De weg van een gezonde maaltijd Thema: Voeding Voedingsstoffen Bekijk eerst het filmpje ‘Voeding 1 – Voedingsstoffen’ 1- Koolhydraten, eiwitten, onverzadigde vetzuren en verzadigde vetzuren zijn alle vier op basis van hun structuurformule van elkaar te onderscheiden. Leg uit wat verschillen tussen deze vier groepen zijn en op basis waarvan ze te herkennen zijn. Een vreemde eend in de bijt binnen de voedingsstoffen in chitine. Deze stof verschilt van alle andere stoffen in chemische samenstelling. Chitine is een voor de mens onverteerbare stof. 2- Chitine zou op basis van zijn structuurformule tot een andere groep voedingsstoffen gerekend moeten worden. Leg uit welke en leg daarnaast uit op basis van welke eigenschap chitine wel op de juiste plek staat. 3- Leg uit waarom chitine in de voedingsleer als caloriearm gezien kan worden. 4- Leg uit waarom een biefstuk meer energie levert dan aardbeien terwijl aardbeien meer koolhydraten bevatten. 5- Bevatten aardbeien of aardappelen meer polysachariden? Verklaar je antwoord aan de hand van de voedingswaardetabel. Gezonde voeding Bekijk eerst het filmpje ‘Voeding 2 – Gezonde voeding’ 6- Bereken bij benadering hoeveel kilocalorieën de maaltijd van meneer Out oplevert. 7- Verdeel de gebruikte voedingsmiddelen over de vijf vakken uit de schijf van vijf. Zijn alle vakken voldoende gebruikt binnen deze maaltijd? Leg uit wat er meer of minder gebruikt zou moeten worden gedurende de rest van de dag. 8- Meneer Out eet niet elke dag deze maaltijd terwijl er zowel vetzuren als aminozuren vanuit deze maaltijd geleverd worden. Leg uit waarom het voor het lichaam belangrijk is dat je veel verschillende aminozuren en vetzuren binnen krijgt. 9- In het gerecht wordt olie gebruikt om in te bakken. Tot welke groep vetzuren behoren de vetzuren in deze olie? Zijn deze vetzuren gezond? 10- Daarnaast bevat deze olie veel vitamine E. Leg uit voor welke twee dingen in je lichaam deze vitamine belangrijk is. 11- In de ……….. zit een additief dat aangeduid wordt met E-nummer E… . Welke stof is dit en wat is de reden dat dit aan de ………… is toegevoegd? Verteringskanaal Bekijk eerst het filmpje ‘Voeding 3 – Verteringskanaal’ 12- Enzymen knippen voedingsstoffen in kleinere delen, de verteringsproducten. Behoort dit ‘knippen’ tot de mechanische of de chemische vertering? Leg je antwoord uit. 13- Noem de vijf organen waar vanuit bloed de poortader in stroomt. 14- In het filmpje wordt gesproken over stoffen uit de risotto die niet verteerd kunnen worden. Leg uit waarom deze stoffen wel van belang zijn voor ons lichaam. 15- In het filmpje wordt gesproken over de verteringsproducten van drie groepen voedingsstoffen. Geef van elke groep aan wat de verteringsproducten zijn en welke stoffen dus daadwerkelijk in het bloed worden opgenomen. 16- - Leg uit hoe je aan je ontlasting kan merken dat de dikke darm niet goed meer werkt. - Wanneer dit het geval is zal je meer voedingsmiddelen uit een vak van de schijf van vijf binnen moeten krijgen. Leg uit welk vak dit is. Verteringsenzymen Bekijk eerst het filmpje ‘Voeding 4 – Verteringsenzymen’ 17- In het speeksel bevind zich het enzym amylase. Amylase zet zetmeel om in maltose en dextrinen. Is dextrine een mono-, di- of polysacharide? Leg je antwoord uit. 18- Er zijn in het lichaam geen enzymen aanwezig voor de vertering van fructose. Leg uit waarom niet. 19- In de maag bevind zich HCl. De concentratie HCl is wel eens te hoog waardoor er te weinig slijm in de maag aanwezig is en daarnaast heeft een hoge HCl concentratie een nadelig effect voor de werking van enzymen. - Leg uit waarom het schadelijk is voor de maag als er te weinig slijm is voor de hoeveelheid HCl. - Leg uit hoe een hoge concentratie HCl voor een verminderde enzym werking kan zorgen terwijl HCl de vorming van peptase uit pepsinogeen juist stimuleert. 20- Leg uit waarom gal afwijkt van alle andere verteringssappen. 21- Het dunnedarmsap bevat een grote hoeveelheid enzymen. Geef voor elk enzym aan welke omzetting het in gang zet. 22- In de kaas die meneer Out in zijn risotto heeft gebruikt zitten eiwitten. Geef voor één eiwitmolecuul aan welke omzettingen er in het lichaam plaats vinden en in welke vorm het uiteindelijk in het bloed wordt opgenomen. Examenvragen Voeding Harige fossielen De onderzoekers Jim Meng en André Wyss hebben in Binnen-Mongolië (China) fossiele uitwerpselen van 60 miljoen jaar oud ontdekt. Deze fossielen zijn bewaard gebleven in rode klei. Ze bestaan uit honderden stukjes dierenmest en braakballen. De afdrukken van haren in de braakballen zijn bijzonder goed waar te nemen. De onderzoekers troffen haren en resten aan van vier verschillende soorten zoogdieren, waaronder knaagdieren. Volgens de onderzoekers is deze vondst het bewijs dat knaagdieren in die tijd behaard waren. Zij denken dat zoogdieren al veel eerder, namelijk 210 miljoen jaar geleden, voor het eerst een vacht hadden. Gedurende een tamelijk lange tijd hebben knaagdieren en andere kleine zoogdieren tegelijk met dinosauriërs geleefd. In de fossiele resten komen braakballen voor. Braakballen zijn uitgebraakte onverteerbare resten van voedsel. Twee leerlingen doen een bewering over de fossiele braakballen: Leerling 1 zegt: „60 miljoen jaar geleden kwamen bij de dieren die de braakballen hebben geproduceerd, geen peristaltische bewegingen voor”. Leerling 2 zegt: „60 miljoen jaar geleden kwam bij de dieren die de braakballen hebben geproduceerd, wel chemische omzetting van het voedsel voor”. 2p 1. Welke van deze leerlingen doet of welke doen een juiste bewering? A B C D geen van beide leerlingen alleen leerling 1 alleen leerling 2 zowel leerling 1 als leerling 2 Hemochromatose Het gen voor hemochromatose is autosomaal, recessief en komt veel voor bij mensen van NoordEuropese afkomst. Eén op de acht mensen is drager van het hemochromatose-gen. Eén op de honderdtachtig mensen bezit de aanleg voor deze aandoening en is homozygoot recessief; toch worden niet al deze mensen ziek. De ziekte wordt gekenmerkt door een abnormaal verhoogde opname van ijzer uit het verteerde voedsel naar het bloed, met als gevolg ijzerstapeling in cellen van diverse weefsels. Bij hoge concentratie is ijzer giftig voor de cellen. Doordat de stapeling sluipend toeneemt, stijgt de kans op klachten en orgaanschade met de leeftijd. Meestal uiten de eerste symptomen zich na het veertigste levensjaar. 2p 2. Welk deel van het spijsverteringsstelsel zal bij een hemochromatose-patiënt afwijkend functioneren? A B C D de slokdarm de maag de dunne darm de dikke darm Dunne darmtransplantatie Vanaf medio 2001 worden in Nederland dunne darmtransplantaties uitgevoerd. Patiënten met een stilliggende darm die in aanmerking komen voor een donordarm hebben soms al jarenlang niet meer met hun familie aan tafel gegeten. Een aantal kinderen heeft zelfs nog nooit de smaak van voedsel geproefd. Ze zijn permanent afhankelijk van voedsel via een infuus. Andere kinderen met een stilliggende darm of een te korte darm vertonen vermageringsverschijnselen en groeistoornissen. 1p ‘Een stilliggende darm’ is een darm waarin geen transport van de voedselbrij plaatsvindt. 3. Hoe noemt men de beweging die een stilliggende darm niet uitvoert? 1p Bij kinderen kan een te korte darm tot verminderde groei leiden. 4. Verklaar waardoor een te korte dunne darm leidt tot een groeiachterstand. Infuusvoeding wordt via een ader toegediend. Soms kan dit niet meer door stolselvorming of andere complicaties. Dan komen patiënten in aanmerking voor een dunne darmtransplantatie. Zo’n nieuwe darm wordt vlak onder de maag aan het resterende deel van de eigen dunne darm bevestigd. Als een geplooid gordijn wordt de darm in de buikholte geplaatst en met diverse bloedvaten verbonden. Vervolgens krijgt de patiënt een kunstmatige uitgang, een stoma (zie de afbeelding). Deze stoma wordt met name gebruikt voor controles na de transplantatie. Ook bij patiënten waarbij de endeldarm ontbreekt kan een stoma noodzakelijk zijn. De aansluitingsplek van deze stoma verschilt van de aansluitingsplek van de stoma uit de afbeelding. 2p 5. − − Wat is een opvallend verschil in samenstelling van de ‘ontlasting’ bij de stoma uit de afbeelding en bij een stoma van een patiënt zonder endeldarm? Leg uit waardoor dit verschil veroorzaakt wordt. Op de verpakkingen van infuusvoeding komen de volgende gegevens voor: 2p bestanddeel hoeveelheid per 2 liter verpakking hoeveelheid per 2½ liter verpakking aminozuren 44 gram 55 gram vetten 40 gram 50 gram glucose 160 gram 200 gram energie-inhoud 1216 kcal 1520 kcal De minimale energiebehoefte van een volwassen persoon is 25 kcal per kg lichaamsgewicht per dag. 6. Bereken op één decimaal nauwkeurig hoeveel liter infuusvoeding een volwassen persoon van 75 kg per dag toegediend krijgt. Een verpakking van 2½ liter bevat dezelfde concentraties aan opgeloste stoffen als een verpakking van 2 liter. 1p 7. Leg uit wat voor probleem er in het bloed optreedt als de hoeveelheid van de in de tabel vermelde bestanddelen uit de 2½ liter in 2 liter wordt opgelost en middels een infuus wordt toegediend.