleiner : glucose kan niet in voldoende mate omgezet worden in glycogeen 35 a. 3. b. 4 36 1 +2 : motivatie : parasymp. brengt spijsver. kanaal tot activiteit over! Wanneer je rust gaat het optimaal werken !! 37 Juiste volgorde: hypofyse ader – bovenste holle ader – longslagader – longhaarvat – longader – aorta – halsslagader 38 a. enzymen ( eiwitten) b. de stofwisselingsprocessen verlopen niet optimaal / goed. Bij hoge temperatuur vindt denaturatie plaats. 39 Dit kenmerk erft intermediair over; Verhouding is 2:1:1 en het is een monohybridekruising; zie kruisingsschema. 40 Kwik is giftig. Kwik wordt niet afgebroken door de natuur en blijft zich ophopen Cijfer = 32 * 2 + 26 + 10 basispunten 10 Punten 2 3 (1+2) 2 2 4 (1 +3) 4 1 2 4 (1+3) 1 1 MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING Her - examen: Biologie 2008 Antwoordformulier Naam Datum Nr. A 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 : : 15 augustus 2008 B C D Ex. Nr. Cijfer : : z.o.z