Inzicht in de grondgedachten van het boeddhisme

advertisement
Leesfragment uit :
Inzicht in de grondgedachten van het boeddhisme
door Dorien Quik, Uitgeverij Gopher, 2007
Het leven als pad van inwijding pag. 68-76
De Boeddha, toen hij nog als prins Siddharta bekend stond, zag pas op latere leeftijd hoe het
leven zich als een continu proces voltrekt. Hij zag de drie poorten van fenomenale
veranderingen in een menselijk leven, namelijk ouderdom, ziekte en dood. Deze drie
gebeurtenissen doordrongen zijn geest zodanig dat hij dit niet meer kon loslaten. Hij zag dat
alle levende wezens wat ze ook deden de continuïteitsstroom van ouderdom, ziekte en dood
niet konden doorbreken. Het lijden dat hierdoor ontstond werd onderdeel van zijn
bewustzijn.
In het verhaal over het leven van de Boeddha wordt verder verteld, dat hij inziet dat ook zijn
pasgeboren zoon niet aan deze kringloop zal ontkomen. Dit raakt hem zo diep dat hij
besluit het pad naar bevrijding uit het lijden te vinden. Hij verlaat huis en haard en trekt zich
volledig terug uit zijn bekende leefomgeving. Het lijden van de mens wordt zijn leidmotief,
zijn voertuig om een zoeker naar waarheid te worden en om niet te verzaken totdat hij het
pad uit het lijden gevonden zal hebben.
Door het lijden als voertuig te gebruiken doet zich de vraagstelling voor of er überhaupt een
weg is om definitief uit het lijden te komen, zonder dat het een hersenschim is, die tot
niets leidt. Lijden is namelijk onlosmakelijk verbonden met het natuurlijke verloop van het
leven. Lijden zorgt voor een schijnbaar onontwarbare knoop en dan zou de dharma niet een
weg uit het lijden zijn, maar een geestelijk bouwwerk dat het lijden zou versluieren.
De drie natuurlijke onontkoombaarheden van het leven, die lijden veroorzaken, namelijk
ouderdom, ziekte en dood, worden de inwijdingspaden van prins Siddharta. Deze
inwijdingspaden zijn het uitgangspunt geworden om de geest te doorvorsen.
Door zijn wijsgerige systeem af te stemmen op het lijden wordt het pad van onverschilligheid
of versluiering verlaten. Ouderdom, ziekte en dood zijn het object van onderzoek geworden.
Wat hebben deze drie met elkaar gemeenschappelijk, waarin verschillen ze en waardoor
kunnen ze alle drie helemaal ervaren worden.
Dan zullen we op dat moment drie innerlijke stappen in onze geest zetten:
1. we stappen uit het collectieve bewustzijn omdat dat de
stroom van het traditionele gedachtegoed op gang zet;
2. vervolgens zullen we ook inzien dat emoties leiden tot
een verwarring van het onderzoeksterrein;
3. dat als we willen ervaren we helemaal op onszelf aangewezen
zijn.
Eigenlijk is het verantwoording dragen voor ons eigen systeem: lichaam, spraak en geest.
Dan worden we wijzer. Niet meer ondanks alle verdriet, maar dankzij het verdriet. Verdriet
wordt dan als voertuig gebruikt om onze geest te leren kennen waardoor deze weer zuiver
wordt. We transformeren de quasi onverschillige houding dat ziekte, ouderdom en dood nou
eenmaal bij het leven horen, tot een meer genuanceerde zienswijze. Het zijn
inwijdingswegen, juist omdat ze onontkoombaar zijn en in ieder geval voor wat
betreft de ouderdom en de dood ook onomkeerbaar. Wat valt er dan veel te leren over de
capaciteiten van de geest. Het is interessant om te zien dat er, nu we het woord ‘vergrijzing’
dagelijks in de krant tegenkomen, opeens verrassende lichtpunten in het bewustzijn van
onze cultuur ontstaan. De oudere mens blijkt ineens over capaciteiten en kwaliteiten te
beschikken die kunnen worden ingezet om bijvoorbeeld hun kennis over te dragen aan de
jeugd. Ouderen lijken uiterlijk wel oud, maar voelen zich ineens innerlijk weer jong. Dit
herinnert me aan een geweldige uitspraak van de filmregisseur Rademakers: “Je bent nooit
te oud om te creëren.” Juist door de vergrijzing zal het bewustzijn veranderen. Hierdoor
zullen vele andere kwaliteiten en capaciteiten van mensen (her)ontdekt worden. Dit zijn dan
de aspecten van de geest die zich juist door de levenservaring kunnen ontwikkelen. Dan
wordt het persoonlijke leed van de ouderdom gedragen door de universele geestelijke
rijkdom.
Het pad van inwijding ontstaat vanuit het individu en is in die zin niet afhankelijk van het
collectieve bewustzijn van de omgeving. Prins Siddharta kreeg naast deze drie inwijdingen
een vierde openbaring. Hij maakte kennis met een asceet, die in alle drukte gewoon kalm
zijn weg ging. Verwonderd vroeg hij aan hem waarom hij in volmaakte rust kon zijn, terwijl
het lijden zo overweldigend aanwezig was. De asceet vertelde hem dat dit was ontstaan
door zijn geestelijke verworvenheden, door zijn in meditatie getrainde geest.
Deze ontmoeting wordt het begin van prins Siddharta’s zoektocht.
Dit verhaal bevat naast een historische waarde eveneens een mystieke realiteit. Het toont
ons namelijk de weg om de geest, het leven, te onderzoeken. Eerst wordt er drie maal aan
de deur geklopt. Dit herkennen we in ons dagelijks leven ook, al is het maar bij het
vaststellen van een muis in ons huis. Ogenblikkelijk weten we: er zijn er meer. Zo is het ook
met pogingen om iets voor elkaar te krijgen, het lukt vaak niet meteen maar we houden vol
en bij de derde keer kunnen we vaststellen dat drie maal scheepsrecht is. Dan houdt bij de
meeste mensen het verhaal op. In het geval van prins Siddharta niet, na de drie kloppen op
de deur, die eenzelfde boodschap in zich dragen komt er een ‘zachte’ vierde klop, die de
voortgang op het pad aankondigt. Deze vierde klop draagt bij aan een verfijning van de
geestelijke ontwikkeling. Het is een stap uit vrije wil, waarmee we door de poort van lijden
heengaan. We komen in een andere sfeer terecht. Deze sfeer zullen we weer helemaal
moeten ervaren, waarna er weer drie kloppen op de deur te horen zijn, die aangeven dat
veranderingen zich aandienen. En opnieuw is er dan ook weer de vierde klop. Veranderingen
zijn, als ze kosmisch worden ervaren, verfijningen van het bewustzijn om op een dieper
niveau weer intenser te kunnen ervaren.
Gebruiken we alle voorvallen in het leven op deze wijze, als een pad van inwijding, dan
vormt het zich als een spiraal in de ruimte. Stoppen we bij het gezegde dat drie maal
scheepsrecht is, dan gaan we niet door de poort heen, dan stopt onze evolutionaire
geestelijke ontwikkeling.
Boeddha ziet het lijden als de basis van het pad en vindt daardoor een antwoord op de
oorzaak van het lijden. Een antwoord op de zin van het lijden wordt niet gekregen. Feitelijk
is lijden onzinnig. Het is ontstaan uit onwetendheid en toch is de eerste zin die de Boeddha
zegt bij de eerste draaiing van het wiel, dat alles lijden is. De oorzaak van het lijden
ligt in de mens zelf besloten, er is geen macht van buitenaf die invloed op het lijden heeft.
Deze misschien confronterende zinnen hebben een groot geschenk in zich, namelijk, dat als
de mens zich het lijden berokkent, de mens zich hier ook weer van kan vrijmaken. Door
het juiste denken, ontstaat de juiste ervaring en daardoor het juiste inzicht. Dit is het pad
van onderzoek.
Aan ouderdom, ziekte en dood is niet te ontkomen zolang we in dit lichaam zijn. Hoe we met
deze metamorfosen, deze grote veranderingen van het leven, omgaan is aan ons. Dit is de
vrije wil in ieder mens.
Denken
Om het mededogen zoals dit in de boeddhistische filosofie wordt neergezet te verstaan, is
het nodig om het lijden te doorschouwen. Vanuit onze christelijke cultuur zijn we al zo vaak
geconfronteerd geworden met het lijden. Het zal daarom ook veel moed en
doorzettingsvermogen van ons vragen om hier opnieuw in te duiken zodra we het
boeddhisme gaan bestuderen. Want juist met dit woord willen we niet meer geconfronteerd
worden. Toch is de confrontatie met het woord lijden het enige zinvolle om opnieuw
het leven, in dit geval het lijden, in ogenschouw te nemen en te zien waar ons denken en
handelen niet kloppen met de werkelijkheid.
In het boeddhisme gaat het in de eerste plaats om het denken, het zelfstandig leren denken.
Niet eenvoudig voor ons in het westen daar binnen onze cultuur het denken al gauw een nadenken wordt. Dit betekent dat we hetzelfde gaan denken als datgene dat anderen al voor
ons gedacht hebben. Boeddha heeft dit in de Diamantsoetra1, een van de
Prajnaparamitateksten, uiteen gezet. Hij is in deze soetra in dialoog met Subhuti 2 en
de Boeddha stelt hem vragen. “Wat denk je Subhuti…” is hierbij een veel voorkomende frase
in deze soetra. Steeds opnieuw wordt iedere gedachte en ieder idee ontkend. Alles is slechts
een conceptuele constructie waarmee onze geest zich bezighoudt.
Door deze dialogen zeer goed te bestuderen, daarover te contempleren en te mediteren,
ontstaat uiteindelijk het transcendente inzicht. Door het juiste denken realiseren we ons dat
we, door onze zienswijze ten aanzien van het leven, totaal onwetend zijn.
En dat we door onze huidige existentie in staat zijn om in deze onwetendheid veranderingen
aan te brengen. Dit vraagt voornamelijk om veel geduld en mededogen met onszelf. Het is
nogal confronterend om in te zien dat we het leven gebruiken om onze versluierde geest,
ons ego, te manifesteren en niet om geestelijke rijkdom aan onszelf te openbaren en dit
vervolgens te schenken aan alle levende en voelende wezens.
Het verschil tussen een Boeddha en een niet-Boeddha is in wezen niet zo groot. In het
boeddhisme is iedereen een boeddha, is iedereen licht. Echter, doordat een Boeddha het
licht in zichzelf gerealiseerd heeft ontstaan lichtjaren van verschil tussen beiden. Het licht
verdrijft namelijk alle onwetendheid met betrekking tot de natuur van de geest.
Het denken van de gewone mens is vaak gebaseerd op trend denken of om het
genuanceerder te zeggen, op het collectieve denken. Het denken is dan afhankelijk gemaakt
van de culturele achtergrond. Dit aspect komt sterk naar voren bij het bestuderen van vele
westerse filosofen. Een mooi voorbeeld hiervan is Rousseau (1712-1778), die naast
trendsetter voor de Franse Revolutie te zijn geweest, ook een grote invloed heeft
1
Price, A.F., De Diamant sutra. Uitgeverij Ankh-Hermes
bv, Deventer 2001.
2
Subhuti was leerling van de Boeddha en blonk uit in de
meditatie op liefdevolle vriendelijkheid. Uit: Soeng, Mu,
De Diamant Soetra. De Wereld Opnieuw Begrijpen. Maitreya
Uitgeverij, Emst 2002.
gehad op de opvoeding van het kind.3
Het individuele denken van de gewone mens concentreert zich veelal binnen familietradities
waarbij het in stand houden van deze tradities de kern vormt.
Daarnaast is er nog het denken dat we beter piekeren kunnen noemen. Dit piekeren levert
alleen maar stress op en brengt geen enkele verlichting in de gemoedstoestand van de
piekeraar. Het is een voortdurend in cirkels denken. En zoals het gaat met cirkels, er is geen
begin en geen einde.
Het boeddhisme gebruikt het denken om de geest te doorschouwen.
Het denken is hierbij een middel om inzicht te krijgen in de gedachtepatronen die we zoal
produceren, deze te toetsen op hun realiteit en van daaruit de volgende stappen te nemen.
De realiteit wordt hierbij gelijkgesteld aan de kosmische realiteit, de leegte. Door nu te
denken dat alles wat geen leegte is, de realiteit niet is, is niet de juiste wijze van denken. De
leegte heeft twee realiteiten op een en hetzelfde moment: de absolute en de relatieve. Alles
is precies zoals het is. Een glas is een glas. Dat het glas mogelijkerwijs een glas is geweest van
onze geliefde grootmoeder of van een gestorven geliefde, maakt het glas niet anders. Het is
nog steeds een glas.
Doordat wij nu anders gaan denken komen er ineens emoties en herinneringen in ons los en
het glas wordt verheven tot een museumstuk of een relikwie. De juiste waarneming is
echter: het is eenvoudig een glas, niet meer en niet minder. Dat is het juiste waarnemen, het
juiste concept, het is de realiteit. Om de emotionele verwarring, waardoor we de realiteit
van een glas uit het oog verliezen in ons bewustzijn te onderkennen, is meditatie een
schitterend middel.
In meditatie, waarbij we ons mentaal openstellen voor de kosmische realiteit door toevlucht
te nemen tot de Boeddha, de Dharma en de Sangha, de Drie Juwelen4, kunnen we het glas
als het ware ontrafelen. De verwarrende gedachten zullen verdwijnen
n het glas van de geliefde of van oma is gewoon weer ‘een glas’ geworden. Mocht het ooit
breken dan kunnen we glimlachen. We hebben er van genoten zolang het duurde.
Het lijden als voertuig
De Dalai Lama stelt dat, wanneer iemand de inzichten van de vier Edele Waarheden niet wil
verwerven en ervaren, het onmogelijk is om de dharma te beoefenen.5 Het boeddhisme
is een pad om de geest te onderzoeken. Het is een levensfilosofie, een levenshouding waarin
twee concepten het basisprincipe van deze leer vormen: allereerst de leegte, waarbij alles in
3
Quik, Dorien, In dialoog, Boeddha zei, Rousseau zei,. Uitgegeven
door Stichting Bodhisattva, Bilthoven 2007.
4
De Drie Juwelen: de Boeddha, de Dharma en de Sangha.
De Boeddha, als belichaming van de verlichting en ook als
de grootste Leraar. De Dharma als de Leer van de Boeddha.
De Sangha vertegenwoordigt alle levende wezens die
dankzij de leer de verlichting bereikt hebben en bovendien
alle levende wezens die op dit moment de dharma
bestuderen en hun toevlucht daartoe nemen.
5
Dalai Lama, De Vier Edele Waarheden. Uitgeverij Elmar
bv, Rijswijk 1999
onderlinge afhankelijkheid met elkaar verbonden is. Er is niets dat uit zichzelf kan ontstaan
of op zichzelf kan bestaan. Het tweede concept is de oergrond van de geest, het zuivere
mededogen, de volmaakte egoloosheid.
Ieder levend wezen wil gelukkig zijn, ieder levend wezen tracht het lijden te ontlopen. Dit is
de grondgedachte van waaruit het zuivere mededogen is ontstaan.
Vandaar dat ieder geestelijk onderzoek begint met het nemen van toevlucht. Toevlucht
nemen wil zeggen, dat we onze geest openstellen voor de oorspronkelijke zuiverheid die in
ons aanwezig is. Doordat we zelf vaak geen weet hebben van onze zuiverheid, nemen we vol
overgave toevlucht tot de Boeddha, de Dharma en de Sangha. 6 We richten onze geest op de
Boeddha, de grootste Leraar, op de Dharma, zijn Leer en op de Sangha, zijn volgelingen.
Hierdoor ontstaat een volmaakte rust in ons alledaagse bewustzijn.
Daarna genereren we in de geest het actieve mededogen, bodhichitta genoemd. Hiermee
wensen we onszelf toe dat we het boeddhaschap bereiken om alle levende wezens uit het
lijden te verlossen. Dan wensen we alle levende wezens dat zij verlost zijn van het lijden en
spoedig het boeddhaschap bereiken. Dan komen we weer terug bij onszelf, opdat wij zelf
verlost zullen worden van het lijden zodat we onze capaciteiten aan alle levende en
voelende wezens zullen schenken. Nu hebben we onze motivatie waarom we de geest
onderzoeken juist geformuleerd. We weten dat we zelf nog lang geen Boeddha zijn en toch
herkennen we deze volmaakte zuiverheid in onze geest. De geest wordt vanuit twee
aspecten aangesproken. Aan de ene kant is onze geest de boeddhanatuur, aan de andere
kant weten we dat deze nog lang niet zodanig gezuiverd is, dat de boeddhanatuur realiteit is
geworden. Deze methode van werken met de geest leidt tot een schitterende
evenwichtigheid, waardoor het zuivere mededogen zich gestadig kan ontwikkelen.
6
Schuh, Peter, lezing Bouwstenen van de boeddhistische
filosofie, De oorsprong of het ontstaan van het nemen van
toevlucht. Uitgegeven door stichting Bodhisattva, Bilthoven
2006.
Download