Handleiding lessenserie De verkiezing van de soort van Groningen Inhoud Algemene inleiding .............................................................................................................................. 2 Materialen ....................................................................................................................................... 2 Globale beschrijving van de lessenserie .......................................................................................... 2 Aansluiting lespraktijk ..................................................................................................................... 2 Begrippen ........................................................................................................................................ 4 Kerndoelen ...................................................................................................................................... 7 Handleiding per les ............................................................................................................................ 10 Les 1 ............................................................................................................................................... 11 Les 2 ............................................................................................................................................... 14 Les 3 ............................................................................................................................................... 16 Les 4 ............................................................................................................................................... 18 Les 5 ............................................................................................................................................... 19 Antwoorden werkblad les 1 .............................................................................................................. 22 Antwoorden werkblad les 2 .............................................................................................................. 23 Antwoorden werkblad les 3 .............................................................................................................. 24 Antwoorden werkblad les 4 .............................................................................................................. 25 Antwoorden werkblad les 5 .............................................................................................................. 26 Toelichting bij de keuzeopdrachten .................................................................................................. 27 Extra tips en informatie ..................................................................................................................... 28 Algemene inleiding Materialen De lessenserie bestaat uit vijf lessen voor groep 6, 7 en 8: vijf kant- en klare digitale lessen met als afsluiting de verkiezing. De school ontvangt de lessen via de mail of haalt ze van de website van de Soort van Groningen. De digibordlessen met filmpjes en vragen zijn via een link meteen te starten. De werkbladen kunnen vooraf worden geprint (dubbelzijdig). De overige benodigdheden (handleiding, informatiekaartjes, keuzeopdrachten) kunnen online worden geraadpleegd of geprint. De serie bestaat uit vijf digibordlessen van ca. 15 minuten, werkbladen en keuzeopdrachten. Als afsluiting kunt u presentaties laten houden van de eindproducten en houdt u de verkiezing. Een les duurt ca. een uur en u werkt hiermee uitgebreid aan 3 kerndoelen van het domein Oriëntatie op jezelf en de wereld. Uw school maakt kans om aan het evenement deel te nemen en kan een uitstapje winnen. Gebruik de website van de provincie: www.provinciegroningen.nl/soortvangroningen/educatie. Globale beschrijving van de lessenserie De ambassadeurs (dat zijn landschaps- en natuurorganisaties en specialisten uit Groningen), hebben tien soorten geselecteerd die elk op hun eigen manier een belangrijke waarde vormen voor Groningen of symbool staan voor het Groningse landschap. In elke les staan twee soorten centraal. In totaal maken de kinderen dus kennis met 10 soorten. De les duurt maximaal een uur en is voorzien van lesdoelen, een korte terugblik op de vorige les, activering van voorkennis, een korte instructie met o.a. twee animatiefilmpjes waarin de soort wordt geïntroduceerd, feitelijke informatie over de soort op informatiekaarten, een werkblad en wordt afgesloten met een terugkoppeling op de lesdoelen. In de eerste les wordt ook een zelfstandige keuzeopdracht uitgedeeld waaraan de kinderen de hele lessenserie werken en die eindigt in een presentatie. Na de vijf lessen en de presentaties wordt de verkiezing gehouden en de stem van de klas uitgebracht op de website. Aansluiting lespraktijk -de lessen vallen binnen de kerndoelen natuur, doen een beroep op 21e eeuwse vaardigheden en burgerschap (betrokkenheid leefomgeving); -de lessen zijn opbrengstgericht (doelen stellen en evalueren); -de keuzeopdrachten gaan uit van ontdekkend leren (denk aan aspecten als: nieuwsgierigheid, cognitief/kritische houding, systematisch werken, sociaal-emotionele ontwikkeling, creativiteit); -kinderen werken aan 21e eeuwse vaardigheden: O.a.: onderzoeken, samenwerken, problemen oplossen, digitaal vaardig; -In de lessen zijn de volgende begrippen verwerkt: hoofdgroepen dieren en planten, organismen, soort, flora, fauna, gedaanteverwisseling, biotoop/leefgebied, levensgemeenschap, voedselkringloop, voortplanting en verspreiding planten en dieren, verspreidingsgebied, kenmerken soorten, bedreigde soorten, bescherming soorten, broedseizoen (zie verder voor uitgebreide beschrijvingen); -en de lessen kunt u geven in het kader van de volgende kerndoelen: 39 De leerlingen leren met zorg om te gaan met het milieu; 40 De leerlingen leren in de eigen omgeving veel voorkomende planten en dieren onderscheiden en benoemen en leren hoe ze functioneren in hun leefomgeving; 41 De leerlingen leren over de bouw van planten, dieren en mensen en over de vorm en functie van hun onderdelen. (zie verder voor uitgebreide beschrijving) mensen en Begrippen Biotoop Ook wel: leefgebied. Een biotoop is een omgeving waar bepaalde planten en dieren voorkomen. Een voorbeeld van een biotoop zijn de duinen. Daarin komen bijvoorbeeld konijnen, vossen, reeën, padden, duindoorns, duinroosjes en helmgras voor. Andere biotopen in Nederland zijn het bos, de wei, de heide en het akkerland. Broedseizoen Periode waarin een vogel één of meerdere eieren legt en uitbroedt, en de jongen opgroeien tot ze kunnen (uit)vliegen of zelfstandig zijn. Levensgemeenschap Alle planten en dieren in een gebied, die daar samenleven en van elkaar afhankelijk zijn. Een levensgemeenschap bestaat uit verschillende planten en dieren die iets met elkaar te maken hebben. Dat kan zijn voor voeding, lucht, licht, bescherming en een partner voor de voortplanting. Tot de levensgemeenschap van een boom behoren bijvoorbeeld de insecten en spinnen, die op de bladeren, takken of net onder de bast zitten. Maar ook de vogels zoals de specht of boomkruiper, die die beestjes opeet, de vleermuizen die er hun rustplaats hebben, de klimop die langs de bast omhoog kruipt en de wormen, die in de grond tussen de wortels leven en de bijen die nectar uit de bloemen halen. Fauna Alle dieren (die in een gebied voorkomen). Flora Alle planten (die in een gebied voorkomen). Let op: bomen zijn ook planten. Gedaanteverwisseling Ook wel: metamorfose. Bepaalde dieren maken tijdens hun leven een ontwikkeling door, waarin hun uiterlijk (gedaante) enkele malen duidelijk verandert, bijvoorbeeld: ei → rups → pop → vlinder. Organismen Alle levende wezens. Organismen zijn in te delen in vier categorieën: Planten Dieren/mensen; Schimmels (paddenstoelen); Bacteriën. Hoofdgroepen dieren Er zijn gewervelde en ongewervelde dieren. Gewervelde dieren Hebben een inwendig skelet (botten) en zijn in te delen in: zoogdieren (haren, vier ledematen); vogels (veren, vier ledematen: twee poten, twee vleugels); reptielen (schubben, vier ledematen, longen); amfibieën (kale huid, vier ledematen, kieuwen als jong, later longen); vissen (schubben, vinnen, kieuwen). Ongewervelde dieren Hebben geen inwendig skelet, maar soms een uitwendig skelet en zijn in te delen in: geleedpotigen, waaronder de spinnen (4 paar poten), de insecten (3 paar poten), de kreeftachtigen (5 paar poten) de duizendpoten (2 paar poten per segment); wormen; weekdieren (slakken, schelpen). Planten zijn in te delen in de hoofdgroepen: wieren/algen mossen paardenstaarten varens zaadplanten Stamper Deel van een bloem waarin eicellen zitten. Deze zijn nodig voor de verspreiding van de plant. Stuifmeel De zaadcellen van een plant. Nodig voor de verspreiding van de plant. Soort Een soort is een verzameling organismen (groep) met dezelfde eigenschappen, die onderling vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen. Verspreidingsgebied Het leefgebied waarin een soort voorkomt. Verspreidingsmanieren planten Planten verspreiden hun zaden op verschillende manieren, via: -dieren: uitwerpselen van vogels die bessen hebben gegeten of doordat vogels en andere dieren zaden in de grond verstoppen (bijv. Vlaamse gaai, eekhoorn) of doordat zaden kleven aan de vacht van dieren (kleefkruid) -de wind -het water -eigen kracht (springzaad) Voedselkringloop Een voedselkringloop is kringloop van soorten planten, dieren, bacteriën en schimmels, waarbij de ene soort de andere eet, die ook weer als voedsel kan dienen voor weer andere soorten in de kringloop (eten en gegeten worden). Voortplanting Wat met het krijgen van jongen te maken heeft. Kerndoelen De lessen vallen in het kader van de kerndoelen 39, 40 en 41. Hieronder leest u een beschrijving van de reikwijdte van de kerndoelen volgens het SLO (Stichting Leerplanontwikkeling). De lessen in het kader van de Soort van Groningen gaan met name over de relatie tussen mens en milieu en over planten en dieren in de eigen omgeving en het functioneren ervan. De bouw van planten en dieren en het functioneren van hun onderdelen wordt grotendeels als voorkennis beschouwd, en komt slechts beperkt aan de orde. Kerndoel 39 De leerlingen leren met zorg om te gaan met het milieu. Aspecten volgens TULE (SLO): Milieu is alles wat deel uitmaakt van de omgeving van mensen. In die omgeving gaat het zowel om natuur (flora, fauna, gesteente, weer en klimaat, kringlopen) als om (materiële) cultuur, dat wil zeggen alles wat door mensen is gemaakt (gebouwen, infrastructuur, akkers/weilanden, etc.). Er is een wisselwerking tussen mensen en hun milieu: het milieu dat betekenissen heeft voor de mens en mensen die ingrijpen in het milieu. Het milieu heeft betekenissen Het milieu is in allerlei opzichten van betekenis voor mensen. De natuur brengt voedsel voort, vormt een schatkamer voor materialen met het oog op beschutting, energie (voor verwarming, verlichting, voortbeweging), technische producten en gezondheid. Natuur kan een lust zijn voor het oog (een zonsondergang of een bergbeek) maar ook bedreigend (overstromingen, vulkaanuitbarstingen, aardbevingen, een tsunami). De (materiële) cultuur geeft beschutting (huizen), biedt mogelijkheden om je te verplaatsen (auto, trein, etc.), schoonheid (een historische stadskern). Cultuur kan veiligheid oproepen maar ook angstgevoelens (buurt met wel of juist geen overlast). En er zijn ook betekenissen van het milieu, zowel qua natuur als cultuur, die niet direct een bepaald nut hebben voor mensen, maar die een waarde in zichzelf hebben, bijvoorbeeld de waarde van soortenrijkdom en de dynamische evenwichten op onze planeet (bijvoorbeeld de mondiale klimaatsverdeling). Mensen grijpen in in het milieu Mensen plegen allerlei ingrepen in het milieu. Ze verbouwen gewassen en wijden vee, ze bevissen het water, kappen bomen en ontginnen land, halen bodemschatten uit de grond, bouwen fabrieken, lozen afvalstoffen, leggen wegen aan, slopen huizen en bouwen weer nieuwe, produceren afval en 'decibellen' geluid. Het gaat hierbij dus om onttrekkingen en toevoegingen aan zowel de natuur als de (materiële) cultuur. Duurzame ontwikkeling De kinderen leren dat ze, in de wisselwerking die er bestaat tussen mens en milieu, kunnen bijdragen aan de bevordering van een duurzame samenleving (hier en daar, nu en straks). Keuzes maken De kinderen worden zich bewust dat ze, bij het maken van keuzes, de ene keer wel en de andere keer niet duurzaam handelen. Kerndoel 40 De leerlingen leren in de eigen omgeving veel voorkomende planten en dieren onderscheiden en benoemen en leren hoe ze functioneren in hun leefomgeving. Aspecten volgens TULE (SLO): De kinderen krijgen inzicht in welke planten en dieren er in hun eigen leefomgeving zijn en hoe ze er leven. Bij dit kerndoel gaat het ook over de onderlinge relaties tussen dieren en planten: wat betekenen ze voor elkaar in elkaars biotoop? Planten geven bijvoorbeeld woonruimte (vogelnesten) aan dieren, maar planten dienen ook als voedselbron voor dieren en dieren eten elkaar op: eten en gegeten worden. De voedselketen en voedselkringloop komen daarbij ter sprake. Activiteit in de eigen omgeving De leerkracht kan met de groep naar buiten en gaat met de kinderen op zoek naar planten (of bladeren en vruchten) en naar dieren (kleine beestjes, huisdieren). Dat kan zijn naar het schoolplein of de schooltuin, het park met de vijver, de kinderboerderij of de dierentuin. Daar kunnen de kinderen planten en dieren ontmoeten. Ter plekke observeren ze waar en hoe de planten en dieren leven en zien of bespreken ze waarvan ze leven. De kinderen kunnen kleine beestjes en planten of zaden ook verzamelen en meenemen naar school. Ze kunnen de meegenomen planten en dieren in de klas verzorgen en de eigenschappen en kenmerken ervan ontdekken en onderzoeken, onder andere met behulp van een loep of microscoop. Aan de hand van kenmerken zoeken ze met behulp van zoekkaarten de namen op van de gevonden beestjes of planten. Na afloop worden de dieren weer naar de plaats gebracht waar ze zijn gevonden. De planten komen op de composthoop. Kerndoel 41 De leerlingen leren over de bouw van planten, dieren en mensen en over de vorm en functie van hun onderdelen. Aspecten volgens TULE (SLO): De leerlingen leren over de bouw van planten en dieren en over de vorm en functie van de belangrijkste onderdelen. Nadat ze enig inzicht hebben in de bouw en vorm en functie van delen van hun eigen lichaam gaan ze de vergelijking aan met andere organismen. Dieren Met hun eigen lichaam als vertrekpunt kijken en vergelijken ze hun bouw met die van bijvoorbeeld boerderijdieren of huisdieren. Welke overeenkomsten en verschillen komen ze tegen in bouw als ze zoogdieren, vogels en vissen vergelijken? En hoe zit het met kleine beestjes als de kruisspin en het lieveheersbeestje? Welke onderdelen zijn bij andere diersoorten te onderscheiden? Hebben zij dezelfde functies? Planten Ook planten worden onderzocht. Welke onderdelen hebben die eigenlijk? En wat is de functie van die onderdelen, wat doen ze? Is dat bij alle planten terug te vinden? Hoe zit het bijvoorbeeld bij grassen, bomen of aardappelen? Bij zowel planten als dieren komt voortplanting aan de orde. Ten slotte denken ze na over de overeenkomsten en verschillen bij planten en dieren. Voortplanting Bij dit kerndoel gaat het om de bouw en voortplanting van planten en dieren. Alvorens de voortplanting van planten behandeld kan worden moet eerst aandacht geschonken zijn aan de verschillende onderdelen van planten en dieren. Daarna moeten de functies van die onderdelen aan de orde gesteld en de functies van unieke delen van planten, zoals ranken van klimplanten en doorns. In de lijn van de voortplanting van dieren krijgt ook de gedaanteverwisseling een plaats. Handleiding per les Voorbereiding alle lessen: Print en kopieer het werkblad en voor les 1 het blad Keuzeopdrachten 1-7 (beide dubbelzijdig). Print en kopieer de informatiekaarten (leerlingen kunnen hiermee in groepjes werken, 1 setje per 4 leerlingen zal genoeg zijn). Print ook enkele exemplaren van de Uitwerkingen van de keuzeopdrachten. Voor de keuzeopdrachten moeten kinderen op internet kunnen zoeken en zijn er soms teken- en plakspullen nodig. Lesomvang Een les duurt gemiddeld 45 minuten tot 1 uur. Voor les 1 en 5 heeft u (iets) meer tijd nodig. Lesverloop U opent de les op het digibord en klikt lineair door de les. Soms start u een filmpje of behandelt u een klassikale vraag. Zo nodig staat in deze handleiding een tip of een uitleg. De vragen die op het digibord worden gesteld, kunnen klassikaal behandeld worden. Daarna deelt u het werkblad en de informatiekaarten uit en gaan de kinderen aan het werk. Kinderen die klaar zijn, werken aan de keuzeopdracht. Aan het einde van de les bespreekt u het werkblad na en vertelt u de kinderen wanneer zij verder werken aan hun keuzeopdracht. Lesdoelen -Kinderen enthousiast maken voor hun eigen omgeving en deze verkiezing. -Per les twee dier- of plantsoorten leren kennen aan de hand van filmpjes en werkblad. -Via de keuzeopdrachten individueel of in twee- of drietallen zich verder verdiepen in de soorten en daarbij eigen keuzes maken omtrent inhoud en vorm en zo werken aan diverse 21e eeuwse vaardigheden. -Van de soorten kunnen beschrijven hoe ze eruit zien. -Van de soorten kunnen vertellen waarom ze graag in Groningen zijn. -Voorbeelden noemen van maatregelen die mensen nemen om soorten te helpen of te beschermen. Les 1 [1] Margreet en Lex vertelt over de Soort van Groningen. Bekijk het filmpje. [2] Dus: wat gaan we doen? De soort van Groningen kiezen. [3] En hoe gaan we dat doen? In 5 lessen ontdek je 10 soorten, door: filmpjes, informatiekaarten en onderzoekjes. Uit die 10 soorten kiezen jullie de soort die je het beste bij Groningen vindt passen. Jullie brengen je stem uit op de website. En wie weet wordt je uitgekozen voor het evenement in november en maak je kans op het uitstapje. [4] Les 1: Over de Grauwe Kiekendief en de Paarse Morgenster Op de wereld is een enorme rijkdom aan soorten. Alleen al in Nederland zijn er: 3.900 soorten planten 27.000 soorten dieren En er is een aantal soorten die graag in de provincie Groningen is. De natuurorganisaties van Groningen hebben deze voor jullie op een rij gezet! Laten we eens inzoomen op onze provincie. Doel: Voorkennis: Tip: Vraag eventueel eerst de kinderen zelf: hoeveel plantensoorten denk je dat Nederland telt, en hoeveel diersoorten. Waar staat jullie school? Doel: Voorkennis. Tip: U kunt enkele kinderen naar voren laten komen en ze vragen aan te wijzen waar zij denken dat de school/hun woonplaats ongeveer is. [5] Opdracht Maak een lijst van de soorten die je kent uit je eigen omgeving (en die dus in de provincie voorkomen). Doel: Voorkennis activeren. Tip: Laat de kinderen bijv. in tweetallen bedenken welke soorten ze kennen, geef ze als tip om aan hun tuin of aan de fietsrit naar school te denken, of als ze buiten spelen of gaan wandelen: wat zien ze? Laat ze maximaal 10 soorten opschrijven. Maak een lijst op het bord in 2 kolommen: planten/dieren. Als er een soort langskomt waarover twijfel is of deze in Groningen voorkomt dan kunt u ze (later) (laten) opzoeken. Als er soorten langskomen die niet alle kinderen kennen, kunnen kinderen in een later stadium (als extra opdracht) een fotopresentatie van de genoemde soorten maken of ze verwerken in het memoryspel bij de keuzeopdrachten. [6] Heel mooi! Jullie kennen al best veel soorten. Nu gaan we kijken naar de soorten die zijn geselecteerd voor de verkiezing. Misschien ontdek je wel iets heel nieuws! We gaan beginnen! De eerste soort: 1. De Grauwe Kiekendief Wie kent deze soort? Wat kun je erover vertellen? [filmpje 1] Wat vond je het meest opvallende uit dit filmpje? Zou je deze soort bij jullie in de buurt kunnen zien? Waarom wel of niet? Tip: U kunt voordat u de vraag stelt naar wat ze het meest opvallend vonden ook even gericht terugvragen wat ze onthouden hebben, bijvoorbeeld: Waar komt de soort voor? Wat eet de soort? Waarheen trekt de soort in de winter? [7] 2. De Paarse Morgenster Wie kent deze soort? Wat denk je over deze soort te weten op basis van de naam? [filmpje 2] Wat vond je het meest opvallende uit dit filmpje? Zou je deze soort bij jullie in de buurt kunnen zien? Waarom wel of niet? Tip: Ook na dit filmpje kunt u enige ‘controle’ vragen stellen over het filmpje: Waar kun je de soort zien? Hoe lang wordt de soort? Van welke grond houdt de soort? [8] Wat ga je nu doen? Bij elke les hoort een werkblad. Die maak je met behulp van informatiekaarten en het filmpje. Als je klaar bent met het werkblad kun je deze inleveren en verder werken aan een keuzeopdracht. Je werkt in twee- of drietallen aan de keuzeopdracht. Je leerkracht vertelt er nu meer over! Doel werkblad: Kinderen verwerken de informatie uit de filmpjes en van de informatiekaarten en breiden zo hun kennis van de soorten uit. Tip: U deelt het werkblad uit dat u vooraf heeft geprint (dubbelzijdig); de kinderen raadplegen de informatiekaarten op de website of u hebt deze ook uitgeprint (afhankelijk van het aantal beschikbare computers kunt u ook deels de computer laten gebruiken en deels de geprinte kaartjes gebruiken). Doel keuzeopdracht: De kinderen verdiepen zich op een manier die bij hun talent past of die een beroep doet op een nieuw talent, zelfstandig in deelaspecten van de plant- en diersoorten en de (bescherming van) de leefomgeving. Ze gaan zelfstandig aan het werk met het werkblad en daarna met de keuzeopdracht. Tip: In deze les verdeelt u de keuzeopdrachten. De kinderen kunnen (als ze klaar zijn met het werkblad) eventueel al beginnen. U verdeelt de 7 opdrachten over de klas, u kunt de kinderen naar hun voorkeur vragen; het zou mooi zijn als u alle opdrachten aan bod kunt laten komen. Kinderen werken 5 lessen aan de keuzeopdracht (u kunt de opdrachten eventueel op de weektaak plaatsen). Aan het eind levert dit een eindproduct op. Die worden gepresenteerd aan de klas of tentoongesteld. Op basis van de eindproducten, de filmpjes en de werkbladen kiest de klas dan haar favoriete soort. Zie ook pagina 26 van deze handleiding. Les 2 [1] Les 2 Terugblik Welke twee soorten hebben we nu gehad? Bekijk dit kaartje van de provincie. Wat weet je nog over deze soorten? Doel: Voorkennis activeren. Tip: De soorten worden op de kaart geplaatst in een streek waar ze sowieso voorkomen. Benadruk bij de kinderen dat ze ook op andere plekken in de provincie gezien kunnen worden. [2] Over de ruige dwergvleermuis en de blauwborst Bekijk het filmpje van Lex. 1.De ruige dwergvleermuis Wat denk je te weten over deze soort als je kijkt naar de naam? Bekijk het filmpje. Wat vond je het meest opvallende uit dit filmpje? [3] 2. De blauwborst Deze soort heeft een beroemd familielid, welke zou dat zijn? Wat denk je nu al te weten over de blauwborst? Bekijk het filmpje. Het beroemde familielid van de blauwborst is een tuinvogel. Kun je de blauwborst ook in de tuin tegenkomen? Waarom wel of niet? [nee, de blauwborst komt voor in natuurgebieden met droog rietland of akkers met sloten waarvan de wallen niet jaarlijks worden gemaaid] [4] Wat ga je nu doen? Maakt het werkblad met behulp van informatiekaarten en het filmpje. Als je klaar bent met het werkblad kun je verder werken aan de keuzeopdracht. Tip: Attendeer de kinderen op het belang van de informatiekaarten. Daar kunnen ze veel antwoorden in vinden. Einde van de les: Als je nu tussen de eerste vier soorten moest kiezen, welke koos je dan als DE soort van Groningen, en waarom? Tip: Stel deze laatste vraag nadat het werkblad (klassikaal) is nagekeken. Benadruk bij de kinderen dat ze goed rekening houden met de relatie met Groningen. Waarom past de soort goed bij Groningen? Les 3 [1] Les 3 Terugblik Welke soorten hebben we gehad? Wijs de woorden aan die bij elkaar horen. Paarse kiekendief dier open landschap Oost-Groningen Ruige blauwborst dier open landschap Lauwersmeer Grauwe dwergvleermuis plant lichte kleigrond morgenster dier rietland Bekijk de soorten nog eens op de kaart van de provincie. Doel: voorkennis activeren. Tip: Laat enkele kinderen naar het bord komen en de woorden uit de rijtjes die bij elkaar horen aanwijzen of laat ze de woorden hardop zeggen. Antwoorden: Paarse morgenster/plant/lichte kleigrond. Ruige dwergvleermuis/dier/open landschap Lauwersmeer. Grauwe kiekendief/dier/open landschap Oost-Groningen. Blauwborst/dier/rietland. Tip: De blauwborst past ook bij het Lauwersmeer maar niet zozeer vanwege het open landschap maar vanwege het droge rietland. Daarom is er eigenlijk telkens maar één combinatie helemaal goed. [2] Over de visdief en de bot Bekijk het filmpje van Lex. 1.De visdief Wie kent deze soort? Wat denk je te weten over deze soort als je kijkt naar de naam? Bekijk het filmpje. Wat vond je het meest opvallende uit dit filmpje? Zou je deze soort bij jullie in de buurt kunnen zien? Waarom wel of niet? [3] 2. De bot Kijk eerst eens naar deze foto: Wat zie je op de foto? Inderdaad: een visdief met een pas gevangen jong visje. Dat visje is in dit geval: een jonge bot! Bekijk nu het filmpje over de bot. Wat weet je nu over de bot? [4] En wat ga je nu doen? Maakt het werkblad met behulp van informatiekaarten en het filmpje. Als je klaar bent met het werkblad kun je verder werken aan de keuzeopdracht. Einde van de les: Als je tussen deze twee soorten moest kiezen, welke koos je dan als DE soort van Groningen, en waarom? Tip: Stel deze laatste vraag nadat het werkblad (klassikaal) is nagekeken Les 4 [1] Les 4 We beginnen met een terugblik… Bekijk de kaart van de provincie. Welke soorten zien meer van de wereld dan alleen Groningen? Doel: Voorkennis activeren. Antwoorden: eigenlijk alle dieren die op de kaart staan. De grauwe kiekendief gaat in de winter naar Afrika, de dwergvleermuis broedt in Estland, de blauwborst gaat in de winter naar de Middellandse Zee of Afrika, de visdief naar de Middellandse Zee of westkust van Afrika en de bot wordt geboren op de Noordzee. [2] Les 2 Over de groene glazenmaker en de steenbraam Bekijk het filmpje van Lex 1. De groene glazenmaker Wat denk je: is het een plant of een dier? Wat weet je al over deze soort als je kijkt naar de naam? Bekijk nu het filmpje. Wat maakt dit dier volgens jou bijzonder? Zou je deze soort bij jullie in de buurt kunnen zien? Waarom wel of niet? [3] 2. De steenbraam Wat denk je te weten over deze soort als je kijkt naar de naam? Bekijk het filmpje. Wat weet je nu over de steenbraam? [4] Wat ga je nu doen? Maakt het werkblad met behulp van informatiekaarten en het filmpje. Als je klaar bent met het werkblad kun je verder werken aan de keuzeopdracht. Les 5 [1] Les 5 Terugblik Wat weetje nog over de soorten die we hebben gehad? Wijs de woorden aan die bij elkaar horen. Paarse visdief dier rietland Ruige kiekendief plant open landschap Oost-Groningen Groene steenbraam dier schoon water Grauwe glazenmaker dier open landschap Lauwersmeer dwergvleermuis plant lichte kleigrond morgenster dier zoet en zout water bot dier Waddenzee blauwborst dier bodembewoner Doel: Voorkennis. Antwoorden: Paarse morgenster/plant/lichte kleigrond. Ruige dwergvleermuis/dier/open landschap Lauwersmeer. Grauwe kiekendief/dier/open landschap Oost-Groningen. Blauwborst/dier/rietland. Groene glazenmaker/dier/schoon water. Visdief/dier/Waddenzee. Bot/dier/zoet en zout water. Tip: De blauwborst past bijv. ook bij het Lauwersmeer maar niet zozeer vanwege het open landschap maar vanwege het droge rietland. Daarom is er eigenlijk telkens maar één combinatie helemaal goed. [2] Bekijk de soorten ook nog eens op de kaart. [3] Over de waterspitsmuis en het vosje Bekijk het filmpje van Lex. 1.De waterspitsmuis Wat denk je te weten over deze soort als je kijkt naar de naam? Bekijk het filmpje. Wat zou je nu nog meer willen weten over deze soort? [4] 2.Het vosje Wat denk je te weten over deze soort als je kijkt naar de naam? Bekijk het filmpje Het vosje wordt tot de zandbijen gerekend. Waar komt in Groningen zandgrond voor? Bekijk de kaart op deze website. Doel: Kinderen inzicht geven in het voorkomen van verschillende bodemsoorten in Groningen, ook weer te koppelen aan hun eigen woonplaats. Antwoord: Vooral in het zuidoosten van de provincie. Maar nog belangrijker dan zandgrond is dat de grond droog is. Waarom is dat denk je? En wat heeft het vosje boven de grond persé nodig? Antwoorden: droge grond: zodat de eitjes en larven in de broedcellen veilig zijn; boven de grond: bloemen en kruiden voor stuifmeel en nectar. [5] Wat ga je nu doen? Maakt het werkblad met behulp van informatiekaarten en het filmpje. Als je klaar bent met het werkblad kun je de keuzeopdracht afronden en ophangen of presenteren. [6] De verkiezing! Wat het je tot nu toe gedaan? Je hebt nu 10 soorten van Groningen ontdekt. Jullie hebben je verdiept in het gedrag en uiterlijk van die soorten en in hun leefomgeving. En je hebt je verdiept in wat mensen (kunnen) doen om de soorten te helpen. [7] Wat gaan jullie nu doen? Nu ga je kiezen. Wat is voor jou DE soort van Groningen? Je kunt rekening houden met alle informatie uit de lessen: de uiterlijke kenmerken van de soort, het gedrag of de leefwijze van de soort, de omgeving van de soort, de manier waarop de soort wordt bedreigd en/of beschermd, wat de provincie Groningen doet voor de soort. [8] Hoe stem je? Je geeft eerst punten aan je eigen favorieten: dus 10 punten voor jouw topper en 1 punt voor jouw minst favoriete soort. Daarna tellen alle punten van de klas samen en dat is de favoriet van de klas! Op die soort gaan jullie stemmen op de website. Tip: Om te kiezen voor een soort met veel draagvlak (dus veel kinderen die die soort aansprekend vinden) ga je dus als volgt te werk: je mag 1 x 1, 1 x 2 en 1 x 3, 1x 4 en 1 x 5 punten weggeven (tot en met 10). De soort die je het meest aanspreekt geef je 10 punten, de soort die je ook heel belangrijk vindt, geef je 9 punten enzovoort. Aan het eind tellen jullie alle punten op en wint de soort met de meeste punten. Die soort geef je de door op de website. Door te stemmen maakt uw school kans om te worden uitgenodigd deel te nemen aan het evenement op 18 november en daar een pleidooi voor een soort uit de top drie te houden. Antwoorden werkblad les 1 1 Wat voor soort is het? Grauwe kiekendief: omcirkel: dier / gewerveld/ vogel Paarse Morgenster: omcirkel: plant / zaadplant 2 Grauwe Kiekendief herken je o.a. aan: Smal lijf en smalle vleugels, vier vleugelpunten, bij mannetje zwart vleugelpunten en zwarte streep over vleugels, manier van vliegen als ‘ie jaagt: laag en ‘wiekelend’. Paarse Morgenster herken je o.a. aan: Stervormig, paars. Puntige paarse bloemblaadjes, met ongeveer acht blauwgroene puntige blaadjes erom heen, lange smalle bladeren en een rechte stengel die boven bij de bloem ineens breder wordt. Tot ruim 1 meter hoog. Zie je alleen ’s ochtends; daarna sluit de bloem zich weer. 3 Kenmerken van de omgeving waarbij de soort het naar z’n zin heeft: Grauwe Kiekendief: open, uitgestrekt landschap, met grassen/onkruid of graan om in te broeden, met voldoende muizen, kleine vogeltjes en grote insecten om op te jagen. Paarse Morgenster: lichte kleigrond, in tuin of bermen waar niet te vroeg gemaaid wordt zodat hij in bloei kan trekken. 4 De mens helpt de paarse morgenster door later te maaien of bij het maaien bamboestokjes bij de paarse morgenster te plaatsen zodat erom heen kan worden gemaaid. Dit helpt de soort omdat de bloem zo kans heeft volledig uit te bloeien en dan z’n pluizige zaden te kunnen verspreiden. De mens helpt de grauwe kiekendief door beschermingskooien te plaatsen rondom nesten zodat er geen roofdieren bij kunnen en er niet per ongeluk overheen gereden wordt. Dit helpt de soort omdat de jongen dan tijd genoeg hebben om op te groeien totdat ze sterk genoeg zijn om zelfstandig te leven. Antwoorden werkblad les 2 1 Wat voor soort is het? Ruige dwergvleermuis: omcirkel: dier / gewerveld/ zoogdier Blauwborst: omcirkel: dier / gewerveld / vogel 2 De ruige dwergvleermuis: vacht en snoet: grijsbruin (in de zomer vacht meer kastanjebruin); warrig en ruig behaard op het lijf en tot halverwege de staart; staart, oren en vleugels bruinzwart; spanwijdte vleugels ca. 25 cm (lijf van kop tot staart ca. 5 cm); oren vrij klein, driehoekig met afgeronde top. De blauwborst: overwegend roestbruin met blauwe borst met daarin een klein wit vlekje, een roestbruine staart en een duidelijke witte wenkbrauwstreep, vrouwtje: bruine borst met wit vlekje. 3 Het open Groningse landschap geeft de beide soorten goede mogelijkheden om voedsel te vangen en voor de vleermuis helpen de rechte lijnen van wegen, sloten en kanalen ook nog koers te houden. 4 Omstandigheden die de blauwborst hielpen: - de aanleg van droge rietlanden in de Oostvaardersplassen en van daaruit de verspreiding naar o.a. het Lauwersmeer met ook veel rietland; -Gronings akkerland met laag waterpeil en droogvallende sloten, met bermbegroeiing, waar de blauwborst dus veilig kan broeden. Antwoorden werkblad les 3 1 Wat voor soort is het? De visdief: omcirkel: dier / gewerveld/ vogel Bot: omcirkel: dier / gewerveld / vis 2 Te herkennen aan: Visdief: vrij kleine stern, kop: zwarte kopkap tot in de nek, spitse snavel, rood met een zwarte punt eraan en korte rode poten. Bot: leeft op z’n zij, huid bruin-groen-grijs met roodoranje vlekjes, ruwe huid en rijen stekeltjes langs de zijlijn, rugvin en staart, ovaal tot ruitvormig met vierkante staart. 3 De visdief en de bot maken deel uit van dezelfde levensgemeenschap omdat ze beide voorkomen in het waddengebied. En omdat ze een relatie met elkaar hebben: de visdief eet jonge visjes waaronder soms botjes. 4 Maatregel voor de visdief: broedeilanden in de Waddenzee zodat visdieven ongestoord kunnen broeden zonder gevaar van rovers en overstromen. Maatregel voor de bot: vispassages als zachte overgang tussen zout en zoet water zodat botten kunnen passeren zonder dat ze beschadigd raken door gemalen of er niet langs kunnen door een dam. Antwoorden werkblad les 4 1 Wat voor soort is het? Groene glazenmaker: omcirkel: dier / ongewerveld/ geleedpotige Steenbraam: omcirkel: plant / zaadplant 2 Groene glazenmaker herken je o.a. aan: -het is een libel dus lang achterlijf, dunne doorzichtige vleugels; -vrouwtje helemaal groen: kop/lijf/achterpoten en mannetje groen met blauw lijf. -bij water met krabbenscheer. Steenbraam herken je o.a. aan: -handvormige bladeren -lange harige stengels die over de bodem liggen -kleine witte bloemetjes waaruit rode vruchtjes groeien 3 Overeenkomsten tussen de groene glazenmaker en de grauwe kiekendief: Kinderen kunnen noemen: ze vliegen beide, ze jagen beide, ze maken beide gebruik van instinct ( de grauwe kiekendief bij de trek naar Afrika, als ze elkaar onderweg opzoeken en de groene glazenmaker bij het vinden van de beste krabbenscheergebieden). 4 De Steenbraam heeft voordeel van bemoeienis door de mens omdat de soort heel erg zeldzaam is in Nederland en door de aanleg van het Natuur Netwerk Nederland waarin gebieden worden verbonden, soorten zich gemakkelijker kunnen verplaatsen/verspreiden. Antwoorden werkblad les 5 1 Wat voor soort is het? De waterspitsmuis: omcirkel: dier / gewerveld/ zoogdier Het vosje: omcirkel: dier / gewerveld/ insect 2 Waaraan herken je de soort? Waterspitsmuis: staart: lang en afgeplat, met stijve haren aan de onderkant. De staart is eigenlijk zijn peddel; aan de achterpoten heeft de waterspitsmuis rijen stijve haren aan de zijkant van de tenen; vacht: pikzwart op de rug, wit op de buik; snuit: spitsvormig. Vosje: borst en achterlijf: lange roodbruine vacht, verder zwart behaard; grootte: ongeveer anderhalve centimeter; het mannetje van het vosje is heel wat kleiner dan het vrouwtje en is ook roodbruin tot goudkleurig behaard. Zijn kop heeft witte haartjes en een zwarte rand; vrouwtjes hebben een kleine angel. 3 Overeenkomsten op het gebied van voortplanting en levensduur: -ze maken beiden een nest onder de grond; -ze leven beiden nogal kort: bijen leven als larven enkele maanden onder de grond en maar ongeveer een half jaar boven de grond en de waterspitmuis houdt het vaak ook niet langer dan een jaar tot 1,5 jaar vol. 4 De land- en tuinbouw kan aan één kant een bedreiging zijn voor de bijen vanwege het gebruik van bestrijdingsmiddelen en vanwege te veel stikstof in de lucht door bemesting. De land- en tuinbouw heeft aan de andere kant bijen nodig: voor bestuiving, want door bestuiving ontstaan er weer vruchtbare andere planten! Toelichting bij de keuzeopdrachten Gebruik eerst het blad Keuzeopdrachten 1-7 om een keuze te maken. Gebruik daarna de bladen Uitwerkingen keuzeopdrachten voor meer instructies. De kinderen kunnen (als ze klaar zijn met het werkblad) vanaf les 1 met de keuzeopdrachten beginnen. U verdeelt de opdrachten over de klas; u kunt de kinderen naar hun voorkeur vragen. Probeer alle opdrachten aan bod te laten komen. Voor de meeste opdrachten is het handig in tweeof drietallen te werken. Kinderen werken 5 lessen aan de keuzeopdracht (u kunt de opdrachten eventueel op de weektaak plaatsen). Aan het eind levert dit een eindproduct op. Aan het eind worden de producten gepresenteerd of tentoongesteld. Op basis van de eindproducten, de filmpjes en de werkbladen kiest de klas dan haar favoriete soort. Doel keuzeopdracht: -De kinderen verdiepen zich zelfstandig in deelaspecten van de plant- en diersoorten en de (bescherming van) de leefomgeving. -De kinderen kunnen hun talent inzetten of ontdekken door de variatie aan keuzeopdrachten. -De kinderen werken aan 21e eeuwse vaardigheden zoals: probleem oplossen, creativiteit, mediagebruik, samenwerken, communiceren en presenteren. Per opdracht: 1. Receptenboekje. Redelijk overzichtelijke opdracht waarbij moet worden gezocht op internet en die creatief kan worden uitgewerkt. 2. De werking van instinct. Redelijk pittige opdracht voor de echte onderzoekers: kinderen die het leuk vinden informatie te zoeken op internet en die zich graag verdiepen. 3. Detailtekeningen. Individuele opdracht die oefent in precies zijn. 4. Levensgemeenschap overzichtstekening. Redelijk pittige opdracht waarvoor vrij veel onderzoek nodig is, maar ook creativiteit in het maken van keuzes, bedenken van relaties en oplossingen over hoe die weer te geven in een tekening. 5. Digitale presentatie organisaties. Vrij afgebakend onderzoek doen op internet en een aansprekende presentatie maken. 6. Spel. Creatieve opdracht, waar veel gebruik gemaakt kan worden van de beschikbare informatie op de informatiekaarten. 7. Campagne. De campagne kan leuk zijn voor kinderen die al een echte voorkeur hebben voor een soort of die het leuk vinden om acties te bedenken. Dit kan een redelijk pittige opdracht zijn omdat kinderen zelf veel structuur aan moeten brengen en zelf veel keuzes moeten maken. Extra tips en informatie Maak een buitenexcursie en ontdek de leefomgeving van de 10 soorten (en wie weet zie je de soort!) en maak hiervan een verslag. De ambassadeurs hebben vaak kant- en klare excursies voor schoolklassen. Neem contact op voor de mogelijkheden! Aanvullende websites Werkgroep Grauwe Kiekendief: http://werkgroepgrauwekiekendief.nl/ Website Vroege Vogels, met o.a. de zingende blauwborst: http://vroegevogels.vara.nl/nieuws/zingende-blauwborst-19-04-2016 Blauwborst: http://www.avifaunagroningen.nl/index.php/vogel-van-het-jaar?id=588 Over libellen: De Vlinderstichting: http://www.vlinderstichting.nl/ Over hoofdgroepen planten: http://dier-en-natuur.infonu.nl/bloemen-en-planten/112750-deindeling-van-het-plantenrijk.html De kruidenrijke bermbekleding (glanshaverassociatie) waarvan de Paarse Morgenster ook deel uitmaakt: http://www.floravannederland.nl/associaties/glanshaver-associatie Provincie Groningen: http://www.provinciegroningen.nl/beleid/natuur-en-landschap/ Landschapsbeheer Groningen http://www.landschapsbeheergroningen.nl Verschillende grondsoorten in de provincie Groningen op detailkaarten: http://www2.hetlnvloket.nl/mijndossier/grondsoortenkaart/GRONDSOORTEN10.HTML Het Groninger Landschap: http://www.groningerlandschap.nl/ Natuur- en milieufederatie Groningen: http://nmfgroningen.nl/ Vogelbescherming: http://www.vogelbescherming.n Floron (onderzoek en bescherming wilde planten in Nederland): www.floron.nl Zoogdiervereniging (onderzoek en bescherming inheemse wilde zoogdieren): http://www.zoogdiervereniging.nl/ CBS en Planbureau voor de leefomgeving (Rijksoverheid): http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/